| |
| |
| |
Conrad Busken Huet
Lidewyde
door Jaap Grave
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Lidewyde van Conrad Busken Huet (* Den Haag 28 december 1826, † Parijs 1 mei 1886) verscheen in 1868. De theoloog, publicist en criticus Huet debuteerde in 1848 met novellen en poëzie in de Leidsche Studentenalmanak en schreef literair werk onder de pseudoniemen Thrasybulus en Lodewijk van Montalte. Huet wilde de voorpublicatie van Lidewyde eerst in De Gids plaatsen maar koos uit financiële overwegingen voor uitgeverij D.A. Thieme te Arnhem. De tweede druk verscheen in 1872, de derde in 1897, de vierde in 1915, de editie Schenkeveld en een uitgave in de Prisma-reeks (nummer 1955) in 1981. In 1874 verscheen een Duitse vertaling van Adolf Glaser onder de titel Lideweide.
| |
Inhoud
Het eerste deel van de roman, ‘Eene idylle’, speelt zich afin het Noord-Hollandse Duinendaal. Daar leert de dertig jaar oude ingenieur André Kortenaer, die medeverantwoordelijk is voor de aanleg van een spoorbrug, Emma Visscher kennen en kort daarna vindt de verloving plaats. Als de brug wordt geopend, komt er een eind aan zijn verblijf. Hij gaat naar zijn oom Timmermans om een erfeniskwestie te regelen. Zijn ouders en hij moeten die erfenis delen met Dijk, een neef van hem.
Het tweede deel van de roman begint met de introductie van een kapelaan die een bezoek brengt aan dokter Ruardi. Deze geestelijke, Eduard Stephenson, een oud-studiegenoot van Frederik Ruardi, komt op voor een meisje uit zijn gemeente dat door Ruardi is verleid. Tevens blijkt dat Timmermans het niet eens is met Andrés voorgenomen huwelijk: hij had een betere partij verdiend dan de burgerlijke Emma. In een poging het huwelijk te verhinderen stuurt hij André onder het voorwendsel van die erfeniskwestie naar Soekabrenti, neef Dijks residentie. Daar wordt hij blootgesteld aan de verleidingen van Lidewyde, diens knappe, vijfentwintigjarige echtgenote. Als
| |
| |
André trouw blijft, zal Timmermans zich bij het voorgenomen huwelijk neerleggen.
Het tweede deel van de roman draagt in overeenstemming met de proef die André ondergaat de titel ‘In het vuur’. André ervaart Soekabrenti als een doolhof. Hoewel André Emma in een brief verzekert dat hij niet onder de indruk is van Lidewydes schoonheid, blijkt hij onmiddellijk voor haar te vallen. Voor haar is hij een welkom maar onbeduidend middel om de verveling te bestrijden. Emma is bij freule Bertha, een vriendin van Lidewydes schoonmoeder, gaan logeren die vlakbij Soekabrenti woont. Ze doorziet Timmermans' opzet.
Op Soekabrenti maakt André kennis met de politieke kringen van Nederland (zijn neef wil in het parlement worden gekozen) en de materialistische opvattingen van Ruardi en Lidewyde. Tevens wordt duidelijk dat Lidewyde André gebruikt - en André, die via de kamenierster van Lidewyde in het plan wordt ingewijd, laat zich maar al te graag misbruiken - om haar relatie met Ruardi te beëindigen. Haar plan slaagt. Ruardi legt zich er niet bij neer dat hij plaats moet maken voor André, die een ‘volslagen nulliteit’ zou zijn. Ook acht hij het beneden Lidewydes peil om over Emma te triomferen.
De titel van het derde deel luidt ‘Nemesis’, de naam van de Griekse godin van de wraak. Emma verwijt André dat hij zijn hart aan Lidewyde heeft geschonken. Hij verdedigt Lidewyde en Ruardi en tijdens de verzoening die daarop volgt schenkt Emma hem een medaillon. Terug op Soekabrenti, gaat André de kamer van Lidewyde binnen die is uitgegaan. Als ze vroeger dan verwacht thuiskomt, verbergt hij zich en kijkt toe hoe Lidewyde zich ontkleedt en gaat slapen. Als hij haar van dichtbij bekijkt, sluit ze hem in haar armen.
De volgende scène is gewijd aan de ontmoeting van twee knechten. Jakob, Ruardi's knecht, heeft een brief voor Dijk. Isidoor, de huisknecht van Soekabrenti, moet een pakje bij Emma bezorgen. Daarin vindt Emma het medaillon en een geparfumeerd briefje van Lidewyde met de boodschap ‘Recueilli sur le coeur d'un charmant infidèle’ (Geoogst op het hart van een trouweloze). Als ze beseft onder welke omstandigheden Lidewyde het medaillon in haar bezit heeft gekregen, gaat ze terug naar haar ouders.
André verkeert inmiddels door zijn verhouding met Lidewyde in een toestand van ‘aan waanzin of dronkenschap grenzende verblinding’. Hij is niet in staat zijn eigen situatie juist in te schatten en verkeert in de veronderstelling dat hij macht over Lidewyde uitoefent en over zijn rivaal Ruardi heeft getriomfeerd. Emma's vertrek maakt weinig indruk op hem, hoewel hij beseft dat hun verloving definitief is verbroken. Als
| |
| |
André weer op Soekabrenti is, vertelt Lidewyde dat Ruardi hen aan Dijk heeft verraden. André krijgt een brief van Dijk die hem de keuze laat tussen zelfmoord of een afstraffing door zijn knechten. Na momenten van zelfinzicht en romantische fantasieën over een vlucht met Lidewyde pleegt hij zelfmoord. Op het moment dat hij de trekker overhaalt, ranselt Dijk in de kamer ernaast Lidewyde af met een zweep.
In het ‘Vereischt besluit?’, het laatste deel van de roman, worden de gebeurtenissen na Andrés zelfmoord vertel1d. De burgerlijke façade blijft bewaard, de hypocrisie heeft gezegevierd: de officiële versie van Andrés zelfmoord luidt dat hij geestesziek is geworden.
| |
Interpretatie
Titel
Huet heeft met de titel Lidewyde voor een eigennaam gekozen. Dat is opvallend omdat zij niet het belangrijkste personage in de roman is en een negatieve rol speelt. Wellicht heeft Huet zich laten inspireren door het toneelstuk Dalila (1857) van Octave Feuillet, dat hij heeft vertaald. In dat stuk is Dalila ook niet het belangrijkste personage en Lidewyde heeft grote parallellen met Dalila.
| |
Genre
De dominante genres in Nederland waren de historische roman en de humoristisch-realistische novelle. Huet was een van de eerste schrijvers in Nederland die een contemporaine zedenroman publiceerden: enerzijds beschrijft hij uitgebreid het ongecompliceerde leven op het platteland en anderzijds de burgerlijke, dubbelzinnige wereld in de stad.
| |
Opbouw
De tegenstelling tussen stad en platteland komt terug in de structuur van de roman. Lidewyde bestaat uit drie ‘boeken’, voorafgegaan door een ‘Voorrede’ van de schrijver en afgesloten met een ‘Vereischt besluit?’ De drie ‘boeken’ volgen de opbouw van een drama: na de voorgeschiedenis en de introductie van de personages ontwikkelt zich een conflict en ten slotte volgt de ontknoping met Andrés ondergang. De setting van ‘Eene Idylle’ (7 hoofdstukken) is Duinendaal, waar de relatie tussen André en Emma zich harmonisch ontwikkelt. Daarna vindt er een cesuur plaats. De stad is de plaats van handeling van ‘In het vuur’ (21 hoofdstukken) en ‘Nemesis’ (13 hoofdstukken). Daar introduceert Huet personages die zich laten leiden door hun eigenbelang, dat niet op religieuze of ethische motieven berust. Met het ‘Vereischt besluit?’ voldoet Huet aan de conventies van de negentiende-eeuwse roman.
| |
Stijl
Huets stijl wordt gekenmerkt door lange uitweidingen en uitvoerige directe karakteriseringen van de personages. Voor- | |
| |
beelden daarvan zijn de beschrijving van André (118-119), Emma (134) of Ruardi, van wie achtereenvolgens zijn uiterlijk, kleding, reputatie, status en intelligentie worden beschreven (163-164). Opvallend zijn eveneens de metaforen en verwijzingen van de verteller en de personages die afkomstig zijn uit de gecanoniseerde cultuur (literatuur, schilder- en beeldhouwkunst), de Bijbel, de mythologie, de klassieke oudheid en, in mindere mate, werk van recente auteurs.
| |
Vertelsituatie
De verteller speelt een belangrijke rol. Huet kiest in bijna de gehele roman voor een auctoriële verteller die boven het verhaal staat en het vertelde grotendeels niet heeft meegemaakt. Soms laat hij zijn opvattingen over de handelingen en het karakter van zijn personages doorschemeren, en moraliseert hij met mate. Hij stelt bijvoorbeeld vast dat André weinig ‘kennis van het vrouwelijke gemoed’ heeft en corrigeert diens opvattingen met de zin: ‘André's oordeel over zijn oom was in elk geval onjuist’. Zijn sympathie ligt bij Emma en hij is van mening dat André Emma ‘onwaardig’ is.
De verteller wordt ook als ‘schrijver’ aangeduid die de lezer gedoseerd informatie geeft om de spanning te verhogen. In het ‘Vereischt besluit?’ verschijnt de verteller als personage, als auteur: voor hij afscheid neemt van het ‘publiek’, geeft hij informatie over het verdere verloop van de handeling. Op de laatste pagina's neemt hij de ik-vorm aan.
| |
Thematiek
De inzet van de roman is het experiment dat Timmerman met André uitvoert: om hem voor een huwelijk beneden zijn stand te behoeden, stelt hij Andrés liefde voor Emma op de proef en stuurt hem naar Lidewyde.
Om Andrés keuzemogelijkheden te verduidelijken, maakt Huet gebruik van de tweesprong van Heracles, een metafoor waarbij in de christelijke voorstelling de smalle weg de deugd symboliseert en aan het eind het paradijs wacht. De brede weg is de weg van de zondige genoegens die naar de hel leidt. Deze wegen bestaan in Lidewyde uit de volgende motieven: tot de deugd behoren de Kerk, de liefde voor het vaderland zonder het blind te verheerlijken en altruïsme. Motieven langs de brede weg zijn ongeloof, egoïsme, zondige genoegens en ‘valsch’ kosmopolitisme.
Het beeld van de tweesprong komt enkele keren voor in de roman: André maakt er kort voor zijn vertrek uit Duinendaal allereerst zelf een toespeling op. Verder verbindt de verteller Andrés keuze met de metafoor: als Sarah, Lidewydes kamenierster, hem op het idee brengt Lidewyde het hof te maken om Ruardi op een afstand te houden, voegt de verteller eraan toe dat André, die de ‘oorzaak van het kwaad niet kende, [...] ook zijne gevolgen niet [kon] wegnemen’. Hij sluit zijn com- | |
| |
mentaar af met de vraag: ‘Waarom werd Theseus ontrouw aan Ariadne? Waarom deed Herakles op de tweesprong eene loffelijke keus? Omdat Herakles Herakles, en Theseus Theseus was.’
Toch is niet alleen het karakter bepalend voor de levensweg. De mens moet ook zijn hartstochten leren beheersen. De verteller maakt meerdere keren duidelijk dat Andrés twijfel over de weg die hij zal inslaan, allereerst met zijn onrijpheid te maken heeft. Verder is hij de nazaat van een geslacht dat na een bloeitijd in de zeventiende eeuw in verval is geraakt. Ten slotte is hij er niet helemaal van overtuigd dat Emma de juiste vrouw voor hem is. Al kort na de verloving stelt hij vast dat hij iets mist, al kan hij dat niet onder woorden brengen. Het is ‘iets wezenlijks, [...] de aanvulling eener leegte en de voldoening van een wensch, in vergelijking waarvan zijn tegenwoordige rijkdom armoede scheen. Hij zou [...] volhouden dat [...] sommige hartstogten tegelijk zoo krachtig en zoo natuurlijk zijn, dat men, indien het schuldig ware zich daaraan overtegeven, de natuurzelve wreed en trouweloos zou moeten noemen’.
Diverse vormen van genot - zinnelijk, esthetisch en geestelijk genot - vormen het thema van Lidewyde - de verteller noemt het ‘hartstogten’. Hij wijst zinnelijk genot als levensdoel af en waarschuwt voor een grensoverschrijding tussen esthetisch en zinnelijk genot. Als esthetisch genot, zoals literaire werken, een katalysator wordt voor onbeheerst zinnelijk genot, ontsporen de personages. Om dat te illustreren concentreert de verteller zich op de personages Ruardi, Lidewyde en André en maakt gebruik van het werk van drie auteurs: Augustinus, Rousseau en Cats.
Allereerst het zinnelijke genot. Lidewyde en Ruardi zijn personages die voor de wellust - de mateloze vorm van genot - hebben gekozen. Ruardi heeft als Don Juan parallellen met de femme fatale Lidewyde: beide negatief gekarakteriseerde personages hebben wortels in het buitenland en hebben een voorkeur voor het exotische of zijn van exotische afkomst. Verder wijzen zij het geloof af. Ruardi beschouwt het katholicisme als ‘kanker der zamenleving’, bekritiseert in navolging van achttiende-eeuwse filosofen als La Mettrie de plicht en prijst de lust, die volgens hem losstaat van de moraal. Theologen proberen, aldus Ruardi, het leven een zin te geven ‘waar niemand naar streeft’. Hij verkondigt aan Stephenson zijn eigen evangelie: ‘Niet gij zijt de ware priester, maar ik; ik die de menschelijkste aller aandoeningen tot wet van mijn leven verhef [...]’. Hartstocht is voor hem de ‘volmaaksten vorm van het menschelijkzijn’.
De discussie tussen Stephenson en Ruardi over morele en
| |
| |
religieuze opvattingen en handelingen vindt zijn tegenhanger in een later gesprek tussen freule Bertha, een streng religieuze vrouw, en Lidewyde. Lidewyde is van mening dat mensen zich moeten spiegelen aan de natuur en vraagt haar of ‘de christelijke godsdienst niet bij uitsluiting geschikt is om over het vreugdeloos bestaan van personen zeker waas van poëzie te werpen’.
André bereikt het hoogtepunt van zijn zinnelijke genot als hij beseft dat er geen weg terug meer is. Hij verkeert dan in een euforische toestand. Als freule Bertha hem Lidewydes briefje en Emma's medaillon laat zien, beseft hij dat hij Emma kwijt is, maar voelt toch een ‘triomf’ omdat volgens hem duidelijk is geworden dat Lidewyde voor hem heeft gekozen. Daarna volgt een toevallige ontmoeting met Ruardi. André noemt hem zijn ‘leermeester’ van wie hij zijn ‘wijding’ heeft ontvangen. Nu heeft hij het gevoel intensiever te leven dan voorheen en beschouwt zichzelf als het centrum van de wereld - waar voor de deugd geen plaats is.
Tegenover Ruardi, Lidewyde en André staan personages die er wel in slagen hun hartstochten in bedwang te houden, in het bijzonder Stephenson, die de positie van de Kerk vertegenwoordigt. Hij is zich in zijn studententijd samen met Ruardi te buiten gegaan aan diverse vormen van genot. Maar hij heeft daarna voor een studie theologie en de deugd gekozen. Zoals duidelijk is geworden volgt André juist de weg van de deugd naar de wellust.
Kenmerkend voor de houding van de verteller is de indirectheid: hij kiest geen partij voor het burgerlijke fatsoen (de smalle weg), maar maakt bijvoorbeeld via de karakterisering van freule Bertha, die Lidewydes karakter fout beoordeelt, duidelijk dat ook vroomheid tot verblinding kan leiden.
| |
Intertekstualiteit
In het ‘Vereischt besluit?’ bezoekt de auteur Stephenson, die nog steeds Augustinus' Bekentenissen leest. De verteller deelt mee dat Stephenson Lidewyde er misschien eens van zal overtuigen dat de ‘Bekentenissen van Augustinus de voorkeur verdienen boven die van Rousseau [...]’. De overeenkomst tussen Augustinus en Rousseau is allereerst gelegen in de titel. Ten tweede gaat het in beide autobiografieën ook om de verhouding tussen de deugd en de wellust of, in christelijke begrippen, goed en kwaad.
Om te illustreren dat literaire werken bij onrijpe personages als katalysator van onbeheerst zinnelijk genot fungeren en zij daardoor ten onder gaan, maakt Huet gebruik van Rousseaus Confessions. Dit werk speelt een hoofdrol tijdens de scène waarin Lidewyde André verleidt. Allereerst deelt de verteller van Lidewyde mee dat Rousseau waarschuwde voor het lezen van zijn Nouvelle Héloïse, want ‘geene vrouw van eer’ zou dat kun- | |
| |
nen lezen ‘zonder zichzelve te gronde te rigten’. Vervolgens vraagt hij zich af of een jonge man de Confessions aan de vrouw van zijn gastheer kan voorlezen en onderzoekt die vraagstelling in een scène met Lidewyde en André. Zij vraagt hem een passage uit Rousseaus autobiografie voor te lezen die grote parallellen met hun eigen situatie heeft. André begrijpt weliswaar dat Lidewyde de grens van betamelijkheid overschrijdt door hem dit te vragen maar is niet in staat de parallellen tussen zijn eigen situatie en de scène uit Rousseaus Confessions te zien. Als hij enkele weken later op Lidewydes kamer is en zij onverwacht binnenkomt, zich ontkleedt en doet alsof ze slaapt, keert de scène uit Rousseaus boek terug in de werkelijkheid van de roman: Lidewyde ziet hem namelijk via een spiegel.
De aandacht die Huet in de roman aan het kwaad besteedt, is gebaseerd op de overwegingen van Augustinus die in de Bekentenissen betoogt dat het kwaad deel uitmaakt van de schepping omdat het de mensen aan moet sporen naar het goede te streven. Voor de roman Lidewyde betekent dit dat de weg die Ruardi, Lidewyde en André hebben gekozen als afschrikwekkend voorbeeld moet worden beschouwd.
In Lidewyde krijgt niet alleen Rousseaus boek een plaats als katalysator van onverwachte gebeurtenissen maar ook een gedicht van Jacob Cats, de ‘Gepaarde Schelpen’. Hoewel André geen liefhebber van Cats' werk is - net als Huet, die Cats' reputatie heeft gekraakt -, laat hij zich meeslepen door de bewondering van Emma's vader voor diens gedichten, schuift zijn eigen oordeel opzij en vraagt Emma ten huwelijk. In tegenstelling tot Rousseaus werk leidt Cats' gedicht als katalysator naar een deugdzaam leven, al is dat, ironisch genoeg, niet wat André blijkt te willen.
| |
Poëtica
Op Cats, de derde auteur die in de roman een belangrijke plaats inneemt, gaat Huet ook in de ‘Voorrede’ van Lidewyde in. Daarin betoogt hij dat het de roeping van kunst is hartstochten op te wekken - zoals dat niet bij Cats maar wel bij Rousseau het geval is. Kunst moet ook uit ‘driften’ geboren zijn en mag niet vervelend zijn. Opvallend in Huets opvattingen is zijn nadruk op passie. Verder schrijft hij dat kunst kan ontroeren en daardoor op gespannen voet staat met het ‘zedelijk-heidsgevoel’. Toch, betoogt hij, kan kunst nooit onzedelijk zijn. Kunst is een middel om de smaak van de lezers te verbeteren, ze leidt tot inzicht en kan troost bieden. Voor de gewezen dominee Huet is kunst een werelds evangelie en een synoniem voor schoonheid. Ze zorgt ook voor (levens)wijsheid. Zo wordt Andrés gebrek aan ervaring met vrouwen verklaard uit het gegeven dat hij ‘te weinig romans [had] gelezen’.
| |
Context
Lidewyde is een wapen in Huets strijd tegen het lage peil van de Nederlandse cultuur in zijn tijd. Het hoogtepunt van die cultuur lag in de zeventiende eeuw. In de roman zijn Aart Visscher - Emma's vader, voor wie Potgieter model stond - en Ruardi de personages die de vergelijking tussen de Gouden Eeuw en het heden in de roman trekken. In Ruardi's betoog - waarin opvattingen van Huet terug te vinden zijn - over de plaats van de Europese cultuurvolken nemen de Fransen de hoogste positie in. Dat er geen literatuurgeschiedenis over de Nederlandse letterkunde is, is volgens hem vanzelfsprekend omdat er ook geen schrijvers zijn die daarin een plaats verdienen.
Verder heeft hij geen goed woord over voor het Nederlandse koningshuis, ontkent dat er sprake is van een Hollandse natie en heeft kritiek op de schilderkunst van de zeventiende eeuw, in het bijzonder op Jan Steen en Frans Hals, omdat zij niet één ‘aanvallig vrouwenbeeld’ hebben geschilderd. Daarmee staat hij in een lange traditie van opvattingen over de Nederlandse schilderkunst die op de klimaattheorie gebaseerd is: Nederlanders zijn genreschilders en kunnen alleen als realistische schilders veel bereiken. De les die de verteller aan de lezer meegeeft, luidt dat Ruardi het type vertegenwoordigt van ‘den valschen kosmopoliet der 19de eeuw. Jonge mannen, voor wie die les dienstig zou kunnen zijn, mogen van hem leeren, dat het niemand tot eer verstrekt, geen gemoed te hebben en geen vaderland te erkennen’.
Tegenover het ‘valse’ kosmopolitisme van Ruardi staat het kosmopolitisme van Visscher, want in tegenstelling tot Ruardi heeft Visscher een oplossing voor de crisis van de cultuur. Hij is van mening dat de zeventiende-eeuwse cultuur de basis dient te vormen voor een herleving van het lage peil van de Nederlandse cultuur. Uit de plannen die hij voor zijn overleden zoon, een kunstenaar, had gemaakt blijkt dat Nederlandse kunstenaars voor een hernieuwde bloei hun leerjaren in het buitenland zouden moeten doorbrengen. Voor hem is kosmopolitisme een instelling die ertoe moet leiden dat de eigen cultuur vitale impulsen uit het buitenland krijgt. In dat opzicht is ook hij een spreekbuis van Huet, die daar immers niet alleen in zijn recensies voor pleitte, maar in Lidewyde ook verwijzingen naar de Europese cultuur opneemt en met deze zedenroman de Nederlandse literatuur vernieuwende impulsen wilde geven.
Hoewel er enkele auteurs waren die rond 1860 debuteerden en kritiek hadden op het peil van de Nederlandse literatuur, vormden zij geen nieuwe stroming. Zij staan tussen de generatie die rond 1830 debuteerde en de voorkeur gaf aan humoristi- | |
| |
sche novellen en historische romans enerzijds en de Tachtigers en het naturalisme anderzijds. Het idealistische proza dat Huet en zijn generatiegenoten Multatuli, Allard Pierson en Carel Vosmaer bekritiseerden, had onder meer een verzoenlijk einde waarbij het goede werd beloond en het kwade bestraft. Huet zette zich in eerste instantie af tegen het realisme maar zou het later wel accepteren, zoals uit zijn bespreking van Flauberts Trois contes (1877) blijkt. Zola's naturalisme bleef hij aanstootgevend vinden.
Huets Lidewyde is een uitstekend voorbeeld van een literair werk dat kenmerken heeft van het idealistische proza en van stromingen die aan het eind van de negentiende eeuw dominant zouden zijn, zoals het naturalisme en decadentisme. Die overeenkomsten liggen niet op het gebied van de taal, de stijl of de rol van de verteller (al is Huets verteller terughoudend met zijn moralisme) maar wel op dat van de intrige (simpel), de held (André is een gewone jongeman) en de motieven, zoals erfelijkheid, experiment, de positie van de vrouw (Emma leest niet nader genoemde feministische literatuur) en opvattingen over de evolutieleer die Ruardi aanhangt. Naar het naturalisme verwijst het experiment dat Timmermans met André uitvoert. Wat de erfelijke eigenschappen betreft, benadrukt de verteller dat het adellijke geslacht Kortenaer in de loop der tijden verzwakt is en met André en zijn broer een dieptepunt heeft bereikt.
Toch zijn er ook verschillen: André heeft weliswaar trekken van een dégénéré maar heeft als ingenieur een beroep dat aan de toekomst is gewijd. Ook de lage standen in Lidewyde verschillen sterk van de beschrijvingen in het naturalisme: de knechten in de roman zijn geletterd - Jakob, de huisknecht van Ruardi, citeert gedichten van De Schoolmeester - en spreken bijna dezelfde taal als hun bazen. Slechts enkele keren wordt er naar de uitzichtloze positie van sociaal zwakkeren verwezen: Ruardi vraagt zich af waarom iemand die veertien uur per dag werkt en bediende is, een vrouw en zes kinderen heeft en zich aan ‘den vernederendsten arbeid’ onderwerpt, geen zelfmoord pleegt.
Ruardi en Lidewyde zijn personages met decadente trekken: Ruardi is een Don Juan en materialist, die het geloof heeft afgezworen. Lidewyde is een femme fatale, een exotische schoonheid, die de minnares is van een erotomaan met nihilistische opvattingen. Beiden zijn immoreel, maar - anders dan in het decadentisme - nog in de maatschappij geworteld en zij maken een scheiding tussen het burgerlijke domein en het domein waarin zij op nieuwe sensaties jagen. Het kunstmatige speelt bij Ruardi een grote rol: in de beschrijving van diens ka- | |
| |
binet kan Huet als een voorloper van het decadentisme worden beschouwd. Dat geldt eveneens voor de scène waarin Dijk zijn vrouw met een zweep afranselt. In Jacob Israël de Haans roman Pathologieën is het de kunstenaar René Richell, een duivel die iemand tot zelfmoord aanzet en een huis vol verfijnde voorwerpen heeft, die Johan met een zweep mishandelt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De besprekingen direct na publicatie van Lidewyde waren negatief, vooral wat het verregaande realisme betreft. Men vond de roman onzedelijk en Andrés zelfmoord onwaarschijnlijk. Voor de teneur rond 1900 en de eeuw daarna bleef Lodewijk van Deyssels opvatting over de roman invloedrijk. Hij bekritiseerde de stijl, de personages die dragers van een wereldbeschouwing zouden zijn en de nadrukkelijk aanwezige verteller.
In de voor deze bespreking gebruikte editie Schenkeveld wordt aandacht besteed aan Huets biografie, de structurele elementen van de roman (onder andere titel, opbouw, personages, verteller), de contemporaine kritiek en de drukgeschiedenis. Schenkeveld wijst op de gebreken van de roman: Huet is geen ‘scheppend kunstenaar’, de rol van de neutrale verteller is te groot en de dialogen zijn onnatuurlijk.
Rond de uitgave van deze editie verschenen diverse besprekingen die grotendeels op de opvattingen in die editie gebaseerd zijn. Breekveld en Maas vormen uitzonderingen. Breekveld ziet de centrale vraag van Lidewyde in de zin van ‘levensovertuiging en ethiek. In hoeverre kan een mens aan zijn leven richting geven door zich aan te sluiten bij een metafysisch stelsel, door zich te houden aan het goede, het vereiste?’ Maas wijst op de ‘essayistische kant’ van Huets literaire werk en is van mening dat hij daarin plaats inruimt voor ‘enkele, soms zeer virtuoze (Ruardi, Lefebvre) beschouwingen over de kontemporaine maatschappij’. Boomsma schrijft dat de roman in de ‘decadent-romantische literatuur uit de vorige eeuw’ past.
Wolfs presenteert een ‘dekonstructieve analyse’ van Lidewyde en komt tot de conclusie dat de oorzaak voor de negatieve interpretatie van Lidewyde in de ‘mimetisch-realistische’ literatuuropvatting van de recensenten te vinden is. Hij betoogt dat de kracht van de roman juist bestaat uit het ‘opheffen en tegelijkertijd in stand houden van de realistische illusie’. Mulder besteedt aandacht aan het zelfverwijzende commentaar in de roman, de mise en abyme als vorm van potentiële reflexiviteit en de problematisering van de taal. In tegenstelling tot Wolfs
| |
| |
betoogt zij dat er in Lidewyde geen sprake is van fundamentele taalscepsis maar hooguit van ‘kritiek op een onverantwoord en gemakzuchtig gebruik van het medium’.
Beelen onderzoekt de intertekstualiteit in Lidewyde en beschrijft de rol van Rousseaus Confessions en Cats' gedicht ‘Gepaarde schelpen’. Praamstra is van mening dat de hoofdgedachte van de roman erop neerkomt dat ‘niemand [...] de consequenties van zijn daden kan overzien; of het goed of kwaad bedoeld is, over de uitkomst van zijn handelen blijft men tot op zekere hoogte altijd in het ongewisse’. In een artikel uit 1997 laat Praamstra zien dat Lidewyde als sleutelroman kan worden gelezen. Ook Grave schrijft over Lidewyde als sleutelroman en maakt duidelijk dat Tine, Multatuli's eerste echtgenote, model stond voor Sarah, Lidewydes kamenierster, en dat gegevens over Sarahs overleden echtgenoot grote parallellen hebben met het leven van Multatuli.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Cd. Busken Huet, Lidewyde. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. Margaretha H. Schenkeveld in samenwerking met de werkgroep ‘Lidewyde’ van de Vrije Universiteit te Amsterdam, Den Haag 1981.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
H.J. Polak, Nog een litterarische fantasie. In: De Tijdspiegel, dl. 2,1869, p. 457-471. |
Simon Gorter, Van Huis, Anna Rooze, Lidewyde. In: De Gids, dl. 1, 1869, p. 275-344- |
L. van Deyssel, Lidewyde. In: De Nieuwe Gids, dl. 2, 1888, jrg. 3, p. 30-60. |
W.F.G. Breekveld, Vergeten klassieken: ‘Onder het uitspreken van een barbaarschen scheldnaam tastte hij naar zijne zweep en viel op haar aan’. Het burgermansfatsoen meegesleept in de vloedstroom der hartstochten. In: Vrij Nederland, 17-7-1976. |
Jan Blokker, Een vrouw van warm vanielje ijs. In: de Volkskrant, 13-6-1981. |
Paul Marijnis, De papieren passie van Conrad Busken Huet (Lidewyde). In: NRC Handelsblad, 3-7-1981. |
Graa Boomsma, De passies van Conrad Busken Huet. In: De Waarheid, 29-7-1981. |
Nop Maas, Boekbespreking. In: Spiegel der Letteren, nr. 3-4, 1982, jrg. 24, p. 282-293. |
Hans Anten, Boekbespreking. In: De Nieuwe Taalgids, nr. 4, 1982, jrg. 75, p. 351-354. |
Rob Wolffs, ‘Lidewyde’: een kwadratuur van de cirkel. In: Spektator, nr. 6, 1984-1985, jrg. 14, p. 412-427. |
Margaretha Schenkeveld, Vormen van realisme. In: W. van den Berg en Peter van Zonneveld (red.), Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw, Utrecht 1986, p. 226-244. |
Hans Beelen, Spielend am Rande des Abgrunds. Intertextuelle Verführungen in Conrad Busken Huets ‘Lidewyde’ (1868). In: Jahrbuch des Zentrums für Niederlande-Studien, 1991, jrg. 2, p. 147-163. |
Olf Praamstra, Gezond verstand en goede smaak. Amsterdam 1991, p. 229-237. |
Hanneke Mulder, Huets ‘Lidewyde’: ‘literarisch dilettantisme’ of ‘literatuurkritische roman?’ In: Hanneke Mulder, Literatuur en reflexiviteit: een realistisch perspectief, Leuven 1992, p. 141-177. |
Olf Praamstra, Een Haarlemse roman. In: W. van den Berg, H. Eijssens & T. van Kalmthout (red.), Haarlemse kringen, vijftien verkenningen naar het literair-culturele leven in een negentiende-eeuwse stad, Hilversum 1993, p. 153-161.
- | Drie modernisten: Allard Pierson, Conrad Busken Huet en Carel Vosmaer. In: De Negentiende Eeuw, nr. 1, 1997, jrg. 21, p. 83-95. |
- | Busken Huet. Een biografie, Amsterdam 2007. |
|
Jaap Grave, Tine is de ware Multatuli. Multatuli en Tine als personages in Conrad Busken Huets roman ‘Lidewyde’. In: Over Multatuli, nr. 61, 2008, jrg. 30, p. 41-47. |
lexicon van literaire werken 84
november 2009
|
|