| |
| |
| |
Hafid Bouazza
De voeten van Abdullah
door Eep Francken
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De verhalenbundel De voeten van Abdullah van Hafid Bouazza (* 1970 te Oujda, Marokko) verscheen in het voorjaar van 1996 bij Arena in Amsterdam. Van deze uitgave kwamen herdrukken uit in juli 1996 (tweede druk), augustus 1996 (derde druk) en januari 1997 (vierde druk). In 1997 werd het boek opgenomen in de reeks ‘Schrijvers van nu’ van de boekenclub eci in Vianen. In februari 1998 verscheen het in kleiner formaat als Rainbow-pocket bij Maarten Muntinga, Amsterdam; er volgde in april 1998 een tweede druk. De oplage van de verschillende uitgaven is niet bekend, maar zal bij elkaar in de tienduizenden lopen.
De bundel beslaat in de oorspronkelijke editie 140 pagina's (waarvan veertien blanco) en telt acht verhalen. Het titelverhaal ‘De voeten van Abdullah’ is voorgepubliceerd in De Daad, een bloemlezing van nieuw Nederlands proza, samengesteld door Rob van Erkelens en Josien Laurier (Amsterdam 1995); ‘De verloren zoon’ in Het land in mij, een bundeling van werk van immigrantenschrijvers onder redactie van Ayfer Ergÿn (Amsterdam 1996); ‘Apollien’ in het vijfde nummer van het tijdschrift Zoetermeer. In 1998 werd van dit laatste verhaal een toneelbewerking opgevoerd; de tekst verscheen afzonderlijk (Amsterdam 1998). Van het verhaal ‘Satanseieren’ staat een Duitse vertaling in de Neue Rundschau (1997).
| |
Inhoud
Spookstad
‘Een blinde ouderling, enkele eeuwen oud, met een kevelkin [...].’ Zo omschrijft in ‘Spookstad’ een rijke bejaarde zichzelf; hij vertelt hoe hij zich, in een wereld van tulbanden en moskeeën, per muilezel naar zijn dokter liet voeren. Deze behandelde hem al enige tijd vergeefs tegen zweren, slechte spijsvertering en andere ongemakken. Zijn gedachten gingen naar de slaaf die hem begeleidde: naar de dag dat hij hem, toen nog een kleine jongen, kocht op de slavenmarkt, naar de seksuele ge- | |
| |
nietingen die hij van die aankoop verwachtte, naar de wrevel doordat de jongen zich alleen met kennelijke tegenzin gebruiken liet. Toen hij bij de dokter stilhield, werd hij zonder waarschuwing afgeranseld en belandde brakend op de grond.
| |
De voeten van Abdullah
In ‘De voeten van Abdullah’ blikt iemand terug op zijn leven als jongen in een islamitisch dorp, toen hij een leeftijd had om veel te knikkeren. Hij vertelt over zijn vader, oudere broer en zwager, die alle drie Abdullah heten, en over zijn moeder en zussen, zonder uitzondering draagster van de naam Fatima. Moeder maakte zich zorgen over haar oudste zoon Abdullah, soldaat in een ‘Heilige Oorlog’. Maar die zorgen verkeerden in triomf toen Abdullah's voeten opeens ‘fraai boven de enkels geamputeerd’ voor de deur stonden: ‘Moeder! Moeder! Ik ben het, Abdullah, uw zoon!’ In optocht ging het met de voeten naar de moskee, waar de imam dankte voor de blijde dag. Vader en moeder hadden geen aandacht meer voor hun andere kinderen; de voeten werden thuis vertroeteld. Ze vertelden over het gunstige verloop van de oorlog; de imam kwam luisteren. Maar op een dag waren de voeten van Abdullah opeens verdwenen. Vader en moeder bleven achter in diep verdriet.
| |
Liefde onder de olijfboom
‘Liefde onder de olijfboom’ speelt zich kennelijk af in hetzelfde dorp, dat in Marokko blijkt te liggen en naar de eigenaar Bertollo heet. Een zekere Hafid kijkt terug op wat hij ‘dat verre dorp’ noemt en op de tijd dat hij elf jaar oud was. Hij kende het gezin met de vele Abdullah's (uit het vorige verhaal), maar behoorde er zelf niet toe. Hij trok op met twee vrienden, ongeveer even oud: Moehand, die een zus had met ‘boezemweelde en lyrische heupen’, en Khadroen, die wel een olijfboom leek. Ze hadden het hoofd vol van seks en wilden zelfverdiend geld in de stad gaan uitgeven aan vrouwelijke gunsten, maar werden het slachtoffer van een ‘vriend van de koters’ die hun geld aan wijn verpatste, hen dronken voerde en zich seksueel van hen bediende. Zij troostten zich in dezelfde sfeer door om de beurt een ezel te bestijgen die ze daartoe hadden vastgemaakt aan een olijfboom.
| |
Satanseieren
In ‘Satanseieren’ wordt onder druk van een geestelijk leider een verbod op komkommers en aubergines uitgevaardigd. Dit met het oog op goddeloos seksueel gebruik van deze gewassen door vrouwen. De vrouwen van Bertollo hadden aan die toepassing nooit gedacht, maar het verbod maakte de komkommers en aubergines aantrekkelijk. De verteller, dezelfde als in ‘De voeten van Abdullah’, was zijn vader na diens overlijden opgevolgd in de groentewinkel, maar zit nu in de cel. Hij had namelijk op een geheime bergplaats wat komkommers en aubergines ontdekt, die hij zijn vrouwelijke klanten tegen betaling ter beschikking stelde. Die waren enthousiast en hij
| |
| |
werd een rijk man. Maar door verraad van een concurrerende groenteman kwam alles uit. De jonge groenteman is tot twintig jaar veroordeeld; de vrouwen kregen de strop.
| |
Vliegenheer
Hafid (van ‘Liefde onder de olijfboom’) vertelt in ‘Vliegenheer’ het einde van het dorp. Het werd getroffen door een vliegenplaag. Na vele verwikkelingen rond inmiddels bekende personages besloot men het dorp in brand te steken. Per huifkar trokken allen weg; de rechtervoet van Abdullah vond nog net op tijd een plaatsje.
| |
Apollien
Dezelfde verteller, nu Humayd Humayd genoemd, herinnert zich in ‘Apollien’ hoe hij als kind bij een dorpsvrijgezel voor het eerst foto's van naakte, blonde ‘prikkelpoppies’ zag. Hij vond er veel later iets van terug in zijn bazige Amsterdamse vriendin. Met gemengde gevoelens kijkt hij terug op hun verhouding die in het teken stond van zijn inburgering, vooral de westerse ‘seksuele heropvoeding’ waaraan zij hem onderwierp. Over haar geëmancipeerde, weinig verfijnde, van tijd tot tijd kwetsende aanpak is hij nooit helemaal heengekomen. Zijn achtergrond is tussen hen in blijven staan.
| |
De verloren zoon
Na zeven jaar wild leven in Amsterdam keerde de verteller, zoon van een Marokkaanse vader en een Nederlandse moeder, terug naar het ouderlijk huis in een Nederlands dorp. Vervolgens werd er voor hem in Marokko een vrouw geregeld: Fattúma bint Fátima bint Futayma bint Fattáma. Toen hij probeerde in de vele lagen textiel die zijn bruid omgaven zijn weg te vinden, hield hij uiteindelijk alleen een stapel kleren over.
| |
De visser en de zee
Een visser veranderde in een vrouw. Ternauwernood ontkwam hij aan de lusten van zijn collega-vissers, maar belandde in de moskee, waar de imam zich graag ‘over dit wonder Gods’ zou buigen.
| |
Interpretatie
Opbouw
Het laatste verhaal in deze bundel verschilt van de zeven andere doordat het nog het meest aan een traditioneel sprookje doet denken.
| |
Vertelsituatie
Het is ook het enige verhaal waarin de verteller buiten het vertelde staat, zoals in een sprookje hoort (‘auctoriële vertelinstantie’); in alle andere verhalen hebben we zogenaamd te maken met eigen belevenissen van de verteller.
Ook het openingsverhaal staat enigszins apart. Het speelt zich als enige af in een islamitische stad, waarschijnlijk in een verder verleden. De vertellende hoofdfiguur lijkt ook helemaal niet op de vertellers in de resterende zes verhalen, die onderling juist wel het een en ander gemeen hebben.
| |
Opbouw
Van die zes ‘omsloten’ verhalen zijn de eerste vier (‘De voe- | |
| |
ten van Abdullah’ tot en met ‘Vliegenheer’) nauw met elkaar verbonden. Zij spelen namelijk alle in ongeveer dezelfde tijd in het Marokkaanse dorpje Bertollo en hebben veel personages en situaties gemeenschappelijk.
| |
Vertelsituatie
In ‘De voeten van Abdullah’ en ‘Satanseieren’ is de verteller Abdullah. Niet die van de voeten, maar ‘de ongewassen Abdullah’; deze Abdullah heeft overigens eerst veel broers, later slechts één. In ‘Liefde onder de olijfboom’ en ‘Vliegenheer’ vertelt een ander, Hafid. Beide vertellers zijn dorpsjongens.
Hafid lijkt ook aan het woord in ‘Apollien’, maar dit verhaal verschilt van de vorige door de plaats van handeling, Amsterdam. Bovendien is de verteller ouder dan in de vorige verhalen. ‘Apollien’ is enigszins verbonden met ‘De verloren zoon’, doordat dit laatste verhaal zich althans voor een belangrijk deel in Nederland afspeelt en de vertellers in deze beide verhalen Marokkaanse immigranten van huwbare leeftijd zijn. De verteller van ‘De verloren zoon’ blijft echter naamloos; ook heeft hij in tegenstelling tot alle andere vertellers een Nederlandse moeder. ‘De verloren zoon’ eindigt in een Marokkaans dorp, maar er is geen aanwijzing dat dit Bertollo zou zijn.
In de verhalen zijn dus wel veel dwarsverbindingen, maar dit betreft niet alle verhalen; in feite gaat het vooral om het tweede tot en met vijfde verhaal. Daarom is er weinig aanleiding om het boek in plaats van een verhalenbundel een roman te noemen, zoals men soms wel doet. Een belangrijk compositie-element is de plaats van handeling: hoofdzakelijk Marokko, of althans een traditioneel-islamitisch gebied. Hiermee contrasteert Nederland, in het bijzonder Amsterdam, als voorbeeld van een stad waar de cultuur allesbehalve islamitisch is; de twee vertellers die er verblijven, raken door hun islamitische achtergrond bevangen van onzekerheid en twijfel.
| |
Motieven
Een belangrijk motief is de herinnering. Met uitzondering van ‘De visser en de zee’ spreken in alle verhalen vertellers over hun herinneringen. In ‘Spookstad’ kijkt de verteller terug op betere tijden, toen hij nog kon zien. In de vier verhalen waar de vertellers hun leven als jongen schetsen, doen zij dit in een tamelijk verre terugblik, met een zekere afstandelijkheid tot gevolg; ook van fysieke afstand is sprake: ‘dat verre dorp’.
Een ander motief vormt de islam met zijn gewoontes en voorschriften. De islam wordt kritisch getekend. Er heerst een diepe tegenstelling tussen de vroomheid die in het openbaar betracht en opgelegd wordt en datgene wat zich in het geheim afspeelt. De seksualiteit staat hierbij centraal. Niet alleen jongens van een jaar of elf zijn druk bezig met verboden seks (bestialiteit, homoseksualiteit), ook vrouwen gedragen zich in strijd met het traditionele beeld van preutse ingetogenheid.
| |
| |
Zelfs de geestelijk herder, de imam, bereidt zich op de laatste bladzij voor op onoorbare handelingen - en dat nog wel in de verborgenheid van de moskee.
Achter de schijnvroomheid blijkt een islamitische wereld te bestaan, vervuld van zwoele sensualiteit; dit beeld doet sterk denken aan clichés die sinds het eind van de negentiende eeuw in West-Europa het beeld van Noord-Afrika en het Midden-Oosten mede bepalen. Een actueler element vormt de beschreven verdwazing rond de Heilige Oorlog: iedereen staat te juichen bij de terugkeer van een soldaat, ook al is deze gereduceerd tot een paar voeten. Binnen het islam-motief komt de positie van de vrouw ruim ter sprake. In de bundel ontwikkelt zich de tegenstelling tussen de al te gedienstige islamitische vrouw en haar al te overheersende Nederlandse zusters.
| |
Thematiek
Bij de vaststelling van de betekenis van De voeten van Abdullah moet de surreële, zo niet absurde kant van de meeste verhalen voorop staan. ‘Spookstad’ ademt al een irreële sfeer, hoewel er niets gebeurt dat per se onmogelijk zou zijn. ‘De visser en de zee’ is in verband gebracht met sprookjes en vertoont daarvan al de fantastische trekken. De Bertollo-verhalen en ‘De verloren zoon’ lijken misschien eerst even op realistische verhalen over het Marokkaanse dorpsleven of over migrantenervaringen in Nederland. Maar de sprekende voeten van Abdullah, de jongen die tegelijk een olijfboom is, de wet op de aubergines, het optreden van de televisiespeurder Columbo, de bruid die slechts uit kleren bleek te bestaan en zovele andere trekjes maken duidelijk dat we met iets anders te maken hebben: Bouazza's wereld is de wereld van de fantasie.
| |
Stijl
Deze onwerkelijkheid vormt een luchtig element, waardoor bijvoorbeeld de kritiek op de islam tussen dikke aanhalingstekens te staan komt. Allerlei overdrijving werkt sterk ironiserend; alle kritiek neemt een speels karakter aan. Men gaat zich zelfs afvragen of er in De voeten van Abdullah wel een ‘aanval’ schuilgaat en op wie die dan precies gericht is. Behalve islamitisch fundamentalisme kan ook het clichématig westerse denken over het seksuele paradijs in het Nabije Oosten immers gelden als doelwit.
| |
Thematiek
Vraagt de lezer zich over De voeten van Abdullah af wat Bouazza's vrolijke, maar toch ook wel boze doolhof uiteindelijk zegt, dan biedt het verhaal ‘Apollien’ hem een uitgang. Door de door Apollien verrichte hardhandige inwijding in het Nederlandse leven belandt de Marokkaanse immigrant in dat verhaal in een verwarde situatie. Zijn herinneringen aan haar zijn ‘zonnig’, ‘vol vrolijk licht’, maar tegelijk brengt zij haar naam in verband met de duivel (vergelijk de engel des afgronds
| |
| |
uit de Openbaringen) en weet hij dat hij zich bij haar altijd nietig is blijven voelen. Nog altijd heeft hij geen helder beeld van hun verhouding: ‘Ik heb haar nooit kunnen bevatten.’ Hij krijgt haar ook niet onder controle op de manier die bij uitstek de zijne is: hij kan haar niet op bevredigende manier beschrijven (‘tot leven brengen in mijn gewrochte taal’). Dezelfde onzekerheid komt terug in wat hij zegt over Amsterdam. Hij beschrijft de stad als een vrouw, zegt ermee ‘vergroeid’ te zijn, maar moppert later over ‘donkerbakstenig, vuil Amsterdam’, vol met ‘plastic zakken, fietskarkassen’ waar het zonlicht niet onder het wateroppervlak doordringt.
‘Apollien’ geeft tamelijk direct uitdrukking aan de tegenstrijdigheden van de min of meer geslaagde immigrant, die toch niet tegen de situatie is opgewassen en tenslotte de onuitwisbare verschillen moet beklemtonen. In het kader van deze tegenstellingen blijken de andere verhalen goed te passen. Het verleden biedt traditioneel een zeker houvast, maar iets dergelijks komt in het herinneringsmotief zoals Bouazza het gebruikt, nu juist niet naar voren. Dat Bouazza's satire het stelt zonder consequent mikpunt en daardoor opgaat in soms vermakelijke dolzinnigheid, geeft mede uitdrukking aan de dubbelzinnigheid die in deze verhalen de grondtoon bepaalt.
| |
Poëtica/Stijl
De al aangehaalde opmerking over ‘gewrochte taal’ verdient bijzondere aandacht. ‘Gewrocht’ is een verouderd voltooid deelwoord van ‘werken’. Het betekent ‘gemaakt’, ‘gevormd’. De formulering ‘gewrochte taal’ is dus op zichzelf een voorbeeld van wat ermee wordt aangeduid: kunstmatig taalgebruik. Via de verteller van ‘Apollien’ beklemtoont Bouazza zijn keuze voor dit taalgebruik als literair middel.
Inderdaad wijkt Bouazza voortdurend af van het gewone Nederlands. ‘Gewrocht’ behoort tot een reeks onbekende woorden die het woordenboek aanduidt als ‘verouderd’, ‘gewestelijk’ of ‘weinig gebruikt’: kovel, hilde, wanlust, smuilen, wonne, ruiselen, enzovoort. Ook komt hij met zelfgevonden woorden als nebbespitsorig, komberginegunsten, benachten en drogdaad. Bouazza maakt gebruik van woordherhaling, dikwijls met een effect van geluidsimitatie: tik-tik-tikte, maar soms met andere suggestie: vallen-vallen-vallen. Minder ‘gewrocht’ is zijn vaak grillige beeldspraak. Zo wordt het mannelijk geslachtsdeel omschreven als ‘levensspil’, ‘gerezen lendentrofee’ en ‘struise Bok van mijn lendenen’. Door hun grote frequentie versterken deze onmiddellijk in het oog springende stijlmiddelen het spoteffect, de absurditeit, de dubbelzinnigheid.
| |
| |
| |
Context
Jarenlang is in de Nederlandse literatuurkritiek verbazing uitgesproken over het ontbreken van een echte migrantenliteratuur. Weliswaar ontbrak het niet aan im- of remigrantenschrijvers uit Indonesië, maar men miste auteurs uit de kringen van de zogenoemde gastarbeiders, meest Turken en Marokkanen. In de jaren negentig brak een dergelijke groep dan toch door. Sommige nieuwe Nederlandse schrijvers bleken ‘tweede-generatie-immigrant’; anderen kwamen voort uit kringen van vluchtelingen. Tot de bekendsten behoren Kader Abdollah, Abdelkadir Benali en Hafid Bouazza.
Bouazza stelt zich tegenover deze context dubbelzinnig op. Hij grijpt elke gelegenheid aan om naar voren te brengen dat hij geen migrantenliteratuur schrijft, maar gezien wil worden als Nederlands auteur. Hij schrijft geen rapportages over het bestaan van de allochtoon, weigert optredens op multiculturele feesten, wil op zijn eigen waarde beoordeeld worden en vreest kennelijk de dodelijke omhelzing van multi-culti-subsidies of van een al te zachtzinnige, dus neerbuigende kritiek.
In overeenstemming hiermee was de vermelding achterop de eerste druk van De voeten van Abdullah: ‘de Nederlandse auteur Hafid Bouazza’. Maar al bij de tweede druk is deze omschrijving geschrapt. In dit verband valt ook op dat Bouazza's verhalen zowel zijn voorgepubliceerd in een bundel van nieuw Nederlands proza als in een migrantenbloemlezing.
Maar hoe zou iemand in de positie van Bouazza in dit opzicht consequent kunnen zijn? Hij zou niet alleen een Nederlandse schuilnaam moeten nemen, maar zelfs zijn onderwerp moeten loslaten. De tegenstrijdigheden van de schrijver passen overigens goed bij de dubbelzinnigheid die spreekt uit zijn werk. Ook Bouazza's schatgraverij in de diepste krochten van het Nederlands, ter verfraaiing van verhalen over Marokko, vindt hier een plaats.
Tot die diepste krochten horen ook de klassieken van de Nederlandse literatuur, in Nederland altijd verwaarloosd, maar door Bouazza nadrukkelijk als voorbeeldig erkend. Als directe invloed kunnen de middeleeuwse abele spelen gelden, vooral Lanseloet van Denemarken, en tegelijk de dichter Geerten Gossaert (1884-1958), meester van het archaïsme bij uitstek. Bouazza's verhalen verwijzen voorts naar Duizend-en-een-nacht (‘De visser en de geest’) en naar Vladimir Nabokov (Lolita), terwijl hij zich ook schatplichtig verklaart aan voorgangers als Joost van den Vondel, Herman Gorter, Louis Couperus, Jorge Luis Borges, Julio Cortázar en Salman Rushdie. Dit zijn heel verschillende schrijvers, maar vermeende vaders van Bouazza's ba- | |
| |
rokke schrijftrant en gevleugelde fantasie zijn in het rijtje aanwijsbaar.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de kritiek op De voeten van Abdullah overheerst de reactie op Bouazza's opvallende stijl. De koppenmakers gebruiken Bouazza's stijlbloempjes dan ook vaak als aandachttrekker. Stellen de critici dus veelal dezelfde kant van het boek voorop, hun waardering verschilt sterk. Men vindt zowel grote bewondering voor stilistische virtuositeit (bijvoorbeeld Warren) als het volstrekte tegendeel (bijvoorbeeld Boender: ‘veel te gekunsteld’ of Van den Bergh: ‘versierdrang’). Voor een genuanceerd oordeel kan men terecht bij iemand als Peters (althans in zijn stuk in De volkskrant). Deze criticus heeft oog voor Bouazza's kwaliteiten, maar waardeert de schrijver nadrukkelijk als debutant: dit boek is veelbelovend maar vertoont ook de zwakheden van een beginner.
Voor De voeten van Abdullah kreeg de schrijver de E. du Perronprijs 1996.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hafid Bouazza, De voeten van Abdullah. Vierde druk, Amsterdam 1997.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Theo Hakkert, Hafid Bouazza verbrandt alle schepen achter zich; sensationeel debuut van 25-jarige Nederlandse Marokkaan. In: Tubantia-Twentsche courant, 14-5-1996. |
Ruud Koolen, Pluimgesnater; debutant Hafid Bouazza droomt zich af. In: Contrast, 16-5-1996. |
Jacobus Boender, Gekovelde kaftans. In: Nieuwsblad van het Noorden, 17-5-1996. |
Hans Warren, Soms slaat de roes van de pagina's; debuut van Hafid Bouazza. In: Provinciale Zeeuwse courant, 17-5-1996. Ook als: Virtuoos debuut van Hafid Bouazza; Marokkaan verrijkt literatuur. In: Veluws dagblad, 18-5-1996 en als: De roes slaat bedwelmend van de pagina. In: Noordhollands dagblad, 21-6-1996. |
Arjan Peters, Alert loeren, de schrepele schouders geheven. In: De volkskrant, 24-5-1996. |
Arjan Peters, Bespreking. In: een ongedateerd reclameblad van de ‘Foundation for the production and translation of Dutch literature’. |
Thomas van den Bergh, Mijn gerezen lendentrofee; bijzondere debuutroman van Hafid Bouazza. In: Het parool, 31-5-1996. |
Sander van Vlerken, Ondeugende welbespraaktheid van Hafid Bouazza; De voeten van Abdullah lezenswaardig debuut. In: Eindhovens dagblad, 1-6-1996. |
Xandra Schutte, Witgetulband en wildgewingerd. In: De groene Amsterdammer, 5-6-1996. |
Daniëlle Serdijn, Meisjesbillen zijn verticale glimlachen; De voeten van Abdullah talentvol debuut. In: Arnhemse courant en Deventer dagblad, 6-6-1996. |
Reinjan Mulder, Mijn geheugen is preuts; weelderig debuut van Hafid Bouazza. In: NRC Handelsblad, 7-6-1996. |
G[errit] J[an] Z[wier], Dorp in Marokko. In: Leeuwarder courant, 7-6-1996. |
Wim van der Beek, Filmisch proza van buitenbeentje Bouazza; sprookjesachtige vertellingen. In: Zwolsche courant en Dagblad Flevoland, 13-6-1996. |
Peter Jacobs, Duizend-en-één-nacht voorbij; overtuigende debuutverhalen van Hafid Bouazza. In: De standaard, 13-6-1996. |
Jan-Hendrik Bakker, De Nederlandse Salman Rushdie. In: Haagsche courant, 14-6-1996. |
Ingrid Hoogervorst, ‘Ik houd van woorden met een geschiedenis’; het lyrische taalgebruik van Hafid Bouazza. In: De telegraaf, 14-6-1996. |
Doeschka Meijsing, Het ledigen der lendenen; vreemde verhalen van Hafid Bouazza. In: Elsevier, 22-6-1996. |
Theo de Rooy, Hilarische, surrealistische verhalen in prachtig proza. In: Allochtonenkrant, 10-7-1996. |
Jaap Goedegebuure, De exotica van het gezochte woord. In: HP/De tijd, 16-8-1996. |
| |
| |
Robbert Bodegraven, Nebbespitsorig, kroep en sjabrak. In: Onze wereld, juli-augustus 1996, p. 62-63. |
Jeroen Vullings, De ziel huist in de ingewanden. In: Vrij Nederland, 7-9-1996. |
Herman Jacobs, Wakkere billen. In: De morgen, 27-9-1996. |
Diane 's Heeren, Recensie. In: LeesID, september 1996. |
Nico Veenstra, Literair bekeken. In: Hoogeveensche courant, 18-10-1996. |
Fleur Speet, Gecomprimeerde vuisten van taal; over het debuut van Hafid Bouazza. In: Nymph, nr. 1, oktober 1996, jrg. 8. |
Theo van Os, Een hang naar bedekte sodomie. In: Homologie, november-december 1996. |
André Oyen, Afroditische kronkelingen gevraagd. In: De vrijzinnige lezer, december 1996. |
Marita de Sterck, Schoonheid en betekenis; Hafid Bouazza en de grenzen van taal en verlangen. In: Kultuurleven, nr. 4, juli 1997, jrg. 64, p. 94-99. |
lexicon van literaire werken 43
augustus 1999
|
|