| |
| |
| |
Andreas Burnier
Het jongensuur
door Saskia van Rijnswou
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Het jongensuur van Andreas Burnier (pseudoniem van Catharina Irma Dessaur, *1931 te Den Haag) verscheen in 1969 bij Em. Querido te Amsterdam. Tot nu toe verschenen de volgende herdrukken: 2e en 3e druk, 1969; 4e druk, 1972 (Salamander); 5e druk, 1976; 6e druk 1979; 7e druk 1981; 8e druk, 1981 (opgenomen in Bellettrie 1965-1981); 9e druk, 1985 (Salamander).
De roman, die inclusief het voorwerk en de inhoudsopgave 106 bladzijden beslaat, telt zes hoofdstukken en een voorbericht, dat het slot vormt.
De auteur heeft haar tekst vooraf laten gaan door een motto, ontleend aan Gottfried Keller. Ook gaat er een motto vooraf aan hoofdstuk 1 (Pedro Calderón de la Barca) en aan het voorbericht (Alfonso x el Sabio).
| |
Inhoud
Lichtstad 1945
Vlak tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt Simone herenigd met haar ouders, na een onderduikperiode van vijf jaar, waarin zij gescheiden van haar ouders is geweest. Simone is veertien en zit midden in de puberteit. Zij begint een volwassen vrouw te worden, maar zij heeft stille hoop dat zij de definitieve metamorfose van meisje naar vrouw nog kan stoppen door middel van magische formules en oefeningen. Zij krijgt liever een mannenlichaam, omdat zij het idee heeft dat zij eigenlijk een jongen is. Het is voor haar onbegrijpelijk dat zij niet het geluk gehad heeft als jongen geboren te zijn. Hoe ouder Simone wordt, hoe zwaarder de vrouwelijke rol op haar drukt.
Omdat Simone kort haar heeft en een lange, allesverhullende regenjas draagt, wordt zij tijdens het jongensuur in het zwembad toegelaten. Maar eenmaal in zwempak wordt zij door een van de jongens betrapt, die haar aangeeft bij de badmeester; zij moet het bad verlaten.
| |
| |
Simone voelt zich buitengesloten en is afgunstig op de vanzelfsprekende broederschap die er tussen mannen bestaat.
Aan Tessa, het joodse meisje dat in de oorlog wees geworden is en bij Simone en haar ouders woont, vertelt Simone over de theorie van Einstein, dat als je sneller dan het licht zou kunnen reizen, je in het verleden terechtkomt.
| |
Zanddorp 1944
Simone is dertien jaar en zit ondergedoken in het oosten van het land, bij boer Victor. Zanddorp is bijna bevrijd en de onderduikers krijgen iets meer vrijheid. Als Simone boodschappen mag gaan doen in het dorp merkt zij onderweg dat zij voor het eerst ongesteld is geworden. In het dorp laat ze meteen haar haar in een jongenskop knippen, maar zij beseft dat de verandering van meisje naar vrouw steeds definitievere vormen aanneemt en dat zij bijna onmogelijk nog een man kan worden.
Zodra ze echt bevrijd zijn, komt Simones vader naar haar toe en zien zij samen hoe de bevrijders juichend binnengehaald worden, hoe jonge vrouwen zich als een voorwerp in de armen van de soldaten werpen, en hoe een paar dagen later de moffenhoeren worden kaalgeknipt. ‘Vrouwen en joden, dat is bijna hetzelfde dacht ik. Ze kunnen niets terug doen, ze zijn altijd schuldig.’ Simone voelt zich, als jodin en als meisje, dubbel bedreigd en buitengesloten.
| |
Veendorp 1943
Simone is twaalf jaar en woont in het zwaar gereformeerde Veendorp, bij een loodgieter en zijn vrouw. Simone verbaast zich over het kille geloof dat alles veracht en haat wat warm, vitaal en menselijk is, en dat vrouwen en mannen strikt gescheiden houdt met ieder hun eigen taken. In het roomse gezin van haar vriendinnetje Riek is het al niet veel beter.
Met Oom, de loodgieter, bakkeleit ze voortdurend over het geloof omdat Simone daarvoor in de plaats liever voor de wetenschap kiest. Toch houdt zij veel van de man, die zijn leven voor haar in de waagschaal stelt. Ook kan zij tot haar grote geluk in Veendorp nog naar school, hoewel er daar te veel tijd naar haar zin verloren gaat met godsdienstoefeningen. De onderwijzer is bekrompen en een sadist, zijn handen zitten los, maar hij zorgt wel voor een geslaagde ontsnapping wanneer Mussert met zijn gevolg de school bezoekt.
| |
Muurstad 1942
Simone is elf jaar en woont bij een socialistische familie, waar zij volkomen vrij gelaten wordt, zo vrij zelfs dat zij er maar een beetje bijhangt en zich eenzaam voelt. Zij heeft er behalve haar vrijheid verder helemaal niets: geen school, geen boeken, geen speelgoed, geen vriendjes. Alleen is er de denkbeeldige koningszoon Sancho, die door zijn vader is opgesloten omdat hij halsoverkop tegen de vijand wilde gaan vechten.
Op een avond komt de buurman, een nsb'er, de familie
| |
| |
waarschuwen dat hij de volgende dag zal gaan aangeven dat zij joden verbergen. Simone wordt nog diezelfde avond meegenomen naar het huis van Wiebe en An. Ook daar kan ze niet naar school, maar er zijn tenminste boeken. Tijdens een wandeling door de havens krijgt Simone een epileptische aanval en moet daarna enige weken het bed houden. Simone maakt dan een stad van karton om naar haar ouders op te sturen. Bij de stad plaatst zij een jongen die met zijn hoofd en handen op de muur beukt om naar binnen te komen. Aan de achterzijde zit een klein poortje, dat hij echter niet kan zien.
Wanneer Simone weer beter is, mag zij met het achterbuurtmeisje Gerrie buiten spelen. Gerrie stelt voor om op de vuilnishoop naar kostbaarheden te gaan zoeken, wat al spoedig ontaardt in spelletjes waarbij Simone haar mag betasten. Als Gerrie Simone niet meer op komt halen, blijkt dat zij een vriendje heeft om de vuilnisbelt mee te bezoeken.
| |
Lichtstad 1941
Net elf geworden woont Simone vijf maanden lang bij de familie Grünberg, een zacht-ethisch muzikaal gezin waar volop boeken, van Duitse schrijvers, zijn. Simone leest veel, is kritisch, waarvoor zij vaak berispt wordt en bezoekt af en toe haar ouders die in de buurt ondergedoken zitten. Zij mag in de oude kleren van meneer Grünberg rondlopen en Christfried, de broer van mevrouw Grünberg, wijdt haar in in de wiskunde. Hij kijkt niet vreemd op als zij hem vertelt dat zij later natuurkunde of ‘elektriciteitstechniek’ in Delft wil gaan studeren. Dat is de reden waarom Simone in Christfried een tweelingziel ziet. Gedurende de vijf maanden die zij bij deze familie woont, is zij zeer gelukkig.
| |
Waterstad 1940
Simone en haar ouders wonen in Waterstad als de oorlog uitbreekt. Alles is nog redelijk veilig en 's avonds in bed luistert Simone aan de verwarmingsbuizen naar vreemde stemmen, misschien die van haar ouders. Zij denkt dat zij 's nachts in haar dromen in Perzië leeft: ‘een land van warmte, kleuren, zon, bont vertier.’ Zuidelijke landen hebben haar voorkeur, Griekenland, waarover zij later boeken wil gaan schrijven, oefent ook een grote aantrekkingskracht op haar uit. Nederland is haar te grijs, te kil, met een lucht die te laag hangt en alles afsluit.
Simone moet op een gegeven moment van de gewone school af, naar een speciaal joods schooltje, en later weer naar een andere. Daar raakt zij goed bevriend met Werner, die intelligent is, wetenschappelijk ingesteld en haar als gelijke beschouwt. Na de oorlog krijgt Simone te horen dat Werner vergast is.
Steeds meer joodse mensen worden opgepakt en Simones ouders besluiten te gaan onderduiken; van elkaar gescheiden om het risico te spreiden.
| |
| |
| |
Voorbericht
Een verlaten slagveld, waarop de slachtoffers liggen. 's Nachts staat aan de hemel het rossige getwinkel van Mars, en is het donker en koud. Overdag brandt de zon.
Pas de derde dag beginnen de lichamen te ontbinden. Die nacht is het voor het eerst helder en fonkelen de sterren. Alles is stil onder de koepel van licht.
| |
Interpretatie
Titel
De titel verwijst naar een van de vele pogingen van Simone om bij de jongens te horen, in plaats van bij de meisjes. Zij probeert om op het uur waarop alleen de jongens mogen zwemmen toch met hen mee het zwembad in te gaan. Eenmaal in het bad wordt ze ontmaskerd en ze moet het zwembad verlaten. Simone is liever een jongen dan een meisje, omdat jongens in deze wereld iets presteren, terwijl meisjes slechts gebruiksvoorwerp zijn.
| |
Thematiek
In hoofdstuk 1 ‘Lichtstad 1945’ hebben Simone en haar vriendinnetje Tessa, dat haar beide ouders verloren heeft in een concentratiekamp, het over de relativiteitstheorie van Einstein. Simone vertelt Tessa dat ‘[a]ls je sneller dan het licht kon reizen, dan zou je in het verleden terechtkomen’. Tessa wil graag terugreizen naar voor de oorlog en Simone naar het oude Perzië. Helaas is de benodigde tijdmachine nog niet uitgevonden. Maar wat niet in werkelijkheid kan, kan wel in literatuur. De lezer reist in Het jongensuur samen met Simone terug in de tijd, van de bevrijding in 1945 naar het uitbreken van de oorlog in 1940. Simone woont dan nog met haar ouders in Waterstad en 's avonds luistert zij, als een foetus die in de baarmoeder met zijn moeder verbonden is via de navelstreng, aan de verwarmingsbuizen, waar zij het geruststellende gemurmel van stemmen hoort. De verbasterde woorden doen haar denken aan het Perzisch uit haar dromen. Perzië, waar het warm en vrolijk is, is hier verbonden met dromen, het onbewuste en het embryonale stadium. Vlak voor de oorlog, wanneer Simone nog een eenheid is met haar ouders en hoopt dat zij een jongenslichaam krijgt voordat de puberteit definitief een vrouw van haar zal maken, is zij gelukkig, geborgen en heeft zij volop mogelijkheden voor de toekomst.
Als haar moeder haar op een avond uit bed haalt en vertelt dat ze gescheiden van elkaar zullen onderduiken, luistert Simone eenmaal terug in bed niet meer aan de verwarmingsbuis, maar valt zij behuild in slaap. Als een pasgeboren baby is zij losgesneden van het embryonale, gelukzalige stadium.
Doordat Simone een jodin is, behoort zij tijdens de Tweede
| |
| |
Wereldoorlog tot een groep die meer dan andere groepen gevaar loopt en buitengesloten is. Zij verhuist in haar eentje van onderduikadres naar onderduikadres, zonder dat zij ooit werkelijk tot de familie gaat behoren bij wie zij terechtkomt. In de loop van de tijd treft zij het steeds minder met de families. Bovendien raakt zij naarmate de bevrijding nadert steeds meer gevangen in haar lichamelijkheid. Simone hoopt nog op een mannenlichaam, maar de puberteit zet in en haar lichaam wordt steeds vrouwelijker. Haar transseksuele verlangens komen voornamelijk voort uit afkeer van de rol die vrouwen krijgen opgelegd, een rol die steeds vastere vormen aan gaat nemen naarmate Simone ouder wordt. Zij constateert dat vrouwen van hoog tot laag veroordeeld zijn tot hetzelfde stompzinnige werk. Ook maakt de vanzelfsprekende verbroedering tussen mannen haar afgunstig, en soms zelfs angstig omdat zij er als meisje meerdere malen de dupe van wordt. De oorlog is voor Simone niet alleen een strijd tussen de Duitsers en de Nederlanders, maar ook een strijd tussen de seksen. Haar seksuele belagers vindt zij aan beide zijden. De Duitse soldaten van de Wehrmacht die in hoofdstuk 1 net na de bevrijding in een garagebox zitten opgesloten, gedragen zich als man superieur tegenover Simone door allerlei opmerkingen van seksuele aard tegen haar te maken. In hoofdstuk 2 proberen ingekwartierde Duitse soldaten Simone te verleiden, maar als zij hun toenaderingen subiet afwijst, stoppen ze ermee. Terwijl de geallieerde parachutist Mick daarentegen alleen gestopt kan worden van zijn voornemen om Simone te verkrachten door de (onbekende) hand die hem doodschiet.
Bij de eerste familie waar Simone ondergedoken zit, is zij het gelukkigst: zij heeft daar boeken om te lezen, leert wiskunde, ontmoet de gelijkgestemde Christfried, die nog het meest op haar schoolvriend Werner lijkt, en zij mag als jongen gekleed rondlopen. Het ergst is het laatste adres, bij boer Victor, een grof milieu waar Simone niets te lezen heeft. Zij begint daar voor het eerst te menstrueren en wordt als meisje meerdere malen geconfronteerd met het feit dat zij slechts een (seksueel) object is, en dat zij niet tot de jongenswereld behoort.
Door het tijdsverloop om te draaien, keert Simone terug naar steeds gelukkiger tijden, waardoor de schijn van een positief einde ontstaat. Het voorbericht ten slotte voorspelt met terugwerkende kracht de strijd die zal ontstaan, met een slagveld waarop vele slachtoffers zullen vallen. Enkelen die de strijd overleven, zullen de prijs van eenzaamheid moeten betalen. Een meisje dat zich geheel aan haar vrouwelijke rol wil ontworstelen valt namelijk buiten de sociale orde en staat alleen. Joden die de oorlog proberen te overleven, moeten dat
| |
| |
ver van huis, verstopt te midden van vreemden doen.
| |
Vertelsituatie
In Het jongensuur is sprake van een personale vertelsituatie. Hoofdpersoon Simone is een ik-vertelster en het point of view ligt voortdurend bij haar. Zij vertelt in de verleden tijd, wat soms in de beschrijvingen een vermenging met het oudere alter ego van Simone oplevert, die de observaties van het tienjarige meisje enigszins bijkleurt en soms weergeeft vanuit een volwassen perspectief.
Twee maal gaat de vertelster van de onvoltooid verleden tijd over op de tegenwoordige tijd. Het eerste gedeelte van hoofdstuk 4 ‘Muurstad 1942’ is gesteld in de tegenwoordige tijd, waar Simone vertelt over de gevangengehouden prins Sancho, en over haar herinneringen aan de lectuur van De mijn van Zola, waarin een vrouw werkt als een man tussen de mijnarbeiders. ‘De mijn gaat over de afdaling en kruisiging van een vrouwelijke god.’ Kort daarop krijgt Simone een epileptische aanval. Afdalen in Moeder Aarde en het hebben van toevallen werden in antieke religies gezien als vormen van reiniging en initiatie. Reiniging en initiatierites zijn in dit hoofdstuk verbonden met een prins die wil losbreken om zijn vijanden te gaan bevechten. Dit gedeelte, dat in de tegenwoordige tijd verteld wordt, kan gelezen worden als een inwijding tot een nieuwe en betere levensfase, die dan ook volgt in het laatste hoofdstuk ‘Waterstad 1940’, dat geheel in de tegenwoordige tijd verteld is, en waarin de hoofdpersoon, door omkering van het normale tijdsverloop, eindigt in de ideale embryonale fase.
Het voorbericht wijkt wat betreft de vertelsituatie af van de rest van de roman. Het point of view ligt hier bij een auctoriale verteller, die ons opnieuw in de verleden tijd vertelt over een verlaten slagveld waarop de lijken liggen die pas op de derde dag beginnen te ontbinden.
| |
Stijl
De stijl die Burnier in Het jongensuur hanteert, is zeer direct en realistisch, in korte zinnen met een licht ironische toon. Zij houdt in deze roman één stijl aan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Een tevreden lach en De huilende libertijn, waarin veel stijl- en perspectiefwisselingen zitten. Het jongensuur is veel minder hectisch dan de roman die eraan vooraf gaat en die erop volgt.
Opvallend is dat Burnier ‘Duitsland’, ‘Duitser’ en ‘Duitse’ altijd met kleine letter schrijft, terwijl zij voor alle andere lands- en plaatsnamen wel kapitalen gebruikt volgens de regels. Burnier schrijft Duitsland met een kleine letter omdat volgens haar de Duitsers geen hoofdletters verdienen. ‘Ik heb de pest aan Duitsers. Het is zelfs zo erg dat toen twee Duitse meisjes van een jaar of zestien mij van de zomer de weg naar
| |
| |
Paradiso vroegen, mijn eerste reactie “immer geradeaus” was. Ik heb ze tenslotte toch de weg gewezen. Ik weet dat het niet juist is: we moeten anti-nazi zijn, niet anti-Duits, maar och. Zelfs heb ik moeite Kafka in het Duits te lezen, terwijl die arme man er natuurlijk niets kan aan doen.’ (J. Bromet, interview. In: Nieuw Israelitisch weekblad, 31-10-1969)
| |
Context
Het jongensuur is thematisch verbonden met Burniers debuut Een tevreden lach. Beide hoofdpersonages heten Simone en hebben transseksuele verlangens die niet vervuld worden. Ook wordt in beide romans de ideale menselijke staat door de embryonale fase gesymboliseerd. In Een tevreden lach weet Simone uiteindelijk een staat te bereiken die sterk lijkt op het embryonale stadium, waarin de mogelijkheden van een mens nog niet zijn ingesnoerd. In Het jongensuur bereikt Simone die staat uiteindelijk ook, maar toch is de afloop van het boek veel negatiever dan van Een tevreden lach, doordat hier de ideale staat wordt bereikt door een literaire ingreep, door omkering van het tijdsverloop.
Het steeds jonger worden van een personage komt ook terug in De reis naar Kíthira, waar het Trophonios overkomt.
Het jongensuur en Een tevreden lach zijn door overeenkomstige gebeurtenissen met elkaar verbonden. Wat we over de jeugd van Simone in Een tevreden lach te weten komen, is dat zij in de oorlog bij verschillende families ondergedoken gezeten heeft. Ook lijkt het einde van Een tevreden lach, waarin Simone als mijnarbeider man onder de mannen is, sterk op de herinnering aan haar lectuur van Zola's De mijn in Het jongensuur. Het jongensuur verhoudt zich tot Een tevreden lach als de jeugd tot het volwassen leven.
Het Spaanse citaat dat voorafgaat aan het voorbericht en het gedeelte over prins Sancho zijn overblijfselen van een poging van Burnier om een historisch werk te schrijven over de dertiende-eeuwse Spaanse vorst Alfonso x, ‘el Sabio’ (de geleerde). Alfonso leefde in onmin met zijn zoon Sancho, die zijn toevlucht zocht bij de sultan van Marokko. Theo Vos en Siem Bakker vertaalden de twee Spaanse motto's in Het jongensuur. De letterlijke vertaling van het hoofse motto bij het eerste hoofdstuk luidt: ‘O gelukkige jij, o gelukkige / eenmaal en nog eens duizendmaal moge / de Heerschappij zijn, bij wie de eerste / Overwinning wapens en letteren zijn!’ De vertaling van het motto ontleend aan Alfonso x luidt: ‘Toen dan de slag op ongelukkige wijze was afgelopen en allen dood waren, de ene
| |
| |
en de andere (partij) [...] bleef de aarde achter, leeg van bevolking, vol bloed, gebaad in tranen.’
| |
Waarderingsgeschiedenis
De kritiek is zeer te spreken over Het jongensuur, en met name over de stijl die een versobering laat zien ten opzichte van Een tevreden lach. Max Nord heeft het over een ‘verfijning’ van de stijl en K.L. Poll schrijft dat de lezer dit maal verschoond is gebleven van ‘hooggestemde maar nietszeggende meditaties’, waarvan volgens hem wel sprake was in Een tevreden lach.
Enkele critici zijn echter wel ontevreden over het ‘Voorbericht’. Kees Fens had het liever vóór het laatste hoofdstuk geplaatst gezien, en hij noemt het voorbericht ‘[..] een lyrisch soort proza van een ouderwets impressionisme’. Ook K.L. Poll vindt het laatste onderdeel van de roman, met zijn ‘dikke kosmische woorden die te weinig betekenis meekrijgen’, het zwakst.
Wam de Moor zoekt naar een verklaring voor het afwijkende voorbericht: ‘Ik zou het liever willen zien als een parabel die de gemoedsgesteldheid van Simone nà het jongensuur en de situatie van het mensdom na de oorlog in één beweging vangt.’ Volgens Hanneke Paardekooper-van Buuren vallen in het voorbericht, waar de strijd gestreden is, begin en einde, dood en uterus samen.
In de recensies die direct volgen op het verschijnen van Het jongensuur weet men zich niet goed raad met de omkering van de tijd in de roman. Zo ziet K.L. Poll weinig verschil tussen de Simone uit 1945 en die uit 1940. Simone staat volgens hem stil in haar ontwikkeling en Poll snapt niet waarom de geschiedenis van achter naar voren verteld moest worden. Ook H. Bonset begrijpt niet wat de omgekeerde volgorde meer van het probleem verduidelijkt dan de gewone volgorde.
Anderhalf jaar na het verschijnen van de roman schrijft Hanneke Paardekooper-van Buuren echter een uitgebreide analyse over de betekenis van de omkering van de tijd.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Andreas Burnier, Het jongensuur. 9e druk, Amsterdam 1985.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
K.L. Poll, Gewoon werken, net als de jongens. In: Algemeen handelsblad, 19-4-1969. |
Wam de Moor, Intensief op zoek naar eigen identiteit. In: De tijd, 3-5-1969. |
Max Nord, Versobering en verfijning, geen vernieuwing bij Andreas Burnier. In: Het parool, 3-5-1969. |
H. Bonset, Vormexperimenten van Burnier en Bernlef. In: Utrechts nieuwsblad, 9-5-1969. |
Cees Buddingh', Het jongensuur door Andreas Burnier. In: Algemeen dagblad, 31-5-1969. |
Kees Fens, Andreas Burnier keert tijd en rollen om. In: De volkskrant, 31-5-1969. |
Paul de Wispelaere, Andreas Burnier. In: Ons erfdeel, nr. 1, september 1969, p. 114-116. |
Willem M. Roggeman, Angst voor volwassenheid. In: Het laatste nieuws, 16-10-1969. |
Jacques Kruithof, Een ontevreden lach. In: Raam, nr. 62, februari 1970, p. 51-53. |
Hanneke Paardekooper-van Buuren, ‘Het jongensuur’ door de zandloper. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, nr. 10, december 1970, p. 1001-1019. |
Theo Vos & Siem Bakker, Andreas Burnier. Nijmegen-Brugge 1980, p. 43-51. |
Diny Schouten & Marlies Groen, Andreas Burnier. In: Kritisch Literair Lexicon. Groningen, mei 1993. |
lexicon van literaire werken 21
februari 1994
|
|