| |
| |
| |
Jeroen Brouwers
Zonsopgangen boven zee
door Katherina Lindekens
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Zonsopgangen boven zee verscheen in september 1977 en werd zes keer herdrukt. Voor Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940) betekende het boek zowel een eindpunt als een nieuw begin. Nadat zijn eerste huwelijk schipbreuk had geleden en hij zijn baan als lector bij het uitgeversbedrijf Manteau had opgegeven, keerde hij uit België terug naar Nederland. Op dat moment koos de auteur er resoluut voor zich nog uitsluitend te wijden aan zijn schrijverschap. Met Zonsopgangen boven zee maakte hij definitief naam, ook bij het grote publiek.
De roman telt 258 pagina's en bestaat uit zeven delen, die elk een betekenisvolle titel dragen: ‘Dit is de poort’, ‘Het orgeltje van het versieren’, ‘De grote sterfte’, ‘Het lied van de veerpont’, ‘Het libellesperma’, ‘De solidariteit’ en ‘Roerloos aan zee’. Deze delen bestaan op hun beurt uit enkele hoofdstukken die eveneens een titel hebben meegekregen. Op het omslag staat een afbeelding van twee mensen die zich uitkleden in een kleine ruimte, een tafereel dat voorkomt in de roman. De zevende druk (2001) kreeg een versierde kerstboom op de kaft. Deze verwijst naar de uitgebreide kerstmetaforiek die in Zonsopgangen boven zee wordt ontwikkeld. Op de laatste pagina specificeert Brouwers waar en wanneer de roman tot stand kwam: ‘“Ruitershoeve”, Warnsveld, maart 1976’ en ‘“Louwhoek”, Exel, mei 1977’.
| |
Inhoud
In interviews heeft Brouwers meermaals gezegd dat hij op een bepaald moment afstapte van de traditionele verhaalstructuur: in een roman hoeft wat hem betreft niet per se iets te gebeuren. Het ‘verhaal’ van Zonsopgangen boven zee laat zich dan ook uiterst kort samenvatten. Een bijna veertigjarige museumarchivaris ontmoet een veel jonger meisje dat op zoek is naar illustraties van de dodendans. Na een nacht in zijn ongezellige flat te hebben doorgebracht, besluit het tweetal zich voor de
| |
| |
rest van de kerstperiode terug te trekken in de woning van het meisje. Op weg daarheen raken ze enkele uren opgesloten in de lift, tussen de derde en vierde verdieping. De hele roman speelt zich af in deze tijdspanne, die tot in het oneindige wordt uitgerekt. Gaandeweg wordt de situatie steeds ondraaglijker voor de personages. Zonsopgangen boven zee is dan ook een benauwende helletocht waarbij alle vormen van paniek, walging en wanhoop de revue passeren. De mannelijke hoofdfiguur komt letterlijk oog in oog te staan met het meisje Aurora - maar vooral met zichzelf.
De gebeurtenissen in de lift katalyseren een tweede verhaalniveau, dat zich volledig afspeelt in het onderbewustzijn en de herinnering van de ik-figuur. Die laatste beleeft een zware midlifecrisis, en om te ontsnappen aan de beklemmende confrontatie met Aurora verdwalen zijn gedachten in bladzijdenlange flashbacks. Jammer genoeg bieden deze weinig soelaas: in zijn interne monoloog herbeleeft de man alle mislukkingen uit zijn leven. Een ongelukkige jeugd in een streng katholiek jongenspensionaat, een vernederende inwijding in de seksualiteit, een mislukt huwelijk en de daaropvolgende ketting van kortstondige affaires met ‘hoeveelste vrouwtjes’; het zijn de ingrediënten van de obsessieve cocktail die zijn leven beheerst.
Naast deze twee verhaallijnen is er nog een derde niveau, dat weliswaar minder duidelijk aan de oppervlakte komt. Het gaat om een aantal schijnbaar verscholen maar cruciale fragmenten waarin het boek zichzelf als een fictie presenteert. Aurora fungeert daarbij als een muze voor de schrijver. ‘Op wit papier. Fluister mij toe wat ik moet schrijven, mijn liefste, Aurora, mijn liefste.’ In deze metafictionele fragmenten neemt het meisje de gedaante aan van een dode geliefde, een sibille in de onderwereld, die de schrijver moet helpen met haar profetieën. Het kunstwerk waarin zij wordt vereeuwigd, blijkt Zonsopgangen boven zee te zijn. ‘Iemand schrijft een boek op mij,’ zegt de ik-figuur, ‘een weerzinwekkend boek, een ergerniswekkend, een aanstootgevend haatboek.’
De drie verhaalniveaus worden naadloos door elkaar geweven. Vaak schakelt de verteller in eenzelfde hoofdstuk haast ongemerkt van de ene laag naar de andere over. Verlopen de gebeurtenissen in de lift chronologisch, de opzet van het onbewuste verhaalniveau is cyclisch: alle episodes cirkelen om dezelfde obsessie van de hoofdpersoon heen.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
‘De obsessie die mij in mijzelf gevangen houdt, is het permanent aanwezige besef van schuld, spijt, wroeging, dat ik alles verkeerd heb gedaan, dat alles wat ik doe tot mislukking gedoemd is (...), dat ik mijzelf moet vernederen en bestraffen, dat er niets meer is waarop ik mij kan verheugen. (...) Wat ik met name haat, behoudens alles dat ik haat, is mijzelf. Ik heb geen zin in leven. Er is niemand van wie ik houd. Vrouwen zijn er uitsluitend om mee te paren.’ Het is slechts één van de ontelbare reflecties in deze teneur, die de hoofdthematiek van de roman samenvat.
De levensclaustrofobie en het gevoel van impasse waarmee de protagonist worstelt, worden uiteraard het duidelijkst vertegenwoordigd door de vastgelopen lift. Deze benauwde ruimte roept het meedogenloze besef op dat het hele leven van de ik-figuur zich in een toestand van gevangenschap en stolling heeft afgespeeld: in een kostschool, een kazerne, een slecht huwelijk, een museum. Het gevoel van verstikking beheerst de hele roman, en wordt versterkt door allerlei verwante beelden. Zo bezit de hoofdpersoon een collectie van ‘honderdnegentien stropdassen’, en stelt hij zich herhaaldelijk voor dat hij zichzelf met zo'n das wurgt. Een scherpe vioolsnaar wordt meermaals in dezelfde context opgevoerd. Daarnaast duiken verschillende visioenen op waarin de ik-figuur opgesloten zit in zijn auto, of zich klemgereden heeft in een tunnel. En ook het Bijbelse beeld van Jonas in de walvis is nooit ver uit de buurt.
Alsof de liftruimte nog niet klein genoeg is, lijkt deze bij elke terugkeer uit het onderbewustzijn ‘nog benauwender te zijn, de vloeroppervlakte kleiner, het plafond lager, de hitte verschrikkelijker’. Een dergelijk verschijnsel wordt met de term mise en abyme aangeduid: de eindeloos ingebedde herhaling van eenzelfde fenomeen. Dit principe is alomtegenwoordig in Zonsopgangen boven zee. Zo herinnert de man in de lift zich een krantenartikel over een schoonmaakster die een tijdlang opgesloten zat in een lift. Er is ook sprake van doorzichtige libellen, waarin zich eitjes bevinden met daarin nieuwe libellen, enzovoort. De spiegel, een veelgebruikt motief in het werk van Brouwers, belichaamt hetzelfde systeem: ‘Ik zie mezelf in een spiegel kijken, in die spiegel zie ik mezelf in een spiegel kijken, in die spiegel zie ik opnieuw mezelf in een spiegel kijken, en zo eeuwenlang.’ In hun claustrofobie en monomanie sluiten zulke inbeddingen naadloos aan bij de gemoedsgesteldheid van de hoofdfiguur, die zich gevangen voelt in zijn eigen bestaan.
| |
Structuur
Het mise-en-abymeprincipe vindt een weerklank in het symbool van de liggende acht, die meermaals als motief voor het
| |
| |
voetlicht treedt. Zo tekent Aurora's ‘achtachterste’ het oneindigheidsteken in de lucht wanneer ze loopt, en woont de ik-figuur boven een café dat ‘De Krakeling’ heet. De liggende acht bepaalt in grote mate ook de vorm van Zonsopgangen boven zee. Het begin van het boek kan gezien worden als het snijpunt van de twee lussen: het moment waarop de ik en zijn geliefde aankomen bij de lift keert op pagina 177 in bijna letterlijke bewoordingen terug. Komen in de eerste lus vooral reminiscenties uit het verleden aan bod, in de tweede lus beperkt de herinnering van de ik-figuur zich vooral tot het laatste etmaal dat hij samen met Aurora heeft doorgebracht.
| |
Thematiek
Op het snijpunt van de twee lussen ligt de dood, die alomtegenwoordig is in de roman en een meerduidige functie heeft. Enerzijds koestert de hoofdpersoon een sterk doodsverlangen. In talloze gedachtefragmenten smacht hij naar de dood als een ultieme verlossing uit de impasse. Anderzijds krijgt de dood op meerdere plaatsen de allure van een wedergeboorte. ‘Ach, ik wil wel terug in mijn ei,’ herhaalt de ik-figuur eindeloos. Hij wil op zijn schreden terugkeren, daarbij alle sporen uitwissend die hij heeft nagelaten. De lift is dus zowel doodskist als baarmoeder, en verenigt daardoor de freudiaanse principes van Eros (leven) en Thanatos (dood). Ook in de figuur van Aurora zit deze paradox vervat. ‘De dood is een vrouw’, zou Brouwers later vaak schrijven; de zin duikt voor het eerst op in Zonsopgangen boven zee. Talloze passages stellen Aurora voor als een doodsmeisje, als de overleden geliefde uit het derde verhaalniveau. ‘Naast de neerwaarts leidende roltrap is een roltrap die naar boven gaat. Op deze roltrap staat Aurora en komt mij opwaarts zwevend tegemoet. (...) Op het ogenblikkelijkste ogenblik dat wij in tegengestelde richtingen langs elkaar glijden en ik mij, te laat, naar haar toewend, breekt het ijsblauw van haar ogen en is haar lachen anderwerelds.’ Tegelijkertijd wordt Aurora's status als Vrouwe Dood ook weerlegd door de levendigheid van haar (weliswaar summiere) portret. Zelfs op de moeilijkste momenten in de lift vormt zij een tegengewicht voor het drukkende negativisme van de hoofdpersoon. Bovendien is het einde van het boek erg dubbelzinnig. De laatste pagina's suggereren dat Aurora de ik-figuur toeroept ‘vanuit het elders’ of het rijk van de dood; nochtans wijst alles erop dat zij heelhuids aan een koord uit de lift wordt gehesen. Het gebrek aan een duidelijke ontknoping stemt volledig overeen met de cyclische en dus eindeloze structuur van de liggende acht. In
Zonsopgangen boven zee zijn leven en dood elkaars spiegelbeeld: identiek en toch verschillend.
Het boek wemelt van soortgelijke schijntegenstellingen. Zo is er de haat-liefdeverhouding van de ik-figuur met Aurora.
| |
| |
Nu eens verlangt hij dat zij hem zou liefkozen, dan weer gaat hij zich te buiten aan sadistische fantasieën. ‘Wilt u zich maar even volledig uitkleden en op mijn bureau gaan liggen zodat ik u kan vastsnoeren en poot na poot, vleugel na vleugel uit uw lijfje scheuren?’ Deze marteltaferelen echoën elementen uit verschillende levensepisodes van de man, zoals de lijfstraffen die hij in het jongensinternaat moest ondergaan, zijn vernederende seksuele initiatie, en de vrouwenhaat waaraan hij ten prooi viel toen zijn moeder hem bij de paters achterliet. Tederheid en wreedheid weerspiegelen elkaar zoals Eros en Thanatos. Ook de verschillende gedaanten die Aurora in de perceptie van de verteller aanneemt, vormen zo'n koppel: het meisje is minnares én moeder. ‘Op het toontje van moedertje zegt tegen jongetje stil maar, er valt niets te huilen moemoemoe, zo zegt ze het.’
| |
Titel
Zelfs de titel Zonsopgangen boven zee vormt een spiegelstructuur. Aan de ene kant is er het hoopvolle beeld van de dageraad als nieuw begin, dat in verschillende contexten opduikt. Boven Aurora's bed hangen ansichtkaarten met zonnetaferelen boven zee. ‘Het zijn zonsopgangen, terwijl de waaiervorm waarin ze tegen de muur zijn geprikt opnieuw een zonsopgang suggereert, zei ze.’ Dat ook de Romeinse godin van de dageraad Aurora heet, wijst opnieuw op het feit dat Brouwers' personage naast haar functie als doodsmeisje evenzeer een terugkeer naar het leven oproept. Aan de andere kant draagt de zonsopgang op elk moment zijn tegenhanger in zich. ‘In het dodenrijk begint de dageraad,’ denkt de ik-figuur. En wanneer hij doodgaat, zou hij willen dat zijn as bij zonsopgang over zee verstrooid wordt.
| |
Poëtica
De fusie van tegengestelden is exemplarisch voor Brouwers' literatuuropvatting, die misschien wel het best wordt samengevat door het bekende adagium uit Bezonken rood (1981): ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt.’ In het verhalende proza van Brouwers hangt alles met alles samen. Alle beelden, gedachten en motieven zijn met elkaar verbonden. Zonsopgangen boven zee was de eerste roman waarin de auteur dit principe op de spits dreef. Beelden worden associatief gerangschikt in clusters die een verwante thematiek vertegenwoordigen. Zo resoneert de formatie van de lift, de gesloten auto, de baarmoeder, de libellenbuik en het ei met die van de stropdas, de vioolsnaar en de navelstreng. Maar ook de dodendans, de onderwereld, de profetie van de sibille en de veerpont vormen hiervan een echo. Tegelijkertijd doemen er dwarsverbanden op met spiegelende clusters, zoals die van zonsopgang, liefde, geboorte en leven. Het ene beeld leidt naar het andere, net als in het spelletje ‘woordjebreien’ dat de personages spelen. ‘Kerst-boom boom- | |
| |
tak takken-bos bos-rand rand-stad stads-gezicht.’
Brouwers is van mening dat vorm en inhoud hand in hand moeten gaan. Dat blijkt ook uit Zonsopgangen boven zee. De verstikkende samenhang op het vlak van de vorm sluit perfect aan bij het benauwde gevoel van de hoofdfiguur. Verantwoordelijk voor die samenhang zijn vooral de eindeloze hernemingen. De roman wordt geschraagd door de voortdurende terugkeer van dezelfde beelden en motieven, die telkens in een andere context worden ingeschakeld. Gaandeweg wordt dit principe overigens steeds extremer toegepast. De protagonisten laven zich gretig aan de jenever die ze bij zich hebben. Met de langzaam intredende dronkenschap worden de beeldherhalingen in de flashbacks obsessiever en vooral chaotischer, zodat de lezer net als de hoofdpersoon het noorden kwijtraakt. ‘Ik raak in deze tekening verdwaald als in een spiegellabyrint.’
| |
Stijl
Het herhalingsprincipe kenmerkt ook het register waarin de verteller zich uitdrukt. Korte opmerkingen volgen elkaar in een monomaan staccato op, bijna alsof de man in de lift voortdurend heen en weer zit te wiegen. ‘Lift. Ik zit in een lift. Ik zit zittend. Ik zit liggend te zitten. Ik zit zittend liggend te wachten. Spierpijnen. Behoedzaam ademen.’ In het verlengde hiervan liggen de soms ellenlange opsommingen die in het boek voorkomen. De benoemingsdrift van de ik-figuur lijkt wel een middel om zijn angsten te bestrijden. Vandaar de vele passages waarin de verteller de dood probeert te omschrijven: ‘De dood speelt hakkebord. De dood speelt cimbaal. De dood speelt dubbelfluit. De dood speelt worstfagot. De dood speelt knieviool. De dood speelt draailier.’ Zo gaat het nog een tijdje door. Onmiskenbaar roept deze vertelstijl associaties op met de katholieke eredienst. Zoals Brouwers zelf zegt, heeft de plechtstatigheid daarvan zijn literaire stijl sterk beïnvloed. Zo speelt de Litanie van Onze Lieve Vrouw een belangrijke rol in Zonsopgangen boven zee. ‘In de oortjes van deze Aurora begin ik woorden te fluisteren. Woordlitanieën. Naampjes. Al haar titels. Vrouwe Dood. Amaryllis. Koningin van het schemerduister. (...) Wijfje van Beëlzebub.’ De litaniestijl is kenmerkend voor de gedragenheid en overdaad die regelmatig met Brouwers' proza in verband worden gebracht. Een ander en ironisch voorbeeld hiervan vormen enkele archaïserende passages zoals ‘O, kom! Ik ben zoo eenzaam. Mijn hand zal bloeyen om uw hand. Ik zal u den wijn van mijn vereering schenken.’
De stijl vormt de kern van Zonsopgangen boven zee. Door het ontbreken van een traditionele, dynamische verhaalstructuur, is de lezer immers aangewezen op de schoonheid en suggestie van de taal om het vertelde te interpreteren. In meerdere recensies wordt die taal ‘poëtisch’ genoemd. De dubbelzinnigheid
| |
| |
van het verhaal heeft veel te danken aan een meerduidige stijl, die de lezer uitnodigt om de ‘puzzel’ zelf op te lossen. Een belangrijke factor hierbij is de interpunctie. De typisch brouwersiaanse opeenvolging van een komma en een gedachtestreep bijvoorbeeld, komt herhaaldelijk voor. Het effect is dat van een stilte, alsof een deel van de informatie wordt achtergehouden. ‘Er dwarrelt een krantebericht in mij neer. Ik kan het niet lezen, maar ik herinner het mij. Paniek niet zozeer nee, - dat trof mij.’ Vaak worden ook twee gedachtestreepjes na elkaar geplaatst, wat een abrupte verschuiving suggereert in de innerlijke monoloog van de ik-figuur. ‘Ik ben zo - - Dat gezicht van die geliefde van mij vervaagt.’ Daarnaast is Zonsopgangen boven zee doorspekt met neologismen. Niet toevallig zijn dit vaak samenstellingen van twee entiteiten die elkaar schijnbaar opheffen, zoals het woord ‘wreedteder’.
| |
Vertelsituatie
De enige verteller die aan het woord komt is de ik-figuur. Alles wordt weergegeven vanuit zijn waarneming. Enerzijds valt deze bijna maniakaal te noemen: de kleinste details worden opgemerkt en geregistreerd, niet zelden tot wanhoop van de waarnemer zelf. ‘Was het maar zo, dat mij iets, dat mij veel zou ontgaan.’ Anderzijds blijft de figuur van Aurora opvallend onderbelicht. Ondanks de urenlange opsluiting in de lift geeft de verteller nauwelijks iets over haar prijs. Zo worden haar woorden vaak slordig vertolkt. ‘Aurora roept: Wat dóé je nou (ik versta oejou), waarom dóé je dat nou (oejatou), hou daar nou mee op (eeop eeop)’. Het meisje lijkt hem steeds van op afstand toe te spreken - als een geliefde die wenkt vanuit het dodenrijk. Dit sluit aan bij het Orpheusmotief, een van de belangrijkste hoofdmotieven in het oeuvre van Brouwers. De karakterisering van het meisje blijft verder beperkt tot enkele uiterlijke kenmerken.
Ondanks zijn registratiedrang is de ik-figuur dus niet helemaal betrouwbaar, wat hem verwant maakt met de verteller uit de modernistische roman. Onder invloed van montagetechnieken uit de film namen moderne auteurs een loopje met perspectief, tijd en ruimte. Deze context komt overigens letterlijk aan bod in Zonsopgangen boven zee: ‘De film waarin ik Aurora zie vallen, wordt vertraagd afgedraaid. (...) Ook het geluid is vertraagd en wordt uitgerekt tot lange, galmachtige geluiddraden.’ Dat de ruimte in deze roman geen absoluut gegeven is, bleek al uit de manier waarop de lift in de perceptie van de hoofdfiguur oneindig inkrimpt. Maar ook de tijd staat op losse schroeven. Naarmate het in de lift benauwder wordt, verliezen de personages steeds meer het besef van tijd. ‘Pardon, zoudt u mij bij benadering kunnen omschrijven hoe lang een seconde duurt?’ De tijd implodeert tot stilstand, tot
| |
| |
een ‘buitentijds’ vacuüm. Symbolisch hiervoor is Aurora's kapotte polshorloge. Maar omgekeerd deint de tijd ook uit in alle richtingen. ‘Ik ben in een toekomstig verleden. Ik ben in een voorbije toekomst,’ bedenkt de ik-figuur. Zijn vervormde perceptie van tijd en ruimte maakt de verteltrant complexer dan die op het eerste gezicht lijkt. ‘Er vallen gaten in mij en ik val in fragmenten uit elkaar.’ Dat een groot deel van de roman zich afspeelt in het onderbewustzijn van de man, draagt hier uiteraard toe bij.
| |
Genre
Ondanks de vele autobiografische elementen die in Zonsopgangen boven zee verwerkt zijn, is het boek geen ‘echte’ autobiografie. De ik-figuur wordt door Aurora alleen ‘Baloe’ genoemd, en valt op geen enkel moment samen met de auteur. De naam Brouwers komt slechts één keer voor. Wanneer de personages in de lift de tijd proberen te doden met spelletjes, zoeken ze ‘schrijvers met een b. Brouwers? Nooit van gehoord. Telt dus niet.’ Dit neemt niet weg dat ook Brouwers op een katholieke kostschool zat, dat ook hij te kampen kreeg met huwelijksproblemen, en dat Aurora op een reële persoon is gebaseerd. In het opstel De Exelse testamenten licht Brouwers enkele autobiografische verwijzingen toe, en blijkt het meisje een gestorven jeugdliefde te zijn. Zij figureert hier als ‘Iris’, een naam die ook in Zonsopgangen boven zee voorkomt. ‘Iris. Spiegeltje van het allermooist. Bronklaar watertje. Vrouwe, ik benoem u welkom.’
| |
Context
Zonsopgangen boven zee is een belangrijk werk in de formele ontwikkeling van Jeroen Brouwers' verhalende proza. In deze roman consolideerde de auteur alle structuurprincipes die zo kenmerkend zijn geworden voor zijn literaire stijl. De dieper liggende structuur van (gevarieerde) herhaling en spiegeling is hier voor het eerst zo consequent uitgewerkt. Inhoudelijk is de breuk met het verleden minder drastisch. Zoals steeds cirkelt de thematiek rond de drie-eenheid van ‘liefde, literatuur en dood’, al is het tweede element minder nadrukkelijk aanwezig dan in andere werken. Ook de Orpheusmythe verbindt Zonsopgangen boven zee met zowat al het andere werk van Brouwers. Zijn hoofdpersonages hebben veel gemeen met de mythologische dichter-zanger, die een helletocht onderneemt om Eurydice terug te winnen. De dode geliefde, de onderwereld en de thematiek van het omkijken (of de herinnering) zijn constanten in Brouwers' oeuvre.
| |
| |
Eerder dan zich te laten samenvatten door één enkel label, verenigt het boek elementen uit verschillende stromingen. Inhoudelijk heeft het bijvoorbeeld veel weg van het existentialisme, waarin de reflectie over het ‘ik’ of het subject wordt uitgedrukt in termen van de confrontatie met ‘de ander’, en dit bij uitstek in een kleine en gesloten ruimte. De verwijzing naar Huis clos van Jean-Paul Sartre ligt hier voor de hand. Zonsopgangen boven zee vertoont kenmerken van het modernisme en het postmodernisme. Typisch modernistisch is bijvoorbeeld de thematisering van het schrijven of de metafictie, die in het derde verhaalniveau aan bod komt. Ook de onbetrouwbare verteller, de fragmentarische structuur van de roman en de overvloedige verwijzingen naar de freudiaanse psychoanalyse kunnen in deze context begrepen worden. Postmoderne symptomen van het boek schuilen in de associatieve taalspelletjes, in de metaforiek van het labyrint en in de fictionalisering van Aurora. Ook deze komt tot stand in het derde verhaalniveau, waar het meisje nadrukkelijk wordt voorgesteld als een personage in een boek.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Na de publicatie van Zonsopgangen boven zee verschijnen de recensies maar langzaam in de dagbladen. Ondanks de vertraging zijn de meeste critici lovend. Zo noemt Ab Visser de roman ‘een moeilijk te overtreffen hoogtepunt’, en schrijft Paul de Vree: ‘Tal van fragmenten behoren tot het beste proza van dit moment.’ Naast de ‘intrigerende beelden en associaties’ (Jan Fontijn) wordt vooral de taalschoonheid van de roman geprezen. ‘Brouwers' neiging tot taalbarok en zijn gevoeligheid voor taalnuances krijgen (...) de kans zich uit te leven zonder te ontaarden in lege mooischrijverij,’ aldus Aad Nuis. Han Jonkers noemt Zonsopgangen boven zee ‘een monument van soms overweldigend taalgebruik’.
Hoewel er hier en daar gejuich opklinkt om Brouwers' formele vernieuwingen, blijken de eindeloze herhalingen voor vele critici ook moeilijk verteerbaar. André Demedts schrijft dat de ‘storm van onzinnige passie te lang blijft woeden’, en ook Jan Fontijn is van mening dat ‘Brouwers het ritme van zijn roman te weinig varieert’. Anthony Mertens doet de roman af als een ‘uitgeschreven tautologie’, en schaart zich daarmee achter Hans Warren, die Zonsopgangen boven zee een ‘uitermate langdradig boek’ vindt.
Zelf was Jeroen Brouwers aanvankelijk erg tevreden over zijn roman. Later veranderde hij radicaal van mening, en sloot hij
| |
| |
zich aan bij de critici die zich stoorden aan de nadrukkelijkheid en mateloosheid van de compositie.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Jeroen Brouwers, Zonsopgangen boven zee, vijfde druk, Amsterdam 1983.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
T. van Deel, Een literaire structuur voor een obsessie. In: Vrij Nederland, 22-10-1977. |
Ivan Sitniakowsky, De balk in het oog van Jeroen Brouwers. In: Nieuws v.d. Dag, 5-11-1977. |
Fernand Auwera, Zonsopgangen boven zee. Maar dan beschreven door Jeroen Brouwers. In: De Nieuwe Gazet, 12-11-1977. |
H[ans] v[an] S[traten], Jeroen Brouwers voor deze lezer pijnlijk raadsel. In: Utrechts Nieuwsblad, 19-11-1977. |
T. van Deel, Een lift als doodsbed en wieg. Nieuwe roman van Jeroen Brouwers. In: Trouw, 19-11-1977. |
Pierre H. Dubois, Nieuwe boeken uit de najaarsproductie. In: Het Vaderland, 24-11-1977. |
Jan Verstappen, Zonsopgangen boven zee. In: Het Binnenhof, 26-11-1977. |
[Anononiem], Jeroen Brouwers. In: Algemeen Dagblad, 16-12-1977. |
Jaap Goedegebuure, Een boek van haat en van hoop. In: Tirade, nr. 231, december 1977, jrg. 21, pp. 712-715. |
Aad Nuis, Een praalzieke persoonlijkheid. In: Haagse Post, 14-1-1978. |
Aad Nuis, Een bromvlieg onder glas. In: Boeken: veertig besprekingen, Amsterdam 1978, pp. 71-76. |
Han Jonkers, Obsessies in een vastgelopen lift. In: Eindhovens Dagblad, 21-1-1978. |
Alfred Kossmann, Man in een lift. In: Het Vrije Volk, 21-1-1978. |
Ab Visser, De profundis. In: Leeuwarder Courant, 28-1-1978. |
Piet van Aken, Brouwersrecital in playback. In: Volksgazet, 16-2-1978. |
Reinjan Mulder, Trommels en trompetten. In: NRC Handelsblad, 24-2-1978. |
Herwig Waterschoot, [Zonsopgangen boven zee]. In: De Periscoop, februari 1978. |
André Demedts, Liefde en gruwel. In: De Standaard, 3-3-1978. |
Wam de Moor, ‘Ik ben volstrekt autodidact en lijd daar diep onder’. In: De Tijd, 3-3-1978. |
Hans Warren, Zonsopgangen boven zee. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 18-3-1978. |
Wim Hazeu, Zorgvuldig woorden- en lijnenspel bij Brouwers. In: Haagse Courant, 20-3-1978. |
Anthony Mertens, Graven naar gemeenplaatsen. De tautologie van Jeroen Brouwers. In: De Groene Amsterdammer, 26-4-1978. |
Clemens Spijkers, Zonsopgangen boven zee. In: Twentsche Courant, 26-5-1978. |
A.B. Zonsopgangen boven zee. In: Brabants Nieuwsblad, 21-7-1978. |
A.V.H., De zonsondergang van Jeroen Brouwers. In: Het Volk, 14-9-1978 |
| |
| |
Paul de Vree, Analyse van een paranoïa. In: De Periscoop, nr. 1, november 1978, jrg. 29, p. 3. |
Jan Fontijn, [Zonsopgangen boven zee]. In: Literair Paspoort, nr. 275, november-december 1978, jrg. 29, pp. 33-34. |
Lionel Deflo, Jeroen Brouwers: Zonsopgangen boven zee. In: Ons Erfdeel, nr. 3, mei-juni 1979, jrg 22, pp. 427-429. |
Guus Houtzager, Zonsopgangen boven zee. Obsessies als Literatuur, Dood en Liefde. In: De Literatuurkrant ‘Boeken’, najaar 1979. |
T. van Deel, Orpheus in de lift. In: Bij het schrijven. Gesprekken met Rutger Kopland, Gerrit Krol, Jan Kuijper, Willem Brakman en Jeroen Brouwers, Amsterdam 1979, pp. 105-125. |
T. van Deel, Verweer tegen doodsgegons. In: Recensies, Amsterdam 1980, pp. 55-57. (Aangepaste versie van Van Deel, Een literaire structuur voor een obsessie. In: Vrij Nederland, 22-10-1977) |
Willem Breekveldt, Wat wordt mij doorgeseind? Over de motieven in ‘Zonsopgangen boven zee’. In: Bzzlletin, nr. 98, september 1982, jrg. 11, pp. 19-22. (Ook opgenomen in: Hans Dütting (red.), Over Jeroen Brouwers. Kritische motieven, Baarn 1987, pp. 79-92) |
Anne Marie Musschoot, ‘Zonsopgangen boven zee’: Het boek van een obsessie. In: Bzzlletin, nr. 98, september 1982, jrg. 11, pp. 13-18. |
Johan Diepstraten, ‘Zonsopgangen boven zee mag als een grafsteen op mij komen te liggen’. Johan Diepstraten in gesprek met Jeroen Brouwers. In: Bzzlletin, nr. 98, september 1982, jrg. 11, pp. 52-58. |
Jaap Goedegebuure, Tegendraadse schoonheid. Over het werk van Jeroen Brouwers, Amsterdam 1982. |
Jan de Vriendt, Het Orpheus-motief in Zonsopgangen boven zee. In: Spiegel der Letteren, nr. 1-2, januari 1991, jrg. 33, pp. 39-48. |
lexicon van literaire werken 77
februari 2008
|
|