| |
| |
| |
Willem Brakman
Come-back
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Come-back van Willem Brakman (*1922 te Den Haag) verscheen in september 1980 als paperback bij uitgeverij Querido te Amsterdam. Het boek werd in dezelfde vorm herdrukt in januari 1981 en april 1981. Het totale aantal verspreide exemplaren van de roman bedraagt tienduizend.
De romantekst loopt van p. 7 tot en met p. 167, verdeeld over zeventien ongenummerde en titelloze hoofdstukken. Een merkwaardige fout komt voor in de eerste druk. Een van de vrijers van Klaasje, de vrouwelijke hoofdpersoon van het boek, heet Kleiboer, maar deze beeldend kunstenaar heet soms ook Heiboer (p. 68; drie keer op p. 117). Brakman had laatstgenoemde naam voor zijn personage bedacht, niet wetende dat een Haarlemse graficus dezelfde naam draagt. Redacteur Jan Kuijper had hem hier op geattendeerd en geadviseerd de naam te wijzigen. Dat is in de eerste druk dus niet consequent gebeurd.
Aan de tekst gaat het volgende motto vooraf: ‘The best writing of our contemporaries is not an act of creation, but an act of evocation, peculiarly saturated with reminiscenses.’ Het is een uitspraak van de Engelse criticus Harry Levin over het werk van James Joyce, die heel goed past bij dit boek en meer in het algemeen bij Brakmans werkwijze, zeker in zijn latere werk. Come-back is geen creatie, geen scheppingsdaad van de auteur waarvan híj alleen de voedingsbodem en daarmee de betekenis kent. Nee, het is wezenlijk anders: Brakman roept iets op dat ook voor hemzelf vreemd en problematisch is. Wie zich bedient van een dergelijke poëtica, kan erop rekenen dat zijn werk zal leiden tot heel verschillende reacties, interpretaties en evaluaties. Dat is dan ook met Come-back gebeurd.
| |
Inhoud
Come-back is, zoals de titel aangeeft, het verhaal van een terugkeer. De geschiedenis wordt verteld door de protagonist en
| |
| |
die heet Hendrik Sadee; hij is een niet meer praktizerend arts van middelbare leeftijd en hij keert terug naar zijn voormalige woonplaats, het ‘onlieflijke stadje E.’ (herkenbaar als Enschede).
Sadee doet verslag van zijn pogingen zich in E. weer een vaste plek te verwerven. Dat lukt niet zo best en wat dat betreft is de openingszin van de roman: ‘Ik was vrij vroeg aangekomen in de stad en had de indruk dat ik stoorde’, nogal omineus. Vanuit het Thebe-hotel, waarin hij enkele dagen bivakkeert, gaat hij op zoek naar zijn verleden, in een stad waarin veel gebroken wordt in verband met nieuwbouw. Zijn vroegere woonhuis, een uitstulping van de plaatselijke synagoge, is totaal ‘verrabbezakt’, maar hij kraakt de woning en verricht de nodige herstelwerkzaamheden in huis en tuin. Zijn acties worden beëindigd door een politieagente, die hem het huis uitzet, zodat hij niet alleen figuurlijk, maar nu ook letterlijk een dakloze is geworden.
Dit verhaal over mislukte restauratie is in hoge mate een afspiegeling van dat van Sadee's pogingen om het contact te hernieuwen met Klaasje, zijn vroegere vriendin in E. Zelf inmiddels gescheiden en bereid een nieuwe relatie aan te gaan, ontdekt Sadee al gauw dat de weg naar zijn vroegere geliefde geblokkeerd is. Met een wat onduidelijke vriendin, maar vooral met een plaatselijk kunstenaarsdrietal onderhoudt zij erotische betrekkingen. Deze heren - Kleiboer, Mekkes en Bolland - ook wel ‘de vrijers’ genoemd, staan de ‘come-back’ van Sadee in de weg. Maar uiteindelijk slaagt hij erin, zich steeds meer identificerend met de naar Ithaca terugkerende Odysseus, zijn concurrenten uit de weg te ruimen. Als verteller suggereert Sadee dat het zeer wel een ongeluk kan zijn geweest, maar de lezer wordt geacht het verhaal te doorzien: met een brandende sigaar laat Sadee de benzine lekkende auto van het drietal ontploffen. De weg naar Klaasje lijkt nu open te liggen.
Dan treedt haar dochter op de voorgrond. Dit meisje, Elke geheten, heeft zich aanvankelijk gemanifesteerd als een verschrikkelijke lastpak, met allerlei slechte manieren. Toch of juist daardoor fascineert zij Sadee, te meer doordat zij, in tegenstelling tot haar moeder, de bizarre verhalen van Sadee op prijs blijkt te stellen. Ook in een ander opzicht wint zij het bij Sadee van haar moeder. Als Elke bij hem in bed is gekropen, koestert zij hem met een zorgzaamheid en belangstelling die hij van Klaasje niet meer krijgt of misschien wel nooit heeft ondervonden. Het is dan ook niet zo duidelijk of Sadee, in vermomming (hij draagt onder meer een bolhoed) het huis van Klaasje binnendringend om ‘het onvoorstelbare’ te doen, de moeder of de dochter wil! Het is in ieder geval Klaasje die na
| |
| |
een worsteling met de voor haar onbekende indringer ‘onder aan de trap belandt’ (volgens Sadee behoren daar alleen de verkeerde mensen) en vervolgens in het ziekenhuis. Dan noemt ze, bezocht door Sadee, in positieve zin de mogelijkheid van een huwelijk, maar het is duidelijk dat zij dat vooral doet om geroddel te voorkomen. Daarmee heeft zij voor Sadee afgedaan. Hij kiest nu voor de dochter, die hem overigens wel degelijk herkend heeft bij zijn brute optreden. Met een als altijd haar mond vol drop proppende Elke rijdt Sadee het stadje uit. Een open einde, maar niet zonder optimisme, zoals de laatste regel suggereert: ‘“Ik ben ook benieuwd”, zei ik en startte de motor.’
| |
Interpretatie
Come-back is bepaald geen eenduidige roman. Hij is, integendeel, net zo gelaagd als de Schwartzwalder Kirschtorte, die op p. 141 e.v. uitvoerig door de ik-verteller wordt beschreven. Vanuit een traditioneel-psychologisch standpunt bekeken is Come-back een tekst over een gespleten hoofdfiguur met een oedipale fixatie. Vanuit de discipline der intertekstualiteit is Come-back op twee manieren te benaderen: als een transformatie van (kernmomenten uit) de Odyssee en als een spel met ‘de tekst’ van de eigen werkelijkheid. Tenslotte kan men de roman op metaniveau lezen: dan gaat hij over verhalen vertellen en interpreteren, over evocatie en zingeving.
| |
Thematiek
Als psychologische roman vertoont Come-back een groot aantal Brakman-constanten: een gespleten hoofdfiguur, een hoerige geliefde, castratieangst, impotentie en fallische agressie. Enkele voorbeelden: de castratieangst krijgt gestalte in een visioen, waarbij Sadee door joelende meiden zoals Elke wordt ontmand en in stukken gescheurd (p. 146 e.v.); de impotentie tegenover Klaasje blijkt uit een passage (p. 107 e.v.), waarin de mogelijkheid van een herdersuurtje door Sadee zelf met zijn anaal-sadistische humor om zeep wordt geholpen; de fallische agressie is wel zeer fraai verbeeld: Sadee gebruikt een sigaar om zijn concurrenten te doden (p. 140). De man met de bolhoed, die durft wat Sadee zelf nooit zou doen, een klassieke dubbelganger dus, hoort ook in dit rijtje thuis. Uiteraard luidt hier de diagnose: Sadee is oedipaal gefixeerd geraakt door een te grote verering van zijn moeder. Die komt diverse malen in de roman voor, steeds met vermelding van de titel van haar lievelingsboek: De vrouw die Gij mij gegeven hebt. Vanuit deze onverwerkte moederbinding van Sadee zijn repeterende motieven als de ontblote vrouwenborst en het voortdurend zoe- | |
| |
ken naar beschermende holten te verklaren.
| |
Titel
Kortom: de terugkeer van de titel is op psychologisch niveau de regressio ad uterum.
| |
Motieven
Intertekstueel bezien is de roman vooral een spel met motieven uit de Odyssee, het oudste boek in onze westerse letterkunde over terugkeer naar een geliefde plaats en een geliefde vrouw. Odysseïsche elementen zijn soms evident, maar nog vaker wat verstopt aanwezig. Duidelijke allusies op Homerus' epos zijn: de identificatie van Sadee met Odysseus, via een letterlijk citaat (p. 134); het voorkomen van vrijers, de drie kunstenaars, die van Klaasje de pendant van Penelope maken; het voorkomen van de naam Polyfemus - dat is in de Odyssee de cycloop in wiens grot Odysseus doordrong en aan wie hij, na het verlies van heel wat ‘makkers’, ternauwernood ontsnapte; uiteindelijk slaagt Odysseus erin het ene oog van Polyfemus met een tak uit te branden. Naar deze Polyfemus is het kunstzaaltje in E. genoemd en men zou dus kunnen zeggen dat de drie vrijers samen de cycloop zijn die door Sadee-Odysseus onschadelijk wordt gemaakt; de sigaar is dan de pendant van de tak (die trouwens ook al bij James Joyce in Ulysses voorkomt - mogelijk heeft Brakman de sigaar aan Joyce ontleend). Uit deze allusies blijkt al dat het niet zozeer gaat om strikte parallellen met de Odyssee, maar meer om ironische omkeringen en contaminaties. Symbolisch voor deze transformatietechniek is de naam van Sadee: daarin herkent men de essentiële consonanten van de naam Odysseus, maar in omgekeerde volgorde. Interessant is ook dat de naam Odysseus in het epos zelf wordt verklaard als ‘de verstoorde’, terwijl Sadee juist een ‘stoorder’ is (vgl. de hierboven geciteerde openingszin).
Aan deze reeks kunnen nog de volgende, minder aperthomerische passages worden toegevoegd:
De Argos-passage (p. 25 e.v.). Wanneer Sadee het huis van Klaasje weer voor het eerst bezoekt, vindt hij een dode kat. Dit is een nogal ironische pendant van een beroemde passage in Od. xvii, waarin op roerende wijze wordt verhaald hoe Odysseus bij het betreden van zijn paleis wordt verwelkomd door zijn oude hond Argos, die na dit optreden de geest geeft.
De Iros-passage (p. 129 e.v.). Sadee vecht met Doornebal, een plaatselijke mecenas, opdrachtgever van de vrijers. Deze worstelpartij doet sterk denken aan Odysseus' gevecht met de stadsbedelaar Iros, zoals verhaald in Od. xviii. De omkeringstechniek (Sadee valt en trappelt, zoals in de Odyssee de neergeslagen Iros) is hier duidelijk zichtbaar.
De anagnorisis of herkenningsscène (p. 161). Hoewel Sadee in zijn relaas van ‘de aanranding’ laat blijken dat hij zelf de indringer met de bolhoed is geweest, dringt dit niet tot Klaasje
| |
| |
door (Elke heeft dat wel gemerkt!). Dit gebrek aan begrip staat haaks op een scène aan het slot van de Odyssee, waarin Penelope aan Odysseus doet voorkomen alsof hun echtelijk bed inmiddels is verplaatst. Nu weet Odysseus als enige dat zoiets niet mogelijk is; als hij heftig protesteert, is voor Penelope duidelijk dat de man die zich bij haar heeft gemeld, inderdaad Odysseus is.
| |
Titel
Een gerechtvaardigde vraag bij dit lijstje van transformaties is wat dat toe- of afdoet aan de betekenis van de roman. Men zou dit kunnen antwoorden: Come-back is een boek met een ironische titel, want het gaat eigenlijk om een niet-geslaagde terugkeer van een omgekeerde Odysseus. Maar niets is helemaal waar en ook dit antwoord niet: het slot van de roman, dat wederom indruist tegen de lijn van de Odyssee (want juist het vertrek van ‘de held’ verhaalt), laat de mogelijkheid open van een positief vervolg op deze mislukking.
Behalve op Homerus' epos vindt men in de roman nog heel wat andere allusies, meestal in de vorm van citaten (Engelman, Boutens), soms door andere vormen van verwijzing; zo heeft de figuur van Elke veel gemeen met Lolita, het hoofdpersoontje van Nabokovs gelijknamige roman. Daarnaast kan men op het belang van een andere ‘tekst’ wijzen: die van Brakmans biografie, wat niet wil zeggen dat men Come-back zonder meer autobiografisch mag noemen. Dat de zichzelf mislukt achtende arts Sadee een alter ego van de schrijver is, zal een ieder weten die wel eens een interview met Brakman heeft gelezen, want daarin heeft deze het bijna altijd over de mislukking in zijn beroepsleven. Dat de auteur zijn personage laat spreken en vertellen in een niet te stuiten woordenvloed is ook al een staaltje van referentiële humor (of een autobiografisch trekje). Voor het aandeel van de werkelijkheid van Enschede (de plaats waar Brakman woonde toen hij deze roman schreef) in deze romanfictie raadplege men de recensie van Bulter (in het Enschedese dagblad Tubantia) en vooral het artikel van Heymans 1992.
| |
Thematiek
Zowel met de psychologische als de homerische laag van de roman hangt samen wat men een leidmotief ervan zou kunnen noemen: het vertellen van verhalen. De roman als geheel is uiteraard zo'n verhaal bestemd voor de lezer, maar daarbinnen treft men vele binnenverhalen aan bestemd voor diverse hoorders: Sadee is, net als Odysseus, een onvermoeibaar prater. Hij hunkert naar contact en erkenning, maar door zijn bizarre optreden slaagt hij er zelden in die te bereiken.
| |
Vertelsituatie
Als retrospectieve ik-roman is Come-back overigens atypisch. Kenmerkend voor dat type roman kan een spanning zijn tussen het schrijfheden en het verleden, tussen de vertellende
| |
| |
en belevende ik. In Come-back komt dat vertelheden zelden of nooit aan bod; er is een bijna permanente dominantie van de belevende ik. Wat wij vrijwel nooit aantreffen is commentaar van de verteller bij de belevenissen van vroeger; hij bekent juist zijn onmacht tot duidelijke formulering en verklaring van bijzondere voorvallen, soms weet hij niet (of pretendeert hij niet te weten) wat zich precies heeft voorgedaan. Kortom, hij is een onbetrouwbare verteller, bij wie waarheid en leugen geheel dooreen lopen (vergelijk alweer de verhalen van Odysseus in het epos). Een mooi voorbeeld van Sadee's onbetrouwbaarheid als verteller kan men vinden in het eerste hoofdstuk. Sadee heeft eerst verteld hoe hij met de auto in E. is aangekomen en waarom hij dat eerder heeft gedaan dan was afgesproken. Vervolgens klaagt hij tegen het kamermeisje van het hotel erover dat niemand hem op het station af is komen halen. Het meisje wijst hem erop dat zij hem eerder een ánder verhaal heeft verteld. Het is duidelijk dat op heel wat andere plaatsen in de roman de lezer de rol van dit meisje moet overnemen en zich moet afvragen of hij niet door de verteller wordt beetgenomen. Een dergelijke houding van de lezer brengt met zich mee dat de roman als metafictie bekeken kan worden: als een tekst over vertellen en luisteren, over schrijven en interpreteren.
| |
Context
Come-back is het zestiende boek van Willem Brakman en diens elfde roman. (De flaptekst suggereert nog een andere betekenis van de titel dan degenen die al zijn genoemd: ‘Het zou overdreven zijn de roman Come-back voor te stellen als de come-back van Willem Brakman als romancier. Wel dateert zijn laatste roman, De blauw-zilveren koning, van 1977, en drie jaar is voor Brakman een lange tijd.’ Ironisch is dat in bepaalde zin dit boek wel degelijk als de come-back van Brakman beschouwd kan worden: de roman was na lange tijd weer een verkoopsucces; enige tijd na het verschijnen ervan kreeg de auteur bovendien de P.C. Hooft-prijs.) Met Brakmans andere werk is Come-back zeker op vier verschillende manieren te verbinden, anders geformuleerd: hij vertoont evenzovele constanten.
De eerste is de oedipale structuur van de hoofdpersoon. Dat Brakman altijd Oedipussen maakt van zijn manlijke protagonisten is al aangetoond door Wim Brinkman in een tweetal essays in het midden van de jaren zestig, dus toen Brakman eigenlijk nog maar net met zijn geweldige produktie was begonnen. Het motief van de terugkeer, hier gekoppeld aan de
| |
| |
moeder, komt al voor in Brakmans debuut Een winterreis (1961); overigens is in die roman sprake van een terugkeer naar de vaderfiguur. Interessant is de overeenkomst tussen Elke en de in Een winterreis voorkomende Cathalijne: beiden zijn voor de hoofdfiguur het levende element in een doodse omgeving en symboliseren de mogelijkheden tot opstanding in een wereld van verval, ziekte en aftakeling.
De tweede constante is de rol van de intertekstualiteit. Al weer vanaf zijn debuut heeft de auteur veel verwezen naar teksten van anderen, maar hij is dat in steeds sterkere mate gaan doen en heeft daarbij niet zelden verhalen en romans geënt op één specifieke tekst. Zoals hij in Come-back alludeerde op Homerus' Odyssee, zo deed Brakman dat al in 1974 in Het zwart uit de mond van madame Bovary op Flauberts gelijknamige meesterwerk. Na Come-back zou Brakman het principe van de omspeling van een bekend literair werk toepassen in bijvoorbeeld De bekentenissen van de heer K. (1985; naar Kafka's roman Der Prozess) en Inferno (1991; geënt op Dantes Divina Commedia).
Het invlechten van de eigen werkelijkheid in de romanfictie, zoals dat in Come-back plaatsvindt, is ook al iets dat Brakman vanaf zijn debuut heeft gedaan. Zelfportretten in vermomming vinden wij, om bij het oudere werk te blijven, behalve in het genoemde debuut, in Die ene mens (1962), De opstandeling (1963) en vooral in het oudste boek dat Brakman schreef, maar dat na zijn debuut verscheen, de verhalenbundel De weg naar huis (1962). In later werk is dat autobiografische aspect wat verhulder, maar voor kennis (van Brakman, van de door hem beschreven locaties) wel degelijk zichtbaar.
Een vierde constante is de stijl. Het kenmerk van Brakmans idioom is een verheven register van archaïsche wendingen en bijbelse uitdrukkingen dat veelal haaks staat op de vertelde onbenulligheden (wat dit betreft dringt zich een vergelijking met de stijl van Gerard Reve op). Versterkt wordt dit ‘poëtische’ karakter van het proza door opvallende klankeffecten en stijlfiguren als metafoor, personificatie en hyperbool (zie Van der Paardt 1983; Van Alphen 1988). Het volgende fragment uit Come-back, waarin het vreten van Elke wordt beschreven, is onmiddellijk herkenbaar als een stukje Brakmanproza (p. 31):
‘Een verrassende variant was de roodgenagelde vingertop die obsceen een chocoladeklont door een ovale, vollippige opening naar binnen duwde en langzaam weer naar buiten liet glibberen, even pesterig herhaald als treiterig dubbelzinnig. Het was een scheldpartij van tong en tanden in een tot suikerzuchtige razernijen vervallen hoofd. Met opzet dwaalde mijn
| |
| |
blik van die mond, via de smalle voor tussen knieën en kuiten naar beneden, maar terwijl ik keek smakte ze harder en het werd het meest verachtende en vernederende geluid dat ik ooit had gehoord.’
Let men op de ontwikkeling van de compositie van zijn romans - verlopend van vrij vast naar ogenschijnlijk structuurloos - dan vervult Come-back een scharnierfunctie. Er is nog wel een verhaallijn aanwezig (anders zou de inhoud ook niet samengevat kunnen worden), maar aanzetten tot ‘ontsporingen’ zijn er volop. Vanaf Ansichten uit Amerika (1981), dat op Come-back volgde, is de compositie van Brakmans verhalen en romans los tot (volgens sommigen) chaotisch.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In De gulden snede (1993) probeert Hugo Bousset de Nederlandse proza-literatuur vanaf 1980 in kaart te brengen. Hij reserveert daarbij een belangrijke plaats voor enkele postmodernistische, on-Nederlands aandoende auteurs. Tot deze categorie rekent hij Willem Brakman en uit diens (in de jaren tachtig snel gegroeide) romanproduktie kiest hij juist Come-back uit voor een analyse. Met deze voorkeur voor de roman staat Bousset niet alleen. Noordnederlandse critici van naam zoals Tom van Deel, Jaap Goedegebuure en Wam de Moor noemen de roman nogal eens, wanneer zij kwalitatieve vergelijkingen maken of tot persoonlijke evaluaties van werk van Brakman komen.
De waardering van de roman bij verschijning was over het algemeen genomen net zo groot. ‘Een rijk boek’; ‘een geestig, vitaal en optimistisch boek’; ‘veroverend, o zo mooi proza’; ‘het beste wat ik dit jaar gelezen heb’; ‘zijn meest avontuurlijke boek met stukken die tot het beste horen dat Brakman ooit geschreven heeft’ - zie hier een handvol uitspraken die van bewondering voor het boek getuigen.
Zo eensgezind als de critici waren over de kwaliteiten van de roman, zo divers waren zij in het naar voren brengen van wat naar hun mening de essentie van Come-back was. Het mythische (of intertekstuele) gehalte werd nogal eens aangestipt, hoewel niemand zich waagde aan een uitvoerige bespreking van de parallellen en contrasten met de Odyssee. Psychologische aspecten van Come-back kwamen minder vaak aan bod; de meeste opmerkingen daarover maakten Willem Kuipers en Wim Vogel. Over de narratologische kanten van de roman schreef Herman Leys uitstekende dingen, maar andere aspecten liet hij weer liggen. Het merendeel der critici concentreer- | |
| |
de zich op de autobiografische elementen in de roman en vooral op de stijl, het typische Brakman-idioom. Opmerkingen over stilistische aspecten tendeerden in deze richting: Brakman schrijft heel eigenzinnig, is vaak meesterlijk van stijl, maar draaft toch ook wel eens door, is soms al te bizar. Als voorbeeld van deze opvatting een fragmentje uit de bespreking van Aad Nuis. ‘Is Come-back daarom in alle opzichten een geslaagd boek? Dat is voor een belangrijk deel een kwestie van smaak, zoals steeds wanneer humor een belangrijke rol speelt. Voor mij is het boek wat al te bizar, de lust tot beeldend en klinkend en overdonderend formuleren levert soms fraaie resultaten op, maar leidt ook wel eens tot een overmaat, waarbij het ene bolle woord het andere uithaalt.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Willem Brakman, Come-back. Amsterdam 1980.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jaap Goedegebuure, Odysseus' terugkeer in de provincie. In: Mare, 9-10-1980. |
Everhard Huizing, Wie de romans van Brakman moeilijk vindt denkt te eenvoudig over de werkelijkheid. In: Nieuwsblad van het Noorden, 10-10-1980. |
Marjolein Pauw, Verloren Ithaca. In: NRC Handelsblad, 17-10-1980. Ook in: Diepstraten 1981, p. 181-183. |
Willem Kuipers, Zo slim als Odysseus. In: De volkskrant, 18-10-1980. Ook in: Diepstraten 1981, p. 184-188. |
Herman Verhaar, De Odyssee van H. Sadee. In: Vrij Nederland, Boekenbijlage, 18-10-1980. |
Tom van Deel, Een voyeur van het eigen verleden. In: Trouw, 25-10-1980. |
Aad Nuis, Een provinciale Odysseus en zijn Lolita. In: Haagse post, 25-10-1980. Ook in: Diepstraten 1981, p. 175-180. |
W. Bulter, Bij Brakman blijft inhoud roman duister. In: Tubantia, 30-10-1980. |
Ab Visser, Geweld en cynisme. In: Leeuwarder courant, 1-11-1980 (over Brakmans roman en Wurgtechnieken van Ward Ruyslinck). |
Ronald Soetaert, Brakman fascinerend. In: De morgen, 7-11-1980. |
Rob Vooren, Barok, briljant, maar... geen flauw idee waar 't over gaat. In: Leids dagblad, 13-11-1980. |
Wim Vogel, Vitale roman van Brakman. In: Haarlems dagblad, 15-11-1980. |
Willem Kuipers, We hangen aan een vingernageltje boven de afgrond. In: De volkskrant, 18-11-1980 (interview met Brakman n.a.v. Come-back). |
Alfred Kossmann, Nieuwe apocalyps van Willem Brakman. In: Het vrije volk, 28-11-1980. |
Wam de Moor, Een onvergetelijke Brakman en het academisme van Meijsing. In: De tijd, 28-11-1980. |
Johan Diepstraten (red.), Het verlangen om er niet te zijn. Opstellen over het werk van Willem Brakman. 's-Gravenhage 1981. |
André Mathijsse, De stroomversnellende wereld van Willem Brakman. In: Het vaderland, 17-1-1981. |
Anthony Mertens, De schrijver als voyeur van zijn verleden. In: De groene Amsterdammer, 25-3-1981. |
Herman Leys, Brakmans come-back. In: De standaard, 3-4-1981. |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Willem Brakman. In: De Vlaamse gids, nr. 4, 1981, jrg. 65, p. 7-23 (interview met Brakman; over Come-back speciaal p. 21 e.v.). |
Rudi van der Paardt, Een eigentijdse Odyssee: over Come-back van Willem Brakman. In: idem, Antieke motieven in de moderne Nederlandse letterkunde. Amsterdam 1982, p. 63-77; 104-106 (over het homerische element in de roman). |
Jaap Goedegebuure, Voyeur, vervalser, verteller. In: Sic, nr. 2, 1988, jrg. 3, p. 54-59 (over intertekstualiteit bij Brakman, met name in Come-back). |
| |
| |
J. Heymans, Het onlieflijke stadje E. In: De revisor, nr. 3, 1992, jrg. 19, p. 85-91 (over Enschede als locatie in diverse romans van Brakman, onder meer Come-back). |
Hugo Bousset, Nee nikske nie. In: idem, De gulden snede. Leuven 1993, p. 72-79 (met name over de homerische laag in Come-back). |
In deze bespreking is voorts verwezen naar de volgende beschouwingen over Brakman van meer algemene aard:
Wim Brinkman, Lazarus en Oedipus. In: Lessen in lezen i. Den Haag 1967, p. 242-263. |
Wim Brinkman, Thanatos Tirannos. In: Lessen in lezen i. Den Haag 1967, p. 264-301. |
Rudi van der Paardt, Willem Brakman. In: Kritisch lexicon van de Nederlandse literatuur na 1945. Groningen enz., oktober 1983. |
Ernst van Alphen, Bij wijze van lezen. Verleiding en verzet van Willem Brakmans lezer. Muiderberg 1988. |
Tom van Deel, Buitenkanten. In: De revisor, nr. 3, 1992, jrg. 19, p. 59-74. |
lexicon van literaire werken 26
mei 1995
|
|