| |
| |
| |
Walter van den Broeck
Aantekeningen van een stambewaarder
Een boekwerk
door Jooris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Aantekeningen van een stambewaarder van Walter van den Broeck (* 1941 te Olen) verscheen in 1977 bij uitgeverij Manteau te Brussel en Den Haag. Van het boek, dat in 1994 in een derde, licht herziene druk verscheen bij uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam, werden tot op heden 7000 exemplaren verkocht. De wijzigingen die de auteur in de derde druk aanbracht, hebben vooral te maken met de beschrijving van de plaatsen op de Filippijnen waar zijn grootvader Jules een officiële functie heeft uitgeoefend. Op basis van een aantal documenten waarvan hij via zijn broer in het bezit was gekomen, heeft Van den Broeck zijn tekst terzake gecorrigeerd.
Van den Broeck, die in 1967 debuteerde met de in eigen beheer uitgegeven roman De troonopvolger, was in Vlaanderen vooral bekend geworden dankzij zijn toneelstukken, waarvan Groenten uit Balen (1972) tot een klassieker uitgroeide. Zijn romans kregen niet de aandacht die ze verdienden, zeker niet in Nederland, waar hooguit zijn verzameling Hollandermoppen 1 cola met 6 rietjes (1969) een vermelding waard was gebleken. Aantekeningen van een stambewaarder bracht de definitieve doorbraak met zich mee. Jeroen Brouwers vond het een meesterwerk en naar aanleiding van het verschijnen van de roman Brief aan Boudewijn (1980) schreef hij in Vrij Nederland: ‘Met dit tweede meesterwerk van prozakunst van Walter van den Broeck is de op sterven na dood geweest zijnde Vlaamse literatuur eindelijk uit haar doornroosjesslaap ontwaakt.’
De roman, die in de ondertitel ‘een boekwerk’ wordt genoemd, bestaat uit twaalf hoofdstukken, waarvan de eerste vijf de aanzet vormen en de overige zeven in de titel de naam van het erin aan bod komende Van den Broeck-personage dragen, en beslaat inclusief het voorwerk 272 bladzijden. Aan de tekst gaat, naast een dankbetuiging aan het adres van de mensen die de auteur hebben geholpen bij het verzamelen van het nodige historische materiaal en een inhoudsopgave, een intentieverklaring vooraf (‘Voor het nageslacht. Opdat het definitief geschied zou zijn, zó en niet anders.’) en drie motto's, ontleend
| |
| |
aan Friedrich Nietzsche, Karel v en het Johannes-evangelie.
Voor Aantekeningen van een stambewaarder kreeg Walter van den Broeck in 1978 de Yang-prijs van het gelijknamige ‘tijdschrift voor literatuur en kommunikatie’. De jury loofde in de eerste plaats ‘het eerlijke schrijverschap’ van de auteur. In 1978 werd de roman ook bekroond met de Prijs van de Provincie Antwerpen.
| |
Inhoud
Een eerste begin
Na een korte inleiding, de ‘probatio pennae si bona sit’ waarin de auteur het heeft over de moeite die het kost om aan een tekst te beginnen omdat hij maar al te goed beseft dat ieder werk met een ander begin ook een totaal ander werk had kunnen zijn, wordt tot viermaal toe een ‘begin’ van het geplande boekwerk geformuleerd. Eerst staat Van den Broeck stil bij het ‘hebban olla vogala nestas bigunnan’, dat voor hem een openbaring was. Hij is ervan overtuigd dat wie schrijft verloren is voor het leven, maar gewonnen voor de eeuwigheid.
| |
Een tweede begin
In het tweede begin poogt Walter van den Broeck een antwoord te formuleren op de vraag vanwaar de behoefte komt dit alles op te schrijven. Als antwoord op het gevoel ontheemd te zijn? Of omdat de wetenschappen nu alles voor het zeggen hebben? Of speelt hier het feit dat hij 35 jaar oud is geworden en daardoor een beetje bang, nu hij de schaduw van de dood aanwezig weet? Of wil hij iets substantieels nalaten nu een nieuwe wereldcrisis zich aankondigt? Voor de auteur is het antwoord gelegen in een samenspel van al deze motieven.
| |
Een derde begin
De derde poging om van wal te steken gaat uit van de vaststelling dat de auteur er zich niet op voorstaat Belg of Vlaming of Kempenaar te zijn, maar zich hier ondanks alles toch tamelijk thuis voelt. Misschien wordt dit boek geschreven om eindelijk deel uit te maken van dit volk. Wel beseft de auteur dat zo'n begin te veel kwaad bloed zou zetten.
| |
Een vierde begin
Misschien, en daarmee wordt het vierde begin geschreven, had Van den Broeck beter met het Kempense dorp Lichtaart kunnen beginnen. De geschiedenis van het dorp en van zijn mentaliteit wordt beknopt weergegeven.
| |
Jan-Baptiste van den Broeck (?-1794)
Over de grootvader van zijn betovergrootvader - zijn ‘oudgrootvader’ - kan de auteur slechts in termen van waarschijnlijkheid spreken. Hij vermoedt dat deze, net als alle anderen in die tijd, rillend van kou en angst naar de komeet van Halley heeft gekeken in 1758 en er een onweerlegbaar godsbewijs in gezien heeft. Wel staat vast dat Jan-Baptiste in 1780 met Anna Catharina van Mechelen trouwde. Uit de huwelijksakte blijkt
| |
| |
dat zij in het voorouderlijk geslacht de laatsten waren die ongeletterd zijn gebleven.
| |
Jan-Gerard van den Broeck (1786-1836)
Ook over Jan-Baptistes zoon Jan-Gerard zijn de gegevens te schaars om hem zodanig te herscheppen dat hij opnieuw tot de levenden zou gaan behoren. De auteur weigert een beroep te doen op zijn verbeelding, want ‘geen groter leugens dan historische verhalen’. Op basis van het vaststaande gegeven dat Jan-Gerard werd geboren op 29 mei 1786 probeert de auteur zich wel voor te stellen hoe de geboorte is verlopen. Ook vermoedt hij dat voor Jan-Gerard vaak de floskaarten werden gelegd, een soort kaartspel waarin de sociale verhoudingen werden weergegeven met bovenaan ‘Keizer/Keizerin’ en onderaan, de waarheid die voor ieder mens geldt, ‘T'Leven/Dood’. Jan-Gerard moet geleerd hebben dat hij op de voorlaatste sport van de maatschappelijke ladder stond, die van ‘Dienstknecht/Dienstmeid’.
| |
Petrus van den Broeck (1815-1895)
In 1815, het geboortejaar van betovergrootvader Petrus, wordt België bij Nederland gevoegd. Koning Willem i jaagt zowat iedereen tegen zich in het harnas. Het gevolg is de opstand van 1830, die leidde tot de onafhankelijkheid van België. In 1843 trouwt Petrus. Hij gaat in Noorderwijk wonen, waar hij als schoenmaker aan de kost komt. Op de floskaartenladder is hij twee sporten opgeklommen. Later vestigt hij zich opnieuw in Lichtaart. Zoon Livinus kiest voor het beroep van kleermaker. Voor de auteur zijn dit gegevens waar hij zich aan vast kan klampen, maar: ‘Ik kan wel eeuwig blijven doorgaan met het opperen van allerhande hypothesen, toch zal ik er nooit in slagen jullie dichterbij te halen.’
| |
Livinus van den Broeck (1844-1893)
België wordt in razendsnel tempo geïndustrialiseerd. Ongemerkt werd daardoor het floskaartenspel vervalst, want bovenaan de ladder wordt een aantal sporten toegevoegd die voor de industriëlen bestemd zijn. Overgrootvader Livinus trouwt in 1877 met de dochter van een winkelier-herbergier en krijgt zes kinderen. Dit talrijke kroost zal een hinderpaal zijn voor hem om een hogere sport op de floskaartenladder te grijpen. Ondertussen toont koning Leopold ii veel belangstelling voor de Filippijnen. Gelukkig - zo noteert de auteur - heeft de hele onderneming om de Filippijnen van Spanje over te nemen nooit doorgang gevonden. Op het eiland groeide namelijk het verzet tegen de Spaanse aanpak zo dat het niet meer tegen te houden was.
| |
Peter Jules van den Broeck (1880-1958)
De auteur schetst het karakter van zijn grootvader Jules aan de hand van het sterrenbeeld Aquarius. Jules was een voorbeeldig scholier en op aandringen van de vrouw van de dokter van Lichtaart wordt hij op twaalfjarige leeftijd naar het Damiaan-instituut in Aarschot gestuurd, dit in voorbereiding op een latere roeping als missionaris. Voor het eerst kan de auteur ‘le- | |
| |
vende’ bronnen raadplegen: hij gaat praten met Jules' vroegere weldoenster Maria Luysterborgs. Op haar aanwijzen vindt hij het huisje terug waarin zijn grootmoeder na het overlijden van Livinus heeft gewoond. Van 1894 tot 1899 gaat Jules op school in Birmingham. Aan het eind van zijn studies deelt hij zijn oversten mee dat hij geen missionaris zal worden.
Zijn levensverhaal wordt onderbroken door twee randverhalen: over Manya Sklodowska, de latere echtgenote van Pierre Curie, en over revolutie op de Filippijnen. In een vooruitblik op de emigratie van Jules bespreekt de auteur drie emigratieromans van Hendrik Conscience, Isidoor Teirlinck en Cyriel Buysse. En verder citeert de auteur uit een opstel dat Jules in 1952 wijdde aan de overtocht naar Amerika, het land van belofte. Jules neemt dienst in het Amerikaanse leger en wordt naar de Filippijnen gestuurd. De oorlog sleept zich drie jaar voort en halfweg 1901 krijgt Jules eervol ontslag.
In België groeit ondertussen via de Socialistische Arbeidersbeweging het verzet tegen de uitbuiting. De ‘Goede Oude Tijd’ breekt aan. In Lichtaart valt de familie uiteen en blijft ze kampen tegen armoede en ontbering. Jules start een loopbaan in het Amerikaanse bestuur op het eiland Panay. Uit 1904 dateert de oudste foto van Jules die is overgebleven. Deze heeft het al tot Provinciaal Schatbewaarder van Antique geschopt wanneer hij Dolores Vital ontmoet. Hij trouwt op 8 december 1904 met haar.
Het jaar daarop wordt in Richterich bij Aken in het gezin van Gustav Ell een meisje geboren. Ella Ell zal 36 jaar later de moeder van de schrijver worden. En eveneens in 1905 wordt in het gezin van Jules zoon Robert Sidney geboren, de vader van de auteur. In Turnhout krijgt ondertussen de radiumfabriek van J. Leemans almaar uitbreiding. In 1912 zal ook in Olen een afdeling worden opgericht. Het bezoek dat Jules in 1909 aan Herentals bracht, is voor de auteur aanleiding om enkele algemene gedachten neer te schrijven over ‘de’ emigrant, voor wie heimwee de grootste vijand blijft. In het gezin van Jules wordt in 1921 dochter Gracia Helena geboren. Dolores raakt in de ban van Joaquin Luna en wanneer zij haar derde kind ter wereld brengt, dat onmogelijk van Jules kan zijn, valt het gezin uiteen. Jules keert met Robert Sidney en Gracia Helena terug naar België. Om aan het oorlogsgeweld te ontkomen wijkt hij in 1914 uit naar Montluçon in Frankrijk.
Het hoofdstuk over grootvader Jules wordt afgesloten met twee excerpten uit de herderlijke brief die kardinaal Mercier in 1914 vanuit Rome aan de Belgische gelovigen richtte en waarin hij hen aanspoorde deemoedig de rampspoed van de oorlog te dragen.
| |
| |
| |
Robert Sidney van den Broeck (1905-)
Alvorens over zijn vader Robert te schrijven, schrijft Walter van den Broeck enkele algemene gedachten neer over ‘de’ vader-zoonrelatie: ‘[Het is] eenieders allereerste plicht [...] zich aan de remmende invloeden van zijn jeugd te ontrukken, indien hij nuttig werk wil verrichten in zijn eigen omgeving.’ Drie jaren van zijn leven besteedt hij aan dit geschrift, omdat hij zich wil verzetten tegen de familiemythe, die onder andere van grootvader Jules een held heeft gemaakt.
Jules, die teruggekeerd is naar België, vindt samen met zoon Robert werk in de haven van Antwerpen; later komen beiden in de Leemans-fabriek in Olen terecht. In het najaar van 1923 trekt Jules nog eens naar Amerika. De nieuwe emigratie mislukt, doordat Jules zich niet in staat voelde een nieuwe en snelle klim op de floskaartenladder te doen.
Aken 1923: Ella Ell bereddert na de dood van haar moeder het huishouden. Haar broer Heinrich is op het verkeerde pad terechtgekomen. Ella, die zwanger is, wordt door de vader van haar kind, een Belgische militair, in de steek gelaten.
Ondertussen zwerven Jules en Robert in Amerika van het ene baantje naar het andere. Eerst wordt Grace terug naar België gestuurd, later keren beide mannen ook definitief terug. Jules bouwt voor zichzelf een villa op de Wittenberg in Herentals. De relatie tussen Jules en Robert verslechtert zienderogen en Robert trekt naar Antwerpen. In 1926 wordt hij opgeroepen voor het leger. Hij wordt in Aken gekazerneerd en daar ontmoet hij Ella Ell. Na zijn legerdienst gaat hij in de fabriek werken en begin 1928 vestigt Ella zich samen met haar zoontje Gustaaf in Olen. Ella en Robert trouwen op 21 januari 1928. Op 3 november wordt hun eerste zoon geboren, Jules jr. Op de floskaartenladder staat Robert op de voorlaatste sport.
Roberts zus Grace, die nu Hélène heet, trouwt in 1931. Zij krijgt een zoon, de latere dichter Hugues C. Pernath.
De schrijver herinnert zich hoe hij op zeventien-, achttienjarige leeftijd in het bureau van zijn vader een aantal brieven terugvond van zijn grootmoeder Dolores en zijn halfzus Aida. Beiden hebben Robert tot in 1970 vergeefs proberen over te halen naar de Filippijnen te komen.
In 1938 krijgt Robert na een verkeerde toepassing van de periodieke-onthoudingsmethode een dochter, Elvire. Bij het uitbreken van de oorlog in mei 1940 vlucht Robert met zijn hele gezin. Ze bereiken Mariakerke aan zee en moeten dan terugkeren. Ella's zoon Gustaaf is naar Frankrijk gevlucht. Zijn dagboeknotities daarover zijn bewaard gebleven en worden door de auteur geciteerd.
Na weer een foute toepassing van de Ogino-Knausmethode raakt Ella opnieuw zwanger. In 1941 wordt Walter van den Broeck geboren.
| |
| |
| |
Walter Stefaan Karel van den Broeck (1941-)
Nu hij het over zichzelf heeft, zet de auteur zijn motieven om dit boek te schrijven nog eens uiteen. Ook refereert hij nogmaals aan de floskaartenladder: 's morgens is hij ‘Dienstknecht’ die zijn arbeid verkoopt aan een lokaal reclameweekblad, 's middags is hij ‘Ambagsman’, zelfstandig schrijver van boekwerken en theaterstukken. Door te schrijven wil hij zichzelf redden van de gewisse ondergang in de poel van de onverbiddelijke gelijkmaking. Terugblikkend op zijn familiegeschiedenis bedenkt hij dat zijn voorouders er misschien meer van hadden kunnen maken, mochten ze vertrouwen hebben gehad in het samen-werken.
In 1976 laat de auteur in een kubus met radium een boodschap achter voor de bevolking van Turnhout die pas in het jaar 2100 mag worden geopend.
Aan het slot van zijn boekwerk noteert de auteur dat dit geschrift het ‘einde van het begin is’. En in een appendix, een soort nagekomen bericht, wordt de brief geciteerd waarin tante Monina vanaf de Filippijnen de dood van grootmoeder Dolores meedeelt.
| |
Interpretatie
Titel/Thematiek
Met zijn Aantekeningen van een stambewaarder bepaalt Walter van den Broeck zijn positie binnen de biologische, socioculturele en historische context van zijn familie. In het slothoofdstuk vat hij zijn opzet nog als volgt samen: ‘[Op] het ogenblik dat ik dit schrijf, word ik een tweede keer geboren. Misschien, misschien was dat wel de enige opzet van dit geschrift: opnieuw geboren worden, maar ditkeer niet in een vijandige en chaotische omgeving, maar in een naar mijn maat gesneden en geordende kosmos.
Zo is dit boek ook de uitdrukking van mijn onvrede met het bestaande geworden.’ Die onvrede heeft, zoals blijkt uit het slothoofdstuk, voor een deel te maken met de dreiging van de ‘onverbiddelijke gelijkmaking’: schrijvend wil Van den Broeck zichzelf bevestigen, geestelijk overleven.
Walter van den Broeck wil daarom ook greep krijgen op de tijd. Zijn ‘aantekeningen’ vertolken een soort verlangen naar onsterfelijkheid. De boodschap die hij in de radiumkubus heeft nagelaten voor de Turnhoutse bevolking en die pas in het jaar 2100 gelezen mag worden, is daar een letterlijk voorbeeld van.
De poging tot ordening resulteert verder in een verlangen de mythe die rond een aantal van zijn voorvaderen gegroeid is, te relativeren. Vooral de ‘verhalen’ rond zijn grootvader en zijn
| |
| |
vader worden daarbij onder de loep genomen. Opvallend hierbij is dat de auteur zich aan de documenten houdt die hij terzake heeft teruggevonden en het vaak aan de interpretatie van de lezer overlaat om een aantal ontbrekende stukken in te vullen. De brieven van bijvoorbeeld Dolores Vital en haar dochter Aida maken duidelijk dat zijn vader Robert in zijn brieven, die niet meer konden worden achterhaald, een vertekend beeld van de Olense situatie had opgehangen.
| |
Poëtica
Daarom staat Van den Broeck in zijn ‘boekwerk’ ook nadrukkelijk stil bij de verhouding tussen literatuur en werkelijkheid. Het geschrift als leugen wordt ontmaskerd. Het opstel bijvoorbeeld dat grootvader Jules schreef over zijn oversteek naar Amerika, wordt van alle franje ontdaan. Ook de bespreking die Van den Broeck opneemt van emigratieromans van Conscience, Teirlinck en Buysse, wijst erop hoe begaan hij is met het probleem van de vertekening van de werkelijkheid in teksten. Daarom ook kiest hij zelf resoluut voor authentieke teksten zoals brieven en dagboeken en weigert hij een beroep te doen op zijn verbeelding om de ontbrekende stukken in de puzzel van de familiegeschiedenis in te vullen.
| |
Thematiek
Terugblikkend op deze familiegeschiedenis meent de auteur tenslotte dat ‘jullie misschien wat vlugger [waren] opgeschoten als je vertrouwen had gehad in het samen-werken’. Meteen ook uit hij daarmee kritiek op zijn eigen tijdgenoten, die zich net als zijn voorvaderen laten meeslepen door de nietsontziende wedloop naar de top van de samenleving en daarvoor alle gevoel voor samenwerking hebben verloren.
| |
Stijl
Walter van den Broeck hanteert in zijn Aantekeningen van een stambewaarder een vlotte en levendige stijl. Vooral de combinatie van biografie, geschiedschrijving en genealogisch onderzoek maakt het geheel afwisselend.
Terecht spreekt Van den Broeck in de ondertitel zelf van een ‘boekwerk’. Drie jaren heeft de auteur onderzoek verricht om uiteindelijk het beschikbare materiaal als ‘tekst’ te presenteren. Hoewel er geen fictie aan te pas komt, blijft Aantekeningen van een stambewaarder ontegenzeglijk een literaire constructie: selectie, ordening en verwoording van het materiaal staan daar borg voor. Janssens heeft het in dit verband over een ‘ambigu project’: ‘de auteur wil geen roman schrijven, maar hij kan het niet laten om zijn (soms schaarse) stof te dramatiseren tot geromanceerde geschiedenis.’
| |
Vertelsituatie
Walter van den Broeck heeft van zijn voorvaderen geen (klassieke) ‘personages in een verhaal’ gemaakt. Hoe weinig materiaal hij over sommigen van hen ook tot zijn beschikking heeft, hij probeert ze steeds tot leven te wekken door hen in de jij-vorm toe te spreken. Op die manier smeedt hij als het ware een directe band met hen.
| |
| |
Meer afstandelijk en beschouwend zijn de passages waarin de geschiedenis van de Van den Broecks in een breder historisch kader wordt geplaatst. De verwijzingen naar feiten uit de wereldgeschiedenis, waarbij vooral het sociaal-economische aspect aandacht krijgt, en naar kosmische gegevens in de letterlijke betekenis van het woord (de komeet van Halley) onthullen ‘het universele dradenpatroon dat mensen en hun problemen gevangen houdt’.
| |
Opbouw
De familiegeschiedenis wordt lineair-chronologisch verteld. Deze optie maakt dat de auteur soms vooruit dient te lopen op die geschiedenis. In het verhaal over grootvader Jules bijvoorbeeld wordt reeds verwezen naar de geboorte van Ella Ell, die pas in het leven van vader Robert gaat meespelen. Leidmotief in het boek is het floskaartenspel. Hiermee duidt de auteur aan dat de geschiedenis van zijn familie in de eerste plaats een strijd is geweest voor een verbetering van de sociaal-economische positie. Aantekeningen van een stambewaarder wordt verder in een cirkelstructuur gevat. De ideeën uit de aanhef (het tot viermaal toe herhaalde begin van het boek) worden in het slothoofdstuk door de auteur geëxpliciteerd.
| |
Context
Aan het slot van zijn boek noteert Walter van den Broeck: ‘Einde van het begin’. Meteen wilde hij zijn lezers duidelijk maken dat hij met deze Aantekeningen van een stambewaarder een project heeft willen opzetten dat hem over de volgende boeken heen (Brief aan Boudewijn uit 1980, waarin de sociale omgeving wordt geschetst, en de uit vier romans bestaande Laken-cyclus, waarvan deel 3, Het gevallen baken, aan de overleden ouders is gewijd) tot een uitdiepen en vervolledigen van de autobiografische schriftuur zou brengen. In een interview naar aanleiding van het verschijnen van het laatste deel van de Laken-cyclus zegt Van den Broeck: ‘Vanaf mijn boek Aantekeningen van een stambewaarder ben ik eigenlijk bezig met een groot ik-onderzoek. “Wat zijn de bouwstenen waaruit dit ventje is opgemaakt?”, dat is de grote vraag.’
Met zijn Aantekeningen van een stambewaarder zocht Van den Broeck overigens aansluiting bij de trend van het genealogische schrijven die eind van de jaren zeventig in de Vlaamse en Nederlandse literatuur tot ontwikkeling was gekomen. Het teruggrijpen naar de eigen oorsprong, het schrijvenderwijs aftasten van een brok persoonlijk verleden binnen de context van ouders, grootouders en, zoals hier het geval is, een zo ver mogelijk teruggaan in het stamverleden, moeten het de auteur
| |
| |
mogelijk maken zijn eigen positie in de maatschappij te bepalen. Van den Broeck licht het waarom van zijn boekwerk als volgt toe: ‘Omdat ik een geldig antwoord wil formuleren op mijn eigen gevoel van ontheemd zijn.’ Hij legt ook de nadruk op het bewarende aspect van de hele onderneming: door het geschrift worden de voorvaderen van de auteur ‘postuum [...] opgenomen in de rangen van de onsterfelijken want in woorden gevatten’ en is het boek ‘een brok gestolde tijd die ik het nageslacht bespaar’.
Binnen het zogenaamde genealogische schrijven nemen verder auteurs als Jan Emiel Daele, wiens boek Je onbekende vader in hetzelfde jaar verscheen, Hugo Claus, Monika van Paemel, A.F.T. van der Heijden, Pol Hoste, Eric de Kuyper en Leo Pleysier een belangrijke plaats in.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Aantekeningen van een stambewaarder betekende voor Walter van den Broeck de definitieve doorbraak als prozaschrijver. Van Aken noemt het werk ‘een authentiek en historisch verantwoord getuigenis’. De meeste kritieken wijzen op het boeiende van de onderneming die Van den Broeck met dit geschrift op touw heeft gezet. De Wispelaere wijst op het literair-wetenschappelijk belang ervan. Volgens hem heeft Van den Broeck ‘een waardevolle bijdrage geleverd tot de wetenschappelijke discussie over de relatie tussen genres’. Opvallend is wel dat Van den Broeck met dit boek in Nederland is doorgebroken. Spoor wijst erop dat Van den Broeck voordien in Nederland hooguit bekend was door zijn verzameling Hollander-moppen 1 cola met 6 rietjes, maar dat dit veranderde na het verschijnen van zijn autobiografische proza Aantekeningen van een stambewaarder en de befaamde Brief aan Boudewijn. Ook Visser schrijft lovend over het werk: ‘Zoals gezegd is het boek allereerst van belang voor de auteur zelf, maar hij heeft het zo weten te schrijven dat het ook de buitenstaanders interesseert als een boeiende familiekroniek.’ Verstappen heeft het wat moeilijk met dit privé-aspect: ‘Welke lezer zal met inzicht deze materiaalkeus doorworstelen, als hij niet privé begaan is met de historie van de familie Van den Broeck uit de Kempen?’
Soms werden (lichte) bezwaren geuit in verband met het historische aspect van het boek. Deflo meent dat bijvoorbeeld de episode over de geschiedenis van de Filippijnen te breed wordt uitgesponnen. Enkele keren wordt de visie van Van den Broeck op de korrel genomen. Janssens vindt het ‘niet alleen zielig maar ook te gemakkelijk om Vlaanderen zo diep te ver- | |
| |
guizen, wanneer blijkt dat dat moet dienen als schamele voetschabel om zichzelf wat te verheffen’. En Van de Moortel vraagt zich af of ‘uw eigen volk misprijzen soms de hoogste vorm van humanistische emancipatie is’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Walter van den Broeck, Aantekeningen van een stambewaarder. Brussel / Den Haag 1977.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Paul de Wispelaere, Op de grens van biografie, geschiedenis en literatuur. In: Het vaderland, 24-9-1977; ook in: Zebra, nr. 1, 1977-1978, jrg. 1, p. 16-17. |
Jos Borré, De jongste Van den Broeck. In: Ekspres, 27-10-1977. |
J. Verstappen, Op zoek naar het verleden. In: Het Binnenhof, 10-12-1977. |
F. de Vree, Het verleden is geen idylle. W. van den Broeck als stambewaarder. In: De periscoop, nr. 9-10, 1977-1978, jrg. 28, p. 12. |
Rudolf van de Perre, Vlaams proza. Vogels van diverse pluimage. In: Nieuwe stemmen, 1977-1978, jrg. 34, p. 82. |
P. van Aken, Vaders en voorvaderen bij Manteau. In: Volksgazet, 12-1-1978. |
A. Demedts, Verleden tijd. In: De standaard der letteren, 27-1-1978. |
R. van de Moortel, Walter van den Broeck schreef een soort familiekroniek. In: Gazet van Antwerpen, 8-3-1978. |
Ab Visser, De appel en de stam. Familiekronieken van Walter van den Broeck en Jan Emiel Daele. In: Leeuwarder courant, 25-3-1978. |
G. Adé, Vlaamse auteurs. De ontvoogding (nog niet) voorbij. In: De nieuwe maand, 1978, jrg. 21, p. 87-89. |
L. Deflo, Graven naar de wortels van genealogisch schrijven. In: Kreatief, nr. 1, 1978, jrg. 12, p. 73-83. |
Manix Gijsen, Floskaarten. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 1, 1978, jrg. 123, p. 55. |
Paul van Aken, Aantekeningen bij de aantekeningen van Walter van den Broeck. In: Yang, nr. 82, 1978, jrg. 14, p. 153-155. |
R. van de Moortel, Kroniek van het Vlaamse proza. In: Boekengids, 1978, jrg. 56, p. 131-132. |
J.J. Wesselo, Kroniek 17. In: Kultuurleven, 1978, jrg. 45, p. 565-567. |
Marcel Janssens, Nieuw proza van Auwera en Van den Broeck. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 7, 1979, jrg. 124, p. 524-528. |
J.J. Wesselo, Speurtocht naar het verleden van Walter van den Broeck. In: De waarheid, 12-4-1979. |
Paul van Aken (samenst.), Yang Prijs 1978. Walter van den Broeck. In: Yang, nr. 5, 1979, jrg. 15, p. 3-112. |
C. Spoor, ‘Zolang niet iedereen in een leren fauteuil zit, beoefen ik een of andere vorm van engagement’. In: De tijd, 13-2-1981. (interview) |
Hugo Bousset, Het taalkritisch proza van Walter van den Broeck. In: Spectator, 21-2-1981. |
R. Willems, Verrassende aantekeningen van een stambewaarder. In: De Limburger, 28-9-1982. |
Jos Borré, Aantekeningen van een stambewaarder. In: Jos Borré, Walter van den Broeck. Antwerpen 1985, p. 45-52. |
lexicon van literaire werken 45
februari 2000
|
|