| |
| |
| |
Andreas Burnier
Een tevreden lach
door Saskia van Rijnswou
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Een tevreden lach van Andreas Burnier (pseudoniem van Catharina Irma Dessaur, *1931 te Den Haag) verscheen in september 1965 bij Em. Querido te Amsterdam. In de tot nu toe verschenen negen herdrukken zijn door Burnier geen wijzigingen aangebracht. In totaal zijn van het boek iets minder dan 30 000 exemplaren verkocht.
De roman, die inclusief het voorwerk en de inhoudsopgave 169 bladzijden beslaat, telt tien hoofdstukken, die niet genummerd zijn, maar wel van een titel zijn voorzien. De langste hoofdstukken vormen de vier in het middengedeelte: ‘Het gekkenhuis’, ‘IJs’, ‘De uitgever’ en ‘De trein’. Burnier heeft haar tekst vooraf laten gaan door een motto, dat ontleend is aan Djuna Barnes' Nightwood. Ook enkele hoofdstukken hebben een motto, van T.S. Eliot (‘De muzikant’), Schiller (‘De trein’) en Hölderlin (‘De blik van de ander’).
Voor Een tevreden lach ontving Burnier in 1967 de Lucy B. en C.W. van Hoogtprijs.
| |
Inhoud
Bericht
‘Bericht’ is een kort inleidend hoofdstuk dat de functie van een proloog heeft. Een ik-vertelster introduceert enkele thema's en waarschuwt de lezer dat dit boek, zoals alle boeken, een gevaar is omdat het de ziel in wil. Het is noch een realistisch boek, noch wil het een abstracte idee overbrengen; het is een symbolische tekst die we te lezen krijgen.
De mens heeft een lichaam en een ziel, maar is in wezen geest. De mens zal de weg moeten afleggen die leidt vanuit de lichamelijke wereld, door de leegte en de angst, door de ziel, om uiteindelijk zijn wezen te vinden, dat geest is. Uit dit ‘bericht’ spreekt tevens de opvatting dat de mens in de loop van zijn leven steeds meer beperkt wordt in zijn mogelijkheden, terwijl de jeugd ‘zo zoet, zo aangenaam’ was.
De ik-vertelster beschrijft drie doodsbelevingen, en dit
| |
| |
hoofdstuk eindigt met het gedicht ‘Wie zal de nacht in strikken binden’, dat Burnier al eerder in het voormalige studentenblad Minerva had gepubliceerd.
| |
De muzikant
Als de vertelster de hoofdpersoon Simone Baling introduceert en vertelt dat zij op dat moment als assistente van een uitgever in Amsterdam werkt en net een brief heeft ontvangen van haar geliefde in Parijs, stelt zij met ruim vier bladzijden commentaar meteen al de realistische manier van vertellen ter discussie.
Dan neemt toch het verhaal een aanvang, naar later blijkt, midden in het huwelijk van Simone en de uitgever. In een flashback beschrijft zij hoe ze de uitgever ontmoette in Parijs, waar ze woonde in de kamer van Rein, een voormalig hoogleraar in de cultuursociologie. Rein zit tijdelijk in Duitsland, en Simone is zo eenzaam dat ze een brief schrijft aan een haar vaag bekende uitgever in Amsterdam, waarin ze hem vraagt haar de Parijse adressen van enkele abonnees van zijn tijdschrift te verschaffen, zodat ze wat mensen kan leren kennen. Al snel staat de jonge uitgever zelf op haar stoep en hij gedraagt zich als een hoofse engel tegenover haar.
Als de uitgever terug is gegaan naar Amsterdam en Simone een kille brief van Rein ontvangt, krijgt zij de aanvechting om zich van het leven te beroven. Ze biedt weerstand, vertrekt naar Amsterdam, gaat voor de uitgever werken en een jaar later zijn zij getrouwd. In de hoofdstukken ‘De uitgever’ en ‘De trein’ wordt de geschiedenis van het huwelijk met de uitgever vervolgd.
‘De muzikant’ eindigt met een rijmpje en een cursief geschreven tekst, waarin in een monologue intérieur de verwarde geestestoestand van Simone tot uiting komt.
| |
De Pijp
Na haar eindexamen verlaat Simone het ouderlijk huis en gaat in Amsterdam medicijnen studeren. Uitgedost als man, met pak en pijpje, vertoont zij zich in een buurtcafé in de Pijp, in de hoop dat daarmee eindelijk haar langverwachte mannenleven een aanvang zal nemen. Maar de cafébezoekers zien meteen dat zij een meisje is.
Omdat de medische studie haar teveel op de praktijk gericht is, zoekt ze haar heil in abstractere studierichtingen. Overdag gedraagt zij zich als een inkeurige vrouwelijke student en 's avonds hangt ze op het Leidseplein de beest uit, gekleed in jeans en een jopper, een uitmonstering waarin zij zich met succes als jongen kan bewegen. Ze poogt in een staat van ‘pure mogelijkheid’ te geraken, een soort embryonaal stadium, waarin iedere ontwikkeling nog mogelijk is. Ze beseft echter dat ze niet de juiste (moedige) weg volgt, maar een snelle omweg neemt, door gewoon heel veel rollen naast elkaar te
| |
| |
spelen zonder te zijn wat ze speelt.
| |
De vrienden van mijn vrienden
Rond haar negentiende jaar komt er een einde aan Simones ‘solistische extase’, waarin de medemens louter als object bestaat. Er komen mensen in haar leven die een eigen betekenis hebben, los van de betekenis die ze voor haar hebben. Als gevolg van haar gegroeide behoefte aan contact bouwt ze in korte tijd een kennissenkring op van ruim 200 mensen, van zeer divers allooi. Ze ontmoet ook het bijna-hoertje Annie, waarmee ze haar eerste, nogal teleurstellende homoseksuele ervaring heeft.
Dit vierde hoofdstuk eindigt met een cursieve tekst over wie voor de ik-vertelster (Simone) seksueel aantrekkelijk zijn: niet het werkelijk polaire of het volmaakt gelijke heeft haar voorkeur, maar het gedifferentieerd gelijke.
| |
Het gekkenhuis
Een vriendschap met het meisje Ingrid neemt niet de gewenste wending. Even doorbreekt Simone, die hier de vertelster is, de fictie door op te merken dat Ingrid weer boos zal worden als ze leest wat Simone over haar vertelt.
Simone krijgt last van een leesstoornis, waardoor ze haar studie niet kan voortzetten, werkt een tijdje in een boekbinderij en besluit dan wiskunde te gaan studeren, één van de weinige non-verbale studies. Als zij echter in de buurt van het wiskundegebouw komt om haar eerste college te volgen, krijgt ze een epileptische aanval. Ze lijdt daarna aan geheugenverlies en wordt in een psychiatrische inrichting opgenomen. Langzaamaan komt haar geheugen terug, maar ze kan nog steeds niet lezen. Na een maand in de inrichting gezeten te hebben, vraagt ze haar ouders haar daar weg te halen. Ze komt dan weer bij haar ouders wonen en volgt een opleiding voor chemisch analist. De intellectuele en sociale beklemming die dat met zich meebrengt, maakt haar zo wanhopig dat ze wederom zelfmoord wil plegen. Maar met geld dat zij van haar moeder ontvreemdt, vlucht ze terug naar Amsterdam, waar ze als secretaresse op een handelsavondschool gaat werken. De cursieve tekst aan het einde van dit hoofdstuk geeft zowel Simones geestelijke verwarring als haar leesstoornis weer.
| |
IJs
Simone is op het nulpunt beland: haar intellect wordt niet gevoed, want ze kan niet lezen, haar verleden was zij kort daarvoor nog kwijt, zij heeft geen sociale status, geen milieu, geen vrienden meer. Zij bezit geld noch goederen en kent geen liefde. Ze gaat, naast haar baan op de avondschool, werken als correctrice voor Rein, de Duitse professor, met wie zij naar bed gaat in ruil voor de genezing van haar leesstoornis, die hij bewerkstelligt door haar Duitse literatuur te laten lezen. Hun relatie beschrijft zij als een huiveringwekkende leegte, waarin geen veranderingen plaatsvinden en eigenlijk geen tijd bestaat.
| |
| |
Tijdens de zes weken waarin Rein in Parijs zit, beleeft Simone de ideale verhouding met Fenneke, een meisje dat zij in een antiquariaat leert kennen, maar dat zij even makkelijk weer aan de kant zet als Rein terugkeert, naar haar eigen zeggen omdat Fenneke toch niet echt bestond. Dit hoofdstuk eindigt met een cursieve tekst, waarin een ik-vertelster de ideeënleer van Plato belijdt, zonder overigens de naam van Plato te noemen.
| |
De uitgever
Hier wordt het verhaal van Simones huwelijk voortgezet. Twee plaatsen die belangrijk zijn voor de uitgever zijn de landgoederen Walenhal, zijn ouderlijk huis, waar een vriendelijke, tolerante sfeer hangt, en Wickersholm, een villa in Wassenaar, waar zich rond een excentrieke oude man een kring van kunstenaars en intellectuelen heeft verzameld, die er onderling weinig liefdevolle relaties op nahouden.
Op Walenhal bemint de uitgever Simone teder en bevredigend, waarna zij die nacht droomt dat ze in een onderaardse ruimte geleid wordt, naar drie bovenmenselijk grote houten beelden. Een gevoel van vrede en thuiskomen bevangt haar. Na die droom krijgt ze 's nachts voor de tweede maal een toeval.
Het huwelijk tussen de uitgever en Simone kent een weinig geregeld leven en op een dag is haar man verdwenen. Ze volgt zijn spoor, dat naar Marburg in Duitsland leidt, naar een bevriende professor. De reis is gecompliceerd, vol tegenslagen en het enige dat Simone ontdekt, is dat haar man zich op Wickersholm bevindt. Daar verneemt zij van de oude man dat de uitgever in ernstige financiële moeilijkheden verkeert en dat hun huwelijk daardoor niet langer kan voortduren. Toch leven de uitgever en zij daarna in Amsterdam nog enige tijd samen. Als Simone van Rein een brief uit Parijs krijgt, zoekt ze hem op, en dat wordt hun laatste contact.
| |
De trein
Het huwelijk sleept zich moeizaam voort en Simone overweegt om voor Fenneke te gaan zorgen, als ze via via hoort dat die in een psychiatrische inrichting zit. In een laatste poging om zijn tijdschrift van een financiële ondergang te redden gaat de uitgever met Simone naar een mogelijke geldschieter in Brussel. Daar raken ze elkaar kwijt en Simone sluit zich aan bij Action Juive, waar ze in een geheim trainingskamp wordt opgeleid om in Israël te gaan vechten. Ze leeft daar tussen ruwe lui; enkel met de Pool Baruch valt te praten. Hij vertelt haar een sprookje van Tolstoi, dat kortweg de zin van het leven weergeeft. Door hevige ziekte geveld gaat Simone uiteindelijk niet naar Israël. Eenmaal terug in Nederland verneemt zij dat de uitgever bezig is van haar te scheiden en dat familie en vrienden zich tegen haar gekeerd hebben. In Amsterdam
| |
| |
koestert zij zich een tijdje in de tolerante rosse buurt, totdat Lena, een al wat oudere prostituée, haar vertelt dat ze in dat milieu niet op haar plaats is, dat ze zichzelf moet leren zijn onder haar eigen mensen.
| |
Griekenland
Daarna reist Simone af naar een Grieks eiland, waar een voorgeboortelijk geluk heerst. Ze voelt zich daar volkomen thuis. Ze trekt op met drie leeftijdsgenoten, en ze vormen twee stelletjes: zij met de Tsjechische Linda en de twee jongens samen. Op het moment dat ze ‘terug naar de wereld’ gaan, is hun hechtheid op slag verbroken. Naarmate Simone op haar terugreis Nederland dichter nadert, pakken wolken zich samen en dooft de zon van Griekenland.
Hoe zwaar het haar ook valt om weer terug in Nederland te zijn, ze neemt zich voor zich niet door anderen te laten verstikken. Ze wacht op ‘een nieuwe zonwereld’ die ooit achter de horizon zal opdoemen. Dan zal zij gewoon kunnen leven ‘als een man, als een mens’.
| |
De blik van een ander
Het laatste hoofdstuk behelst twee eindes, die ieder een andere toekomst laten zien, één reële en één ideale. Simone werkt als huisarts in een psychiatrische inrichting en woont samen met Anne, die daar ook werkt als psychotherapeut. Tijdens een borrel met collega's komt het onderwerp op homoseksualiteit. Kloek zet Simone de anderen op hun nummer, die daar enkel met gêne op reageren.
Bij het ideale einde zien we Simone terug in de mijnen, waar ze man onder de mannen is. Slechts twee collega's weten dat zij eigenlijk een vrouw is, maar vinden dat van geen belang. Zij heeft gevonden wat ze zocht, ‘[e]envoud, de natuur, en een simpel, nuttig mannenleven’, en ze lacht tevreden.
| |
Interpretatie
Titel
De roman eindigt met de woorden: ‘en lachte tevreden.’ Dat is wanneer Simone in de mijnen werkt als man onder de mannen; niet een reëel toekomstbeeld, maar een Ideaal. Naar die ideale omstandigheden, waarin Simone niet als vrouw maar als man, als mens kan leven, is zij het hele boek door op zoek.
| |
Thematiek
Op verschillende niveaus is Een tevreden lach een ontwikkelingsroman, waarbij echter niet de nadruk wordt gelegd op de psychologie, maar op de symboliek. We lezen de ontwikkeling van Simone die op jonge leeftijd het benauwende ouderlijk huis ontvlucht en als intellectueel, man en homoseksueel probeert te leven, wat haar uiteindelijk in zoverre lukt dat zij samenwoont met een vrouw. Zij heeft dan iets heeft moeten inleveren als intellectueel - ze is tenslotte ‘slechts’ huisarts bij
| |
| |
een psychiatrische instelling - maar komt wel zelfbewust op voor andere homoseksuelen. Haar geaardheid is een geïntegreerd onderdeel van haar leven geworden. Maar het Ideaal blijft een stoer mannenleven, zoals het ideale einde laat zien, waarin ze in een mannengemeenschap bij uitstek verkeert: onder de grond in de mijnen met de mijnwerkers.
Deze ontwikkelingsroman is echter niet alleen het relaas van een homoseksuele vrouw, maar laat tevens de ontwikkelingsgang door een aantal bewustzijnsstadia zien. Direct aan het begin van Een tevreden lach stelt een ik-vertelster, die later met hoofdpersoon Simone Baling blijkt samen te vallen, dat de mens in zijn vroegste jeugd zichzelf is en dan alle mogelijkheden nog voor hem openstaan. Die mogelijkheden worden echter in de loop van het leven steeds meer afgesnoerd. Rond zijn veertiende jaar beseft de mens opeens dat hij in de grot van Plato leeft en eigenlijk genoegen neemt met schaduwbeelden van de Ideale werkelijkheid. Hij zal dan op zoek gaan naar zichzelf. Vanuit de lichamelijke wereld, waarin hij net als jongvolwassene is ontwaakt, moet hij door de ziel heen, vol troebele, ongeordende gevoelens en impulsen, om zijn wezen te vinden dat geest is.
Deze gedachte is, zoals Theo Vos en Siem Bakker betogen, geïnspireerd door de (neo)platoonse psychologie van Plotinus. Die gaat uit van een drieëenheid: het Ene (Eeuwige, Ondefinieerbare), de geest (wereldziel) en de individuele menselijke zielen, die, doordat zij een materieel lichaam hebben, het verst van het Ene verwijderd zijn. Met behulp van Plato is ook het dubbele einde te verklaren. Het ‘werken in de mijnen’-einde is het goddelijke Ideaal, waar de mens niet aan toekomt, maar het ‘huisarts en vaste vriendin’-einde is van dat Ideaal nog de meest directe en zuiverste afbeelding.
In het derde hoofdstuk, ‘De Pijp’, tracht Simone door het spelen van zoveel mogelijk rollen ‘pure mogelijkheid’ te worden. Maar het spelen van verschillende rollen is niet de juiste weg om zichzelf te vinden, daarvoor moet men eerst door het niets. Dat nulpunt bereikt Simone in het zesde hoofdstuk, dat dan ook ‘IJs’ (= water op het nulpunt) getiteld is. Haar intellect wordt niet meer gevoed, als gevolg van haar leesstoornis, haar verleden was zij kort daarvoor nog kwijt door geheugenverlies, ze heeft geen vrienden, geen geliefde, heeft geld noch goederen, en omdat ze niet meer studeert, is haar sociale status onduidelijk. De inmiddels aangeknoopte relatie met de Duitse professor Rein ervaart zij als de totale leegte, waarin zelfs de tijd niet meer bestaat, omdat er niets verandert.
Na de leegte komt de inwijding, gesymboliseerd door enkele initiatieriten tijdens Simones huwelijk met de uitgever. Hij
| |
| |
laat haar zowel hemel (Walenhal) zien als hel (Wickersholm; een naam die verwijst naar het Engelse ‘wicked’). Op Wickersholm heersen lege pretenties, terwijl de sfeer op Walenhal tolerant en vriendelijk is. De eerste maal dat Simone op Walenhal is, is het seksuele contact met de uitgever bevredigend, en zijn de droom en de toeval die die nacht daarop volgen, initiaties. De beelden uit de droom verwijzen, volgens Theo Vos en Siem Bakker, naar een initiatieritueel in de antieke mysteriën. Simone wordt in haar droom in een onderaardse ruimte geleid en voelt zich heel vredig, alsof ze thuisgekomen is. Ze is afgedaald in Moeder Aarde, iets wat we aan het einde van de roman ook terugzien, als zij diep onder de grond in de mijnen aan het werk is. De droom vertelt over de inwijding in een nieuw leven of in een volgend bewustzijnsstadium. De epileptische aanval is volgens Freud een daad van zelfvernietiging met uiteindelijk een reinigend effect en de gewaarwording van een wedergeboorte. In de oudheid werd epilepsie bovendien gezien als een ziekte waarbij de patiënt contact had met een godheid.
In het voorlaatste hoofdstuk, ‘Griekenland’, vertoeft Simone op een Grieks eiland, waar ze zich een volkomen mens voelt, één met de ruige natuur. Er heerst daar een voorgeboortelijke vrede. Volgens Simone is de mens waarlijk thuis in Oost-Europa, in de Balkan, want daar leeft nog iets van het besef dat de mens een ik is, en niet een soorteling, man of vrouw, van een bepaalde klasse, met een bepaald beroep.
De terugreis naar Nederland is als een geboorte: vanuit het warme, koesterende Griekenland legt Simone de weg af naar het kille Nederland, waar ze als herboren terugkeert. Ze zal zich niet langer laten ringeloren door de blik van de ander.
| |
Vertelsituatie
In Een tevreden lach wordt een personale vertelsituatie - waarbij in de derde persoon over Simone Baling en de andere personages wordt gerapporteerd - afgewisseld door een auctoriale vertelsituatie, waarbij de vertelster Simone zelf is. In beide situaties ligt het point of view bij Simone. Tussen de ik- en zij-gedeelten is nauwelijks stilistisch verschil aan te wijzen. De wisselingen vinden plaats op de grens naar een nieuw hoofdstuk. Het afwisselend gebruik van ‘ik’ en ‘zij’ drukt de toestand van ik-loosheid van Simone uit.
Vertelster Simone onderbreekt haar verhaal veelvuldig voor uitstapjes over het schrijven, het aanspreken van de lezer, filosoferende stukjes essayistiek, gedichten en proza vol associatieve verbindingen (de cursief gezette tekstdelen). Deze lyrische cursieven zijn op te vatten als innerlijke monologen, behalve die aan het eind van ‘De vrienden van mijn vrienden’. Het associatieve taalgebruik drukt Simones verwardheid uit
| |
| |
en het cursief van ‘Het gekkenhuis’ geeft tevens een indruk van Simones leesstoornis. Volgens Diny Schouten en Marlies Groen lijken de cursieven nog het meest op de reien uit een klassiek drama: ‘ze vervullen kennelijk de functie van commentaar uit een andere bewustzijnslaag op de concrete gebeurtenissen, soms bezwerend, soms betogend, soms stamelend.’
Uit één opmerking van de vertelster over het meisje Ingrid kunnen we opmaken dat Simone Baling niet alleen één van de personages en de vertelster is, maar tevens de auteur: ‘Ik denk dat zij weer boos wordt als zij dit leest.’ (p. 55) Hoewel door die opmerking de schijn wordt gewekt dat de roman een autobiografisch geschrift is, is de waarschuwing voorafgaand aan het tweede hoofdstuk: ‘Zij kunnen de melodie vatten, maar niet de muzikant’, te dwingend om het autobiografische element als overwegend te beschouwen.
Elk spoor van realisme wordt de kop ingedrukt door de auctoriale verteller, die meestal nadrukkelijk aanwezig is, en al aan het begin van het tweede hoofdstuk de introductie van haar personage koppelt aan enkele bladzijden commentaar over de problematische verhouding tussen realiteit en literatuur.
| |
Opbouw
Voor Andreas Burnier zijn structuur en vorm in de kunst van het grootste belang. In haar derde roman, De huilende libertijn (1979), schrijft zij: ‘Nee, de literatuur stroomt niet vanzelf, gelijk het water uit de neus van een door hooikoorts getroffen maaier. Zij dient gemaakt; de taal getemd als een wilde, hoogmoedige maagd, de vorm bevochten als de liefde van een weerbarstige geliefde.’ (p. 73).
| |
Stijl
In Een tevreden lach zijn de psychologische beschrijvingen en zelfreflectie - toch onlosmakelijk verbonden met het genre van de ontwikkelingsroman - vervangen door stijl, vorm en symboliek. Om bepaalde bewustzijnstoestanden te verbeelden, benut Burnier een breed scala van stijlen: lyrische passages, opsommingen, woordenboekachtige verklaringen, hoogdravende taal, associaties, sprookjes en literaire citaten. Het laatste hoofdstuk zet zij in met een naïef-idyllische toon, terwijl het alternatieve, Ideale einde meer iets wegheeft van een fragment uit een spannend jongensboek.
| |
Context
Het debuut van Andreas Burnier is thematisch verbonden met haar tweede roman, Het jongensuur (1969). Behalve dat de beide hoofdpersonages Simone heten, hebben zij allebei transseksuele verlangens, die niet vervuld worden.
Rond het uitkomen van Een tevreden lach was een mysti- | |
| |
ficatie opgetrokken, waarbij de schijn werd gewekt dat de auteur een man zou zijn. Niet alleen de naam Andreas Burnier wees in die richting, maar ook de gefingeerde biografie op het achterplat van het boek en de foto die de tekst vergezelde, waarop Burnier stond afgebeeld met een getekende baard.
Van jongs af vond Burnier het vernederend om een meisje te zijn en later werd het verlangen om een jongen te zijn een obsessie. In een interview met Willem Roggeman legde zij uit: ‘Geboren worden in een vrouwelijk lichaam in een masculinistische cultuur (waarin alle normen en waarden dienen tot bevestiging van de macht en de glorie van het mannenlichaam) is een vorm van lijden.’
Een tevreden lach kan als voorloper gezien worden van belangrijke maatschappelijke gebeurtenissen, eind jaren zestig. Enerzijds was dit boek een vingerwijzing naar Provo en de studentenrevolutie in 1968, en anderzijds leidde het de tweede feministische golf in. In een interview met Bibeb noemde Andreas Burnier zich dan ook terecht één van de ‘grandma's of the revolution’.
In haar debuutroman zijn alle thema's uit Burniers latere werk al vertegenwoordigd. Het terugverlangen naar het kosmische levensgevoel, dat de schrijfster situeert in bepaalde culturen uit het verleden, de vroegste jeugd en het embryonale stadium, is ook vormgegeven in Het jongensuur. Willen ontstijgen aan de alledaagse werkelijkheid, aan het lichamelijke bestaan, naar een hoger bewustzijn, dat in Een tevreden lach de geest wordt genoemd, is ook iets wat Jean Brookman in De huilende libertijn voortdrijft.
Burnier refereert in haar werk aan een symbolist als Baudelaire, die zij aan het begin van Een tevreden lach noemt. Zij heeft zich bovendien laten inspireren door de ideeënleer van het neoplatonisme en door de dichters van Vijftig, van wie zij Lucebert de grootste dichter van Nederland heeft genoemd (interview Bibeb, Vrij Nederland).
Van meerdere kanten zijn Andreas Burnier en Gerard Reve met elkaar in verband gebracht. Ook Burnier zelf heeft verschillende keren haar bewondering voor diens werk uitgesproken. Reves naam wordt in recensies over Een tevreden lach vooral genoemd omdat beide schrijvers openlijk over homoseksualiteit schrijven. Dat de overeenkomst verder gaat dan alleen dat aspect, geeft Stefan Praet aan in zijn bespreking van De litteraire salon, waarin hij een vergelijking trekt tussen de twee auteurs die met terugwerkende kracht ook opgaat voor Burniers debuut: dezelfde grootsprakerige stijl en dezelfde ironie. Evenals de volksschrijver fulmineert Burnier bovendien tegen alles wat zich als ‘tegencultuur’ aanbiedt.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Uit de meeste recensies over Een tevreden lach spreekt de aangename verrassing over het nieuwe en andere van dit debuut: Burnier is een zeldzaam talent en men is nieuwsgierig naar haar tweede boek. De structuur van Een tevreden lach is echter voor menig criticus een struikelblok. Uit de recensie van Kees Fens is op te maken dat hij haar manier van schrijven maar aanstellerij vindt, en K. Schippers noemt de constructie onbeholpen. Paul de Wispelaere (Het vaderland) behandelt daarentegen vol bewondering en diepgravend de structuur en het vertelperspectief. Ook Adriaan Van der Veen (nrc) legt een verband tussen de chaotische compositie en de existentiële onzekerheid van Simone.
Ondanks de waarschuwing die in het motto van de roman is meegegeven, dat deze niet gaat over waar het in eerste instantie over lijkt te gaan, maken enkele critici toch van de homoseksualiteit het belangrijkste punt van hun bespreking. M.L. Nijdam (De nieuwe linie) noemt het in dat opzicht een bevrijdend boek, terwijl Jos Panhuijsen zijn lezers ervoor waarschuwt dat het boek maar beter niet in de handen van kinderen kan belanden.
Renate Rubinstein verdedigt Burniers boek in Vrij Nederland tegen de kritiek dat het een te essayistische inslag zou hebben. Ook dat het boek te chaotisch zou zijn, wijst zij van de hand als naar ouderwetse maatstaven gemeten. Bij de elders soms wat al te haastig geuite beschuldiging van een ‘Van het Reve-imitatie’ plaatst zij de kanttekening dat Burnier het religieuze gevoel veel voorzichtiger en serieuzer behandelt dan Gerard Reve.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Andreas Burnier, Een tevreden lach. 9e druk, Amsterdam 1983.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
K.L. Poll, De omgekeerde wereld in een tevreden lach. In: Algemeen handelsblad, 4-9-1965. |
|
K. Schippers, Een tevreden lach. In: Schrijfkrant, 10-9-1965. |
|
Hans Warren, Een tevreden lach. In: Provinciale Zeeuwse courant, 11-9-1965. |
|
Alfred Kossmann, Een tevreden lach: briljant debuut. In: Het vrije volk, 2-10-1965. |
|
K. Schippers, Lachen. In: Propria cures, 2-10-1965. |
|
Kees Fens, Lering en vermaak. In: De tijd/Maasbode, 13-10-1965. |
|
Jos Panhuijsen, Een tevreden lach. Merkwaardig debuut van Andreas Burnier - schokkend maar niet op de bekende manier. In: Het Binnenhof, 16-10-1965. |
|
J.E. Kool-Smit, Andreas Burnier: loskomen van toevalligheid. In: Het parool, 23-10-1965. |
|
Adriaan van der Veen, Simone die Simon wil zijn. In: Nieuwe Rotterdamsche courant, 23-10-1965. |
|
Renate Rubinstein, Op weg naar een nuttig Mannenleven. In: Vrij Nederland, 23-10-1965. |
|
Jos Panhuijsen, Een tevreden lach... In: De Gelderlander/De nieuwe Limburger, 19/30-10-1965. |
|
G.B.R., Het nieuwe in de literatuur. In: Algemeen handelsblad, 30-11-1965. |
|
J.E. Kool-Smit, Andreas Burnier, Een tevreden lach. In: Tirade, november 1965, p. 696. |
|
T.J. Reinsma, Een loos meisje en haar lach. In: Pharetra, 3-12-1965. |
|
Renate Rubinstein, De stem van Andreas Burnier. In: Schrijfkrant, 4-12-1965. |
|
Adriaan van der Veen, Intelligente aandacht. In: Schrijfkrant, 4-12-1965. |
|
Aad Nuis, Onverhoedse maar sterke voorkeur. In: Schrijfkrant, 4-12-1965. |
|
Jan Elemans, Een tevreden lach van Andreas Burnier. Amsterdamse zedenroman. In: Brabants dagblad, 13-12-1965. |
|
L.E.W. [Peter van Eeten], Andreas Burnier, Een tevreden lach. In: Dialoog, nr. 5, 1965, jrg. 1, p. 203-204. |
|
Renate Rubinstein, Andreas Burnier, Een tevreden lach. In: Avenue, januari 1966. |
|
An., A. Burnier, Een tevreden lach. In: Volksontwikkeling, januari 1966. |
|
An., Een tevreden lach. In: Friese koerier, 8-1-1966. |
|
H. Heeresma, Ideaal geschenk. In: Elsevier, 8-1-1966. |
|
An., Andreas Burnier, The contented smile (Een tevreden lach). In: Writing in Holland and Flanders, nr. 21, maart 1966. |
|
Carel J.E. Dinaux, Vermommingen stuk voor stuk weer afleggen. In: Haarlems dagblad, 8-4-1966. |
| |
| |
An., Burnier, A. Een tevreden lach. In: Volksontwikkeling, juli 1966. |
An., Kroniek van het proza. In: Wending, oktober 1966. |
|
P. Spigt, A. Burnier, Een tevreden lach. In: Rekenschap, nr. 4, 1967. |
|
G. Suurmeijer, Andreas Burnier, Een tevreden lach. In: Streven, juli 1967. |
|
An., Van der Hoogtprijs voor Andreas Burnier. In: nrc, 3-7-1967. |
|
Willem Brandt, Verworden proza. In: Willem Brandt, Pruiken en provo. Amsterdam 1967, p. 53-58. |
|
Paul de Wispelaere, Merkwaardig debuut. In: Paul de Wispelaere, Facettenoog. Brussel 1968, p. 112-116. |
|
C.J.E. Dinaux, Andreas Burnier. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek iii, Auteurs van nu. Amsterdam 1969, p. 140-146. |
|
Bibeb, Andreas Burnier: ‘Ook binnen het leven sterf je vele keren.’ In: Bibeb, Veertien vrouwen. Amsterdam 1974, p. 77-93. |
|
Willem M. Roggeman, Gesprek met Andreas Burnier. In: Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 2, gesprekken met schrijvers. 's-Gravenhage 1977, p. 35-54. |
|
Aad Nuis, Herengeleuter en mannengewauwel. In: Aad Nuis, Boeken. Veertig besprekingen. Amsterdam 1978, p. 100-104. |
|
Theo Vos & Siem Bakker, Andreas Burnier. Nijmegen-Brugge 1980, p. 25-34. |
|
Siem Bakker & Theo Vos, Over Een tevreden lach van Andreas Burnier. Amsterdam 1981. |
|
Kees de Bakker, Andreas Burner: Een tevreden lach. In: Kees de Bakker, Mijn eerste boek. Dertig schrijversdebutanten. Amsterdam 1983, p. 38-42. |
|
Stefaen Praet, Ontmaskerend boek ondanks veralgemeningen. Andreas Burnier: ‘Ik ben 'n groep van een.’ In: De morgen, 21-1-1984. |
|
Willem Otterspeer, De romantische Cassandra: Andreas Burnier en het verscheurd bewustzijn. In: W. Otterspeer, Geleerde vrouwen. Weesp 1984, p. 46-59. |
|
An., Beter dan wachten is jagers verkrachten. In: De volkskrant, 14-6-1991. |
|
K. Osstijn, Mannenleven. In: De standaard, 25-7-1992. |
|
Diny Schouten & Marlies Groen, Andreas Burnier. In: Kritisch literair lexicon, Groningen, mei 1993. |
lexicon van literaire werken 20
november 1993
|
|