| |
| |
| |
Carry van Bruggen
Het huisje aan de sloot
door J.M.J. Sicking
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De 24 schetsen die Carry van Bruggen (schrijversnaam van Carolina Lea de Haan, *1881 te Smilde, †1932 te Laren) bijeengebracht heeft in Het huisje aan de sloot, zijn ontstaan rond 1920. Zij woonde toen reeds enige tijd in Laren en hertrouwde in dat jaar met de kunsthistoricus A. Pit. De bundel, die in 1921 verscheen bij de Wereldbibliotheek, droeg zij op aan Dr. H. Visser te 's-Gravenhage; de schrijfster was hem heel dankbaar voor de zorgen die hij aan Pit had besteed tijdens diens ernstige ziekte.
De meeste schetsen uit Het huisje aan de sloot zijn in de jaren 1920-1921 eerst gepubliceerd in de tijdschriften Groot Nederland en Leven en werken. Nadat ze in boekvorm waren uitgegeven, kende de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde er de romanprijs van het weekblad de Haagsche post aan toe. De bundel is nog steeds Carry van Bruggens meest gelezen werk; tot op heden zijn er in verschillende vormen 25 uitgaven van verschenen, nog afgezien van haar verzamelwerk Vijf romans. Aparte vermelding verdient de editie van 1981, die is verzorgd door H. Beem. Zijn annotaties geven niet alleen een toelichting op zaken uit het joodse leven, maar maken ook duidelijk dat de schrijfster, die zelf opgevoed was in een orthodox-joods gezin, toch fouten en vergissingen heeft gemaakt. Men zou echter niet uit het oog mogen verliezen dat er in de schetsen allereerst een kinderlijke belevingswereld wordt opgeroepen.
Bij verschillende gelegenheden heeft Carry van Bruggen zich over het opschrijven van haar jeugdherinneringen uitgelaten. Vooral bij het neuriën van oude joodse melodieën kwamen haar weer allerlei beelden en taferelen voor de geest. In oktober 1922 schreef zij in een stukje voor het Algemeen handelsblad: ‘Juist in de tijd die we nu weer beleven, en voor hetzelfde raam en uitkijkend over dezelfde doodstille boomen met gele appels, schreef ik verleden jaar aan mijn laatste “Huisje” en was ik volkomen dat kind en leefde dat verborgen kinderleven van lang geleden weer volkomen mee, en voelde mij
| |
| |
daarin gelukkig, een vreemd, weemoedig geluk, en dan schreef ik maar zoo verzonken voort...’
Ongetwijfeld bezitten de stukjes uit Het huisje aan de sloot een sterk autobiografische inslag. Ze gaan terug op de tijd dat het gezin De Haan - eerst van het Drentse Smilde naar het Friese Gorredijk verhuisd - in Zaandam heeft gewoond en in het bijzonder op de jaren dat Carry van Bruggen en haar broer Jacob Israël de Haan (geen tweeling!) op de lagere school zaten. Tegelijkertijd geldt dat de schrijfster een geromantiseerd en gestileerd beeld heeft gegeven van deze jeugdepisode. De levensfeiten zijn hier en daar aangepast en veel van de harde kanten van het bestaan dat het gezin De Haan in de werkelijkheid heeft geleid, zijn omgeven door een poëtisch waas of enigszins weggezeefd. Foto's van het huisje aan de sloot zijn misleidend, omdat het gezin te Zaandam in verschillende huisjes aan het water heeft gewoond.
| |
Inhoud
Op reis
Een negenjarige tweeling (een jongen en een meisje) verdiepen zich in de wonderen rond de sloot achter hun huis. Tenslotte mogen zij even meevaren met een man die vaatjes rondbrengt.
| |
De weddenschap
Tijdens de viering van het Chanoeka-feest vragen de kinderen zich af welk lichtje het langst zal blijven branden. Het meisje wedt op het helderste lichtje, maar moet dan vaststellen dat juist dat het eerst is opgebrand.
| |
Tante Froukje is dood
De vroedvrouw, die in de joodse gezinnen tante Froukje wordt genoemd, is gestorven. Eigenlijk verandert alles door zo'n onherroepelijk voorval.
| |
Tooverprentjes
‘Oom’ Zeelik, die vol verhalen en anekdotes zit, komt op bezoek en brengt toverboekjes voor de kinderen mee. Bij het meisje leidt dat tot bespiegelingen.
| |
De broek van Pinchas Lezer
Tijdens het Loofhuttenfeest moet blijken of Pinchas omwille van zijn scheefgegroeide voeten inderdaad dezelfde broek aan heeft of niet. De nuchtere volwassenen blijken weer eens gelijk te hebben.
| |
Het leege garenkaartje
Het meisje levert op school allerlei goede prestaties, maar op de handwerkles brengt zij er niets van terecht. Een nieuwe juffrouw heeft daar begrip voor en uit dankbaarheid laat het meisje een kleine intellectuele triomf lopen.
| |
Kiezen of deelen
Het meisje voelt bij het feest van Driekoningen nog weer eens duidelijk dat joden en christenen hun eigen feesten hebben. Aan allebei deelhebben is kennelijk niet mogelijk.
| |
Bloemen maken
Alles wat de seizoenen brengen heeft ieder jaar weer de glans van het nieuwe. Ondertussen wil het meisje graag bloe- | |
| |
men leren maken van gekleurd papier. Zij lijkt daarvoor heel wat ‘handel’ met anderen te moeten drijven, maar ten slotte helpt de juffrouw haar voor niets.
| |
Een voor allen, allen voor een
Het meisje heeft gemerkt dat een oude man uit nood turf heeft gestolen. Zij vreest dat God hem toch zal straffen, maar gelukkig kunnen alle joden op Grote Verzoendag voor elkaar vergiffenis vragen.
| |
Naar Amerika
Een jongeman die met zionistische ideeën sympathiseert en kritiek heeft op het gedrag van een rijke joodse man, wordt van het seminarium verwijderd. Hij emigreert dan naar Amerika.
| |
Op rouwbezoek
De joodse gemeenschap is in rep en roer. Iemand die vroeger in het stadje heeft gewoond, blijkt veel geld te hebben verduisterd en heeft daarna zelfmoord gepleegd. Langzamerhand achterhalen de kinderen de waarheid. Als ze mee op rouwbezoek gaan, is dat griezelig voor hen.
| |
Maneschijn met koek
Op een avond, als er een bijzondere stemming heerst en de maan opkomt, legt vader later in de kamer uit dat het maanlicht eigenlijk van de zon afkomstig is. Er wordt onverwachts op koek getrakteerd.
| |
Brood borgen
De laatste uren van de zo feestelijk begonnen sabbat lijken voorbij te kruipen. Dan moet het meisje brood gaan halen, maar dat moet deze keer op de pof gebeuren. Het wordt een vernederende ervaring.
| |
Hoe mijnheer Snoek examen deed
De rebbe heeft promotie gemaakt en vertrekt met zijn gezin naar een andere plaats. Bij het afscheid vertelt hij hoe hij in moeilijke omstandigheden pas op latere leeftijd het examen voor godsdienstonderwijzer van de laagste rang heeft gedaan. Van het afleggen van een hoger examen is het nooit meer gekomen.
| |
Moeilijke kwesties
De nieuwe rebbe is erg streng in de leer. Allerlei kwesties van formele aard brengen de joodse gemeenschap nu in beroering en dat ontgaat de kinderen niet.
| |
‘Al om een suikerballetje...’
Het meisje windt zich erover op dat formele overtredingen veel zwaarder lijken te tellen dan echt vals gedrag en zoekt naar de fout in gemaakte redeneringen. Intussen nadert het indrukwekkende Paasfeest. Het blijven zuigen op een suikerballetje blijkt echter helaas een overtreding van de voorschriften te zijn.
| |
De vleiende beleediging
De schoolopziener is op bezoek. Het meisje weet het zo juist voorgelezen lesje zo goed weer te geven in haar opstel, dat men haar ervan verdenkt het stiekem overgeschreven te hebben. Eigenlijk is dat een compliment.
| |
Het wonder
Het meisje is ernstig ziek geweest. Zij hoort vertellen over mensen die ‘het tweede gezicht hebben’ en voelen aankomen dat er iemand gaat sterven. De halfbegrepen woorden roepen angstvisioenen bij haar op.
| |
| |
| |
Het bontsatijnen lint
Er trekt een hevig onweer voorbij. Een paar buitenlandse toeristen komen in het huisje van het meisje voor de regen schuilen en kijken nieuwsgierig rond. Als ze weggaan, krijgt zij een prachtig lint en gelukkig toch maar geen geld.
| |
Hooi voor warme voeten
Het is heel zomers weer als de kinderen bij het Noordzeekanaal gaan kijken hoe de (Duitse) keizer voorbijvaart. Als ze in het gras zitten, raadt vader hun aan om hooi om de voeten te doen tegen de warmte. Later blijkt dat geweest te zijn om hun kapotte schoenen te verbergen.
| |
De brief
Het meisje heeft er vast op gerekend dat haar broertje geplaatst zou worden op de zogenoemde Franse school (hier: een opleidingsschool voor vervolgonderwijs), maar de brief blijft uit. Is dat omdat zij joden zijn of vindt men hen te arm? Dan komt de brief met het goede bericht toch nog.
| |
Zouden de groote menschen het niet gelooven...?
Op Seideravond, bij de plechtige herdenking van de uittocht der joden uit Egypte, pleegt de buitendeur niet afgesloten te worden. Het is immers de nacht der verlossing en de joden genieten dan een bijzondere bescherming. Maar nu er een moord in het stadje is gepleegd, doen de ouders 's nachts de deur toch maar heimelijk op slot.
| |
Avondwandeling
Het meisje ondergaat de avond op een bijzondere manier. Eerst kijkt zij lang naar een wondermooie speeldoos in een etalage. Al verder lopend voelt zij zich later versmelten met de dingen om haar heen. Maar dan blijkt ondertussen de zak suiker die zij moest halen leeggelopen te zijn.
| |
Het al te volle leven
Op de dagen op de grens tussen herfst en winter krijgt het meisje vaak bijzondere sensaties. Het is alsof het water en de wind een stem krijgen en er groeit in haar een alles overstijgend soort verlangen en een alles omvattend medelijden. Soms is het leven door zijn volheid bijna niet te dragen.
| |
Interpretatie
Thematiek
In de schetsen worden kleine voorvallen beschreven uit het bestaan van een klein meisje, dat zich nauw verbonden voelt met haar broertje. Zowel het leven thuis als dat op school worden in sterke mate gekleurd door het gegeven dat het gezin deel uitmaakt van een kleine joodse gemeenschap in een provinciestadje. De viering van de sabbat en van de seizoengebonden feest- en herdenkingsdagen maken met al hun symboliek diepe indruk op de kinderen; soms beleven zij ook iets van hun verbondenheid met het joodse volk in heden en verleden. Maar tegelijkertijd ontstaat er al vroeg een vaag kritisch besef, met name doordat er veel lege vormendienst waar te nemen valt. Ook zijn er kleine verwijzingen naar joden die tot
| |
| |
de zogenoemde ‘vrijen’ zijn gaan behoren; rond zionisme en socialisme wordt kennelijk gediscussieerd. Voor wie enigszins op de hoogte is van de geschiedenis van het provinciale jodendom, zijn de zinspelingen op crisisverschijnselen hier waarneembaar.
In een uitzonderingspositie verkeren is in sommige opzichten een voorrecht, maar blijkt ook duidelijke schaduwzijden te hebben. Het is niet alleen vervelend dat je soms niet mee kunt doen met de anderen, maar bovendien moet je altijd bedacht zijn op onbegrip en gemakkelijk oplaaiende vijandigheid. Zwaarder dan de joodse afkomst weegt nog dat het gezin een lage maatschappelijke status bezit en vaak te kampen heeft met armoede. Vernederende situaties kunnen niet uitblijven, maar desondanks blijft een besef van eigenwaarde bestaan.
Het meisje is gauw van haar stuk gebracht, maar kent of vermoedt in zichzelf toch een gevoel van geestelijke superioriteit; vooral haar vader is voor haar een autoriteit. In de praktische dingen van het leven is zij onhandig, maar zij is weetgierig en als het op voelen en denken aankomt, is zij een uitzonderlijk iemand. Terwijl anderen de meeste dingen vanzelfsprekend vinden, bezit zij in sterke mate de gave van de verwondering. Die maakt kleine voorvallen tot ware belevenissen, ondersteunt haar observatievermogen, zet haar aan tot vragen en is soms een bron van angsten. Alles bij elkaar kent het meisje een heel scala van bijzondere sensaties, die haar meer dan eens een wonderlijk-vreemd en angstig-zoet gevoel van volheid geven en moeilijk te definiëren verlangens oproepen. In haar groeit op den duur, vooral gevoelsmatig, een vaag metafysisch besef. Daarbij moet gedacht worden aan het ervaren van iets als het goddelijke, het Al-Ene, de Eenheid, die zich in de afzonderlijke dingen en in de individuele mensen manifesteert. Met dat alles omvattende wil het meisje één worden, zij wil er liefst in opgaan.
Een mooi voorbeeld, waarin de gesuggereerde vorm van mystiek een hoogtepunt bereikt, is de schets ‘Avondwandeling’. Daarin worden vele bijzondere gewaarwordingen beschreven. Wanneer het meisje ten slotte op de pont het water oversteekt, staat er: ‘[...] en nu komt het weer over haar heen en rondom haar en in haar als een golving lauw en week, dat vreemde en teere, machtige en droomachtige van even geleden, haar borst vervullend tot in de keel... als lauw en zoetvloeiend water is het, waarin ze smelt... en opnieuw gaan de dingen meer dan ze zijn beteekenen en zij ook beteekent iets dat ze zelf niet is. [...] En al maar meer en meer gaat alles nu weer beteekenen, terwijl zij-zelf al meer en meer in wat haar overstroomt versmelt... er is iets, waarover ze denkt, maar ze
| |
| |
weet niet wat, het deint naar haar toe, op de golven van wat haar overspoelt, dat waarin ze versmelt, maar als ze ernaar wil grijpen, dan ebt het weer af.’
Het grote levensgeheel, waar zij zelf ook deel van uitmaakt, laat zich soms even raden en vermoeden, bijvoorbeeld naar aanleiding van aardrijkskundige namen en prenten. En als zij stilletjes over het water staart, ‘dan kan ze aan dat alles tegelijk denken en van dat alles tegelijk voelen dat het bestaat en dat zij tegelijk met alles ook zelf bestaat, hier, middenin de wereld, en dat is heel vreemd.’
| |
Opbouw
De hier aangeduide gevoelens maken Het huisje aan de sloot tot meer dan een reeks poëtisch beschreven taferelen uit het leven van een gevoelig kind dat opgroeit in een joods milieu. Wat de verschillende schetsen met elkaar verbindt en wat tot op zekere hoogte ook hun volgorde bepaalt, is het ontstaan van een bepaald levensbesef. Allerlei ervaringen en voorvallen zijn in de eerste plaats ‘wonderlijk’ en ‘vreemd’. Ze ‘openbaren’ allemaal iets of stemmen tot nadenken over facetten van het leven.
In de eerste schets beleeft het meisje, samen met haar broertje, eigenlijk al iets van de ‘ontroeringen uit het dichtbije en uit het verre’, terwijl zij bevangen wordt door het gevoel hoe groot en overstelpend vol het leven eigenlijk is met zijn zoete en zware geheimen. Het komt in compositorisch opzicht mooi uit, dat de laatste schets op een wat hoger niveau eveneens beschrijft dat het leven door zijn volheid soms bijna niet te dragen valt. Tussen dit begin en dit voorlopige eindpunt is er een proces van bewustwording op gang gekomen. Daarbij is het meisje vooral ook gaan ervaren dat de idee van de Eenheid van alle dingen zich voordoet in haar eigen gevoelsmatige denken. Maar dat gebeurt slechts bij vlagen en je kunt er nauwelijks enige greep op krijgen.
| |
Vertelsituatie
Bij alle schetsen is op de achtergrond een vertelinstantie aanwezig, die in de beschrijvingen meestal heel dicht bij het hoofdpersonage staat en bij herhaling overgaat tot bewustzijnsweergave via de zij- of de je-vorm. Vooral bij het gebruik van de tegenwoordige tijd wordt de lezer bijna als vanzelf verplaatst in het denken en voelen van het meisje. In de literaire kritiek is echter meermalen de opmerking gemaakt dat de vertelinstantie zich soms zelf iets te veel laat gelden in het suggereren van een typisch kinderlijke belevingswereld. De autobiografische achtergronden van Het huisje aan de sloot zijn niet vreemd aan dit procédé, in zoverre een inmiddels gerijpte en gevormde vrouw over zichzelf als het kleine kind van vroeger vertelt.
| |
Stijl
In de schetsen wordt kennelijk dikwijls geprobeerd om in
| |
| |
de beschrijvingen iets te handhaven van een kinderlijke manier van denken en waarnemen. De woordkeuze moet in principe eenvoudig blijven en er komt veel nevenschikkend zinsverband voor. Het uitdenken van de dingen verloopt bovendien bij stukjes en beetjes, via veel vragende en elliptische zinnetjes. Verder bezit Carry van Bruggens beschrijvingskunst een typisch zintuiglijk karakter, met het accent op zien, voelen, ruiken, horen. Allerlei bijvoeglijke naamwoorden, woordkoppelingen, synesthesieën en andere vormen van beeldspraak moeten fijne schakeringen aanbrengen, maar dat gebeurt niet meer op zo'n exuberante manier als bij sommige Tachtigers gebruikelijk was. Wat vooral de aandacht vraagt, is het oproepen van bijzondere gewaarwordingen die in eerste instantie veelal een fysiek karakter bezitten, maar dan overvloeien in existentiële en af en toe ook min of meer mystieke belevingen.
| |
Poëtica
Het ligt voor de hand dat er in de beschrijving van een kinderlijke belevingswereld geen literatuuropvattingen voorkomen. Een aardige bijkomstigheid is echter, dat het motief van het weer oproepen van dingen door de ermee verbonden melodieën te zingen (zie bij de hierboven al besproken achtergronden) ook voorkomt in de schets ‘Maneschijn met koek’.
| |
Context
De schetsen - en de vervolgen daarop in de bundels Avontuurtjes en Vier jaargetijden - passen heel goed in Carry van Bruggens oeuvre, waarin vooral vanaf de roman Heleen (1913) het zoeken naar een levens- en wereldbeschouwing centraal heeft gestaan. Wanneer men kennis neemt van die ideeënwereld, dan blijkt dat daarin de verwondering beschouwd wordt als het begin van een bewustwordingsproces dat stap voor stap moet leiden tot inzicht in jezelf en de levensverschijnselen. Een essentieel punt in Carry van Bruggens denken is dat de individualistische mens zichzelf onophoudelijk vragen stelt, terwijl de ‘kuddedieren’ daarentegen geleid worden door ongemotiveerde stelligheden en vanzelfsprekendheidsgevoelens. Collectivisten plegen vast te houden aan eenmaal gemaakte onderscheidingen, maar een individualist wordt juist geleid door het verlangen naar het opheffen van grenzen en streeft uiteindelijk naar een vorm van mystieke eenwording (unio mystica). In hem of haar komt de Eenheid weer tot besef van Zichzelf, al zijn er ook dikwijls tegenkrachten werkzaam.
Wie dat wil, kan Carry van Bruggens schetsen uit de jaren twintig gemakkelijk verbinden met bijvoorbeeld het filoso- | |
| |
fisch essay Prometheus (1919) of haar synthetische roman Eva (1927). Vooral in dat laatste boek worden allerlei punten opnieuw opgenomen, zowel op het anekdotische vlak als wat het gebruik van bepaalde motieven en symbolen betreft (zoals de puzzel die gelegd moet worden, de vurige wagen van de profeet Elia, de stem van het water en van de wind). Dat het meisje uit Het huisje aan de sloot beschreven wordt als bij uitstek taalgevoelig, is niet verbazingwekkend voor wie weet dat Carry van Bruggen bijvoorbeeld in Hedendaagsch fetischisme (1925) veel over taal geschreven heeft.
Verder is van belang dat Carry van Bruggen te zamen met enkele andere schrijvers zoals Arthur van Schendel heeft willen breken met het naturalisme: niet alleen door naar verinnerlijking te streven, maar ook door een bepaalde levensidee tot uitdrukking brengen. Zelf duidde zij dat streven wel aan als het toewerken naar een ‘nieuw realisme’. In literair-historisch opzicht valt het bovendien op dat Het huisje aan de sloot een van de werken van Carry van Bruggen is waarin gemakkelijk overeenkomsten zijn aan te wijzen met het sensitivisme van Lodewijk van Deyssel en anderen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In zijn bespreking van Het huisje aan de sloot schreef M. Nijhoff indertijd: ‘Carry van Bruggen, die wij reeds van zooveel verschillende zijden leerden kennen, heeft hier eindelijk haar beste kant getoond [...].’ Dit oordeel en de implicaties daarvan zijn representatief voor een van de hoofdlijnen in de ontvangstgeschiedenis van Carry van Bruggens werk. Men had deze schrijfster allereerst leren kennen door enkele geruchtmakende romans, die volgens velen wel interessante kanten bezaten, maar waarop ook veel aan te merken was. Daarnaast had men kunnen vaststellen dat zij zich, vooral blijkens artikelen en de grote verhandeling Prometheus, ook op het pad van de wijsbegeerte had begeven, maar er werd dikwijls betwijfeld of dit nu wel zo'n gelukkige greep van haar was geweest. Wie aldus aankeek tegen haar oeuvre, was al gauw geneigd om de fijnzinnig beschreven jeugdherinneringen uit Het huisje aan de sloot en de vervolgen daarop extra te waarderen als voorbeelden van heel zuiver en harmonisch proza, dat niet betogend en redenerend van aard was en geen opstandigheid, wrok of zelfbeklag meer kende.
Een dergelijke visie is niet alleen te vinden bij beoordelaars van het eerste uur als Nijhoff, Carel Scharten of Roel Houwink. Via invloedrijke herdenkingsartikelen van Gerard van
| |
| |
Eckeren en anderen vindt men een soortgelijke opvatting ook later nog meermalen terug, tot in de grote studie van Jacobs (1962) toe. Kritische kanttekeningen hebben dan vrijwel alleen betrekking op de vraag of de latere schrijfster zich misschien af en toe toch niet te veel opgedrongen had aan het kind dat zij zich van vroeger herinnerde.
Vooral door toedoen van Menno ter Braak - met de naoorlogse criticus H.A. Gomperts in diens voetspoor - is men echter ook anders tegen Carry van Bruggens werk gaan aankijken. Binnen deze visie zijn sommige critici in de eerste plaats gaan pleiten voor de ‘prometheïsche kanten’ van deze schrijfster; daarmee hebben zij vooral gereageerd op haar levens- en wereldbeschouwelijke zoektocht. Dat ging zeker niet gepaard met een veroordeling van de bundels met jeugdherinneringen, maar bracht wel mee dat men die veelgelezen boeken kennelijk wat minder interessant vond. Dat het hier geen kwestie van kiezen of delen hoeft te zijn, kan blijken uit de hierboven gegeven interpretatie, waartoe Ruth Wolf een aanzet heeft gegeven.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Carry van Bruggen, Het huisje aan de sloot. Eerste druk, Amsterdam 1921.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
M. Nijhoff (recensie van Het huisje aan de sloot). In: Het nieuws van den dag, 12-5-1921. Zie ook M. Nijhoff, Verzameld werk, deel ii, Amsterdam 1961, p. 96-97. |
Roel Houwink (recensie van Het huisje aan de sloot). In: De stem, 1921 i, p. 479-480. |
Marie Schmitz (recensie van Het huisje aan de sloot). In: Den gulden winckel, juni 1921, p. 91-92. |
Is. Querido (recensie van Het huisje aan de sloot). In: Algemeen handelsblad, 9-7-1921. |
J. Prinsen J. Lzn. (recensie van Het huisje aan de sloot). In: De Amsterdammer, 13-8-1921. |
J. de W[it] (recensie van Het huisje aan de sloot). In: Elsevier's geïllustreerd maandschrift, 1921 ii, p. 349-351. |
Annie Salomons (recensie van Het huisje aan de sloot). In: Leven en werken, januari 1922, p. 65-70. |
J. Kloos-Reyneke van Stuwe (recensie van Het huisje aan de sloot). In: De nieuwe gids, 1922 i, p. 718-719. |
A.M. de Jong (recensie van Het huisje aan de sloot). In: Het volk, 22-7-1922. |
C. Scharten, De felle jeugd. In: Kroniek der Nederlandsche letteren 1919-1920, derde deel. Amsterdam 1923, p. 165-172. |
C. Tazelaar, Moderne romankunst. In: Opwaartsche wegen, juli 1923, p. 187-192. |
Gerard van Eckeren, Carry van Bruggen. In: Geschenk 1933 (t.g.v. de Nederlandse boekenweek in 1933). z. pl., p. 153-159. |
M.-A. Jacobs, Carry van Bruggen. Haar leven en literair werk. Gent 1962, p. 242-248. |
Ruth Wolf, Van alles het middelpunt. Over leven en werk van Carry van Bruggen. Amsterdam 1980, p. 197-206. |
lexicon van literaire werken 14
mei 1992
|
|