| |
| |
| |
Carry van Bruggen
Eva
door J.M.J. Sicking
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Kort nadat Eva in 1927 verschenen was, heeft Carry van Bruggen (schrijversnaam van Carolina Lea de Haan, *1881 te Smilde; † 1932 te Laren) volgens de criticus W.L.M.E. van Leeuwen verklaard dat zij zich in dit boek totaal en definitief had uitgesproken. Uit een kranteverslag van een lezing van haar uit die zelfde tijd kan men vervolgens opmaken, dat zij nu pas een synthese gevonden meende te hebben tussen probleemstelling en beschrijving, dat wil zeggen tussen de denkster en de schrijfster in haar; bij haar vroegere boeken had zij bovendien altijd het gevoel gehad dat wat zij eigenlijk zeggen moest, toch nog onuitgesproken was gebleven.
Aan haar roman Eva, die inderdaad beschouwd kan worden als de bekroning van haar oeuvre, heeft Carry van Bruggen een tijd lang gespannen en met veel inzet gewerkt; zij woonde toen al geruime tijd in Laren (N.H.). Tijdens de eerste maanden van 1928 ging zij nog door met het houden van lezingen en verscheen er ook nog een gedeelte van een geplande artikelenserie. Maar in de loop van dat jaar stortte zij in en begon er een lange periode waarin zij vooral psychisch ziek was. Na te veel slaapmiddelen te hebben ingenomen, overleed zij op 16 november 1932. Zij was toen 51 jaar.
Wie iets van Carry van Bruggen als persoon afweet, kan in Eva al gauw reminiscenties aan haar eigen leven terugvinden. Evenals de hoofdfiguur uit haar roman was zij bijvoorbeeld van joodse afkomst. Zij was ook zelf een tijd onderwijzeres geweest in de grote stad (Amsterdam) en had veel gegeven om een broer (vgl. de dichter Jacob Israël de Haan), er waren twee kinderen geboren uit haar mislukte eerste huwelijk en evenals Eva had zij op latere leeftijd nog liefde opgevat voor een andere man (met wie hier overigens niet haar tweede echtgenoot is bedoeld). Maar nader onderzoek wijst uit, dat Carry van Bruggen heel vaak allerlei autobiografische gegevens heeft veranderd en aangepast aan de doeleinden van haar boek. Zo was Jacob Israël de Haan - in 1924 te Jeruzalem vermoord - geen tweelingbroer van haar en heeft diens leven zich anders toege- | |
| |
dragen dan de roman suggereert; verder lijkt Eva's echtgenoot Ben nauwelijks op de journalist Kees van Bruggen met wie Carry van Bruggen trouwens ook nog een tijd in Indië heeft gewoond; de gegevens over de kinderen kloppen al evenmin met de werkelijkheid, haar tweede huwelijk komt in het verhaal niet voor, enzovoorts. Wanneer men de roman dan al op een heel directe manier in verband wil brengen met de persoon van de auteur, is het veel zinvoller en vruchtbaarder om dat te doen met het oog op de levens- en wereldbeschouwing die Carry van Bruggen zich blijkens een reeks van geschriften had verworven en die zij tot aan het einde van haar leven is blijven uitwerken en toepassen.
De drukgeschiedenis van Eva wordt vaak niet correct weergegeven. Tijdens het leven van de schrijfster zijn er nog twee herdrukken verschenen, nadat zij eerst zelf enkele wijzigingen had aangebracht. In 1935 kwam er een vierde druk. Pas daarna werd de roman door Querido vanaf 1940, met weglating van enkele typografische eigenaardigheden, opgenomen in de populaire Salamander-reeks en ook één keer in de Kokarde-reeks; in een dergelijke vorm, met op den duur ook een aangepaste spelling, is hij tot op heden in totaal tien keer uitgegeven. Verder maakt Eva ook deel uit van een verzameluitgave: Carry van Bruggen, Vijf romans (1979 en 1980). Het boek telt acht hoofdstukken, die in lengte niet al te zeer verschillen en allemaal een eigen titel hebben gekregen.
| |
Inhoud
De nieuwe eeuw
Het sneeuwt en het is 1 januari 1900: het begin van een nog geheel blanke, nieuwe eeuw. Eva is 18 jaar; zij vraagt zich steeds van alles af en is op zoek naar harmonie en inzicht. Terwijl zij door haar geboortestadje wandelt, moet zij aan allerlei dingen denken. Daarbij overheerst de tegenstelling tussen het lichamelijke en het geestelijke; dat geldt met name voor de seksualiteit, die als het lagere en slechte geplaatst wordt tegenover de hoger geachte geestelijke liefde. Met haar broer David, die heimelijk gedichten schrijft, praat Eva over vroeger, over de voorbijglijdende tijd, over de dood. Hij kan privé-onderwijzer worden bij een zieke jongen.
| |
Naar huis
Eva kan voorlopig als onderwijzeres aan het werk in de nabijgelegen grote stad en reist met de trein op en neer. Op weg naar huis laat zij haar gedachten gaan; zij blijft door vragen en twijfels bevangen. De seksualiteit houdt haar opnieuw sterk bezig, vooral door de opmerkingen en het gedrag van haar collega-onderwijzeres Andy. Op de school waar Eva werkt,
| |
| |
heerst onrust doordat dogmatische ‘republikeinse ideeën’ terrein winnen; het omgaan met de leerlingen bevalt haar overigens heel goed. Thuis blijkt haar vader een beslissende stem te hebben in een conflict binnen de joodse gemeente; het verwart haar dat twee goede zaken, zoals genade en recht, toch met elkaar in strijd blijken te zijn. Van David is er een brief met tevreden stemmende berichten.
| |
Stemmen
Inmiddels is Eva 19 jaar en woont zij in de stad bij familie; in het gezelschap van haar schijnbaar wereldwijze en alleen op uiterlijke zaken gerichte leeftijdgenoten past zij zich slecht aan. Als joodse kennissen een keer spotten met een oude man die zich nog houdt aan regels zoals het vasten op Grote Verzoendag, vraagt deze hun wat zij ervoor in de plaats doen; dat maakt indruk op Eva. Verder blijft de seksualiteit haar verwarren. Zij voelt zich lichamelijk aangetrokken tot de verleider Herman Melhado, haar collega Andy is weggelopen met een getrouwde man, men heeft haar erop gewezen dat zij te vrij omgaat met een al wat oudere leerling. Tegelijkertijd raakt zij diep onder de indruk van Frederik van Eedens roman Johannes Viator, waarin de lichamelijke verlangens in verband gebracht worden met het lage en zondige. Eerder al heeft Eva zich afgevraagd of de mens eigenlijk niet de speelbal is van krachten die hij zelf niet in de hand heeft; maar ook het gevoel van een eigen identiteit begint in haar te groeien.
| |
Ontmoeting
Op een dag staat Eva te wachten op haar wat oudere collega Ernestien, die een kaartje heeft voor een concert. Moet ze het aanbod om bij haar in te trekken aannemen, zodat ze niet meer met de verkeerde personen om zal gaan? Ze denkt aan het rumoer rond een schoolhoofd dat zijn leven aan het vergooien is doordat hij zich fysiek aangetrokken voelt tot de werkster op zijn school. Bezit de mens wel een vrije wil of is hij gedetermineerd? Maar hoe zit het dan met begrippen als schuld en straf? Steeds weer raakt Eva in verwarring, maar soms kent zij ook vlagen van verhelderend begrip. Zij is ervan overtuigd dat de mens een in zichzelf verdeeld wezen is, maar blijft diep verlangen naar eenheid; in zichzelf en in de levensverschijnselen. In het concertgebouw wordt zij diep getroffen door het oogcontact met een man die een stuk ouder is dan zijzelf; even is het alsof zij met hem meegevoerd wordt naar onbestemde verten en zij kent een gevoel van bevrijding. Ze besluit bij Ernestien in te gaan wonen.
| |
Meidag
David woont nu bij zijn leerling Berthold thuis. Eva, die nu 22 jaar is, werkt nog op dezelfde school. Tot sommige collega's, zoals Ernestien en Ebner, voelt zij zich aangetrokken, maar het dogmatisme en fanatisme van Arjen en Bauk stoot haar af. Nadat zij zich in de loop van de jaren min of meer
| |
| |
geruisloos heeft losgemaakt van het jodendom (‘het oude verband, het oude verbond’) zijn er steeds meer nieuwe denkbeelden op haar afgekomen. Behalve om facetten van de vrijdenkers- en de vrouwenbeweging gaat het daarbij vooral om het socialisme. Dat nieuwe ideaal inspireert en geeft een gevoel van saamhorigheid, zoals het geval is bij haar collega Hugo. Eva neemt volop deel aan een 1 mei-viering. Ook Ben, die voor een middelbaar examen studeert, bevindt zich in haar gezelschap. In tegenstelling tot wat hij en enkele anderen beweren, vindt Eva in stilte dat het gedrag van de afzonderlijke mens er wel degelijk op aankomt. Zonder vragen en twijfels opgaan in een partij- of andersoortig groepsverband, kan zij zelf bovendien niet. Intussen is het toch belangrijk voor Eva of Ben haar aantrekkelijk vindt.
| |
De nacht
Eva, die nu met Ben is getrouwd, is 24 jaar. Onlangs is zij moeder geworden en nu ligt zij in bed na te denken. Nog steeds verlangt zij naar een harmonisch samengaan van het geestelijke en lichamelijke, maar samen met Ben heeft zij de schaamte op het gebied van de erotiek niet overwonnen. Bij de liefde die zij voor haar zoontje voelt, is zij wèl tegelijk met lichaam en ziel betrokken; en als het kind bij haar drinkt, vallen zich geven en genomen worden samen. Verder is Eva iemand gebleven die de verwondering kent, zichzelf voortdurend vragen stelt en gekweld wordt door de chaos die zij in zichzelf en om zich heen waarneemt. Ben daarentegen behoort tot het type dat er vaste meningen op nahoudt, nooit twijfelt en allerlei strijdigheden niet opmerkt. Langzamerhand groeit bij Eva het inzicht dat de tegenstellingen die zij bij zichzelf en anderen ziet, te maken hebben met een slingerslagbeweging die alles en iedereen beheerst; tegenover het verlangen om zich van het hier en nu los te maken staat bijvoorbeeld de doodsangst en de neiging om zich juist aan het leven vast te klampen. Wanneer er een metafysisch besef bij Eva opkomt, beangstigt haar dat soms.
| |
David
Eva is dertig jaar en moeder van twee kinderen, die zij wil beschermen. Kort geleden heeft zij gehoord dat haar broer David aan een longziekte is gestorven en zij is nu op weg naar Heleen, die kennelijk diens liefde heeft gezocht. Zij bezoeken de oude plekjes. Allerlei herinneringen komen bij Eva op, ook aan haar joodse verleden. Berthold was homoseksueel en er werd gezegd dat hij ook met David zo'n relatie had onderhouden. Eva staat daar niet veroordelend tegenover, maar geeft tegelijkertijd te kennen dat zij weinig vertrouwd is met alles wat met erotiek te maken heeft. Soms voelt zij zich tot andere mannen aangetrokken, maar dan vlucht zij toch weer terug in de veiligheid van haar overigens onbevredigende huwelijk.
| |
| |
Dat men haar wel eens een ‘allumeuse’ of een flirt noemt, kwetst haar; zij blijft verlangen naar de allesomvattende overgave. De levensvragen bestormen haar nog steeds en zij moet eenheid zien te scheppen in de chaos die na iedere flits van inzicht toch telkens weer dreigt te ontstaan. Het is opnieuw alsof alles in haar doorgronding en in haar begrip tot Eenheid, tot het Ene moet worden samengebonden. Zij probeert iets te bevatten van wat ‘totaliteit’ moet zijn en de gedachte aan de slingerslagbeweging komt weer terug: ‘het eeuwig gebrokene, eeuwig zich herstellende, nooit zich herstellende evenwicht.’
| |
Aan zee
Eva is 40 jaar. Samen met haar opgroeiende kinderen en Heleen brengt zij op een waddeneiland de vakantie door. Ben is van haar gescheiden en opnieuw getrouwd; zelf denkt zij dat haar verlangens toch onvervulbaar zijn. Tijdens een gesprek realiseert Eva zich dat haar problemen van erotische aard onopgelost zijn gebleven. Op het eiland heeft zij Marius ontmoet: de man met wie zij lang geleden in het concertgebouw even zo'n bijzonder contact heeft gehad; hij is getrouwd met een chronisch zieke vrouw. Het beeld van de slingerslagbeweging, waarbij alles zich vast probeert te ankeren in het leven en zich ook weer losscheurt naar de dood, is op steeds meer terreinen toepasbaar gebleken. Mensen klampen zich bijvoorbeeld aan allerlei dogma's vast, terwijl die uiteindelijk toch geen stand houden voor het kritische en dus ook opheffende denken. En staan tegenover het egoïsme en de zinnelijke verlangens niet de drang tot zelfverloochening en het verlangen naar het hogere? Al deze neigingen en verlangens lijken louter en alleen functie te zijn in de eeuwige beweging van het Ene, van de Totaliteit. Altijd heeft Eva gedroomd van de Ene, van het Ene. Samen met Marius beleeft zij nu ogenblikken van liefde die als het ware het kruispunt vormen van laag en hoog, van leven en dood, waar alles in alles overgaat, opgaat en ondergaat. En zij realiseert zich dat zij altijd en overal gezocht heeft naar de formule van de volledige overdracht, die zij tegelijkertijd ook altijd heeft geschuwd. Wat de erotiek betreft overwint zij eerst nu de schaamte en zij ontdekt, dat juist de lichamelijke verlangens de liefde pas goed en volledig maken. Van een blijvende relatie zien Eva en Marius echter af, nadat zij even samen de eenwording hebben beleefd.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
In schetsen en verhalen uit Carry van Bruggens bekende bundel Het huisje aan de sloot (1921), die duidelijk vanuit de herinnering geschreven zijn, kijkt men als lezer voortdurend mee
| |
| |
met de hoofdpersoon. Naast de zij-vorm komt ook heel dikwijls de meestal peinzende je-vorm voor en er wordt voortdurend gebruik gemaakt van de tegenwoordige tijd. Het gehele procédé brengt met zich mee, dat invoelende beschrijvingen en innerlijke monologen in elkaar gaan overvloeien. In Eva is deze techniek verder uitgewerkt.
De lezer krijgt alles uitsluitend te zien vanuit het gezichtspunt van de hoofdfiguur. Daarbij gaat het dikwijls om alles wat er zo al door haar heentrekt op momenten dat zij min of meer in zichzelf verzonken is en terug kan kijken op wat zij heeft meegemaakt. Maar het komt ook bij herhaling voor, dat men hetgeen zich in Eva's omgeving en in haar innerlijk afspeelt, tegelijkertijd op de voet kan volgen. Het veelvuldige gebruik van de tegenwoordige tijd geeft steeds een effect van directheid. Terugblikken staan dikwijls in de verleden tijd, maar het verleden wordt ook wel geactualiseerd door een tegenwoordige tijd. Alles bij elkaar moet men voortdurend bedacht zijn op wisselingen tussen binnen- en buitenwereld en tussen het heden en stukjes meer of minder ver terugliggend verleden.
Gecompliceerd, maar toch ook goed te volgen zijn de wisselingen in de persoonsvorm. Wat Eva denkt en beleeft, wordt vooral in het eerste gedeelte van de roman beschreven in de derde en de tweede persoon, maar ook wel in de ik-vorm. Vanaf hoofdstuk 6 is de combinatie van de ik- met de je-vorm het grondpatroon geworden. Men heeft wel gezegd (Postma 1976), dat het langzamerhand op de voorgrond treden van de eerste persoon te maken zou hebben met Eva's groeiende besef van haar eigen identiteit.
Eva is een bewustzijnsroman, omdat het boek de weergave van een innerlijk bewustzijn tot onderwerp heeft, terwijl daarbij allerlei speciale technieken gebruikt zijn. Het verhaal als geheel heeft men soms opgevat als een serie herinneringsbeelden, maar meestal vooral als een reeks van zogenoemde innerlijke monologen, met wisselende persoonsvormen en werkwoordstijden; de vele puntjes uit de oorspronkelijke drukken passen bij de bewustzijnsweergave, waarin vele associatieve overgangen voorkomen.
| |
Opbouw
De auteur heeft ervoor gezord dat de lezer de verhaallijnen toch vast kan blijven houden. Daarvoor zorgt allereerst de chronologie. Men maakt Eva in elkaar opeenvolgende fasen mee en overgeslagen stukken komen in latere terugblikken aan de orde. Wanneer er heen en weer wordt gesprongen in de tijd, omdat de feitelijke beleving domineert boven klok en kalender, blijkt dat uit verschillende signalen; verder neemt het aantal herkenningspunten in de herinneringen op den
| |
| |
duur toe. Daarnaast kent de roman een tamelijke strakke thematische opbouw; die wordt door vele terugkerende beelden en symbolen begeleid.
| |
Thematiek: erotiek
Een van de hoofdthema's ligt op het gebied van de erotiek. Eva is een produkt van haar tijd als het gaat om haar houding tegenover alles wat met de lichamelijkheid te maken heeft. Men kan hier denken aan de doorwerking van de Victoriaanse moraal en aan wat in het boek zelf ‘Joods-Calvinistisch seksueel gemoraliseer’ heet. Kenmerken daarvan zijn in de roman gemakkelijk terug te vinden. De meer intieme lichamelijke functies roepen schaamte op en worden verheimelijk of weggedacht en van een goede voorlichting is niet of nauwelijks sprake, met name niet bij meisjes. Het seksuele staat van meet af aan in de sfeer van wat op zichzelf eigenlijk slecht en verboden is en waarop men steeds samenzweerderig zin- en toespelingen maakt. Het huwelijk geldt als een soort vrijplaats, maar vele figuren zijn geneigd tot het ophouden van een schone schijn die met de werkelijkheid spot. Heel lang weet Eva geen raad met alle tegenstrijdigheden, die zij ook in zichzelf waarneemt. Dikwijls wordt zij bijvoorbeeld afgeleid van de wenkende, hooggestemde idealen; het verbodene stoot namelijk wel af, maar bezit even zo goed een verlokkende kracht. Telkens als anderen haar aantrekken, stellen zij haar bovendien toch ook weer teleur. En vooral haar schaamte en haar verlangen naar overgave zitten elkaar in de weg.
Eva kent in haar voelen en denken pas een echte bevrijding, wanneer zij de woorden uit Johannes Viator (1892), die haar zo lang geïmponeerd hebben, tenslotte weet om te draaien. In dit omstreden boek van Frederik van Eeden, dat Carry van Bruggen goed gekend heeft en verwerkt heeft in haar eigen roman, neemt de hoofdfiguur profetische allures aan. Een van de punten waarop hij steeds terugkomt, is de tegenstelling tussen de geestelijke liefde en de seksualiteit, die respectievelijk als het goede en hogere en als het lagere en slechte worden beschouwd. Alleen binnen het huwelijk en met het oog op de voortplanting zou de ‘lijfszonde’ goed kunnen zijn, maar daarbuitenom nooit. Dit standpunt overwint Eva op den duur. In het laatste hoofdstuk beschouwt zij Johannes Viator als de verkeerde leermeester en dan kan zij met overtuiging zeggen: ‘Niet de liefde maakt het lijfsverlangen goed. Het lijfsverlangen maakt de liefde goed.’ Dit ogenblik moet zeker ook beschouwd worden als de voltooiing van een emancipatie die zij in andere opzichten al eerder bereikt had: met name door niet meer onder de indruk te raken wanneer bepaalde mannen uit haar omgeving op intellectueel terrein een superieure en wat neerbuigende houding aannemen.
| |
| |
| |
Thematiek: filosofie
Het thema van de erotiek hangt nauw samen met dat van Eva's zoektocht naar inzicht in zichzelf en de levensverschijnselen. Welke weg zij hier gaat en tot welke conclusies zij precies komt, wordt eigenlijk pas goed duidelijk wanneer men op de hoogte is van de filosofische inzichten die Carry van Bruggen al in verschillende andere werken tot uitdrukking had gebracht, zowel in romanvorm als in essays en dergelijke. Dat is enigszins weerbarstige stof.
Wat Eva aanduidt als de slingerslagbeweging die zij zowel bij zichzelf als in het doen en laten van anderen overal en altijd waarneemt, heeft betrekking op twee krachten of grondneigingen. De ene is de levensdrift, die samengaat met doodsangst en gericht is op de dingen van het hier en nu; de andere is het eenheids- en doodsverlangen, dat van een hogere orde is. In dit kader spreekt Eva (zie het hoofdstuk ‘De nacht’) op een keer in gedachten haar vriendin Agaath als volgt toe. ‘Ga naar buiten, in een nacht als deze. Dan zal je den slingerslag voelen. Dan zul je met alles één zijn, in den slingerslag gevangen. En neemt je de slinger mee naar links, dan veracht je het leven en je rukt aan je keten, en je zoudt den Meest-Verhevene [namelijk de Griekse wijsgeer Socrates] willen volgen... en alles is vervuld met de straling van de Vurige Wagen [zie het verhaal over de profeet Elia]. En neemt je de slingerslag naar rechts, dan haat je den dood en je klemt je aan het leven, zooals de beesten zich aan het leven klemmen, blind.’
Bij nader toezien drijft de levensdrift de mens er op zichzelf al toe om zich te handhaven. Dat leidt bijvoorbeeld tot egoïsme en het toegeven aan allerlei instinctieve neigingen, het staan op de eigen rechten, het vasthouden aan eenmaal geldende normen en regels, het geloven aan vaste waarheden: kortom tot behoudzucht in de letterlijke en figuurlijke betekenis van het woord. Dit zichzelf handhaven doet de mens echter in principe in groepsverband. Hij leeft eigenlijk als een soort kuddedier: in een bepaalde clan, rang of stand, partij, kerk, enzovoorts. Hij vindt en doet dan zonder meer wat de groep als geheel vindt en doet; het groepseigene is voor hem vanzelfsprekend en al het andere is raar, vreemd en vijandig. In zoverre de mens niet tot een zelfstandige persoonlijkheid uitgroeit, gaat de levensdrift bij Carry van Bruggen dus hand in hand met eenvormigheidsverlangen, met collectivisme. Het vasthouden aan eenmaal bestaande, gezamenlijke en min of meer uniforme onderscheidingen is hier de hoofdzaak, al dan niet in een verhulde vorm. Voorbeelden van het type mensen dat hier alles bij elkaar genomen bedoeld is, zijn in de roman de meisjes met wie Eva aanvankelijk optrekt als zij in de grote stad komt te wonen; ook sommige collega's van haar behoren ertoe.
| |
| |
De individualist, in wie het eenheids- en doodsverlangen overheerst, vormt hier de tegenpool. Hij begint de eenvormigheid van de groep aan te tasten door vragen op te werpen en door te gaan twijfelen aan allerlei vaste opvattingen. Langzamerhand raakt hij ervan overtuigd dat hij aan de hand van eigen en persoonlijke waarden en normen zal moeten zien te leven. Hij wordt gedreven door de verwondering in plaats van door vanzelfsprekendheidsgevoelens. Op deze wijze staan twijfel en relativisme dus tegenover dogmatisme en absolutisme, die geïnspireerd worden door de levensdrift; autoriteiten verliezen hun gezag. Uiteindelijk blijkt de individualist gedreven te worden door eenheidsverlangen. Hij kan niet alle verschillen even wezenlijk vinden en ziet bijvoorbeeld in dat er meer kanten aan een zaak zijn; dat zet hem aan tot het zoeken van een synthetisch begrip, waarin de tegenstellingen opgeheven worden. Wie door eenheidsverlangen wordt gedreven - wat bij Carry van Bruggen iets heel anders is dan eenvormigheidsverlangen en kuddedrift - wist altijd liever grenzen uit dan dat hij ze handhaaft. Hij is in laatste instantie gericht op opoffering en zelfverloochening, op overgave en versmelting, ook in liefde en vriendschap. Maar opgaan in betekent ook: als afzonderlijkheid ten òndergaan; eenheidsverlangen is dus eigenlijk ook doodsverlangen. Daartegen keert zich dan al gauw weer de doodsangst en dus de levensdrift. Die laat zich trouwens ook op andere manieren gelden bij de individualist. Altijd en overal vragen bij moeten stellen, steeds je eigen weg moeten banen, nooit over een definitief houvast beschikken: dat zijn dingen waarvan ook hij soms verlost wil zijn. Collectivisme gaat dan wel dikwijls samen met kortzichtigheid en ook wel met een zekere botheid, maar tot een groep behoren biedt naast zekerheid ook geborgenheid en inspiratie. Eva's socialistische collega Hugo vormt hier een sympathiek voorbeeld.
Alles bij elkaar ontdekt Eva dus stap voor stap eigenlijk twee dingen tegelijk. Aan de ene kant lijken er twee hoofdtypen onder de mensen te zijn, naar gelang ofwel de levensdrift en daarmee ook de kuddegeest overheerst ofwel het eenheids- en doodsverlangen en daarmee ook het individualisme. In dit licht wordt het duidelijk dat de aanvankelijk schuwe, onzekere en twijfelende Eva van meet af aan primair een individualiste is. Met nadruk wordt duidelijk gemaakt dat zij de fundamentele verwondering kent, waaruit volgens Plato alle wijsheid voortkomt. Die verwondering zet haar aan tot voortdurend vragen en zoeken. Nog lang heeft zij de neiging om op te zien tegen zelfverzekerde anderen, maar op den duur ziet ze in dat die slechts in schijn haar meerderen zijn en in feite nog gevangen zitten in vormen van collectivisme. Hier ligt een
| |
| |
van de redenen waarom Eva's huwelijk met Ben stuk loopt en waarom bijvoorbeeld Eva's collega Ebner en diens vrouw evenmin harmoniëren.
De andere ontdekking die Eva doet, is dat de levensdrift en het eenheids- en doodsverlangen ook in de afzonderlijke mens tegenover elkaar staan, al overheerst in iedereen gewoonlijk de ene of de andere tendens. Ook buiten de erotische problematiek om zijn er redenen die haar ertoe brengen te gaan denken (zie het hoofdstuk ‘Ontmoeting’): ‘ik ben als doormidden gekliefd..., ik ben als in tweeën gevallen... ik ben twee... ik ben in-één-gehechte twee, ik ben tegen-elkaar-gerichte twee, ik ben tegen-zichzelf-gekeerd één.’ Zo is zij er bijvoorbeeld van overtuigd dat het juist haar taak is om de afzonderlijke dingen waaruit de wereld lijkt te bestaan, als het ware uit hun eenzaamheid te verlossen en door haar begrip en inzicht in het Ene en allesomvattende samen te binden; en met een chaos aan denkbeelden en opvattingen kan zij niet leven. Maar tegelijkertijd heeft zij er dikwijls behoefte aan om heel banaal en gewoon te zijn en terug te vluchten voor duizelingwekkende gedachten.
De diepe tweespalt die Eva overal en altijd weer waarneemt en ervaart, staat volgens haar zeker niet op zichzelf, maar bezit een metafysisch karakter. In haar visie gaat het hier om de manifestatie van het eeuwigdurende en noodzakelijke proces van het Al-Ene of de Totaliteit. Daarmee komt zij tot een levensen wereldbeschouwing die aansluit bij de zogenoemde dialectische benadering van Hegel en andere filosofen. De bekende trits van these, antithese en synthese neemt daarbij een hoofdplaats in. In dat kader staat er in de roman een keer (zie het laatste hoofdstuk): ‘Eenheid, Eeuwigheid, eeuwig in zichzelf beslotene, zich brekende, zich sluitende, zich zoekende, zich vliedende Totaliteit.’ Als uitleg dient dat het Al-Ene, het in oorsprong alles omvattende, tot ontvouwing en onderscheiding van zichzelf komt door uit-één te breken in afzonderlijkheden: dat wil zeggen in al datgene wat de wereld uitmaakt, met daarin ook de mens; bij deze beweging hoort de drang tot zelfhandhaving en dus de levensdrift. Men kan nu zeggen dat op de these (de Eenheid) de antithese volgt (de veelheid van de afzonderlijke dingen). Het uiteengevallen Ene wordt zich echter onmiddellijk bewust van zijn gebrokenheid en reikt dan terug naar herstel van zichzelf; daarbij behoort de drang tot opheffing van alle afzonderlijkheden en dus het eenheids- en doodsverlangen. Anders gezegd: op de these en de antithese volgt nu de synthese. Deze voortdurend werkzame dialectische beweging bepaalt volgens Eva (en ook volgens Carry van Bruggen zelf) alles.
| |
| |
Tot in het laatste hoofdstuk toe heeft Eva steeds de tegenstelling gekend tussen de lagere seksualiteit en de hogere geestelijke liefde. De begeerte van de zinnen tegenover het verlangen naar de zelfverloochening van de kuisheid brengt zij in verband met de slingerslagbeweging die alles in haar greep heeft. Noch de ene, noch de andere weg heeft zij ooit tot het einde toe kunnen gaan, maar nu ziet zij in dat beide neigingen hun plaats en functie bezitten in het grote geheel en dus eigenlijk gelijkwaardig zijn. Pas nu vindt zij even het punt waar beide wegen elkaar kruisen: een synthese. Maar iedere synthese kan slechts tijdelijk zijn en dus kan zij de ‘unio mystica’ slechts even beleven. Wèl heeft zij al haar gedachten en belevingen binnen één overkoepelend begrip kunnen inpassen. Daarmee moet zij het leven door en de dood tegemoet.
| |
Symboliek
Dat men nu al lezend en eventueel herlezend greep kan krijgen op de hoofdthema's uit de roman, komt niet in de laatste plaats door de terugkerende beelden en symbolen; zij behoren tot de eenheidscheppende factoren in de gedachten en gevoelens die door Eva's bewustzijn heen trekken. Enkele uit de vele voorbeelden zijn: de kleuren wit (zuiverheid) en rood (erotiek), het joodse Kol Nidrei (vergelijk de stem van het geweten), de toren en de vurige wagen (het hoge, zuivere), de prop papier (vergelijk ook de mens als speelbal), de berg Nebo (de weidse geestelijke vergezichten), de rietplas (geassocieerd met het metafysische), de wind- en de waterstem (de verlokkende verten) tegenover de eendenkooi (de veilige, maar ook wel beperkende dagelijkse wereld). Ook enkele zinswendingen keren terug, zoals over de weg opwaarts en nederwaarts (ontleend aan de Engelse romancier Galsworthy). Als muzikaal leidmotief fungeert Schuberts onvoltooide symfonie (de ‘Unvollendete’). Het belangrijkste en meest fundamentele beeld is echter dat van de slingerslag: ‘de eenige, eeuwige slingerslag... het eeuwig gebrokene, eeuwig zich herstellende, nooit zich herstellende evenwicht.’
| |
Stijl
Dit gebruik van concreta als beeld of symbool past bij de suggestieve stijl waarin Eva geschreven is; het zintuiglijke en het meditatieve worden in het algemeen vaak op elkaar betrokken. Bij de bewustzijnsweergave is enerzijds aansluiting gezocht bij spreektaaleigenaardigheden, maar er is tegelijkertijd sprake van een poëtische en ook wel retorische stilering.
| |
Poëtica
In de roman is de verhouding tussen taal en denken meermalen onderwerp van reflectie, maar literatuuropvattingen worden niet uitgesproken. Het lijkt echter niet toevallig dat de auteur bij het uitdragen van haar ideeënwereld voor een bewustzijnsroman gekozen heeft. Eva komt immers juist via een langdurig bewustwordingsproces stap voor stap tot levens- en
| |
| |
zelfinzicht. De ontwikkeling die zij daarbij doormaakt, correspondeert bovendien met de beweging van het Al-Ene zelf; vanuit een besef van gebrokenheid wordt de eenheid weer gezocht.
| |
Context
Nadat zij evenals vele andere auteurs uit het begin van de twintigste eeuw eerst in een naturalistische richting had gewerkt, is Carry van Bruggen uit onvrede daarmee en door de aansporingen van Frans Coenen gaan streven naar een kunst die een bepaalde persoonlijke idee of levensvisie uitdroeg. In de kring rond Coenen maakte zij ook kennis met de herleving van de Hegeliaanse filosofie in Nederland, waarbij zij zich gedeeltelijk kon aansluiten. Tot de Nederlandse schrijvers die veel voor haar betekenden behoorden ook Van Eeden en Van Schendel: allebei in Eva aanwezig via verwijzende citaten. Onder de buitenlandse auteurs waardeerde zij met name G.B. Shaw, Anatole France en de hierboven al eerder even genoemde John Galsworthy. Opmerkelijk is haar vroege bijdrage aan de ontwikkeling van de bewustzijnsroman als genre, buiten de modernistische voorbeelden van Joyce, Virginia Woolf en anderen om.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman Eva heeft vanaf zijn verschijning tot op heden veel waardering en soms enige kritiek uitgelokt; daarin zijn verschillende constanten aan te wijzen. In een bespreking uit 1929 merkte een recensent op dat wie dit boek leest een mens aanraakt. Voor de onmiskenbaar persoonlijke accenten in Eva hebben in de loop van de jaren vele critici en andere beschouwers oog gehad; soms is men wel eens gevallen over een te veel aan pathetiek, maar meestal was men geraakt en geroerd. Zowel aan het einde van de jaren twintig als in het recente verleden is ook het specifiek vrouwelijke karakter van het boek meermalen op de voorgrond geplaatst, maar daarnaast heeft men eveneens dikwijls de aandacht gevestigd op de algemeen-menselijke kanten van de geschetste problematiek. In een bespreking met de later toegevoegde titel ‘De bewuste vrouw en haar roman’, heeft vooral Menno ter Braak indertijd de toon gezet voor de waardering van Eva. Het is ook Ter Braak geweest die deze roman al onmiddellijk in verband heeft gebracht met Prometheus en ander werk van Carry van Bruggen
| |
| |
met een filosofische inslag. In latere jaren is dit punt nog meermalen globaal aangeduid, maar een meer biografische interesse heeft het meest op de voorgrond gestaan in grotere studies en verhandelingen. Duidingen van psychoanalytische aard sluiten daarbij aan. Dat de roman een bijzondere vormgeving kent, is van het begin af geconstateerd; volgens sommigen is het boek wat brokkelig, anderen waarderen juist de meeslepende stijl.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Carry van Bruggen, Eva, 2e druk, Amsterdam 1928.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Marie Schmitz, (recensie van Eva). In: De Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-10-1927. |
J.W.F. Werumeus Buning, (recensie van Eva). In: De Telegraaf, 5-11-1927. |
Gerard van Cekeren, (recensie van Eva). In: Den Gulden Winckel, 1927, p. 254-257. |
Maurits Uyldert, (recensie van Eva). In: Het Algemeen Handelsblad, 26-11-1927. |
J. Kloos-Reyneke van Stuwe, (recensie van Eva). In: De Nieuwe Gids, 1927, ii, p. 732-733. |
W.L.M.E. van Leeuwen, (recensie van Eva). In: Tubantia, 1927, p. 106-113. Zie ook Van Leeuwens bundel Lezende onder de lamp, Enschede 1947, p. 106-123. |
Henri Borel, (recensie van Eva). In: Het Vaderland, 21-12-1927. |
J. de W(it), (recensie van Eva). In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, 1928, i, p. 61-63. |
C. Tazelaar, (recensie van Eva). In: Stemmen des tijds, 1928, i, p. 313-314. Zie ook: C. Tazelaar, Tien jaar oogst, Wageningen 1932, p. 57-61. |
F(rans) C(oenen), (recensie van Eva). In: Groot Nederland, 1928, i, p. 221-223. |
Menno ter Braak, (recensie van Eva). In: De Vrije Bladen, 1928, jrg. 5, p. 24-31. Zie ook ‘De bewuste vrouw en haar roman’. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel i, Amsterdam 1950, p. 292-298. |
M.O. Albers, (recensie van Eva). In: De Gids, 1928, ii, p. 297-299. |
A.J. Luikinga, (recensie van Eva). In: De Socialistische Gids, 1929, jrg. 4, p. 315-320. |
Annie Romein-Verschoor, (beschouwing over Carry van Bruggen). In: Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel, Amsterdam, 2e herziene druk, 1936, p. 144-153. |
E.w. (= ?), (recensie van herdruk van Eva). In: De Stem, 1940, ii, p. 1006-1008. |
R. Zimmerman, (recensie van herdruk van Eva). In: Vrij Nederland, 17-5-1952. |
M.-A. Jacobs, Carry van Bruggen. Haar leven en literair werk, Gent 1962, met name p. 248-253. |
Jaap Meijer, Joden zijn ook mensen. Carry van Bruggen, 1881-1932, en de joodse problematiek. In: Jaap Meijer, Waar wij ballingen zijn, Rotterdam 1968, p. 94-126. |
Hannemieke Postma, Een verkenning van ‘Eva’. In: De Nieuwe Taalgids, 1976, jrg. 69, p. 518-533. |
Jan Fontijn, Prometheus en de allumeuse. Carry van Bruggen als grensfiguur. In: De Revisor, 1977, jrg. 4, p. 51-56. |
Ruth Wolf, Van alles het middelpunt. Over leven en werk van Carry van Bruggen, Amsterdam 1980, p. 227-238. |
Aafke Steenhuis, Carry van Bruggen. Eva, de eerste roman. In: De Groene Amsterdammer, 8-4-1981. |
Elrud Ibsch, Carry van Bruggen. In: Douwe Fokkema en Elrud Ibsch, Het modernisme in de Europese letterkunde, Amsterdam 1984, p. 223-251. |
| |
| |
Jacques Kruithof. De gouden damp van de liefde. In: Nieuw Wereldtijdschrift, 1987, jrg. 4, p. 43-47. |
Gerry van der List, Carry van Bruggen, ‘Eva’, Laren (Gld) 1988. (Memoreeks). |
Rob Wolfs, De slingerslag in Eva: Dichten en denken van Carry van Bruggen, Leiden, 1989 (Stichting Dimensie, Leidse Opstellen nr. 9). |
lexicon van literaire werken 7
augustus 1990
|
|