| |
| |
| |
Walter van den Broeck
Brief aan Boudewijn
door Jos Paardekooper
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Brief aan Boudewijn is het boek dat, in de lente van 1980, de in Nederland tot dan toe onbekende Belgische schrijver Walter van den Broeck (*1941 te Olen, België) deed veranderen in een ‘Bekend Vlaming’. Eén decennium en ettelijke vervolgromans later kan worden geconstateerd dat het vooralsnog zijn bekendste boek is gebleven.
Het omslag toont ondubbelzinnig een foto van de koning der Belgen, en de tekst, die inderdaad als een brief begint met een aanhef (‘Sire’), loopt zonder enige hoofdstukindeling, slechts onderbroken door een groot aantal witregels, door tot bladzijde 237. Niet zonder zelfspot noemt Van den Broeck zijn epistel aan het eind dan ook ‘wat lang uitgevallen’, hetgeen, de etymologie van het woord ‘brief’ in aanmerking genomen, gerust een understatement mag worden genoemd.
| |
Inhoud
Brief aan Boudewijn is één lange brief van een Vlaamse schrijver, zich noemende Walter van den Broeck, aan zijn koning, Boudewijn i. Hij heeft de koning altijd al willen schrijven (het aanschrijven van hooggeplaatste personen zit in de familie van vaderskant, en van moederszijde erfde hij de liefde voor het koningshuis), en nu is er een aanleiding: het 150-jarig bestaan van het koninkrijk België.
Behalve een aanleiding is er ook een reden om te schrijven: Walter van den Broeck wil de koning confronteren met ‘de werkelijkheid’, want het is hem opgevallen tijdens de drie keren dat hij, in de anonimiteit van de massa, getuige was van koninklijke bezoeken, hoe voor de koning de werkelijkheid verborgen wordt gehouden. Dat was overigens mede de schuld van het volk zelf, want beide partijen - vorst èn volk - hebben er belang bij dat de voorstelling die ze van elkaar hebben, om niet te zeggen de ‘voorstelling’ die ze voor elkaar opvoeren, in stand wordt gehouden. Dat schept rust en geeft de illusie
| |
| |
dat de wereld eenvoudig en overzichtelijk is.
Helaas is de werkelijkheid harder dan de mensen zouden willen, minder mooi dan bijvoorbeeld de ‘Heimatliteratuur’ ons zou willen doen geloven. Daarom wordt het tijd dat de koning eens incognito een bezoek brengt aan Olen, gelegen midden in de Kempen, en geboorteplaats van Walter van den Broeck. Voor wie er geboren is en getogen de navel van de wereld, maar verder een weinig aanlokkelijk oord. Dat bezoek had het beste kunnen plaatsvinden toen Boudewijn nog niet gehinderd werd door het protocol, vlak na zijn troonsbestijging bijvoorbeeld, in 1950. Dan had hij nog als het ware onbeschermd zijn land te zien kunnen krijgen zoals het ècht was. ‘Nochtans, niets kan worden overgedaan in het leven, en het heeft geen zin tegen het einde aan terug te verlangen naar het begin.’ Maar een schrijver heeft tenminste de macht om al schrijvend de naakte werkelijkheid van weleer toegankelijk te maken.
Het grootste deel van het boek wordt zo in beslag genomen door een nauwgezette weergave van wat de koning zoal te zien krijgt tijdens het gefingeerde rondritje door Olen. En hij krijgt àlles te zien: de jongensschool, waar Walter leerde spellen, cinéma ‘De Vrede’, 't fabriek, de cité - eerst het deel waar de middenstand woont, dan de arbeiderswijk -; hij krijgt en passant in de gaten dat er zelfs binnen een dorpsgemeenschap nog rangen en standen bestaan: de ene buurt, de ene straat zelfs, is voornamer dan de andere.
Er moet nu nog langzamer gereden worden: men nadert de Koperstraat! Als vanuit een rondvaartboot worden alle huizen van de straat, beurtelings links en rechts, even belicht om daarna weer achtergelaten te worden.
Uiteindelijk is het hoge gezelschap aangekomen bij Koperstraat 45, ofwel huize Van den Broeck, waar voor altijd Walters wortels liggen. Daar gaat men binnen, en de lezer verbaast er zich over, mèt de koning, hoe men hier heeft kunnen leven. Het antwoord is simpel: door er niet te leven; door te dromen. Over het algemeen vluchten de bewoners van Olen in voetbal, kaarten en de duivensport, maar in huize Van den Broeck wordt gedagdroomd met behulp van de loterij, neef Jules-in-Amerika, vaders uitvindingen, en - de mooiste droom - de koning! Ten minste één droom gaat dus in vervulling, en als de kleine Walter de koning snikkend aan de borst valt, krijgt hij diens vulpen. Later zal Walter de pen opnemen om dit alles te beschrijven en vast te leggen.
Op dat moment in het boek keert de schrijver zich weer rechtstreeks tot de koning, zich verontschuldigend dat hij dit alles moest schrijven (‘Maar om u dát uit te leggen, een kleine
| |
| |
omweg, sire’). Hij moest wel, want uiteindelijk ging het niet om hem, maar om de cité. Die cité is inmiddels grondig veranderd: de armoede is verdwenen, maar daarmee ook het saamhorigheidsgevoel, het gemeenschappelijke ik, het wij-gevoel. Tegelijkertijd verdwijnt, als gevolg van een vermeend gelijkheidsgevoel, het koninklijke Wij voor Boudewijn. En zo spat België van laag tot hoog uit elkaar, uitgerekend op zijn 150ste verjaardag.
| |
Interpretatie
Thematiek
Brief aan Boudewijn is om te beginnen een stukje sociale geschiedenis van de Kempen, een dorpskroniek, die weliswaar een veel realistischer beeld geeft van het Kempense plattelandsleven dan de sentimentele streekliteratuur, maar waarin uiteindelijk toch met een zekere vertedering wordt teruggekeken. Voor de schrijver is het een uitgemaakte zaak dat de maatschappelijke veranderingen - in de ogen van velen verbeteringen - ertoe hebben geleid dat lijfelijke armoede heeft plaatsgemaakt voor geestelijke armoede; dat mèt de onderhorigheid ook de saamhorigheid is afgebrokkeld. De rauwe werkelijkheid van 1950 is nu al romantiek geworden: stof voor een roman.
Maar meer dan alleen het vastleggen van een stuk sociale geschiedenis is Brief aan Boudewijn de zoektocht naar een verloren identiteit. In eerder werk had Van den Broeck al uiteengezet dat hij zich geen Belg voelde (‘deze kwalijke pseudogemeenschap’), niet eens Vlaming of zelfs Kempenaar. Want verder dan een dorp of een stad (aldus Brief aan Boudewijn, p. 233) reikt ons vermogen niet om een ruimte mentaal te overkoepelen: ‘De grenzen van ons gemeenschappelijk ik - ons wij dus - reiken tot daar waar een ander dialekt, een andere taal wordt gesproken.’ Wie zijn wortels niet in een of andere kleine eenheid kan drenken, is losgeslagen, op drift. Welnu: zelfs de kleinste eenheid waarin Walter zijn wortels had, is verbrokkeld geraakt. De schaalvergroting in ons doen en denken, in onze verplaatsingsmogelijkheden, is tegelijk een bevrijding uit een besloten wereld en een vernietiging van een groepsidentiteit, en daarmee van de persoonlijke identiteit van de leden van die groep geweest. Het is deze paradox die het uiteindelijke thema van de roman vormt.
| |
Poëtica
Schrijven is daarbij een uitermate belangrijk middel. Schrijven is niet alleen: het vastleggen van de gebeurtenissen (‘opdat het definitief geschied is’), het is ook: de gebeurtenissen tegen het licht houden en daardoor ontmaskeren. In dit geval is het
| |
| |
de schijnwereld van de koning die wordt ontmaskerd door middel van een gedroomde rondrit, waarbij de wereld zich steeds verder vernauwt tot het kleinste kamertje van gans Olen; een wel heel vergaande vorm van concentratie en fixatie.
In dit spel van schijn en wezen is Brief aan Boudewijn een briefroman in een dubbele betekenis. Het is allereerst een roman in de vorm van een brief, compleet met aanhef aan het begin. Koning Boudewijn wordt regelmatig, over de hoofden van de lezer heen, als geadresseerde aangesproken (wat niet kan verhinderen dat de lezer, door de lengte van de tekst, regelmatig het gevoel kwijtraakt dat hij in een al dan niet gefingeerde brief aan het lezen is). Omgekeerd kan men ook spreken van een brief in de vorm van een roman. Waar het boek in het begin nog sterk het karakter draagt van een open brief aan een openbare instantie, komt de nadruk allengs meer te liggen op ontboezemingen van de afzender.
| |
Opbouw
Bepalender nog voor de structuur van de roman dan de briefvorm is het karakter van de gedroomde rondleiding, een rondleiding zelfs in een wel heel letterlijke zin: spiraalsgewijs wordt Olen aangedaan, straat na straat, huis voor huis, gecentreerd rondom huize Van den Broeck, dat daarmee behalve eindpunt van de tocht ook middelpunt van Olen, het centrum van de navel van de wereld is. Het gaat daarbij nauwelijks om de personages die leiden (de jongere en de oudere Walter) of zich laten leiden (de koning, die hooguit wordt geleid, zijns ondanks, zoals hij gewoonlijk wordt misleid).
| |
Vertelsituatie
Wat we te zien krijgen, wordt ons getoond door de ogen van de kleine Walter, en dat in dubbele zin: bij wijze van camera-instelling, en als levensvisie. Door deze dubbele optiek is de lezer naar believen wel en niet voyeur: hij leest, over de schouders van de koning, mee in een tekst die niet aan hem - de lezer van het boek - gericht is, maar dan wel in de veilige wetenschap dat de officieel geadresseerde de onderhavige tekst vermoedelijk nooit onder ogen zal komen. Hij kan zich naar eigen goeddunken wel of niet aangesproken voelen door de maatschappelijke kritiek die de schrijver uit aan het adres van de koning, maar uiteindelijk verkeert hij toch in een positie die minder vrijblijvend is dan zij aanvankelijk leek. Want wanneer hij zich hardnekkig nìet voelt aangesproken, is hij een voyeur; indien wèl dan is hij ten minste medeplichtige.
Ook de rol van de verteller verandert met de dubbele optiek. Enerzijds is Walter van den Broeck een ‘Bekend Vlaming’, die zich per open brief tot de koning richt. Maar al doende, en vooral: al gravend in zijn eigen verleden, treedt hij steeds meer op als ceremoniemeester in zijn eigen rondrit, of
| |
| |
beter nog als explicateur van de film die èn de lezer èn de verteller te zien krijgt. Het gezichtspunt blijft het heden (dat is: het moment van lezen, de briefroman is ongedateerd), maar we worden meegenomen naar een denkbeeldig verleden, waarin de verteller-annex-explicateur ook zichzelf aantreft, als kleine jongen, die hij, om de onoverbrugbaarheid van de tijd te accentueren, niet als ‘ik’ aanduidt, maar als ‘Walter’. Maar aangezien hij ook bekend is met het vervolg van de gebeurtenissen, wordt hij binnen het verhaal een alwetende verteller, die het af en toe niet kan nalaten op de tijd vooruit te lopen: ‘Op de lege zandplek tussen de oude en de nieuwe graven is met zwartgeverfde plankjes de plaats afgebakend waar later de pastoor en de kapelaan begraven willen worden. (Geen van beiden zal op dat voorbehouden plekje eindigen, maar dat weten zij nog niet.)’ (p. 72)
| |
Stijl
Dit alles biedt volop gelegenheid voor stilistische effecten; alleen al de vooronderstelde relatie tussen Van den Broeck als briefschrijver en de koning als geadresseerde, met de lezer als veilige (of zich veilig wanende) derde, levert alle ruimte voor knipoogjes over het Belgische koningshuis: ‘Schrijven dan maar. Uw gemalin zal mij begrijpen. Is zijzelf niet de schrijfster van twaalf wonderlijke sprookjes?’ (p. 37) Het felst is de toonzetting wanneer de schrijver de koning - die toch al zelden met de realiteit wordt geconfronteerd - het vaste beeld van de traditionele streekliteratuur voortovert: ‘Draait u nu maar langzaam het hoofd naar links, sire. Daar, verscholen in het groen, staat het enige Kempense hoevetje dat hier in de buurt nog te vinden is. (...) Menig Kempens kunstschilder plant hier zijn ezel. Strohoed, neusknijper op de half dichtgeknepen ogen, sigaartje in de mondhoek, opgesloofde hemdsmouwen. Kijken mag, als je maar geen domme vragen stelt. (...) Glimlachen, goedkeurend knikken en toch voelen dat hier gelogen wordt.’ (p. 48)
Zo laat deze jongensdroom (Kleine Walter leidt De Koning rond) in de vorm van een lange brief (door grote Walter geschreven) zich uiteindelijk lezen als een pamflet, wat wordt versterkt doordat verspreid in de tekst authentieke documenten zijn opgenomen. Naast een lijst met oorlogsgevallenen, ‘gestorven voor het vaderland’, zoals dat heet, vindt de lezer ook een nuchtere opsomming van al die volwassenen die in dit weinig frisse oord voortijdig aan bloedkanker zijn overleden (‘Maar ook dit maar even terzijde, sire’).
| |
| |
| |
Context
Bij verschijnen van Brief aan Boudewijn omvatte het oeuvre van Walter van den Broeck zeven romans, negen toneelstukken en een aantal andere werken, variërend van moppenboekjes tot jeugdliteratuur. Het hele oeuvre, ook het sindsdien gepubliceerde werk, vormt één autobiografisch vlechtwerk. Niet alleen vormen zijn functie (Van den Broeck is schrijver en journalist) en huiselijke omstandigheden de onderwerpen van de geschriften, ze zijn er ook in hoge mate de oorzaak van. Als in het werk van Elsschot duiken steeds dezelfde personages op, en keren steeds bepaalde voorvallen, anekdotes en symbolen terug. Veel daarvan staat op een of andere manier in verband met de vader-zoonrelatie, of in abstractere zin: met machtsverhoudingen, niet zelden door het ridiculiseren van het vaderlijke bestaan. In Brief aan Boudewijn, maar ook in eerder werk houdt de vader zich bijvoorbeeld onledig met het doen van nutteloze uitvindingen. Het laten optreden en ontmytologiseren van de koning (‘vader des vaderlands’) ligt in het verlengde hiervan.
Al in Groenten uit Balen (1972), Van den Broecks bekendste toneelstuk, treft men een vader die zich in geschrifte tot de koning wendt. In Aantekeningen van een stambewaarder (1977) brengt de vader van koning Boudewijn, Albert, een bezoek aan Olen, waarbij hij de vader van Walter ontmoet. Het boek is de kroniek van het geslacht Van den Broeck, welke kroniek in Brief aan Boudewijn wordt uitvergroot en toegespitst. In Het beleg van Laken (1985), het logische tegenbezoek van Walter aan de woonplaats van de koning, vindt een verdere uitvergroting plaats, ook op literair niveau. Dit laatste boek is een uiterst gelaagde vermenging van fictie en autobiografie en van intertekstuele verwijzingen, waarmee de auteur ook ruimschoots buiten zijn eigen oeuvre stapt. In 1990 verscheen, als vervolg weer hierop, Gek leven na het bal!, waarvan de titel (een anagram van het vorige boek) al een indicatie is voor de maalstroom waarin de schrijver is terechtgekomen.
Walter van den Broeck is vergeleken met Louis Paul Boon, zowel op het punt van thematiek (kortweg aan te duiden als: het wel en wee van de gewone man, levend in een besloten, arme maar solidaire gemeenschap) als door zijn werkwijze: beide schrijvers hechten voor hun beschrijvingen zeer aan authenticiteit. Voor Brief aan Boudewijn besteedde Van der Broeck alleen al anderhalf jaar aan het verifiëren van biografische gegevens. Daarbij is Boon minder gericht op het napluizen van de eigen familie, en meer op de algemene sociale context. Boon is ook beduidend pessimistischer, terwijl Van den
| |
| |
Broeck zijn stellingname liever als ‘realistisch’ omschreven ziet.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Brief aan Boudewijn is in de Nederlanden bepaald niet onopgemerkt gebleven. Het boek behaalde in twee jaar tijds zes drukken, kreeg overwegend lovende recensies, en werd zowel in Zuid- als in Noord-Nederland bekroond met respectievelijk de Dirk Martensprijs en de Henriëtte Roland Holstprijs. Deze laatste prijs was voordien nog maar aan twee Vlaamse auteurs ten deel gevallen: Louis Paul Boon en Hugo Claus; reden waarom Van den Broeck bij het in ontvangst nemen ervan gewaagde van ‘een klassieker, zoals dat in de wielersport heet’.
De lovende recensie die Jeroen Brouwers in Vrij Nederland aan de roman wijdde (november 1980) gaf boek en schrijver - in Vlaanderen al jaren geen onbekende meer - een ruime bekendheid ook in Noord-Nederland. Zonder omwegen noemde Brouwers de roman ‘het beste en ontroerendste, het wat literaire vormgeving betreft interessantste en wat “boodschap” betreft aangrijpendste boek van een Nederlandstalige Belg dat in een tijdsspanne van plusminus tien à vijftien jaar is verschenen.’ En de auteur werd na Boon tot ‘fakkeldrager’ van de Vlaamse literatuur uitgeroepen.
Voor zover er kritiek was, betrof het de uitgebreidheid van de beschrijvingen en het slot, dat thematisch overladen en gekunsteld genoemd wordt. Marcel Janssens oordeelde in Dietsche Warande & Belfort bijvoorbeeld over een roman met ‘een paar sterke fragmenten waar ik al die ellenlange rest met het vele, vele vulsel graag voor heb doorgeworsteld. (...) Het boek vergaat in een overdaad van vlakke wetenswaardigheden.’ Aangaande het slot richtte de kritiek zich vooral op de nogal gekunstelde koppeling van de cité-problematiek aan die van het Belgisch koningschap. In de woorden van F. de Keyser (De Nieuwe Gazet): ‘De conclusie van het boek is nogal raadselachtig. Van den Broeck koppelt hier sociale vooruitgang (...) aan het totale zinloos geworden koningschap. Maar welke samenlevingsvorm zich dan opdringt laat hij in het ongewisse. Vermoedelijk is die te zoeken in de richting van een nog grotere individuele bewustwording zonder afgoderij.’ Opvallend is dat de criciti elkaar hierin niet zozeer tegenspreken alswel negeren: de lovende kritiek, Brouwers voorop, laat zich over deze negatieve aspecten van het boek in het geheel niet uit.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Walter van den Broeck, Brief aan Boudewijn, Antwerpen/ Amsterdam 19814.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Gaston Durnez, ‘Sire, kijk eens achter de schermen.’ In: De Standaard, 27-6-1980. |
Ronald Soetaert, Een geestig anarchist. In: De Morgen, 27-6-1980. |
Leo Geerts, Walter van den Broeck: ‘Brief aan Boudewijn’. In: De Nieuwe, 18-7-1980. |
F. de Keyser, Kleine worm trekt stoute schoenen aan. In: De Nieuwe Gazet, 2-8-1980. |
Cyrille Offermans, Koning Boudewijn op bezoek in Koperstraat 45. In: De Groene Amsterdammer, 20-8-1980. |
Jeroen Brouwers, Ziet u daar, rechts van de weg, het naambord Olen? In: Vrij Nederland, 8-11-1980. |
Aad Nuis, Walter van den Broeck. Terug tot de wortels. In: Haagse Post, 15-11-1980. |
Aad Nuis en William Rothuizen, Het leed van de nieuwe Vlamingen. In: Haagse Post, 15-11-1980. |
Koen Vermeiren, Opdat het definitief geschied zou zijn. Omtrent Walter van den Broek. In: Kreatief, nr. 5, 1980, jrg. 14, p. 47-57. |
Jan Wessels, De doorbraak van Walter van den Broeck. In: De Waarheid, 14-1-1981. |
P.K., Brief aan Boudewijn. In: Magazijn, januari 1981. |
Corine Spoor, ‘Zolang niet iedereen in een leren fauteuil zit, beoefen ik een of andere vorm van engagement.’ In: De Tijd, 13-2-1981. |
Jozef de Vos, Walter van den Broeck: Brief aan Boudewijn. In: Ons Erfdeel, nr. 1, 1981, jrg. 24, p. 106-107. |
Herman de Coninck, Humo sprak met Walter van den Broeck. In: Humo, 12-2-1981. |
Jan Paul Bresser, Waarom de koning 't gemak moet zien. In: de Volkskrant, 24-3-1981. |
Marcel Janssens, Nieuw werk van Jos Vandeloo en Walter van den Broeck. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 2, 1981, jrg. 126, p. 138-142. |
Hugo Bousset, Het ‘ik’ helder schrijven. In: Argus, nr. 20/21, 1981, jrg. 4, p. 132-143. |
Toon van Severen, ‘Schrijven is letterlijk de dingen op een rijtje zetten.’ In: De Morgen, 16-6-1981. |
B.M. Salman, Brief aan Boudewijn. Dromen en schrijven. In: Streven, nr. 6, 1981, jrg. 48, p. 840-844. |
Willem M. Roggeman, Dirk Martensprijs voor Walter van den Broeck. In: De Nieuwe Gazet, 27-2-1982. |
Paul de Bruin, Walter van den Broeck: Ik gooi hindernissen op en neem een aanloop. In: NRC Handelsblad, 12-3-1982. |
Jack van Gils, Nu ook Nederlandse literaire prijs voor Walter van den Broeck. In: De Morgen, 23-4-1982. |
Koen Vermeiren, Ladders gooien naar de realiteit van vandaag. Gesprek met Walter van den Broeck. In: Kreatief, nr. 1, 1982, jrg. 16, p. 74-85. |
| |
| |
Piet Koster, Sire, kijk die wc eens... In: Het Vrije Volk, 15-5-1982. |
Jef van Gool, Walter van den Broeck: ‘Door het schrijven van een boek moet ook mijn omgeving veranderen’. In: Lezerskrant, nr. 2 (‘Vlaanderen special’), 1982, jrg. 9, p. 6-11. |
Toon van Severen, 'n Idealist op kamertemperatuur. In: Het Parool, 13-10-1982. |
Hansmaarten Tromp, Walter van den Broeck: ‘Mijn boeken kun je zien als een ik-onderzoek’. In: Haagse Post, 30-10-1982. |
G. Durnez, Walter van den Broeck. Sire, kijk eens achter de schermen. In: Vlaamse schrijvers. Vijfentwintig portretten, Antwerpen 1982. |
Boudewijn Büch, Gruwelijk dorp in de Vlaamse Kempen als pure inspiratiebron. In: Het Parool, 26-3-1983. |
Piet van Aken, Over Walter van den Broeck, Antwerpen 1983. |
Jos Paardekoper, Walter van den Broeck. Brief aan Boudewijn, [Vaassen/ Apeldoorn, 1983]. (Memoreeks N-1). |
Jos Borré, Walter van den Broeck, Antwerpen, [1985] (Grote Ontmoetingen 56). |
Piet de Moor en Paul Depondt, ‘Een invitatie van het paleis? Dat zou een groot probleem zijn.’ In: Vrij Nederland, 19-10-1985. |
Fernand Auwera, Van hetzelfde laken een Broeck. Walter van den Broeck over zijn Boudewijn-romans. In: Elseviers Magazine, 30-11-1985. |
A[d] F[ransen], Ik toon het u even, sire. Ach die stank, dat went wel. In VPRO-Gids, 29-3-1986. |
lexicon van literaire werken 7
augustus 1990
|
|