| |
| |
| |
Andreas Burnier
De huilende libertijn
door Saskia van Rijnswou
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De huilende libertijn van Andreas Burnier (pseudoniem van Catharina Irma Dessaur, *1931 te Den Haag) verscheen in 1970 bij Em. Querido te Amsterdam. Tot nu toe verschenen vier herdrukken: 2e druk, 1970; 3e druk, 1974; 4e druk, 1981; 5e druk, 1987 (Salamander).
De roman, die inclusief het voorwerk en de noten achterin 143 pagina's beslaat, telt vier delen en 23 hoofdstukken. De verdeling van de hoofdstukken en het aantal pagina's over de delen is als volgt: i (4 hoofdstukken; 63 pagina's); ii (8 hoofdstukken; 30 pagina's); iii (4 hoofdstukken; 17 pagina's); iv (7 hoofdstukken; 19 pagina's). De schrijfster heeft elk deel vooraf laten gaan door een motto, van Luis de Góngora (deel i en iii), Federico García Lorca (deel ii) en Franz Kafka (deel iv).
| |
Inhoud
Deel I
De 22-jarige studente in de filosofie Jean Brookman woont samen met de adellijke Corinne, 38 jaar oud, arts en microbiologisch specialist, met wie zij een inmiddels kalme en kameraadschappelijke relatie heeft.
Daarnaast is Jean in het geheim verliefd op de 28-jarige Laïs Lefèbre, een publiciste die, net als de dichteres Sappho, een kring van jonge meisjes om zich heen verzameld heeft. Jean bezoekt haar regelmatig, waarbij de intellectuele gesprekken en de nabijheid van Laïs haar op bijna pijnlijke wijze verrukken. Soms, om afstand te nemen, beklimt Jean in het universiteitsgebouw een ladder om via een raam bij het aangrenzende huis van Laïs naarbinnen te kijken.
Corinne en Jean plannen een uitgebreide en luxueuze reisvakantie naar Marokko. Corinne treft alle voorbereidingen en Jean laat het zich allemaal vrolijk aanleunen, hoewel zij een voorgevoel heeft dat zij niet met Corinne naar Marokko zal gaan.
Als het bijna zomervakantie is en de jonge meisjes van Laïs
| |
| |
de universiteitsstad voor enkele maanden hebben verlaten, wordt Jean Laïs' vertrouwelinge. Laïs verleidt Jean en daarna mag zij op de zolder komen van Laïs, het allerintiemste gedeelte van haar appartement. Laïs vertelt dan dat Stéphanie Kruybold, een diplomate van 35 jaar, haar grote liefde is. Laïs maakt zich ongerust omdat zij al enkele weken niets meer gehoord heeft van haar geliefde die in Málaga gestationeerd is. Zij vraagt daarom Jean of die ter plaatse poolshoogte wil gaan nemen. Jean is bereid de taak uit te voeren en krijgt een tamelijk onschuldig klinkend excuus in de schoot geworpen om de reis met Corinne af te zeggen. Tijdens een politicologisch dispuut vraagt Kiki Asberg, 20 jaar en ook al van adel, Jean of zij mee wil naar Algiers, in een busje met nog wat studenten.
Door wat er door de heren in het dispuut besproken wordt, maakt Jean voor het eerst toekomstplannen. Zij constateert dat het niet uitmaakt welke elite er aan de macht is, omdat die toch altijd voor meer dan negentig procent uit mannen bestaat, en zij bedenkt dat er een elite-opleiding zou moeten komen voor zeer intelligente meisjes, zodat die later sleutelposities kunnen innemen in de wereld.
Jean voelt zich aangetrokken tot de jongere Kiki, die minder gecompliceerd is dan de oudere dames met wie zij het houdt, en besluit mee te gaan richting Algiers, om af te slaan bij Málaga. Tegen Corinne zegt Jean dat zij liever de zomer doorbrengt met leeftijdsgenootjes dan mee te gaan naar Marokko. Onderweg heeft Jean een verhouding met Kiki, maar halverwege de reis kiest zij verder haar eigen weg richting Málaga, na een droom waarin de reisgenoten hun verhouding benepen afkeuren. Jean bereikt Málaga en vindt al snel een manier om met Stéphanie in contact te komen. Op aanplakbiljetten voor een balletvoorstelling, die in het Nederlands gesteld zijn, staat de naam van de cultureel attachée S. Kruybold vermeld.
| |
Deel II
In deel ii gaat de vertelster van start met een tirade tegen lezers die denken dat boeken in de ik-vorm geschreven, echt gebeurd zijn. Ook spreekt zij haar voorkeur uit voor bewust gestructureerde literatuur.
Jean ontvangt van Stéphanie een vrijkaartje, maar krijgt haar op de avond van de voorstelling nauwelijks te spreken. Bij een tweede bezoek aan de ambassade, onder het mom van een bedankje, vertelt Jean dat zij in opdracht van Laïs contact zoekt. Stéphanie is direct hevig geïnteresseerd en Jean wordt getroffen door haar verliefde en volledige overgave aan Laïs.
Stéphanie is betrokken bij een Spaanse antifascistische bevrijdingsbeweging. Deze loyaliteit dwingt haar voorlopig af te zien van ieder contact met haar geliefde. Jean sluit zich ook
| |
| |
aan bij de beweging, ten eerste om aan de dagelijkse sleur van haar leven te ontsnappen en ten tweede vanwege de gevechtstraining, waar zij iets aan hoopt te hebben voor later, als zij haar academie voor meisjes zal oprichten, een idee waarvoor Stéphanie ook veel voelt.
Jean trekt in bij de aristocratische en oudere Paola, en ontvangt in de villa van Paola haar opleiding en training. De eerste nacht noodt Paola haar bij zich in bed, waardoor deze nacht het karakter krijgt van een inwijding. De volgende ochtend voelt Jean zich waarlijk een ‘man’, een volwassene.
In hoofdstuk 5 schrijft Jean een brief aan God de Moeder. Ze verontschuldigt zich voor het feit dat zij haar vertrouwen in de komst van Haar Dochter heeft verloren en zelf iets wil ondernemen om de belofte uit de Lebijb, dat de vrouwelijke mensen bevrijd zullen worden van het mannelijk juk, te vervullen. Zij legt haar plannen voor een vrouwelijk keurkorps uit.
Na haar opleiding krijgt Jean de opdracht belastend materiaal bij een man in huis te verstoppen die gevaarlijk begint te worden voor de beweging. Het lukt Jean, en na haar opdracht te hebben vervuld gaat zij niet rechtstreeks naar Stéphanie, zoals was afgesproken, maar gaat zij hasj roken met hippies op het strand. Net als Jean meent de komst van de Dochter met eigen ogen te aanschouwen, wordt het strand schoongeveegd door de politie. Jeans arrestatie weet Stéphanie dank zij haar contacten snel weer ongedaan te maken, maar als Jean de straat oploopt, ziet zij de man bij wie zij ingebroken heeft om belastend materiaal in huis te verstoppen, binnengereden worden in een overvalwagen. Omdat Jean zich schuldig voelt, besluit zij uit de beweging te stappen en haast te maken met haar plannen voor een meisjesacademie. Stéphanie doet mee, zij belanden samen in bed en Jean belooft haar plechtig met haar te trouwen zodra zij de oorlog tegen het seksefascisme gewonnen hebben.
| |
Deel III
Jean, die inmiddels tegen de veertig loopt, is in Santiago de Compostela, waar zij samen met Stéphanie en Laïs een werkbezoek brengt aan een meisjesschool in een klooster, die een van de vooropleidingen is van hun academie in de Sahara. De opleiding voor zeer intelligente meisjes bestaat uit een amalgaan van drie onderdelen: kennis vergaren, vechttechnieken leren en een seksuele opvoeding, waarbij het de meisjes geleerd wordt om mannen enkel te zien als consumptiegoederen of huisbedienden.
Alle drie willen zij zich terugtrekken uit de academie. Hoewel de opleiding wel degelijk succes heeft geboekt en zij enkele vrouwen op sleutelposities hebben kunnen krijgen, weten zij
| |
| |
dat de wereldmacht in handen van mannen blijft zolang die het leger en de wapens beheren. Stéphanie en Laïs willen samen in alle rust van hun leven gaan genieten en Jean wil zich verder uitsluitend nog wijden aan contemplatie, devotie en de wetenschap. Aan het eind van deel iii vertrekt Jean nog naar Madrid om daar Corinne, Kiki en Kiki's negenjarige dochter te ontmoeten, maar hoe die ontmoeting verloopt wordt in het de resterende tekst van het boek niet verteld.
| |
Deel IV
In Griekenland, in de heuvels nabij Athene, verblijft Jean zeven dagen in huis bij een uit Turkije afkomstige oude vrouw. Haar tijd brengt zij daar lezend door, dorstend naar kennis. De academie is voor haar een afgesloten hoofdstuk, het laatste wat zij ervan verneemt, is dat de opleiding steeds meer in verval is geraakt door toedoen van de opvolgsters.
Na zeven dagen gaat Jean op reis, naar Athene en later naar Turkije, in het gezelschap van Daphne, een doktersvrouw die zij heeft helpen vluchten bij haar man, die haar hoogstwaarschijnlijk mishandelde. Hoewel Daphne gedurende reis steeds toenadering zoekt, gedraagt Jean zich afstandelijk en wijdt zich geheel aan de voorstudie van wat haar wetenschappelijke levenswerk moet worden: Beyond Reductionism. Zowel in Athene als in Turkije stuiten Jean en Daphne op demonstraties van vrouwen tegen het seksefascisme, die bloedig worden neergeslagen door de politie. Zelf houden zij zich afzijdig. Na enige tijd besluit Daphne toch maar weer naar haar man terug te keren en vertrekt.
Tweemaal, zowel in de heuvels van Attica als in de heuvels bij de ruïnen van Milete denkt Jean de komst van de Dochter te aanschouwen. Deel iv eindigt bijna tien jaar later, terwijl Jean in Turkije in alle eenzaamheid gestaag doorwerkt aan Beyond Reductionism.
| |
Interpretatie
Titel
De libertijn uit de titel komt zelf niet voor in de roman, maar heeft betrekking op de hoofdpersoon Jean Brookman. ‘Libertijn’ is de benaming voor twee verschillende groepen mensen uit de geschiedenis. Ten eerste waren libertijnen vrijgelaten slaven in het antieke Rome, die wel enkele maar niet alle menselijke rechten genoten, en ten tweede waren het de vrijdenkers of vrijgeesten in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Jean is een vrouw, wat in deze roman zoveel wil zeggen als een mens zijn met minder rechten dan een mannelijk mens, en bovendien is zij iemand die zich, net als de vrijdenkers, aan geen enkel dogma wil conformeren.
| |
| |
Een enkele maal huilt Jean: als zij moet overgeven van de sangria, als zij meent de komst van de Dochter te aanschouwen, en als zij gevoelige klappen oploopt wanneer zij een opdringerige Algerijn van zich af weet te slaan. Zij kan niet van haar overwinning genieten en huilt dan van pijn en woede.
| |
Thematiek
De strijd van de academie om de vierde wereld (de onderdrukte vrouw) te verlossen van het juk van de mannelijke overheersing verloopt niet zoals de vriendinnen, en met name Jean, het zich hadden voorgesteld. Weliswaar zijn zij er na vijftien jaar in geslaagd een aantal leerlingen op belangrijke sleutelposities in de wereld te krijgen, en lijken hun ideeën zelfs tot in Griekenland en Turkije te zijn doorgedrongen, getuige de massale vrouwendemonstraties daar in de steden, maar de revolutie is uitgebleven. Hun idee om revolutie van bovenaf te stichten is net zo min gelukt als vroegere pogingen tot revolutie via de massa dat waren. Jean trekt zich terug uit de wereld van de actie en relaties, om zich in alle eenzaamheid te wijden aan de wetenschap en de religie van God de Moeder.
De huilende libertijn bestaat uit vier delen en is een roman waarin het leven als een kringloop wordt gezien, met verschillende bewustwordingsstadia. Als in een eb-en-vloedbeweging gaat de mens tot de wereld in en trekt hij zich eruit terug. In het laatste deel spreekt Jean de hoop uit, tijdens het schrijven van Beyond Reductionism en passant te stuiten op een sluitende bewijsvoering voor reïncarnatie.
In deel i bevindt Jean zich in het voorbewuste stadium, en is zij nog volledig op zichzelf gericht. Als een moeder zorgt Corinne voor Jean, onderhoudt haar en regelt alles in de ‘buitenwereld’, kortom, Jean wordt gekoesterd. Een maatschappelijke rol staat haar nog niet voor ogen, en alleen al het idee eraan jaagt haar schrik aan. Als Corinne Jean aanraadt eens over haar toekomst na te denken en misschien iets anders te gaan studeren dan filosofie, raakt Jean in paniek: ‘Maar wat Corinne, verblind door haar eigen prestatiedrift en perfecte sociale aanpassing, niet zag, was dat het mij helemaal niet om bepaalde maatschappelijke rollen ging bij mijn protest en weerstand, maar dat elke rol, behalve die van vrijblijvend begaafde leerling, mij angst aanjoeg.’ (p. 44)
Halverwege deel i nadert Jean het stadium van de volwassenheid. Zij maakt zich los van de oudere vrouwen om haar heen (Corinne en Laïs) en gaat haar eigen weg. Zij gaat niet mee op de door Corinne uitgestippelde reis naar Marokko, maar aanvaardt de opdracht van Laïs, en gaat naar Málaga, gedeeltelijk in gezelschap van een aantal studenten in een busje en gedeeltelijk op eigen kracht.
In deel ii wordt Jean ingewijd tot volwassene door Paola,
| |
| |
die haar bij zich in bed noodt voor zij haar opleiding als soldaat van de antifascistische beweging ontvangt. ‘Terwijl ik met verbazing mijn gezicht bekeek in het spiegeltje boven de gootsteen, besefte ik dat Paola inderdaad een “man” van mij had gemaakt, een volwassene.’ (p. 83)
In deel iii is Jean een teleurgesteld strijdster in de vrouwenbeweging. Veel wereldse zaken als gevoelens, vriendschap, liefde, orgasmes, acties en reisgenot hebben voor haar afgedaan. Zij bereidt zich voor op een contemplatief leven, dat in deel iv zijn vervulling vindt. Daarin reist zij rond door Griekenland en Turkije, zonder enig wezenlijk contact met wie dan ook. Zelfs met Daphne is de relatie steriel, aan de vrouwenopstanden onttrekt Jean zich en zij zegt op gegeven moment: ‘Ik hield van niemand.’ Jean wil kennis vergaren, wachten op de komst van de Dochter en uiteindelijk leeft zij tien jaar lang teruggetrokken in Kuçadasi (Turkije), waar zij schrijft aan haar alomvattende wetenschappelijke synthese. Dat Jean een contemplatief en teruggetrokken leven leidt en niet meer zoveel meemaakt, blijkt wel uit het feit dat die tien jaar van haar leven zijn af te doen met slechts een halve bladzijde tekst.
Het begin en het einde van De huilende libertijn zijn met elkaar verbonden. Hanneke Paardekooper-van Buuren constateerde dat zij verenigd zijn door geboorte en dood. De roman vangt aan met twee volzinnen waarin beweerd wordt dat het moment van de geboorte en het moment van het sterven even smartelijk zijn. In het slothoofdstukje van deel iv is sprake van twee hooggelegen plaatsen die min of meer boven het landschap uitsteken. De ene is de minaret waarop de mu'adhdhin ‘klaagt om het uur dat wij zijn geboren’, en de andere verhevenheid is het dak van het hotel waarop Jean zit te schrijven. Zij heeft zich in de wetenschap begraven en bovendien refereert de laatste zin van het boek aan het bijbelse ‘stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren’: ‘Korrelig stof verzadigt hier de lucht en sneeuwt via de zeven lichaamsopeningen tot in het hart.’ Haar zeven lichaamsopeningen raken bedolven onder het zand en daardoor raakt zij van de buitenwereld afgesloten. Jean is weer terug bij af, bij het voorbewuste stadium; de kringloop van het leven is rond.
| |
Poëtica
Burnier begint deel ii van De huilende libertijn met een waarschuwing aan haar lezers dat zij niet moeten denken een autobiografische roman in handen te hebben die louter allerindividueelste gevoelens weergeeft. Zoals zij ook al deed in haar debuutroman Een tevreden lach speelt Burnier met het idee van authenticiteit en fictie. Afwisselend benadrukt zij de echtheid van haar verhaal en de gestructureerde fictionaliteit ervan.
Als in hoofdstuk 1 van deel i de vertelster beschrijft dat
| |
| |
iets aan de linkerkant gelegen was in het universiteitsgebouw, merkt zij op dat het misschien wel een esthetisch trucje lijkt van haar, maar dat alles nu eenmaal werkelijk links gelegen was: ‘[...] hoeveel liever had ik geschreven rechts, maar het was niet rechts [...].’ Dat er gespeeld wordt met het idee van fictie en authenticiteit blijkt ook uit zinnen als: ‘Wie schetst mijn verbazing - (Andreas Burnier; vert.) (Nee, daar begin ik niet aan; schr.) - [...]’.
Literatuur moet bewust worden gestructureerd door de schrijver, vindt Burnier; een opmerking aan het begin van deel ii getuigt daarvan: ‘Nee, de litteratuur stroomt niet vanzelf, gelijk het water uit de neus van een door hooikoorts getroffen maaier. Zij dient gemaakt te worden: de taal getemd als een wilde, hoogmoedige maagd, de vorm bevochten als de liefde van een weerbarstige geliefde.’ (p. 73)
| |
Vertelsituatie
Het verhaal wordt verteld in de eerste persoon enkelvoud, door Jean Brookman. Het point of view ligt afwisselend bij vertelster Jean Brookman en personage Jean Brookman, waartussen onderscheid wordt gemaakt. De ik-vertelster is de oudere Jean, die in de verleden tijd over haar leven vertelt en over de jongere Jean, die in dat verhaal een personage is. De vertelster laat nadrukkelijk zien dat het verhaal een geconstrueerd geheel is en treedt veelvuldig op de voorgrond. Zij geeft commentaar, vaak tussen haakjes, op gebeurtenissen, personages, uitspraken, en zij anticipeert op wat nog komen gaat. Het belevend ik van Jean is in dat opzicht naïever, omdat zij niet weet wat haar te wachten staat. Maar de vertelster en het personage zitten elkaar ook vaak dicht op de huid en zijn dan moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Over de schouder van de ik-vertelster Jean lezen een verteller/vertaler, een uitgever en zijn vrouw mee, wat blijkt uit het commentaar dat zij af en toe tussen haakjes leveren op hoe en wat Jean vertelt. Zo spreken de uitgever en zijn vrouw op pagina 92 er hun ergernis over uit dat Jean op die bladzijde zo vaak de zinsnede ‘wie schetst mijn verbazing’ hanteert.
Het laatste hoofdstuk van De huilende libertijn, dat slechts een halve bladzijde beslaat, is het enige dat verteld wordt in de onvoltooid tegenwoordige tijd en is zodoende het moment waarop het personage Jean en de vertelster Jean samenvallen.
| |
Stijl
In deel i en ii wordt lineair verteld, in een exuberante stijl, met veel uitweidingen, terzijdes, opmerkingen en commentaar tussen haakjes. De toon is daar studentikoos, sarcastisch en slapstick-achtig. Deze baldadige, barokke stijl wordt gekenmerkt door citaten in vreemde talen, vermenging van verschillende taalregisters en opsommingen. De stijl is daar afwisselend verheven en speels, sentimenteel en cynisch, melig en iro- | |
| |
nisch. Een voorbeeld: ‘Het zal de lezer onduidelijk zijn waarom ik zo gebeten was op de in feite toch zielige man, met zijn lichaamsgeuren, zijn armzalige instrumentje (wie speelt er nou triangel, vandaag de dag, in de verzorgingsstaat, zeg nou zelf), en zijn lullige carrière van huisbediende-bigamist in een beschaafd Hollands milieu (geen bar- of danstypes in ons huis behoudens Cathy) tot huisbediende-trianglist bij een falangistische Spanjaard die weldra, verdacht van communistische gezindheid, zou worden gearresteerd, tot sandwichman op de kaden van Algeciras? (Want zo zal het met hem aflopen.)’ (p. 93) In deel iii en iv wordt de stijl echter ingetogener en volwassener.
| |
Context
Het mens- en wereldbeeld dat reeds in Een tevreden lach aanwezig is, neemt ook in deze roman een prominente plaats in: leven betekent door (re)incarnatie tijdelijk gevangen zitten in een lichaam; we komen uit de onstoffelijke eeuwigheid vandaan en zullen er weer in verdwijnen.
Naast ideeën van Plato en bijbelse reminiscenties zijn in De huilende libertijn ook de opvattingen van de grondlegger van de antroposofie Rudolf Steiner terug te vinden over hoe de mens zijn samenhang met de kosmos ontdekt. Hanneke Paardekooper-van Buuren ziet een overeenkomst tussen de opeenvolgende bewustwordingsfasen in het werk van Burnier en die welke Rudolf Steiner beschrijft: de lichamelijk-stoffelijke fase (waarnemen), waarin de wereld aan de mens wordt geopenbaard in zintuiglijk-lichamelijke ervaringen; de fase van de ziel (het voelen), dit is het tussengebied waarin de mens de dingen en andere wezens met het eigen bestaan verbindt; de fase van de geest, het doordringen in de samenhangen tussen het bestaande, inzicht in het grotere verband daartussen en in de idee vanwaaruit alles vloeit.
Deze driefasenstructuur zien we zowel thematisch als vormtechnisch vaker terug in het werk van Burnier. Niet alleen De huilende libertijn is volgens dat principe opgebouwd, maar ook Een tevreden lach en verhalen in De verschrikkingen van het Noorden hebben zo'n opbouw.
Andere bekende thema's van Andreas Burnier komen eveneens terug in De huilende libertijn. Net als in Een tevreden lach, Het jongensuur en De verschrikkingen van het Noorden wordt de vrouwelijke rol als vernederend ervaren. Anders dan in Burniers eerste twee romans koestert Jean echter geen transseksuele verlangens en heeft zij zich neergelegd bij het feit dat zij een vrouw is. Waar zij zich niet bij neerlegt, is de
| |
| |
rol die haar daarbij opgedrongen wordt. Zij gaat dan ook de strijd aan met het ‘seksefascisme’, samen met een groepje vriendinnen, een gegeven dat ook in de latere roman De reis naar Kíthira voorkomt. De opvattingen van de strijdsters tegen het seksefascisme worden eveneens verwoord in het essay ‘Van femina faber naar femina sapiens’ in Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen: ‘Radicale feministen noem ik diegenen (vrouwen of mannen) die [...] een eigen waarden- en normenstelsel trachten te ontwikkelen dat in tegenstelling tot het masculinistische kapitalisme en het masculinistische socialisme/communisme werkelijk humaan is. a. Door niet aan mensen met een manlijk lichaam het sociaal-economisch primaat en het politieke alleenvertoningsrecht te geven (zoals tot heden ook in alle zich progressief en socialistisch noemende landen in feite gebeurt), en b. door een cultuur te scheppen waarin het fascistoïde masculinisme hoogstens nog in enkele gekkenhuizen (die wij “Kazerne”, “Politiebureau”, “Groote Club”, “Regering” en “Synode” zullen noemen, als nagedachtenis aan het verleden) in werking te zien zal zijn.’ (p. 36)
Meestal zijn Burniers personages vrouw, joods en lesbisch. Was in Een tevreden lach en Het jongensuur zowel het vrouwzijn als de (homoseksuele) geaardheid nog een probleem voor de hoofdpersonages, in De huilende libertijn zijn de belangrijkste vrouwelijke personages als vanzelfsprekend lesbisch.
Stilistisch gezien grijpt Burnier terug op Een tevreden lach. Zeker in de eerste helft is De huilende libertijn weer net zo barok, na de veel soberdere roman Het jongensuur. Wel komen de eindes van dat laatstgenoemde boek en De huilende libertijn overeen. Beide eindigen met een poëtische stille leegte, met een elkaar afwisselende sterren- en zonnehemel.
Enige overeenkomst in stijl en thema is er met het werk van Gerard Reve: beiden schrijven openlijk over homoseksualiteit, voeren dezelfde grootsprakerige stijl, ironie en aanheffen tot een goddelijke instantie.
Hoewel Burnier andere schrijvers wel degelijk bewondert - de Vijftigers, en met name Lucebert, Forum-schrijvers, symbolisten als Baudelaire, en ook Gerard Reve - is haar werk moeilijk in verband te brengen met enige stroming. Wellicht is dat terug te voeren op Burniers motto dat zij ‘een groepje van één’ is.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De huilende libertijn roept in de pers gemengde reacties op, en hoewel de positieve recensies de overhand hebben, spreekt
| |
| |
een aanzienlijk aantal critici toch ook een negatief oordeel uit. De stijl van de roman komt in vrijwel alle recensies ter sprake. Enkelen roemen de barokke stijl. Paul de Wispelaere is enthousiast over de satirisch-kritische opzet van het boek, ‘de vele bladzijden vol superbe humor en ironie, de bedwongen lyrische passages, de gevarieerde taalregisters, de vinnige spot en polemische opmerkingen, die van een grote geestelijke zelfstandigheid getuigen’. Anderen moeten juist niets van de overdaad hebben en ergeren zich aan het ‘irritant badinerend[e] toontje’ (Ad Zuiderent) en de ‘akelige highbrowflauwiteiten’ (H. Bonset).
Een ander punt dat vrijwel alle recensenten bespreken, is de breuk halverwege de roman, tussen deel ii en iii. Volgens Carel Peeters zakt de roman na de eerste helft als een pudding in elkaar en is het tweede gedeelte te onduidelijk om het geheel nog geslaagd te noemen. De algemene kritiek is dat de tweede helft slechts een aanzet is en dat het verhaal daar nog in de grondverf staat. Ad Zuiderent is enigszins verbaasd dat Burnier zichzelf tot de bewust structurerende schrijvers rekent, ‘want wat de schrijfster ook mag hebben gesleuteld, gevijld en geslepen, De huilende libertijn is een kind met een waterhoofd en veel te korte benen’.
Wam de Moor komt, als een van de weinigen toegeeflijk, met een verklaring voor de breuk: ‘Burnier heeft na blz. 100 een verhaal van traditioneel psychologische snit losgelaten, afgebroken, de schelmsheid van de picaro vervangen door het ongrijpbare visioen en de pure ellende van de eenzame psalmdichteres die ons liederen geeft “om de eenzaamheid te verdrijven, de chaos te ordenen, de angst te bezweren”.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Andreas Burnier, De huilende libertijn. 4e dr., Amsterdam 1981.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Peter van Eeten, Een keurkorps van vrouwen. In: NRC Handelsblad, 23-10-1970. |
Fons Sarneel, De venijnige mogelijkheden van Andreas Burnier. De huilende libertijn is een geweldig vergrote Dolle Mina. In: Vrij Nederland, 24-10-1970. |
Wam de Moor, Van picaro tot psalmist. In: De tijd, 14-11-1970. |
Ad Zuiderent, Een te snel gepubliceerd boek. In: Trouw, 5-12-1970. |
Kees Fens, Bijbelse verwijzingen van A. Venema en A. Burnier. In: De volkskrant, 3-1-1971. |
H. Bonset, Vrouwen in opstand tegen mannelijke ‘sekse-fascisme’. In: Utrechts nieuwsblad, 26-1-1971. |
Carel Peeters, Kwaad met kwaad vergelden. In: Elseviers weekblad, 6-2-1971. |
Anne Wadman, Andreas Burnier. Weg met het sekse-fascisme. In: Leeuwarder courant, 20-3-1971. |
Paul de Wispelaere, Humor en bitterheid bij Andreas Burnier. In: Het vaderland, 8-5-1971. |
Van Steendijk, De omgekeerde wereld van A. Burnier. In: Brabants nieuwsblad, 19-6-1971. |
Hanneke Paardekooper-van Buuren, Andreas Burnier, De huilende libertijn. In: Ons erfdeel, nr. 2, winter 1971, p. 115-118. |
Hugo Bouset, Guerrilla tegen het seksefascisme. In: De Vlaamse gids, nr. 5, oktober 1975, p. 42-45. |
Theo Vos & Siem Bakker, Andreas Burnier, Nijmegen/Brugge 1980, p. 53-62. |
Diny Schouten & Marlies Groen, Andreas Burnier. In: Kritisch Literair Lexicon. Groningen, mei 1993. |
lexicon van literaire werken 22
mei 1994
|
|