| |
| |
| |
Menno ter Braak
Dr. Dumay verliest...
door Koen Rymenants
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De essayist Menno ter Braak (* 1902 te Eibergen, † 1940 te Den Haag) debuteert als romancier met Hampton Court (1931). In maart 1931 schrijft hij voor het eerst aan zijn vriend E. du Perron over het plan voor een tweede roman. In juni heeft die ‘Jan en zijn kleine Zeemeermin of zooiets’ als titel gekregen, en heeft Ter Braak beslist dat de hoofdfiguur een leraar zal zijn. In augustus heeft dat personage ook een naam en van dan af duidt de auteur zijn romanproject consequent aan als (Dr.) Dumay. Ter Braak schrijft ongeveer een jaar aan de roman, zowel thuis in Rotterdam als tijdens vakantieverblijven in Eibergen, en steeds aangemoedigd door Du Perron. De negatieve recensies over Hampton Court remmen hem enigszins bij het schrijven, maar dagen hem ook uit.
De stof die Ter Braak gebruikt is autobiografisch. Tijdens het schrijven brengen de herinneringen hem ‘telkens weer zoozeer naar dat rare stuk van mijn leven terug, dat ik er soms half misselijk van word’. Hij alludeert hier op zijn verbroken verloving in 1930 met de elf jaar jongere Duitse Gerda Geissel, die hij voor het eerst ontmoette toen ze na de Eerste Wereldoorlog als Kriegskind bij zijn ouders kwam logeren. Zij staat model voor het personage Karin in de roman. Volgens Ter Braak is Dumay ‘voor den goeden verstaander’ dan ook ‘een uitkleedpartij van mezelf zonder weerga’. In brieven aan Du Perron identificeert hij zich geregeld expliciet met Dumay, bijvoorbeeld wanneer hij vernomen heeft dat Gerda met een ander gaat trouwen: ‘Sic transit dr. Dumay.’ Ook schrijft hij aan Du Perron: ‘Gisteren heb ik een zoon [...] der rotterdamsche burgerij een klap om zijn kop gegeven, geheel en al onrechtvaardig, à la Dumay.’ Daarnaast wijst hij erop dat de karakterisering van Dumay's vriend Max Donner gebaseerd is op ‘bronnenstudie’ van schrijvers uit zijn kennissenkring als Jan Engelman, Jo Otten en vooral D.A.M. Binnendijk: de studievriend van wie hij afstand nam tijdens de vorm-of-ventdiscussie naar aanleiding van diens bloemlezing Prisma (1930) en wiens brieven hij tijdens het schrijven van de roman herleest.
| |
| |
Dat Victor Dumay, gepromoveerd classicus en leraar oude talen, een alter ego is van dr. Menno ter Braak, historicus en leraar aan het Rotterdamsch Lyceum, is ook voor veel tijdgenoten al duidelijk. Dat Karin gebaseerd is op Gerda weten begin jaren dertig alleen intimi als Du Perron. Die laatste verwerkt zijn kennis overigens in de lotgevallen van het deels naar Ter Braak gemodelleerde personage Wijdenes in Het land van herkomst (1935), dat hij nota bene met de in die roman zelf niet genoemde voornaam Victor bedenkt.
Eind augustus 1932 stuurt Ter Braak de afgewerkte tekst van Dumay aan Du Perron, die vervolgens in een uitvoerige briefwisseling zijn oordeel geeft. Begin november gaat Du Perron over tot wat het duo de ‘ontluizing’ van de roman noemt. Hij suggereert tal van correcties - vaak bekortingen - die Ter Braak in veel gevallen overneemt. Dr. Dumay verliest... verschijnt in zes afleveringen als feuilleton in het tijdschrift Forum, van januari tot en met juni 1933. Om dat mogelijk te maken wordt de omvang van het blad tijdelijk met 16 pagina's vergroot, tot 80 pagina's. Voor dat extra vel ziet Ter Braak af van honorarium. Ook als reactie op de voorpublicatie komt Du Perron nog met diverse suggesties voor de dag. In het najaar van 1933 verschijnt de roman in boekvorm bij de Rotterdamse uitgeverij Nijgh & Van Ditmar.
Het boek bestaat uit twaalf met rangtelwoorden aangeduide hoofdstukken, die op aanraden van Du Perron telkens zijn onderverdeeld in twee, drie of vijf Arabisch genummerde deeltjes. De door Du Perron in het typoscript toegevoegde hoofdstuktitels (bijvoorbeeld ‘Dr. Dumay verliest zijn prestige’ in plaats van ‘Eerste hoofdstuk’ zonder meer) heeft Ter Braak niet gebruikt. Zowel de voorpublicatie als het boek bevat een opdracht ‘Voor A.F.’: Ant Faber, met wie Ter Braak op 2 augustus 1933 is getrouwd. Du Perron, die de opdracht heeft gesuggereerd, vindt die initialen nogal mager en ook Ter Braak betreurt later dat de naam er niet voluit staat. Een aanvankelijk voorzien motto uit het werk van Friedrich Nietzsche werd uiteindelijk weggelaten.
Een verkoopsucces is Dr. Dumay verliest... niet geweest. Van de eerste druk werden 538 exemplaren verkocht, waarvan 400 na de verramsjing in 1939. Daarmee kwam een voorspelling uit die Ter Braak op 6 juli 1933 formuleert in een brief aan Du Perron: ‘Samengevat: de fa. Nijgh e v. Ditmar heeft genoeg van ons, omdat wij niets opleveren. Forum werd een sof, Hampton Court werd een sof, [...]. Dumay zal ook wel een sof worden.’ Wanneer Ter Braak - die bij de capitulatie van Nederland in 1940 de dood kiest - na de Tweede Wereldoorlog een icoon van de interbellumliteratuur is geworden, verschij- | |
| |
nen wel nog diverse herdrukken: in de pocketserie ABC Boeken bij De Arbeiderspers (1955), in Van Oorschots reeks De witte olifant (1964) en als Salamander bij Querido (1982). Daarnaast is de roman opgenomen in deel 2 van Ter Braaks zevendelige Verzameld werk (1950, herdruk 1980).
| |
Inhoud
Dr. Victor Dumay is leraar klassieke talen op een gymnasium. Op een lentemiddag, terwijl zijn klas aan het werk is en hij thema's corrigeert, krijgt hij plotseling een lichte klap op zijn achterwerk van de Indische leerling Jean Wood. Die moet nablijven en wordt berispt. Terwijl Dumay naar huis loopt, wordt hij aangereden door een slagersjongen; Wood raapt zijn hoed, tas en wandelstok op. Dumay heeft zijn knie geblesseerd en moet rusten. Wanneer zijn vriendin Marie Warren hem bezoekt, suggereert ze dat hij zijn snor zou afknippen. Hij herdoopt haar tot Margot en kust haar voor het eerst.
Dumay brengt vijf dagen thuis door en bezint zich over zijn leven en zijn verleden. Marie is ondertussen aan het werk als secretaresse van de conservenfabrikant Herman Lisse en voelt zich ongemakkelijk omdat ze Dumay niet meer bezocht heeft, ondanks de verschuiving in hun voorheen platonische verhouding. De herstelde Dumay gaat naar de kapper en laat zijn snor eraf halen. Uit de negatieve reactie van zijn huishoudster juffrouw Van der Wall begrijpt hij voor het eerst dat ze verliefd op hem is. Later wordt hij op een caféterras aangestaard door een meisje uit zijn hoogste klas. Marie klopt ondertussen vergeefs bij hem aan.
De dag nadat hij is teruggekeerd op school leest Dumay een brief van zijn studievriend Max Donner, die hem een weekend te logeren vraagt. Hij besluit te gaan. Donner brengt inmiddels voor het eerst sinds lang een bezoek aan hun universiteitsstad. Hij heeft net een uitgever gevonden voor zijn gedichten, maar voelt zich schuldig jegens zijn vrouw Lydia en hun zoontje omdat hij alleen op stap is. Bij een botsing met een grote man raakt hij zijn lorgnet kwijt, waardoor hij verdwaalt wanneer hij zich naar de trein wil haasten. Uiteindelijk wordt hij opgepikt door een prostituee. Op een soiree bij Lisse probeert diens neef George ondertussen Marie, die hij als Margot kent, te verleiden.
Jean Wood sterft aan een longontsteking. Bij de begrafenis is Dumay ontroerd en blij dat hij niet strenger is opgetreden bij het incident met de klap. Na afloop gaat hij koffiedrinken met zijn collega Catz, bijgenaamd ‘de Populaire’, en denkt hij
| |
| |
terug aan zijn overleden vader. Tijdens de logeerpartij bij Donner dat weekend verloopt het weerzien moeizaam en ontmoet hij diens vrienden Souzie en Louis. Bij het ontbijt de volgende ochtend is hij alleen met de baby, die hij oppakt en beschaamd terugzet in zijn box als het echtpaar Donner thuiskomt.
Op weg naar het station waar Dumay de trein naar huis zal nemen, ruziet het stel Lucas en Karin omdat hij met haar wil trouwen, maar zij niet met hem. Lucas stelt Karin een ultimatum en scheldt haar uit voor hoer. Zij spuwt hem in het gezicht. In de trein ziet Dumay hoe Karin lastiggevallen wordt door een dronken boer. Hij gaat met hem op de vuist, laat hem uit de trein zetten, en kust Karin, die dolgelukkig is. Marie en George winnen ondertussen de prijs voor het verdienstelijkste danspaar tijdens een van hun uitjes in een dancing. In Karins kast vindt haar moeder, mevrouw Laurens, diezelfde avond een boek over seksuele voorlichting. In het daaropvolgende gesprek vertelt haar dochter haar dat het uit is met Lucas. Tijdens een bezoek aan de Populaire kan Dumay alleen aan Karin denken. Hij gaat met haar naar een liefdesfilm en brengt haar naar huis, maar blijft niet.
Op een avond, alleen in zijn werkkamer, realiseert Dumay zich dat hij met Karin wil trouwen. Hij belt een taxi om met Karins vergeten huissleutel bij haar te gaan inbreken terwijl haar moeder afwezig is. Onderweg passeert hij het huis van Marie. In de slaapkamer van Karin, die de vermeende inbreker opwachtte met een revolver, doet hij haar een huwelijksaanzoek. Die avond wordt ook Marie ten huwelijk gevraagd door George. Ze wijst hem af en vertelt hem dat ze een verhouding heeft met Dumay, waarna ze beseft dat ze die ook werkelijk wenst.
Karin deelt haar verloving met Dumay mee aan haar moeder, die pas toestemt in het huwelijk wanneer ze zich realiseert dat ze daarmee prestige kan winnen bij haar succesvolle zuster Nel. Dumay wacht ondertussen op Karins slaapkamer en komt vervolgens kennismaken. Ze nemen zich voor binnen twee maanden te trouwen. Wanneer hij juffrouw Van der Wall de aankondiging doet, denkt die aanvankelijk dat Marie de beoogde bruid is.
Tijdens een etentje met Karin bij hem thuis begint Dumay te twijfelen aan zijn beslissing. Juffrouw Van der Wall gaat uit eigen beweging op bezoek bij Marie en vraagt haar Dumay te redden uit Karins handen. Van haar zuster, die de moeder van Lucas blijkt te zijn, heeft ze gehoord dat Karin onbetrouwbaar is. Dumay's twijfels worden ondertussen gevoed door het verlovingsfeest, de ontmoeting met Karins oom en tante, de gezamenlijke aankoop van meubelen. Wanneer ze thuiskomen van
| |
| |
de meubelzaak breekt Karin de glazen bol van Dumay's vader, die op zijn bureau staat met irissen erin. Dumay ervaart dat als een groot verlies. Die nacht gaan ze samen naar bed. De volgende ochtend breekt Dumay bij het tandenpoetsen een waterglas. In de klas vliegt hij een leerling aan, waarvoor hij zich verontschuldigt wanneer hij terugdenkt aan Jean Wood. 's Avonds zegt Dumay tegen Karin dat hij zich vergist heeft en niet met haar kan trouwen. Zij dreigt met zelfmoord en loopt weg.
In een kunsthistorisch handboek dat ze voor Lisse moest aanschaffen ziet Marie een reproductie van het schilderij St. Lucas de Heilige Maagd schilderend, waardoor ze herinnerd wordt aan het gesprek met juffrouw Van der Wall over Lucas, Karin en Dumay. Op dat moment komt een dronken en opdringerige George de kamer binnen. Ze overweegt hem een klap te geven, maar doet dat niet. Dumay huurt inmiddels een auto en rijdt de stad uit naar de Donners. Max blijkt een week op reis te zijn met Souzie. Lydia beklaagt zich over haar huwelijksleven bij Dumay, die door de confrontatie met Max' hypocrisie ook meer inzicht krijgt in zijn eigen gevoelens. Hij besluit definitief in het reine te komen met Karin. Weer thuis vindt hij een brief van Marie, die hem wil spreken voor hij trouwt, en een van mevrouw Laurens: Karin heeft een zelfmoordpoging ondernomen.
Met een taxi begeeft hij zich naar de familie Laurens, waar blijkt dat Karin zichzelf probeerde te vergiftigen met veronal. Nu dreigt ze zichzelf dood te schieten met de revolver als Dumay niet met haar trouwt. Hij weigert en schudt haar af. Mevrouw Laurens kiest partij voor haar dochter. Door de twee vrouwen onder schot te houden kan Dumay zijn aftocht dekken. Die zondag krijgt hij bezoek van Marie, aan wie hij zijn relaas doet. Marie stelt vast dat zij en Dumay nauwelijks superieur zijn aan Lucas en Karin, zoals zij vroeger wel dachten. ‘Dumay nam haar hand. Achter de ramen scheen de tijd te pauzeeren.’
| |
Interpretatie
Op grond van een vergelijking met feiten uit het leven van de auteur is Dr. Dumay verliest... te lezen als een autobiografische roman. Die interpretatie schuift Ter Braak zelf in zijn brieven aan Du Perron aanvankelijk met vrij veel nadruk naar voren, maar de tekst geeft er relatief weinig aanwijzingen voor. Gaandeweg raakt de autobiografische interpretatie overigens op de achtergrond bij Ter Braak en wijst hij minder op overeenkom- | |
| |
sten met zijn eigen leven dan op de fictionaliserende bewerking daarvan. In een interview met G.H. 's-Gravesande poneert hij ‘dat zelfs de meest autobiografische romanfiguur altijd nog meer van den schrijver tracht te verbergen dan te onthullen’. Ook Du Perron kritiseert een autobiografische, en met name een freudiaanse lectuur van de roman. In een brief aan Cola Debrot identificeert hij zich schertsend met die andere Indische jongen, Jean Wood: ‘En wààrom moest Eddy Duperon Menno Dumay een klets juist op z'n achterste geven?... Ha, mijne heeren, schroom verbiedt ons hierbij stil te staan, maar àls wij dieper zouden willen kijken!’
| |
Thematiek
Duidelijk is in ieder geval dat Dumay evenzeer te lezen is als een ideeënroman, waarin een aantal voor Ter Braak prangende kwesties worden behandeld. Met name de spanning tussen ‘gewoon’ en ‘ongewoon’, tussen sociale aanpassing en individualisme, komt dan centraal te staan. Victor Dumay dient daarbij als casus. Door het incident met Wood, zijn knieblessure en de verschuiving in zijn verhouding met Marie, raakt hij tijdelijk los van de geruststellende, maar rigide gewoonten en rituelen die zijn alledaagse leven als leraar begeleiden. Hij wordt geconfronteerd met zijn lichamelijkheid en stelt zich vragen over zijn identiteit. Zo komt hij geleidelijk tot het besef dat hij zich als intellectueel én als vrijgezel van vierendertig in een minderheidspositie bevindt. Om daaraan te ontkomen, lijkt een relatie met de negentienjarige, kleinburgerlijke Karin een uitgelezen kans: ‘Zou dit de laatste stap kunnen zijn naar het gewone menschelijke leven, waarnaar ik altijd heb verlangd? Karin, een gewone vrouw; eindelijk een vrouw zonder een schijnvertoning van ideeën, die na een maand louter aanwensel of diplomatie blijken te zijn!’ Dumay poogt zich met andere woorden via een vorm van mimicry aan te passen aan zijn omgeving, met name via een als normaal beschouwd huwelijk.
Ondertussen probeert Marie - als gestudeerde en werkende vrouw ook al uitzonderlijk - iets vergelijkbaars in haar verhouding met de cavalerieofficier George. Haar ontwikkeling biedt op die manier een vrouwelijke spiegel van de evolutie van het titelpersonage, met dat verschil dat zij sneller tot het inzicht komt dat de gekozen piste niet optimaal is. Ten slotte vinden Marie en Dumay elkaar weer, met de suggestie dat ze samen zullen blijven. Helemaal ‘gewoon’ kunnen zij gezien hun achtergrond niet worden, maar door hun belevenissen hebben ze toch een deel van die gewoonheid geassimileerd. Marie formuleert het aan het eind van de roman zo: ‘je moet niet vergeten, dat menschen als wij later ernstig worden dan anderen, omdat wij al jong, misschien wel tè jong, de romantiek van die anderen doorzien en er niet meer aan mee kunnen doen. Dat
| |
| |
wreekt zich eens... Ieder komt aan de beurt voor zijn huiskamerroman...’.
| |
Thematiek / Titel
Dumay ziet zijn optreden in de maatschappij geregeld als een soort toneelspel. Tijdens de berisping van Wood, bijvoorbeeld, ‘begon Dumay pleizier in zijn eigen woorden te krijgen; de tooneelspeler in hem ontwaakte; de jacht op knaleffecten zette in’. Rondlopen zonder snor ervaart hij dan weer ‘alsof hij een vreemd en toch soepel aangegoten masker droeg, waarvan hij het effect niet bestudeerd had, dat hem hinderde en toch wonderbaarlijk goed paste’. Wanneer Donner hem het op zondag verlaten kantongerecht toont waar hij griffier is, voert Dumay zelfs letterlijk een toneeltje op. Gehuld in de toga van zijn vriend is hij ‘rechter Dumay’: ‘Plechtig veroordeelde hij Max ter dood wegens moord op een kruidenier en diens echtgenoote, daarbij te kennen gevende, dat dichterlijke fantasie niet als verzachtende omstandigheid kon worden aangevoerd.’
Zijn avontuur met Karin beschouwt hij niet alleen als toneel, maar ook als een kans- of misschien zelfs een behendigheidsspel. Episodes als de kennismaking met Karins moeder krijgen dan ook het karakter van stadia in een competitie: ‘Maar het lichte, veerende wedstrijdgevoel verliet hem niet. Dit alles scheen hem weer spel: om Karin.’ De titel van de roman geeft aan dat Dumay dat spel heeft verloren. Zo ziet hij het ook zelf op cruciale momenten, bijvoorbeeld nadat Karin de glazen bol van zijn vader heeft gebroken: ‘Een stuk dood kristal is mij dierbaarder dan Karin. Het spel is verloren, hoe ben ik het ooit begonnen! op déze manier! en hoe moet dit afloopen?’ Naar aanleiding van Karins zelfmoordpoging bedenkt hij: ‘Het spel is uitgespeeld, dat is alles; zij hebben hun laatste troef op tafel gelegd: veronal...’
Ook in zijn essay Politicus zonder partij (1934) gaat Ter Braak uit van een interpretatie van Dumay als verliezer: ‘Het ligt, achteraf, voor de hand, waarom dr Dumay moet verliezen: hij wil terug, hij stelt de zaak te simpel als een hereniging met het volk, alsof het volk een verloren vaderland ware; en als een mirakel treft hem het nuchtere, maar in een bepaalde constellatie gemakkelijk te vergeten feit, dat de gewoonheid even geestelijk-corrupt is als zijn eigen milieu, waaraan hij ontgroeide.’
Toch kan men betogen dat het verlies uit de titel niet alleen het spel als zodanig betreft, maar ook een aantal hinderlijke elementen in Dumay's leven: hij verliest bijvoorbeeld niet zonder genoegen zijn snor of sommige van zijn vaste routines. Daarbij wint hij uiteindelijk de relatie met Marie. In die zin krijgt ook zijn voornaam - Victor, de overwinnaar - een dubbele functie: een ironiserende voor zover Dumay in feite een
| |
| |
verliezer is, of juist die van bescheiden correctief op de verliesinterpretatie voor zover hij wel degelijk iets heeft gewonnen. De gematigde, berustende houding ten opzichte van die middenpositie (die door het slot van de roman lijkt te worden gepropageerd: ‘Ieder komt aan de beurt voor zijn huiskamerroman...’), staat dan tegenover het als antimodel gepresenteerde parcours van een personage als Donner. Enerzijds vindt Dumay's quasiheroïsche optreden in de trein weliswaar niet toevallig plaats nadat hij de idyllische woonst en het aardige gezinnetje van Donner heeft leren kennen, maar anderzijds leidt de poging van die laatste om de ongewoonheid van het dichterschap te verzoenen met een positie in de maatschappij alleen maar tot ontrouw voor hemzelf en ongeluk voor Lydia. Dr. Dumay lijkt het uiteindelijk dus beter te treffen dan zijn tegenhanger mr. Donner, de andere helft van ‘de twee D's’ uit hun studententijd.
| |
Poëtica / Stijl
Behalve vanuit de biografie en het denken van de auteur, is Dr. Dumay verliest... ook te interpreteren als een belangrijke poëticale onderneming. Ter Braak ziet de roman als een poging tot realisatie van de literatuuropvatting die hij ook verdedigt in Forum, en vanaf 15 november 1933 als criticus van de krant Het Vaderland. Ook Du Perron denkt er zo over: ‘Als dit niet het meesterwerk wordt van “ons soort”, zal ik me zeer ontmoedigd voelen.’ Die literatuursoort wordt op het inhoudelijke vlak gekenmerkt door een grote aandacht voor de persoonlijkheid van de schrijver, waarbij het autobiografische niet wordt geschuwd. Wat de vormgeving betreft, staan voor Du Perron vooral beknoptheid en stilistische soberheid centraal: aspecten van het nieuwe proza zoals dat vanaf omstreeks 1916 gepropageerd wordt door een jongere generatie die zich afzet tegen de omvangrijke, realistische romans in de traditie van de Beweging van Tachtig. In de correspondentie over Dumay fungeert Du Perrons Bij gebrek aan ernst (1926) in dat verband als model bij uitstek.
Toch realiseren de twee vrienden zich dat ook Ter Braak niet ontsnapt aan een aantal conventies van de traditionele realistische roman waartegen zij zich zo heftig verzetten. ‘Je “photografeert de realiteit” wat te veel’, aldus Du Perron, die ook de karakterisering van nevenpersonages als Karins tante Nel te uitvoerig vindt. Over dat concrete geval merkt Ter Braak op: ‘Onder het schrijven aan de volgens E. overbodige tante Nelly stuitte ik hier toevallig op de Klop op de deur en las daar even in; tot mijn groote schrik ontdekte ik toen een zekere gelijkenis.’ Een dergelijke overeenkomst met de bestseller uit 1930 van de door de Forum-mannen sterk bekritiseerde Ina Boudier-Bakker kan eigenlijk niet door de beugel, maar toch
| |
| |
acht Ter Braak de scène met Nel noodzakelijk, ‘omdat dat personage later de peripetie in mevrouw Laurens' houding tegenover Dumay moet verklaren’.
| |
Structuur / Vertelsituatie
Meer in het algemeen stelt Ter Braak dat het ‘procédé’ dat hij voor Dumay heeft gekozen, juist bestaat in de afwisseling van realistische passages - ‘dat aansteken van sigaren en openen van deuren en “denken” en zich begeven en een auto huren etc. etc.’ - met uitgesproken ‘niet-realistische gedeelten’. Hij prefereert zelf duidelijk die laatste, waaronder men allicht de niet zozeer op actie en handeling gerichte delen van de tekst moet verstaan, waarin via een personale vertelsituatie (soms ook een ik-vertelsituatie) het bewustzijn, de psychologie en de ideeën van de diverse personages aan bod komen. In een samenvatting zoals hierboven onder ‘Inhoud’ gegeven, zijn die veeleer modernistisch aandoende passages moeilijk te integreren, maar ze maken een essentieel deel van de roman uit. Een typerend voorbeeld van de associatieve stream-of-consciousnesstechniek die daarbij soms wordt gehanteerd, bieden de volgende overpeinzingen van Dumay tijdens het correctiewerk: ‘magnus, maior, maximus... Chez Maxim's. Max Donner. Hoe zou het met Max Donner gaan? Hij moet nu al twee jaar getrouwd zijn... Wat een heerlijke zon... Twee jaar’.
Du Perron wordt niet overtuigd door de manier waarop Ter Braak zijn ‘procédé’ toelicht. Elders geeft de auteur overigens een andere motivering voor het realisme van Dumay, namelijk dat hij ‘tol moest betalen aan een periode in mijn leven, waarin de realiteit plotseling bijzonder onverbiddelijk en zelfs als casus voor mij interessant was’.
| |
Poëtica
Ter Braaks biograaf Léon Hanssen komt tot de conclusie dat mimicry niet alleen een thema van Dumay is, maar dat de roman ook zelf een demonstratie daarvan vormt. De modernist Ter Braak conformeert zich zodanig aan de heersende (realistische) conventies, dat hij zijn eigen literatuuropvatting in de praktijk moet verloochenen. De eerder geciteerde passage uit het laatste hoofdstuk is dan niet alleen te lezen als een berustende visie op de relatie van Dumay en Marie, maar ook als een poëticale reflectie op de ‘huiskamerroman’ die Ter Braak zijns ondanks blijkt te hebben geschreven.
Die lectuur wint nog aan kracht doordat we weten dat er in Forum iets anders stond. Ook daar maakt Marie de overweging dat zij en haar vriend de romantische ernst van de gewone mensen te snel doorzien om er volledig deel aan te hebben, maar in de slotzin zegt ze tegen Dumay: ‘Bij mij mag je ook ernstig zijn.’ Du Perron suggereerde ‘dat slotzinnetje, dat er zoo echt voor het effect staat (genre vlotte English novel)’ te schrappen en te vervangen door ‘wat goeds, wat dieps, al hoeft
| |
| |
het niet “solemn” te zijn’, om het ‘“happy end” dans toute son horreur’ te omzeilen. Het slot in de boekversie heeft inderdaad een wat ironischer accent gekregen, en opent ook een poëticale interpretatiemogelijkheid die in de tijdschriftversie niet zo expliciet aanwezig was.
| |
Context
Hanssen betoogt dat de ontwikkeling van Dumay een probleem illustreert waarmee veel vrijzinnige intellectuelen in Nederland tijdens de jaren dertig worstelen. Hun ideaal van een vrije, authentieke persoonlijkheid komt in conflict met de beperkingen van een gesloten, verzuilde maatschappij, terwijl de economische crisis en de roerige politieke omstandigheden hen juist dwingen toenadering te zoeken tot die samenleving. Bij wijze van compromis conformeren ze zich in enkele cruciale uiterlijkheden - een baan, een huwelijk - aan de gangbare conventies, zodat ze tegelijk acteur worden en toeschouwer blijven.
Behalve in die brede historische context past Dumay ook in een netwerk van teksten. Bij het begin van zijn denken over de roman noemde Ter Braak het thema ‘Barois-achtig’: ‘een man van ± 40 jaar, die [...] een “lijn” in het leven gaat ontdekken, zich daartegen niet meer kan verzetten, en nu door een avontuur nog eenmaal totaal overhoop gesmeten wordt’. Em. Kummer heeft aangetoond dat Dumay inderdaad overeenkomsten vertoont met de roman Jean Barois (1926) van Roger Martin du Gard. Ook andere intertekstuele relaties zijn te onderkennen. Typerend is bijvoorbeeld dat in de gesprekken ten huize van Donner even wordt verwezen naar Nietzsche, een denker die vooral in Ter Braaks essayistiek vaak de toon aangeeft.
In het interview met 's-Gravesande noemt Ter Braak de roman ‘min of meer een Vorstufe’ voor Politicus zonder partij, dat opnieuw onder meer de problematiek van de intelligentie behandelt. In datzelfde Politicus noemt Ter Braak het personage Victor Dumay expliciet een ‘erfgenaam van Andreas Laan uit Hampton Court’, die in het slothoofdstuk van die roman onder meer bedenkt: ‘Ik heb geen verlangen meer om gewoon te worden. De mensen zullen niets meer aan mij merken, zo gewoon zal mijn ongewoonheid zijn.’
Het opvallendste verschil tussen Hampton Court en Dumay ligt wellicht in de verteltechniek. In de eerste roman wordt op een enkele uitzondering na vastgehouden aan het perspectief van Andreas, wiens bewustzijn in detail wordt geëxploreerd. In
| |
| |
Dumay krijgt niet alleen de gedachtewereld van de titelheld, maar ook die van andere personages veel ruimte. Hampton Court is van een wat extremer modernisme dan Dumay, wat niet betekent dat die laatste tekst geen modernistische trekken heeft. Zo is er het nog weinig onderzochte zelfreflexieve karakter van de roman, de mate waarin hij expliciet reflecteert op het vertellen zelf. Voorts zou men een gebeurtenis als de klap van Jean Wood kunnen zien als een acte gratuit, een niet-gemotiveerde handeling zoals die door André Gide in zijn romans wordt onderzocht.
Dat Hampton Court en Dumay zich op een spanningsas tussen realisme en modernisme bevinden, blijkt ook uit enkele vroege reacties. Ant Faber geeft de voorkeur aan de tweede roman boven de eerste, maar zowel Ter Braaks broer Wim als Jan en Aty Greshoff zijn de tegenovergestelde mening toegedaan. Douwe Fokkema en Elrud Ibsch beschouwen die discussie over de relatieve waarde van beide romans als een indicatie dat een modernistische poëtica zich in Nederland nog aan het vormen is op dat moment. Ook het feit dat Ter Braak zelf na enige tijd terugkomt van zijn aanvankelijke overtuiging dat Dumay de betere roman is, plaatsen ze in dat kader: ‘Uiteindelijk blijkt de psychologische roman met zijn gemakkelijke identificatiemogelijkheden niet in de Modernistische poëtica te passen.’
| |
Waarderingsgeschiedenis
De eerste reacties op Dumay komen van vrienden die het manuscript hebben gelezen. Naast de hierboven genoemden is met name Forum-redacteur Maurice Roelants behoorlijk enthousiast. Ook op de tijdschriftpublicatie wordt gereageerd. Arthur van Schendel meldt aan Du Perron dat hij de eerste twee hoofdstukken ‘Hollandsch’ vindt, ‘maar frisch, vlot, goed geschreven’. De notoire Forum-tegenstander Dirk Coster reageert bijzonder kritisch. In eigen kring toont S. Vestdijk waardering; H. Marsman daarentegen vergelijkt Ter Braak met de misprezen ‘huiskamerroman’-auteur Herman Robbers. Hij is bovendien gepikeerd omdat voor zijn eigen roman De dood van Angèle Degroux (1933) geen ruimte was in Forum. Omgekeerd is Ter Braak niet te spreken over Angèle Degroux, wat leidt tot een gespannen situatie waarin Du Perron als bemiddelaar optreedt. Ook in de kritiek worden Dumay en Angèle Degroux vaak tegen elkaar afgewogen, met wisselende uitkomsten.
Onder de overwegend Nederlandse recensenten van de boekuitgave zijn slechts weinig medestanders van Ter Braak, en
| |
| |
zelfs die reageren hooguit gematigd positief. Victor van Vriesland vindt Dumay als roman geslaagder dan Hampton Court, maar mist nu de ideeënrijkdom van de essayist Ter Braak. Dumay is ‘een goede, hier en daar zelfs uitstekende roman - van het bekende, traditioneele, van ouds in Nederland bloeiende psychologische genre, gelijk ook dit met de stijlversobering van den hedendaagschen schrijftrant is mede geëvolueerd’, maar Van Vriesland had ‘liever een minder uitstekenden doch minder gewonen roman van hem gehad’. In iets mildere vorm vinden we dezelfde visie bij 's-Gravesande en bij de Vlaming Marnix Gijsen. Daartegenover staat de toegenomen waardering van een oudere, meer op het realisme ingestelde criticus als Frans Coenen.
Toch lijkt Coenen voor zijn generatie een uitzondering: Robbers bijvoorbeeld werd wel ‘aangenaam beziggehouden, ja min of meer geamuseerd’ door Dumay, maar vindt de roman van Marsman ‘oneindig ernstiger en indringender’. De jongere Anthonie Donker leest Dumay dan weer als een weinig geslaagde parodie op de huiskamerroman. Daarnaast heeft Donker ook morele bezwaren, die we in minstens even sterke mate aantreffen bij katholieke en protestants-christelijke critici. Typerend zijn de beide recensies van de katholieke criticus Anton van Duinkerken, met wie Ter Braak tijdens de jaren dertig in een constante polemiek is verwikkeld. Hij vindt dat Ter Braak en zijn personages te cerebraal, te intellectualistisch zijn en daardoor een onvolledig en onvolwaardig beeld van het leven geven: ‘Daar spreekt geen levend gemoed uit dit boek. Er is alleen een sterk stel hersens, toeziend bij de nauwkeurige ontreddering van het menschelijk gevoel. [...] De schrijver haat zijn helden en spreekt met de strenge koelheid van dien haat over hun onbelangrijk lot, dat hij zijn lezers wil voorspiegelen als symbool van het hunne.’
Latere beschouwers als J. Goudsblom en Hein Leferink hebben pogingen tot eerherstel van Dumay ondernomen. Hoewel ze kritiek hebben op de soms houterige dialogen of bewustzijnsstromen zijn ze beiden geboeid door de roman, vooral dankzij het personage Dumay en diens reacties op allerlei kleine gebeurtenissen. Leferink geeft naast zijn eigen oordeel een kritisch commentaar bij dat van de contemporaine critici, die gezien hun andere normenstelsel weinig aandacht hadden voor formele aspecten en weinig waardering voor ‘het gebrek aan ernst, het gemis van diepzinnigheid, de a-morele strekking, het démasqué van kitsch-gevoelens en schijncultuur, de koele psychologie en het spel met literaire stijlen’. Later werkt Leferink die spanning tussen contemporain en later oordeel uit in een bijdrage over literaire historiografie. In de literatuurge- | |
| |
schiedenissen blijft Dr. Dumay verliest... overigens zo goed als afwezig, en het recente oordeel van Hanssen is opnieuw behoorlijk negatief: ‘Het is een verhaal van niets, verteld in een vorm van niets en met een pathos van niets. Zoveel niets, dat men daarachter weer van alles zou gaan zoeken.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Menno ter Braak, Dr. Dumay verliest..., eerste druk, Rotterdam 1933. (Zie ook: Menno ter Braak, Verzameld werk. Deel 2, Amsterdam 1950, p. 147-325.)
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Dirk Coster, Twee romans, en een waar woord. In: De Stem, 1933, jrg. 13, p. 777-778. |
P.H. Ritter jr., [Recensie]. In: Utrechtsch Dagblad, 21-10-1933. |
Victor E. van Vriesland, Kroniek van het Proza. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 28-10-1933. |
Anton van Duinkerken, Het boek van de week. In: De Tijd, 31-10-1933. |
H. van Buitensorgh [= G.H. 's-Gravesande], Een roman over een leeraar. In: Het Vaderland, 8-11-1933. |
J.W.F. Werumeus Buning, Romans van drie jongeren. In: De Telegraaf, 22-11-1933. |
Anoniem, [Recensie]. In: De Haagsche Post, 25-11-1933. |
R. Verhulst, Boekenfilm. In: Hooger Leven, nr. 48, november 1933, jrg. 7, p. 15-33. |
A.M. de Jong, Apostel der puberteitsleer. Ook Menno ter Braak slaagt er niet in, levende menschen te scheppen. In: Het Volk, 28-11-1933. |
Frans Coenen, [Recensie]. In: Groot Nederland, nr. 12, december 1933, jrg. 31, p. 573-574. |
Anthonie Donker, Dr. Dumay verliest bijna... In: Critisch Bulletin, nr. 12, december 1933, jrg. 4, p. 348-351. |
Gerard van Eckeren, Van ‘knokken’ en ‘schrijven’. Zelf-handhaving en zelf-verlies. In: Den Gulden winckel, nr. 12, december 1933, jrg. 32, p. 226-227. |
Albert Kuyle, [Recensie]. In: De Maasbode, 16-12-1933. |
P. de Bruin, Dr. Ter Braak verliest... In: Boekenschouw, 1933-1934, jrg. 27, p. 410-411. |
Anton van Duinkerken, Menschen op de boekenplanken. In: De Gids, dl. 1, 1934, jrg. 98, p. 383-391. |
Marnix Gijsen, Kroniek. In: De Boekenkast, nr. 10, januari 1934, jrg. 1 (nieuwe reeks), p. 153-160. |
Herman Robbers, [Recensie, ook van H. Marsman, De dood van Angèle Degroux]. In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, nr. 1, januari 1934, jrg. 44, p. 67-69. |
Kees van Bruggen, [Recensie]. In: Algemeen Handelsblad, 20-1-1934. |
Han Jonkers, Ter Braak blijft verliezen. In: Roeping, nr. 4, februari 1934, jrg. 12, p. 334-336. |
J. Engelman, Twee romans. In: De Nieuwe Eeuw, nr. 858, februari 1934, p. 691-692. |
Albert Helman, Zij die steeds verliezen. In: De Groene Amsterdammer, 17-2-1934. |
Ernest van der Hallen, Nieuws van het Noorderfront. In: Boekengids, nr. 3, maart 1934, jrg. 12, p. 87-90. |
H. de Bruin, [Recensie]. In: Opwaartsche Wegen, nr. 4, juni 1934, jrg. 12, p. 148. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Drie vrienden. Studies over en herinneringen aan Menno ter Braak, H. Marsman, E. du Perron, Utrecht 1947, p. 58-61. |
| |
| |
Menno ter Braak, Verzameld werk, 7 dln., Amsterdam 1950-1951. |
Victor E. van Vriesland, Menno ter Braak's zelfprojecties. In: Onderzoek en vertoog: verzameld critisch en essayistisch proza 1, Amsterdam 1958, p. 229-248. |
Menno ter Braak/E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940, 4 dln., Amsterdam 1962-1967. |
Willem Mooijman (red.), Forum: brieven, citaten, dokumenten en knipsels. Ingeleid door L. Mosheuvel, 's-Gravenhage/Rotterdam 1969, p. 129-131. |
J. Goudsblom, Eerherstel voor Dumay. In: Hollands Weekblad, nr. 51, mei 1960, jrg. 1, p. 10-11. |
E. du Perron, Brieven, 9 dln., Amsterdam 1977-1990. |
Hein Leferink, Dr. Dumay verliest... Aantekeningen bij een aangename kennismaking. In: Sjoerd van Faassen (red.), Menno ter Braak. Een verzameling artikelen, 's-Gravenhage 1978, p. 87-98. |
A. Borsboom, Menno ter Braak. Onpersoonlijk nihilisme en nihilistische persoonlijkheid. Met een woord vooraf door J.J. Oversteegen, Utrecht 1980, p. 175-193. |
Hein Leferink, m.m.v. Marius van der Woude, Comment faire, en 1979, l'histoire du roman? Quelques problèmes méthodologiques. In: Zoran Konstantinović e.a. (red.), Evolution of the Novel. L'évolution du roman. Die Entwicklung des Romans, Innsbruck 1982, p. 91-95. |
Douwe Fokkema & Elrud Ibsch, Het Modernisme in de Europese letterkunde, Amsterdam 1984, p. 256-266. |
Inez van Eijk & Rudi Wester, Menno ter Braak. ‘Dr. Dumay verliest...’. In: Honderd helden uit de Nederlandse literatuur, Weesp 1985, p. 56-58. |
Em. Kummer, Literatuur en ideologie. Proust en Ter Braak, Amsterdam 1985, p. 185-384. |
Peter de Cooman, Menno ter Braak. Wandlungen im kritischen Schaffen eines literarisch-philosophischen Essayisten, Brussel 1990, p. 97-98. |
Jos Hoogeveen, ‘Dr. Dumay verliest...’. Over de receptie en interpretatie van een roman uit de jaren dertig. In: M.H. Würzner e.a. (red.), Aspecten van het interbellum. Beeldende kunst, film, fotografie, cultuurfilosofie en literatuur in de periode tussen de twee Wereldoorlogen, 's-Gravenhage 1990, p. 363-391. |
A.F. van Oudvorst, De verbeelding van de intellectuelen. Literatuur en maatschappij van Dostojewski tot Ter Braak, Amsterdam 1991, p. 340-423. |
E. du Perron, Het land van herkomst. Ed. F. Bulhof & G.J. Dorleijn, Amsterdam 1996, p. 284-302 en 832-838. |
Erica van Boven, Opmarcheren en de aftocht blazen. In: Bericht aan de vrienden van de Jan Campertstichting, nr. 17, april 2001, p. 34-42. |
Léon Hanssen, Menno ter Braak 1902-1940. Deel twee 1930-1940. Sterven als een polemist, [Z. pl.] 2001, p. 11-157. |
lexicon van literaire werken 80
november 2008
|
|