| |
| |
| |
Stefan Brijs
De engelenmaker
door Nora van Laar
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De engelenmaker van Stefan François Jeannette Brijs (Genk, 29 december 1969) verscheen in oktober 2005. Intussen zijn er meer dan 80.000 exemplaren verkocht en is in maart 2008 de negentiende druk verschenen in de vorm van een mid-price-editie. Vertalingen kwamen uit in Duitsland, Turkije, Griekenland, Italië, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Hongarije, Spanje, Frankrijk, Israël en Rusland. De filmrechten zijn verkocht aan de Belgische productiemaatschappij Prime-Time.
In 2006 stond De engelenmaker op de shortlist van zowel de Gouden Uil als de Libris en AKO Literatuurprijs. In hetzelfde jaar werd het boek bekroond met de Gouden Uil Publieksprijs en de Vijfjaarlijkse Prijs voor Proza van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Het jaar daarop ontving Brijs voor het werk de Antwerpse Provinciale Prijs voor de Letterkunde en de Boek-delenprijs die jaarlijks wordt toegekend door leesclubs uit Vlaanderen en Nederland.
De roman bevat drie delen. Deel I en III bestaan uit respectievelijk elf en twaalf hoofdstukken zonder titel. Het middendeel kent geen hoofdstukindeling.
| |
Inhoud
Deel I
Na twintig jaar afwezigheid keert dokter Victor Hoppe op 13 oktober 1984 terug naar Wolfheim in Duitstalig België, waar zijn vader ooit huisarts was. Hij heeft een pasgeboren identieke drieling bij zich, Michaël, Gabriël en Rafaël geheten. Met hun rode haar en hazenlip zijn de kinderen sprekend hun vader. Een moeder hebben ze volgens de dokter nooit gehad.
Al gauw komt de gepensioneerde onderwijzeres Charlotte Maenhout voor de kleintjes zorgen. Ze constateert dat de drie superintelligent zijn, maar in emotioneel en motorisch opzicht achterblijven. Daarbij baart ook het hoge tempo waarin de jongetjes verouderen, haar zorgen.
Maar de dokter zoekt een genezingsmethode. Hij verbiedt de onderwijzeres de kinderen mee naar buiten te nemen en on- | |
| |
derwerpt hen aan medische experimenten. Daarmee wekt hij Maenhouts woede, maar deze kan niet meer doen dan het leven van de kinderen veraangenamen. Helaas lopen haar pogingen op niets uit: bij het partijtje voor hun vierde verjaardag valt Gabriël uit het raam en ook het stiekeme uitje naar het nabijgelegen Drielandenpunt op de Vaalserberg draait uit op een fiasco.
Om Hoppe te kunnen aanklagen doorzoekt Maenhout de praktijk. Ze vindt onder andere wetenschappelijke tijdschriften waarin ze leest dat Hoppe enige jaren geleden beroemd werd met genetische experimenten met zoogdieren, maar ook dat hij daarbij gefraudeerd zou hebben. Wanneer ze de dokter hiermee confronteert, reageert deze met: ‘Ik heb alleen maar goed gedaan. Ik heb dit niet gewild. [...] Hij heeft het zo gewild. Hij. Ik heb geprobeerd het tegen te houden.’ Dreigend komt hij op haar af, waarop ze terugdeinst en een dodelijke val van de trap maakt. Ook dit heeft de dokter niet gewild: het kwaad moet in hem zijn gevaren en dus bestreden worden.
| |
Deel II
Victor Hoppe wordt geboren op 4 juni 1945. Net als zijn vader heeft hij rood haar. En ook een open verhemelte, reden voor zijn moeder hem te verstoten. De oude Hoppe brengt zijn zoon daarop naar het gesticht van het Clarissenklooster in La Chapelle, waar abdis Milgitha het kind inschrijft als debiel. Al gauw merkt zuster Marthe dat dit onterecht is. Stiekem geeft ze het kind spraak- en leesles.
Maar dan blijkt Marthe zwanger te zijn. Zuster Milgitha vraagt Hoppe sr. de jonge vrouw te aborteren. Deze weigert, waarna de abdis de handeling illegaal laat uitvoeren. Tegen haar pupil zegt Marthe: ‘God geeft en God neemt, Victor. Maar niet altijd. Soms moeten we dat zelf doen.’ Vader Hoppe meldt ze dat zijn zoon niet gek is. Daarop neemt de man zijn kind mee naar huis.
Na anderhalf jaar gaat Hoppe naar het internaat van de Brüder der Christlichen Schulen te Eupen waar hij floreert onder de aandacht van broeder Rombout. Op zijn zestiende haalt hij zijn gymnasiumdiploma, al was dat even onzeker omdat hij tijdens een schoolreisje naar de Calvarieberg in La Chapelle Jezus aan het kruis had nagebootst.
Hoppe gaat in Aken medicijnen studeren. Op de dag van afstuderen verhangt zijn vader zich. In zijn afscheidsbrief waarschuwt hij zijn zoon: ‘Je mag dan nog zoveel goed doen, uiteindelijk moet je boeten voor het kwaad dat je hebt aangericht. Goed doen alleen is daarom niet genoeg. Het kwaad moet ook bestreden worden.’
Hoppe promoveert in de embryologie, een vak dat hem aanstaat omdat hij dan leven kan geven. Daarna gaat hij aan de
| |
| |
slag in een vruchtbaarheidskliniek in Bonn. Daar wordt hij geconsulteerd door een lesbisch paar dat kinderen wil zonder tussenkomst van een man. Hoppe experimenteert succesvol met muizen en behandelt de vrouwen. Bang dat het nieuws zal uitlekken, publiceert hij over het muizenexperiment. Felicitaties uit de hele wereld volgen, waaronder die van Rex Cremer, stafarts aan de universiteit van Aken, met de woorden: ‘U heeft God het nakijken gegeven.’
Maar intussen heeft een van de vrouwen de vrucht verloren en blijkt de ander, Rebekka Fischer, zwanger van een Siamese tweeling. Hoppe begint aan een abortus, maar zet die niet door, waarop een miskraam volgt. Kort daarop accepteert hij Cremers aanbod aan de universiteit te komen werken. Daar weet hij embryo's uit eigen huidcellen op te kweken. Fischer is bereid draagmoeder te worden, al denkt ze moeder te worden van een op haar gelijkend meisje.
Maar dan verschijnt er een artikel van de Amerikanen David Solar en James Grath. Drie jaar lang hebben zij geprobeerd muizen te kweken zoals Hoppe dat had beschreven. Tevergeefs. Wanneer ook de collega's in Aken gaan twijfelen, neemt Hoppe ontslag. Terug in Bonn neemt hij Fischer in huis. De dag voor de op 29 september 1984 geplande keizersnede vertelt hij de vrouw dat ze drie jongens krijgt. Fischer weigert de kinderen.
| |
Deel III
Maenhouts uitstapje met de drieling naar het Drielandenpunt was mogelijk, omdat Hoppe een medische beurs bezocht. Op de beurs ontmoet Hoppe Cremer weer. Die komt kort daarop langs om te bemerken dat de jongens het slecht maken. Hij schrikt van Hoppes mededeling het bij de volgende experimenten beter te zullen doen. En passant vertellen de kinderen dat hun vader hun verzorgster heeft gedood. Ontsteld vertrekt de man.
Dan verongelukt Gunther, zoon van Vera en Lothar Weber. Tijdens een condoleancebezoek snijdt Hoppe stiekem de testikels van het lijk en wijst hij de ouders erop dat die ondanks hun leeftijd nog een kind kunnen krijgen, een jongen die op Gunther zal lijken zonder diens aangeboren doofheid. Helaas lukt het de dokter niet de onderliggende onvolkomenheid in het DNA te vinden en blijken Vera's eicellen niet meer levensvatbaar. Hoppe verwijt God de mislukking. Vera houdt hij gewoon in behandeling zonder haar iets te vertellen.
Dan belt Fischer aan: ze wil de kinderen toch graag zien. Michaël is dan al dood en wanneer ook Gabriël sterft, bemerkt de vrouw dat de dokter de jongens op sterk water heeft gezet. Woedend steekt ze de man met een scalpel in de zij, waarop Hoppe haar doodt.
| |
| |
Kort daarop komt de pastoor langs. Er ontspint zich een gesprek over Jezus waarbij de geestelijke de dokter verzekert dat Jezus zijn straf lijdzaam onderging om te tonen dat hij goede bedoelingen had; door uit de dood te herrijzen liet hij de mensen merken er altijd voor hen te zijn. Maar, voegt de geestelijke eraan toe, tegenwoordig zou men Jezus niet meer executeren maar opsluiten.
Na de pastoor dient Cremer zich weer aan. Hoppe ziet hem als Judas, waarop de man het huis opnieuw verlaat. Spijt doet hem echter omkeren, maar dan vindt hij niemand thuis. Binnen ontdekt hij de geconserveerde kinderlijkjes en de dode Fischer met de buik op de plaats van de eierstokken opengesneden. Hij giet de jongetjes in de buikholte en steekt het huis in brand. Geschokt rijdt hij weg. Onderweg verongelukt hij en komt hij terecht in de bouwput voor de nieuwe uitkijktoren op het Drielandenpunt.
Hoppe intussen kruisigt zich op de Calvarieberg te La Chapelle. Hij wacht er de Wolfheimers op die er die dag een processie houden ter ere van de Heilige Rita. Wanneer de dorpelingen voor het kruis staan, laat Hoppe het hoofd zakken en roept hij: ‘Het is volbracht!’ Daarna scheurt zijn lichaam los met de dood als gevolg. Onder de aanwezigen bevindt zich Vera, die die ochtend nog door de dokter is behandeld. Maanden later is ze op zaterdag 19 mei 1990 bij de inhuldiging van de nieuwe uitkijktoren op de Vaalserberg. In haar wagen ligt een gezonde baby, een kind met een hazenlip.
| |
Interpretatie
Thematiek
In eerste instantie is De engelenmaker een roman over goed en kwaad. De oeroude controverse wordt hier gepresenteerd in een vergelijking rond God en Jezus, waarbij God voor het kwade staat en Jezus voor het goede. Dit idee wordt Victor Hoppe ingegeven door de zusters Clarissen en de Brüder der Christlichen Schule, die hem een wrekende God voorhouden die Zijn zoon niet eens van de kruisdood redt. Deze liefdeloosheid herkent Hoppe bij zijn eigen vader, die hem immers in een gesticht heeft gestopt en later, tijdens vakanties thuis, slaat. Maar als zijn vader als God is, dan is hijzelf als Jezus en doorredenerend besluit hij zijn leven te vullen met goede daden. Het beroep van arts ligt voor de hand.
Maar de obsessie gaat verder. Tot twee maal toe loopt Hoppe de Kruisweg, de laatste keer zelfs met zijn eigen kruisiging tot slot. Die kruisiging komt voort uit Hoppes wens zich te offeren: hij heeft weliswaar het kwaad bestreden, maar nu moet
| |
| |
hij nog herstellen wat het onderwijl heeft aangericht. Dat hij daarna nog uit de dood moet opstaan, heeft hij geregeld door zich te klonen.
Deze rigide denkwijze dankt de man aan het syndroom van Asperger, een aan autisme verwante contactstoornis. Deze afwijking is ook de reden dat hij alles letterlijk neemt en zonder scrupules uitspraken van verschillende mensen uit zijn omgeving samenknoopt tot een doctrine die zijn verdere handelen zal bepalen.
Om te beginnen is er de mededeling van zuster Marthe dat God geeft en God neemt, maar dat de mens het soms ook zelf moet doen. Daarbovenop komt de opmerking van Hoppes vader dat men niet alleen goed moet doen, maar het kwaad ook actief bestrijden. En wanneer Rex Cremer dan nog schrijft dat zijn collega met het kweken van muizen uit ouders van hetzelfde geslacht God het nakijken heeft gegeven, besluit Hoppe God te overtreffen met klonen zonder fouten in het DNA.
| |
Titel
Als een moderne Lucifer gaat de dokter zijn strijd aan. Maar op het moment dat hij de drieling naar eigen evenbeeld schept, wórdt hij ook als God, waarmee hij het rijk van het kwaad betreedt. De lezer zou hieruit kunnen opmaken dat goed en kwaad in elke mens zetelen, maar Hoppe zal het niet met hem eens zijn. Hij is erop uit zich te reinigen om in een nieuw leven zijn goede daden voort te zetten en uiteindelijk de volmaakte mens te scheppen die door middel van wedergeboorte het eeuwige leven zal hebben. Er zal een wezen van een hogere orde ontstaan, zoiets als een engel. En zo wordt Hoppe dus een engelenmaker, een rol die hij al aankondigt via de naamkeuze bij zijn eerste klonen. Dat hij, net als God, bij hun creatie fouten maakt waardoor zij ook letterlijk veel te snel engelen worden, ziet hij slechts als beginnersfout en als bewijs van de tegenwerking van God. Dat laatste strookt met de opmerking van een van de dorpelingen dat de drieling geen aartsengelen zijn maar wraakengelen. In praktijk is het Maenhout die dit bewerkstelligt, wanneer ze haar pupillen gehoorzaamheid aan God bijbrengt.
Engelenmaker wenst Hoppe dus te zijn, geen engeltjesmaker. De abortus bij Fischer maakt hij niet af en ook de drieling laat hij liever versterven dan dat hij hen euthanaseert. Zelfs in de dood van Maenhout en Cremer heeft hij niet direct de hand en met een beetje goede wil kan men Fischers levenseinde als zelfverdediging zien. Nee, Hoppe wil leven geven, het nemen laat hij over aan God. Dat hij uiteindelijk wél zijn eigen leven neemt, is hiermee niet in tegenspraak: hij zal immers via een kloon doorleven. Bovendien móét hij wel: de pastoor heeft immers gezegd dat een moderne Jezus eerder gevangenisstraf
| |
| |
wacht dan executie, een omstandigheid waardoor hij zijn werk niet zou kunnen afmaken.
| |
Thematiek
Door bovenbeschreven thema is De engelenmaker ook een roman over moderne wetenschap en bijbehorende ethiek. In dit opzicht is het een hervertelling van de mythe van Prometheus, niet alleen in diens rebellie tegen Zeus, maar ook wat betreft de gevolgen voor de mensheid van het bezit van (goddelijke) kennis. In het verlengde hiervan gaat Brijs' verhaal ook over de grens tussen genialiteit en waanzin.
Maar Hoppe en zijn vader worden niet alleen in mythologische termen gedefinieerd, zij krijgen ook een biologisch-psychologische achtergrond mee. Beide mannen hebben rood haar, een hazenlip en een goed denkvermogen. En beide mannen tonen een kille houding ten opzichte van hun nageslacht. Bij dat laatste geeft Hoppe sr. toe dat hij ongewild het gedrag van zíjn vader heeft herhaald, reden voor hem zich te verhangen. Het gedrag van Hoppe jr. is te verklaren uit nare jeugdervaringen in combinatie met een ontwikkelingsstoornis. Hij maakt zich om opportunistischer redenen over zijn daden ongerust en zijn zelfmoord dient vooral eigenbelang. Het thema van schuldgevoel en boetedoening is ook te herkennen in het handelen van Maenhout, Fischer en Cremer.
| |
Genre
Door deze aandacht voor de invloed van aanleg en omgevingsfactoren op het (geesteszieke) individu lijkt De engelenmaker wel een moderne variant van de naturalistische roman. Maar in eerste instantie is het boek toch een gothic novel, debet aan een tot gekte gedoemde hoofdfiguur die - weggescholen in een vervallen huis - voor zijn omgeving een geheim bewaart. Griezelelementen als aasvliegen en kinderen op sterk water en een plaats van handeling die een wolvennest suggereert te zijn, maken het plaatje af.
Door het onderwerp van menselijke klonen wordt het verhaal de sciencefiction in getrokken, al zullen de huidige lezers het verhaal geloofwaardiger vinden dan die van het eerste uur. In het verschijningsjaar 2005 kende men immers alleen schaap Dolly en enkele onbewezen claims op het bestaan van een mensenkloon; de moderne lezer zal van een gekloond dier niet meer opkijken en is inmiddels bekend met frauderende wetenschappers als biomedicus Hwang Woo-Suk. De vele specifieke data en de verwijzingen naar bestaande wetenschappers en theorieën kunnen hem zelfs doen denken met een waarheidsgetrouw verhaal van doen te hebben. Enige tijd dan, want de plaats Wolfheim is toch echt verzonnen en de figuur Hoppe en zijn afstammelingen zijn dat natuurlijk ook.
| |
Thematiek
Hoppe is trouwens niet alleen een monster voor de lezer, maar ook voor Maenhout, Fischer en Cremer. De dorpelingen
| |
| |
zijn echter een andere mening toegedaan. Moesten deze eerst niets van buitenstaander Hoppe hebben, na een paar wonderbaarlijke genezingen kan de man geen kwaad meer doen en praten de mensen zijn ongewone gedrag goed. De basis voor deze houding is onwetendheid en de neiging voorvallen en opmerkingen in eigen voordeel te interpreteren, waarmee de dorpelingen lijnrecht tegenover de wetenschappers komen te staan die de andere wereld in het boek bevolken. Niet voor niets is Rita, beschermvrouwe van de hopeloze gevallen, hun schutspatroon! In dit opzicht past De engelenmaker prima tussen de vele andere streek- of dorpsromans uit de Vlaamse letterkunde die teren op een plattelandssfeer vol roddel, bijgeloof en blind vertrouwen in de pastoor.
| |
Vertelsituatie
De indruk met een waargebeurd verhaal te maken te hebben, wordt ook bevorderd door het feit dat de verteller zijn verhaal achteraf doet, waarbij hij de Wolfheimers laat optreden als getuigen die de geschiedenis kunnen bevestigen. Met deze opzet bewijst de verteller meteen alwetend te zijn, al moet hij een enkele keer zaken reconstrueren aan de hand van andermans verklaringen, zoals bij de gebeurtenissen rond Gabriëls val uit het raam. Bovendien geeft hij de lezer graag extra informatie, over het syndroom van Asperger bijvoorbeeld, of laat hij zijn oordeel over het gebeuren doorschemeren. Zo is het niet moeilijk te achterhalen dat hij de begripvolle opvoedingsmethode van Marthe en Rombout prefereert boven de hardhandige van hun collega's en Hoppes vader.
De alwetendheid van de verteller is ten slotte nog op te maken uit zijn vertelwijze. Vaak maakt hij een sprongetje vooruit in de tijd om daarna de afgelopen gebeurtenissen te schetsen. Op deze manier stimuleert hij de lezer door te lezen om ontbrekende informatie te achterhalen. Een ander spanningbrengend element is de neiging zo nu en dan de verteltijd ten opzichte van de vertelde tijd sterk te vertragen. Zo wordt alle tijd genomen om het schoolreisje op de Calvarieberg te La Chapelle te beschrijven, waardoor Hoppes quasikruisiging de vorm krijgt van een apotheose.
| |
Opbouw
De verhouding verteltijd / vertelde tijd onderscheidt ook de delen. Deel I en III beschrijven periodes van respectievelijk vier en anderhalf jaar, terwijl deel II zo'n veertig jaar in beslag neemt. Het middendeel heeft dan ook een andere functie dan de omliggende delen: het is geen onderdeel van de spannende geschiedenis die de verteller kwijt wil, maar dient als verklaring voor Hoppes gedrag tíjdens die geschiedenis. Hierbij moet worden aangemerkt dat het middenstuk uit twee elkaar regelmatig afwisselende verhaallijnen bestaat, een die Hoppes jeugd beschrijft en een over zijn wetenschappelijke carrière. Het is
| |
| |
verleidelijk in deze opzet de dubbele helix van het DNA te zien, waardoor deel II niet alleen inhoudelijk de blauwdruk voor Hoppes karakter bevat, maar ook formeel. Daarmee is de vorm van De engelenmaker meer dan alleen het drieluik dat qua symboliek zo mooi past bij al die andere keren dat het getal drie in de roman wordt gebruikt.
De celvormige opzet past bij het thema rond de vermenging van het oude godsbegrip met de moderne genetica, zoals Hoppe dat voor ogen heeft. En zijn idee lijkt ook in het algemeen aan te slaan, want als kersverse kloon mag hij de nieuwe uitkijktoren op de Vaalserberg aanschouwen, een toren met trappen in de vorm van twee DNA-strengen en geplaatst op het Drielandenpunt dat hij in zijn vorig leven al eens met God had vergeleken: net als de landsgrenzen is Hij niet meer dan een door de mens verzonnen ijkpunt dat dient als houvast. En zo heeft God niet alleen de mens geschapen, maar de mens ook God.
| |
Vertelsituatie
Aanvankelijk kende De engelenmaker trouwens een heel andere structuur. In verscheidene interviews vertelt Brijs dat hij het verhaal eerst door een van de drieling - toen nog Klaus, Thomas en Heinrich geheten naar leden van de familie Mann - had laten vertellen. In die versie waren de kinderen al zestien, met een afschuwelijk leven achter zich. Uitgever Emile Brugman vond echter de vertelstem te monotoon en Hoppe te eng, waarop Brijs de dokter als centrale figuur nam en de man een achtergrond meegaf die mededogen wekte. Door een alwetende verteller die het perspectief regelmatig afstaat, aan het woord te laten, werd het personage bovendien van meerdere kanten belicht.
| |
Stijl
Ten slotte vond Brijs zelf zijn toon te gekunsteld en gaf hij bij zijn nieuwe poging het verhaal voorrang op de stijl, die daardoor simpel en niet bewust geconstrueerd lijkt.
| |
Context
Veel thema's uit De engelenmaker zijn al bekend uit eerder werk van Brijs. Meteen al in zijn romandebuut De verwording (1997) worden Jezus en God neergezet als vertegenwoordigers van Goed en Kwaad. Ook de thrillerelementen zijn al volop aanwezig. In Arend (2000) komen de gevolgen van een liefdevolle en liefdeloze opvoeding aan bod. Behalve dat kent het verhaal de dood als verlossing, een thema dat terugkomt in de novelle Twee levens (2001). Bovendien spreekt uit Arend mededogen voor hen die uitgestoten worden wegens afwijkingen van het normale. Mededogen bindt ook Brijs' essaywerk, gewijd aan
| |
| |
vergeten schrijvers. Vooral de bundel Kruistochten (1998) valt daarbij op vanwege de afbeelding op het voorplat van een Christus die losbreekt van het kruis.
In de literatuurgeschiedenis is De engelenmaker niet de eerste roman die een kunstmatig gevormde mens tot onderwerp heeft. Onmogelijk om bij lezing niet aan Mary Shelley's Frankenstein: Or the Modern Prometheus (1818) te denken, een roman die overigens ook over de gevolgen van een harde of begripvolle opvoeding gaat. Maar het thema is nog veel ouder; het staat al centraal in de verhalen rond de golem uit de Joodse legenden: een dommekracht, door een rabbi uit leem geschapen naar voorbeeld van Adams schepping door God. Verhalen over de golem zijn legio. Eigentijdse versies vindt men onder andere bij Gustav Meyrink, Isaac Bashevis Singer en Elie Wiesel.
De verhalen van genoemde auteurs kan men intussen aanvullen met een nieuwe variant op de golemfiguur, namelijk die van de kloon. Hier in Nederland is hét voorbeeld De procedure (1999) van Harry Mulisch met chemicus/microbioloog Victor Werker die uit anorganisch materiaal een ‘eobiont’ weet te scheppen. Wat het buitenland aangaat, denken we dan aan Ira Levins The boys from Brazil (1976), Michel Houellebecqs La possibilité d'une île (2005) en Kazuo Ishiguro's Never Let Me Go (2005).
Rest nog te verwijzen naar de lange geschiedenis in de letterkunde rond Jezus als geneesheer, een beeld dat teruggaat op de Bijbelpassages waarin hij zieken geneest en doden opwekt. Al in het Middelnederlands toneel stond deze figuur op de planken.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De meeste recensenten zijn zonder meer enthousiast over De engelenmaker. Zij prijzen Brijs als een bekwaam verhalenverteller die in staat is sympathie te wekken voor een griezel. Ook bewonderen zij zijn roman om de hechte compositie, de sobere en doeltreffende stijl en de spanning.
Een enkele keer wordt hier een voorbehoud aan toegevoegd. Zo vindt Vrij Nederland-recensent Tomas Vanheste ‘ondanks alle opzichtige symboliek en voorspelbare wetenschapskritiek [...] De engelenmaker toch een betoverend boek’ en meent Wim Vogel in het Leidsch Dagblad dat ‘deze boeiende en ontroerende geschiedenis [...] nog indringender was overgekomen wanneer de schrijver de voortdurend analyserende en psychologiserende personale verteller had vervangen door Hoppe als ik-verteller’. In Trouw erkent Jaap Goedegebuure
| |
| |
Brijs' vakmanschap en de hoge amusementswaarde van het boek, maar vindt hij de roman ‘niet verontrustend’, omdat de horrorelementen inmiddels tot het gesunkenes Kulturgut zijn gaan behoren.
Binnen de dagbladpers toont alleen Bert Bultinck zich in De Morgen onvoorwaardelijk negatief. Door de vooraankondiging dat De engelenmaker de eerste Nederlandse roman over klonen is, kan het verhaal hem niet meer verrassen. En ook Hoppes zelfkruisiging heeft hij zien aankomen vanwege een te dik aangezette Jezusvergelijking. Hierbij komt een te grote uitleggerigheid en proza dat in stilistisch opzicht ‘niet meer dan netjes, en zowat nergens briljant’ is.
Twee andere negatieve reacties zijn te vinden in de tijdschriften Liter, dat de literatuur vanuit christelijke invalshoek beziet, en Dietsche Warande & Belfort.
In het eerste blad typeert Gerda van der Haar De engelenmaker als niet meer dan een literaire thriller, wel spannend en knap verteld, maar weinig verrassend en in een stijl waaraan niet veel te beleven valt. Haar grootste kritiek betreft het thema van de klonen, dat uitgemolken zou zijn en door de auteur in ethisch opzicht veel te oppervlakkig behandeld wordt. Ook het interpretatiespel met de Bijbel gaat in haar ogen nergens over. In Hoppes idee dat God slecht is en Jezus goed, herkent ze ‘de oude ketterij van Mercion, die gemeengoed is bij vele ex- en nooitgelovigen’.
In Dietsche Warande & Belfort ten slotte laat Sven Vitse van De engelenmaker geen spaan heel. Ook hij snapt te snel dat de drieling klonen zijn en ook hij vindt de religieuze symboliek te nadrukkelijk. Daarbij komt het gebruik van clichés wat betreft de psychoanalytische verklaring van de personages, en de stijl en verhaaltechniek. Toppunt bij het laatste is de alwetende verteller, die niet altijd consequent wordt neergezet en de neiging heeft tot stichten en verklaren en de zaken te benoemen in plaats van te laten zien.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Stefan Brijs, De engelenmaker, achttiende druk, Antwerpen/Amsterdam 2007.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Frank Hellemans, Achtbaan met afwijkingen. In: Knack, 12-10-2005. |
Daniëlle Serdijn, Sympathie voor foutjes van de natuur. In: Het Parool, 13-10-2005. |
Arjen Fortuin, God heeft het nakijken: Een aangrijpende ontsporing in Stefan Brijs' nieuwe roman. In: NRC Handelsblad, 28-10-2005. |
Bert Bultinck, Een Vlaamse kloon. In: De Morgen, 2-11-2005. |
Jaap Goedegebuure, Frankenstein op het drielandenpunt. In: Trouw, 5-11-2005. |
Tomas Vanheste, Beter dan God. In: Vrij Nederland, 5-11-2005. |
Clara Strijbosch, Zou dokter Hoppe mensen klonen? In: de Volkskrant, 11-11-2005. |
Pieter Verstraeten, Door de duivel gebeten. In: De Tijd, 12-11-2005. |
Wim Vogel, Briljante geneticus als navolger van Jezus. In: Leidsch Dagblad, 12-11-2005. |
Mark Cloostermans, Duivelskinderen: Stefan Brijs op zoek naar goed en slecht. In: De Standaard, 18-11-2005. |
Tjerk de Reus, Een verwrongen theologie. In: Friesch Dagblad, 26-11-2005. |
Jef Ector, De engelenmaker: roman. In: De Leeswolf, 1-12-2005. |
Tjerk de Reus, Boos op je vader: Stefan Brijs schrijft over de botsing tussen mens en God. In: CV Koers, 1-12-2005. |
Lies Schut, Demasqué van zieke geest. In: De Telegraaf, 23-1-2006. |
Mark Cloostermans, Stefan Brijs. In: De Standaard, 17-2-2006. (interview) |
Hugo Louter, Onrustbarend verhaal over een gekke dokter. In: Nederlands Dagblad, 3-3-2006. |
Arjen Fortuin, ‘Vergeet niet het verhaal te vertellen.’ Het grote mededogen van Libris-genomineerde Stefan Brijs. In: NRC Handelsblad, 31-3-2006. (interview) |
Daan Cartens, Vader van engelen: Roman van Stefan Brijs. In: Ons Erfdeel, nr. 2, april 2006, jrg. 49, p. 290-292. |
Dirk Leyman, ‘Vlaanderen heeft geen oog voor eigen talent.’ In: De Morgen, 3-5-2006. (interview) |
Katja de Bruin, Dag en nacht bezig met de personages. In: VPRO Gids, 6-5-2006. (interview) |
Rob Schouten, Klaar met de verdrietjes van België. In: Trouw, 13-5-2006. |
Sandra Kooke, Het kind als beter exemplaar van jezelf. In: Trouw, 17-8-2006. (interview) |
Gerda van de Haar, De betere thriller. In Liter, nr. 43, september 2006, jrg. 9, p. 77-79. |
Sven Vitse, Veeleer kan gezegd worden dat het ons duizelt. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 4, september 2006, jrg. 151, p. 666-674. |
| |
| |
Peter van Vlerken, Stefan Brijs: rasverteller van het platteland. In: De Gelderlander, 23-8-2006. (Ook in: Haarlems Dagblad, 2-9-2006 en Eindhovens Dagblad, 9-9-2006) (interview) |
Jaap Goedegebuure, Tegendraadse Vlamingen: kroniek van het proza. In: Neerlandica extra muros, nr. 3, oktober 2006, jrg. 44, p. 57-62. |
Inge Schelstraete, Schrikken van prijzen. In: De Standaard, 19-12-2006. (interview) |
Peter Vandermeersch, De engelenmaker van Stefan Brijs. In: De Standaard, 4-4-2008. |
lexicon van literaire werken 83
september 2009
|
|