| |
| |
| |
F. Bordewijk
Bloesemtak
door Hans Anten
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Bloesemtak, de vierde naoorlogse roman van F. Bordewijk (*1884 te Amsterdam, †1965 te Den Haag), verscheen in oktober 1955 bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar te Den Haag. Het boek telde 246 bladzijden en kostte f 8,90. Met zijn acht afzonderlijke herdrukken kan aan Bloesemtak een bescheiden populariteit worden toegekend. In 1956 verscheen de tweede, in 1957 de derde druk; in de jaren zestig volgden drie en in de jaren tachtig nog twee herdrukken. Het vijfde deel van het Verzameld werk (1984) bevat, naast de romans Tijding van ver (1961) en De Golbertons (1965), de negende druk van Bloesemtak.
De roman telt 36 getitelde hoofdstukken van gemiddeld zeven pagina's. De hoofdstukken zijn verdeeld over drie delen die in hun naamgeving stadia aanduiden in de ontwikkelingsgang van het hoofdpersonage. Het eerste deel (12 hoofdstukken) heet ‘Bloesemtak tegen hemelblauw’, deel twee (19 hoofdstukken) is getiteld ‘...tegen onweerslucht’ en deel drie (5 hoofdstukken) ‘...tegen avondrood’. De structurering van de roman komt behalve in de geleding tot uiting in de hoofdstuktitels, waarvan er vele letterlijk of met een variant terugkeren.
Als motto fungeert een citaat uit het literair-sociologische essay A room of one's own (1928) van Virginia Woolf: ‘If one shuts one's eyes and thinks of the novel as a whole, it would seem to be a creation owning a certain looking-glass likeness to life, though of course with simplifications and distortions innumerable.’
| |
Inhoud
Bloesemtak tegen hemelblauw
De talentvolle, maar zeker niet briljante architect Anton van Marle staat op het punt de belangrijkste opdracht in zijn carrière te krijgen: de bouw van een kerk voor de Hervormde Gemeente in Amsterdam-Zuid. Het kapitaal daarvoor is beschikbaar gesteld door de oude, zeer vermogende bankier Termun- | |
| |
ten. Op een winterse namiddag legt Van Marle in gezelschap van Termunten zijn plannen voor aan het kerkbestuur. Voor en tijdens de besprekingen introduceert de verteller de jongensachtige Van Marle als naïef, eerlijk, onzeker en enigszins boers en burgerlijk. Zijn werktekeningen vallen in de smaak. Ze zijn alle gesigneerd met een kleine bloesemtak, en bij ‘de voorstelling van het kerkuitwendige stak deze twijg af tegen het blauw van de hemel’. Deze arabesk is het symbool voor Van Marle's vrouw Aurora, die daar overigens geen weet van heeft.
De bijna veertigjarige Aurora is een dochter van professor Arnolf, oud-hoogleraar staatsrecht. Het echtpaar Van Marle bewoont met hun twee kinderen de bovenste etages van een huis aan de Amsterdamse Prins Hendrikkade. Hun onderburen zijn Max en Esther Nathans, die vanwege de naoorlogse woningnood een deel van hun huis beschikbaar moesten stellen voor inwoning. Uit genegenheid voor professor Arnolf, bij wie Max lang geleden promoveerde, viel de keuze op de Van Marles. De verhouding tussen de buren is correct, maar afstandelijk.
De karaktertrekken waarmee Aurora wordt getypeerd, maken het begrijpelijk dat Van Marle een blinde verering voor deze nobele persoonlijkheid heeft. Ze bezit een natuurlijke goedheid en groot optimisme, ze vertrouwt iedereen, is beschaafd en intelligent, en kent de frisheid van ‘de versatiele mens’, wat haar onder meer in staat stelt volmaakt gelukkig te zijn met een man die zich als haar mindere beschouwt.
Na afloop van de voor Van Marle succesvol verlopen vergadering dineren hij en Aurora met Termunten, wiens gedachten telkens stilstaan bij de door hem verafschuwde relatie van zijn gehuwde zoon Conrad met Leontine Monterey, kortweg Leo genoemd. Termunten weet dat beiden met Aurora bevriend zijn en omdat Aurora een diepe indruk op hem maakt, geeft hij haar het dringende advies de vriendschap met Leo - ‘de boze geest van zijn zoon’ - te verbreken. Hij stelt Aurora in het vooruitzicht dat haar omgang met Conrad door Leontine verkeerd zal worden uitgelegd en ‘daar zal ze u voor laten boeten’. Aurora is evenwel niet van plan met Leo te breken, en zoals gewoonlijk stemt Van Marle bij voorbaat in met de beslissing van zijn vrouw.
Aurora en Leo kennen elkaar van hun studietijd. Leo, die twee jaar een cursus psychologie heeft gevolgd, geeft zich uit voor een praktiserend psychologe, niet gehinderd door het ontbreken van diploma en kennis. Ze is een warhoofd met een gespleten karakterstructuur voor wie zucht naar avontuur en emotie de primaire aandriften zijn. De ongelukkig getrouwde Conrad Termunten is een marineofficier met een voorbeeldige
| |
| |
staat van dienst en grote intelligentie. Ofschoon hij zijn verhouding met Leo wenst te verbreken vanwege haar ‘leegheid’, lukt het hem niet van haar los te komen. Uit behoefte te koketteren had Leo eens haar vriend met Aurora in contact gebracht, wat leidde tot een hechte en ‘zuivere’ vrienschap tussen Aurora en Conrad. Wanneer Leo van Aurora hoort dat Conrad haar een zeldzaam boekje uit het familiebezit heeft gegeven, betreurt ze eens te meer dat ze hun ontmoeting tot stand heeft gebracht. Ze eist dat Conrad het cadeau terug vraagt en aan haar geeft, maar op deze eerste openlijke manifestatie van Leo's jaloezie gaat hij niet in.
Nadat een discussie tussen de zeven leden van Van Marle's herenclubje over plannen enige grachten te dempen is weergegeven, richt de aandacht zich op Aurora, die in alle oprechtheid meent dat ze haar hele leven nooit anders dan geluk heeft gekend. Ze wordt aangereden door een gemotoriseerde driewieler, raakt bewusteloos en hallucineert dan over iets monsterachtigs dat al haar beenderen versplintert. Aan het ongeval houdt ze een hersenschudding over, maar ze heeft niets gebroken. De radeloze Van Marle ziet daarin een teken dat zijn vrouw wezenlijk onkwetsbaar is. De dromen die de zieke Aurora telkens krijgt wanneer Leo op bezoek is geweest, staan daarentegen nadrukkelijk in het teken van vergankelijkheid.
Het is inmiddels zomer wanneer het gezin Van Marle de vakantie doorbrengt in een villadorp. Aldaar wordt voor de kinderen een hondje gekocht dat Aurora, die geen hondenkenner is, aanziet voor een smousje.
| |
...tegen onweerslucht
De verhouding tussen Leo en Conrad verslechtert naarmate Leo's jaloezie ten aanzien van Aurora toeneemt. Enig genoegen ontleent Leo nog aan spionage-activiteiten, die onbeduidend zijn, maar door haar als belangwekkend worden ervaren. Na de weergave van een tweede discussie van de herenclub, nu over literaire kritiek, wordt ingegaan op Leo's psyche met betrekking tot Aurora. Liefde, maar vooral naijver en haat zijn de reacties die Aurora's volstrekte argeloosheid oproept. Na een visite van Leo aan Aurora staan beiden voor de deur te praten over het hondje. Wanneer Leo het ras van het dier in twijfel trekt, antwoordt Aurora met klem: ‘Het is een smousje, heus.’ Het zijn deze woorden die worden opgevangen door de juist passerende jood Max Nathans, over wie Leo nadien opmerkt dat ze hem niet mag: ‘Uitstaande oren maken een mens altijd dom...’
Dan breekt voor Aurora een moeilijke tijd aan. Over de twee constructies van misverstand en jaloezie waar zij nu vrijwel gelijktijdig tussen raakt, merkt de verteller op dat ze nagenoeg iedere redelijke grondslag missen, maar ‘ook een onzekere grondslag kan nog grote constructies torsen, en juist hij maakt
| |
| |
ze te gevaarlijker’. Dat blijkt weldra wanneer Max Nathans ieder contact met zijn buren mijdt en hun schriftelijk verzoekt te vertrekken omdat hij gelooft dat Aurora's woorden over het hondje voor hem bestemd waren. Hoewel Aurora vol vertrouwen in de goede afloop deze beschuldiging van antisemitisme gemakkelijk weerlegt, volhardt Nathans in zijn waanidee om zo zijn figuur te redden. De macht tot zelfoverwinning is deze humorloze en achterdochtige fanaticus niet gegeven.
De constructie van jaloezie wordt opgetrokken door Leo, die roddels verspreidt over Aurora's huwelijk. De eerste roddel gaat over het ‘moeten’ trouwen van Aurora, dan volgt de laster over voorhuwelijkse zwangerschap en een miskraam. Aurora begrijpt nu de implicaties van Termuntens waarschuwing. Ze vraagt haar advocaat Effraïm, een verre verwant van Nathans, om raad. Aangezien Aurora met schriftelijke verklaringen van enige vrouwen kan bewijzen dat de smaad van Leo afkomstig is, kost het Effraïm geen moeite Leo een excuusbrief te laten schrijven. Aurora, vrij van rancune, accepteert de spijtbetuiging spontaan en verscheurt grootmoedig bij Leo thuis de brief, zij het onder opzegging van de vriendschap. Aurora vergeldt aldus kwaad met goed, zonder het besef dat ze juist daardoor de woede van de vernederde Leo eens te meer aanwakkert. Leo doet verslag van haar lastercampagne bij Conrad. Hij weet dat thans de band met zijn enige werkelijke vriendin verbroken is: vervuld van schaamte durft hij Aurora niet meer onder ogen te komen.
Aan Effraïm laat Aurora weten dat ze van Nathans geen excuus vraagt, maar herstel van de situatie van voor de brouille. Nathans heeft echter ondertussen van Moze Judaeae, ‘een oude jood’, vernomen dat de hond van de Van Marles geen smousje is, wat voor hem bewijst dat Aurora een antisemiete is. Effraïms pleidooi voor Aurora stuit op Nathans zucht tot zelfhandhaving, waardoor hij weigert zijn ongelijk te erkennen.
Aurora eist rechterlijke vervolging van Leo wanneer haar de roddel bereikt dat de miskraam het gevolg was geweest van verkeer met een ander dan haar eigen man. De impulsieve Leo bezoekt Aurora om vergiffenis te vragen, maar raakt buiten zinnen wanneer het idee bij haar postvat dat Aurora een brief aan Conrad schrijft. Met de voet van een lamp slaat ze Aurora op haar hoofd. Andermaal gelooft Van Marle dat zijn vrouw onkwetsbaar is wanneer blijkt dat ze ogenschijnlijk niets mankeert.
Nathans bereikt zijn doel wanneer het hondje van de Van Marles sterft door vergiftiging. Aurora besluit dat het gezin moet verhuizen. Ze weet nu dat zíjn haat eveneens op afgunst stoelt: de kerk heeft Van Marle bekendheid gegeven, terwijl de
| |
| |
eens veelbelovende Nathans ‘zijn magazijn van geleerdheid’ onbenut heeft gelaten.
Leo, aangeklaagd wegens smaad en mishandeling, neemt de vermaarde strafpleiter Fronto in de arm. Voor vijfduizend gulden wil hij haar verdedigen. Beide constructies komen samen op het moment dat Leo, die haar spaargeld niet wenst aan te spreken, van Nathans geld leent. Fronto's opzet de zaak te laten seponeren slaagt wanneer hij Termunten ervan overtuigt dat een rechtszaak tegen Leo zowel zijn zoon als zijn familienaam onherstelbaar zal compromitteren. Ongeweten heeft Conrad Leo tot spionage aangezet en het is deze wetenschap die Fronto zal gebruiken als de zaak voorkomt. Hoezeer het Termunten ook spijt voor Aurora, met succes wendt hij zijn invloed tot in de hoogste kringen aan om Leo's zaak in de doofpot te stoppen en Conrad buiten het bereik van de justitie te houden. ‘Aldus eindigde dit spel met een stijlrijke, ruisende dienaresse voor de koningen Laster en Geweld [...].’
Eenmaal verhuisd, neemt Aurora allengs afstand van alle intriges en machinaties. Nimmer zal ze inzien dat ze onafwendbaar jaloezie opwekt door ‘simpelweg te zijn die zij was’.
| |
...tegen avondrood
Schijnbaar bloeit Aurora in het nieuwe huis op, maar Van Marle duidt enige signalen intuïtief juist: Aurora raakt onthecht en sterft aan een hersenbloeding, onmiddellijk nadat een droom haar de betekenis van de bloesemtak heeft geopenbaard. Een verband tussen de doodsoorzaak, het ongeluk en de klap acht een arts niet geheel uitgesloten. De wanhopig verdrietige Van Marle versuft, verwaarloost zichzelf en zijn werk en raakt depressief, terwijl de ‘volksvrouw’ Marie Kroon voor het huishouden zorgt. Op een avond wordt hij opgehaald door een lid van zijn discussieclub. Terwille van hem is ‘de vierde dimensie’ het gespreksonderwerp. Het gesprek heeft een heilzame uitwerking op de slechts luisterende Van Marle. Na afloop huilt hij voor het eerst en put troost uit een herenigend visioen dat Aurora verbeeldt ‘als een wuivende bloesemtak, tegen die incarnaten ondergang’. Van Marle's laatste gedachte voor het aanbreken van de dageraad, door hem ervaren als een toewaaisel van Aurora, verraadt een realiteitszin die hem tijdens het leven van zijn vrouw vreemd was: ‘de kinderen hebben nog geen vakantie gehad.’
| |
Interpretatie
Thematiek
‘De mens is paar’: met deze sententie wordt in de roman De doopvont (1952) een van Bordewijks hoofdthema's aangeduid. Het motievencomplex dat deze thematiek draagt, is veelzijdig
| |
| |
(Anten 1996). De bondige formulering drukt onder meer de gedachte uit dat de mens eerst in het krachtveld van een ander een volledig en harmonieus wezen kan worden. Toegespitst op man en vrouw, is vooral het huwelijk het verbond waarbinnen de auteur zijn personages plaatst om deze essentiële levensvoorwaarde te vervullen. Aurora en Anton van Marle uit Bloesemtak vormen de opmerkelijke uitzondering op de regel die in Bordewijks oeuvre inhoudt dat dat streven mislukt. Dupuis stelt dat Bordewijk zijn lezers minstens het experiment schuldig was van een verhaal over een geslaagd huwelijk. Bloesemtak kan stellig beschouwd worden als een hymne aan de zegevierende kracht van de echtelijke liefde. Zo beziet Aurora met instemming van de verteller de campagnes van Leo en Nathans uiteindelijk als ‘beuzelingen’, vergeleken met de ‘werkelijk grote dingen’ als de liefde van haar man. Terwijl tegengestelde personages als Termunten en Leo (en een aantal recensenten) niet goed begrijpen waarom de superieure Aurora voor de boerse Van Marle heeft gekozen, gaat Aurora's liefde zo ver, dat ze zich welbewust beperkt teneinde haar echtgenoot het idee te geven dat zij zijn gelijke is. En na haar dood is het huwelijk, dat voor Van Marle standhoudt ‘door alle dimensies heen’, het enige dat telt en tenslotte inspireert tot levensaanvaarding.
Ofschoon het huwelijk in Bloesemtak dus bij uitzondering geslaagd mag heten, wordt dat geluk bedreigd door een andersoortige paarvorming die wèl mislukt is. De formule ‘de mens is paar’ kan immers ook opgevat worden als de aanduiding voor het voortdurend wisselende spanningsveld van tegendelen in de mens. Van geslaagde paarvorming in deze zin kan men alleen spreken wanneer tegendelen als orde en chaos, ratio en instinct, zelfbeheersing en drift elkaar in evenwicht houden en zo een eenheid vormen. Leo en Nathans vertegenwoordigen nu het menstype dat in zekere zin onvolwaardig is door een disharmonische structuur van zijn samengesteld karakter. In Bloesemtak zegt de verteller het zo: ‘Er steekt in de gemiddelde mens een enorme bundel absurditeiten, heengevlochten door de strengen van zijn logica. Zijn denken en voelen vormen een chaotisch verkeersplein, waar alleen ordening te scheppen is met de lichtinstallatie van zelfcontrole.’ Deze machinerie ontbreekt aan Leo en Nathans. Leo weet ternauwernood dat ze haat, ‘want ze daalde niet af in zichzelf’. Ook Nathans is een voorbeeld van ‘de normale mens [die] kan verbijsteren’. Zijn haat is ‘redeloos’ en van zijn jaloezie is hij zich niet bewust. Beiden worden in hoge mate bestuurd door blinde krachten. De gebeurtenissen krijgen daardoor een fatale onafwendbaarheid, wat nog versterkt wordt doordat Aurora zichzelf blijft en aldus ongeweten olie op het vuur gooit. Haar argeloosheid en
| |
| |
optimisme maken haar ongeschikt om karakters als die van Leo en Nathans te doorzien, zoals de verteller uitlegt. Het verscheuren van Leo's schriftelijke verontschuldiging is daar een illustratie van.
| |
Motieven
De jaloezie en de haat zijn te relateren aan een aantal concrete oorzaken die op één uitzondering na raken aan de kern van Aurora's wezen: voor Leo zijn dat Aurora's relatie met Conrad, haar onbevangenheid, haar grotere ontwikkeling en redelijkheid; voor de kinderloze Nathans haar gelukkig huwelijk, haar kinderen, haar opgewektheid en het maatschappelijke succes van haar man. Maar het ontgaat Aurora dat het haar eigen goedheid is die kwaad oproept: ‘Aurora zou nooit leren begrijpen dat zij de hele campagne van Leo daaraan te danken had dat zij Aurora was. Ook niet dat voor Nathans min of meer hetzelfde gold.’ De onvermijdelijkheid in de loop van de processen die zij zo bezien onbewust in gang zet, wordt benadrukt door anticiperend vertellerscommentaar als: ‘Ze wist niet en kon niet weten, evenmin trouwens als Conrad zelf, dat de dingen hun onverbiddelijke loop zouden blijven nemen.’ Ook incidentele gedachten, dromen en hallucinaties van Aurora kondigen het naderend onheil en haar dood aan. Zo ervaart ze nog voordat Leo en Nathans in actie komen in melancholische momenten een onbestemde dreiging. Op haar ziekbed wordt ze telkens na een bezoek van Leo bezocht door dezelfde droom waarin een oude klokkenmaker de noties van vergankelijkheid en het verglijden van de tijd oproept. Wanneer Leo onverwacht verschijnt om spijt te betuigen voor haar laster, krijgt Aurora ‘het gevoel van een verschrikkelijke noodlottigheid waartegen ze zich niet te weer kon stellen’.
| |
Titel en opbouw
Aurora is de bloesemtak wiens korte leven in drie fasen in evenzoveel boekdelen wordt gevolgd. In het eerste deel is ze als een bloesemtak die zich vooral aftekent tegen het ‘hemelblauw’ van het huwelijksgeluk. Het tweede deel maakt de kwetsbaarheid zichtbaar van de bloesemtak ‘tegen onweerslucht’, wanneer Aurora het slachtoffer wordt van ongecontroleerde driften. In het derde deel vergaat de bloesemtak in het ‘avondrood’. Aurora sterft in de nacht die weer Aurora, dageraad zal worden om zijn impulsen voor een nieuw leven aan Van Marle te geven.
| |
Vertelsituatie
In het voorgaande kon de rol van de verteller niet onbesproken blijven. De auctoriale vertelsituatie drukt zwaar haar stempel op de roman. De auctoriale vertelinstantie, hier gemakshalve de verteller genoemd, heeft de touwtjes van het verhaal strak in handen en manifesteert zich op tal van manieren. Ofschoon de belangrijkste personages geregeld ‘van binnen uit’ beschreven worden en hun gezichtspunt in erlebte Rede wordt gepre- | |
| |
senteerd, is de verteller dominant aanwezig met zijn opvattingen, commentaren, terzijdes, uitweidingen, explicaties en vooruitwijzingen. Naar aanleiding van Leo's charlatanerie als psychologe constateert de standsbewuste verteller: ‘wat de waarzeggerij is voor de kleine man is de psychologie voor de hogere middenstand.’ Niettemin verstrekt de verteller dikwijls verklarende psychologische informatie, bijvoorbeeld over Leo en Nathans, wat overigens gemotiveerd kan worden door Aurora's onvermogen hun karakters te peilen. Verder geeft hij ethische oordelen. Zo wordt Leo amoreel genoemd doordat ze een verhouding heeft met een getrouwde man, spioneert voor een vreemde mogendheid uit gebrek aan vaderlandsliefde, en zich uitgeeft voor psychologe. Uitweidingen hebben nogal eens, zo blijkt bij herlezing, een anticiperende functie. Een goed voorbeeld daarvan is het betoog over de groene tafel als een raadselachtig krachtveld waarmee het tweede hoofdstuk opent. De verteller refereert daar aan een gebeurtenis die in het drieëntwintigste hoofdstuk zijn beslag krijgt. Anticipaties zijn prominent in de tekst van de alwetende verteller aanwezig. Aurora bijvoorbeeld ‘voorvoelde niet haar eigen spoedige sterven’ en wat ‘zij niet wist en ook nooit zou weten’ is dat Leo en Nathans elkaar eens zullen vinden in hun gemeenschappelijke haat.
Aangezien de verteller een betrouwbaar personage is, vertolkt hij bij uitstek de normen en waarden van de auteur. Maar ook andere personages treden zo nu en dan op als spreekbuis van de schrijver. Zo ventileert de chef kunst van een dagblad tijdens een van de discussieavonden opvattingen over literaire kritiek die geheel overeenkomen met standpunten die Bordewijk in zijn kritieken voor het Utrechtsch nieuwsblad innam (Anten 1996). En de als sympathiek en redelijk geportretteerde joodse advocaat Effraïm geeft ongetwijfeld Bordewijks visie weer op Nathans' gedrag: ‘alles wat weldenkende joden, en niet te vergeten ook de weldenkende niet-joden proberen om die vijf jaar van vervloekte nazi-propaganda te doen vergeten, dat maken mensen als jij en die Judaeae met één slag ongedaan.’
| |
Context
In Bordewijks omvangrijke oeuvre, toegespitst op de romans, zijn enige globale onderscheidingen aan te brengen op grond van stilistische, vormtechnische en inhoudelijke aspecten. Met Blokken, Knorrende beesten, Bint en Rood paleis uit de jaren dertig publiceert hij korte tot zeer korte romans die te beschouwen zijn als expressionistische stijl- en vormexperimenten. Karakter uit 1938 is de eerste roman waarvan alleen al de omvang
| |
| |
Bordewijk noodzaakte tot normalisering: de extreem-stilistische beknoptheid verdween en de personages kregen psychologische contouren, waardoor ze enigszins geïndividualiseerd werden. Dat normaliseringsproces wordt voortgezet in de drie volgende omvangrijke romans - Apollyon (1941), Eiken van Dodona (1946) en Noorderlicht (1948) - die met Karakter een krachtmeting tussen uitzonderlijke personages gemeen hebben. Een dergelijke confrontatie maakt in Bordewijks laatste vier romans - De doopvont (1952), Bloesemtak, Tijding van ver en De Golbertons - plaats voor psychologische verdieping van en concentratie op de samengestelde karakterstructuur van personages. Daarbij treden binnen het themaveld ‘de mens is paar’ motieven als betrekkelijkheidszin, lotsaanvaarding, onthechting en dood steeds meer op de voorgrond, reden waarom men deze boeken wel ouderdomsromans heeft genoemd.
Bloesemtak bezit voorts kenmerken die in hoge mate bijdragen tot de uniciteit van Bordewijks naoorlogse romans. Van Marle deelt Bordewijks architectonische voorkeur voor de schoonheid van het lelijke en bizarre in stadsdelen en huizen. Dàt Amsterdam is voor hem een ‘onuitputtelijke bron van aandoeningen’ en als zodanig zijn de evocaties van oude wijken en gevels functioneel in het verhaal opgenomen. Niet in de laatste plaats draagt de stijl bij tot de beeldende kracht van de roman. Syntactische ingetogenheid wordt gepaard aan een trefzeker vocabulaire dat neigt naar het ouderwets-voorname en het uitzonderlijke woord niet schuwt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De besprekingen van Bloesemtak in de krant zijn zeer talrijk en nagenoeg zonder uitzondering bijzonder positief. Tot verrassing van sommige recensenten bleek Bordewijk zijn meesterwerk van drie jaar ervoor, De doopvont, te kunnen evenaren. Veel recensies beginnen met de constatering dat de schrijver met Bloesemtak het verwachtingspatroon drastisch heeft doorbroken vanwege het ‘menselijke’ en ‘gewone’ karakter ervan. In Bloesemtak, aldus Dubois, ‘vindt men een in menig opzicht volkomen andere Bordewijk dan die waarvan het beeld zich min of meer als definitief in de moderne Nederlandse letteren heeft vastgezet’. Negatief geformuleerd wordt dat beeld hoofdzakelijk bepaald door personages die harde en zonderlinge krachtfiguren zijn en door een buitenissig lapidaire en cerebrale stijl. Bordewijk ‘is veel menselijker dan zijn faam. Zijn faam is dat een vrij grote koelheid en onverschilligheid hem niet vreemd zou zijn. Dit boek bewijst dat dit onjuist is’ (Panhuij- | |
| |
sen). Velen vermelden hoezeer de ‘ontroerende menselijkheid’ van Bloesemtak hen heeft geraakt, waarbij het slot telkens als hoogtepunt wordt genoemd: ‘nooit heeft Bordewijk iets zo aangrijpends geschreven als de bladzijden waarin hij de verslagenheid van van Marle weergeeft.’ Voorts prijst men de suggestief beeldende stijl, de weldoordachte compositie, de evocaties van oud-Amsterdam, de personagetekening van met name Aurora, ‘een van de onvergetelijkste vrouwengestalten uit onze literatuur’, en, ondanks alles, het geloof in goedheid en liefde dat uit de roman spreekt, waardoor Bloesemtak niets uitstaande heeft met de geschriften van de ‘pessimisten en landerigen’ (Knuvelder). Dat de roman een lossere eenheid heeft dan De doopvont correspondeert volgens Van
Heerikhuizen ‘prachtig’ met het gegeven dat de hoofdpersoon een vrouw is!
Dezelfde recensent is de enige die bezwaar aantekent tegen de verklaring van ‘Bordewijk’ voor Nathans' zwijgen over het verlies van familie tijdens de oorlog. Terecht meent hij dat dat zwijgen op andere gronden berust dan een ‘oosterse denkwijze’ of ‘hereditaire aanpassing aan het joodse lot door alle eeuwen heen’. De weinige kritische kanttekeningen in de krantenartikelen hebben betrekking op Nathans' extreme reactie op het misverstand, die ongeloofwaardig wordt gevonden, op het personage Aurora dat te zeer ‘in majeur’ getekend zou zijn, en op de drie hoofdstukken waarin de discussies van de herenclub worden weergegeven, omdat die voor de betekenis van het verhaal overbodig zouden zijn. Bordewijk heeft met het laatste punt van kritiek ingestemd, zij het niet volledig en daarin had hij gelijk. In een terugblik vindt hij Bloesemtak ‘toch onze beste roman’, al ‘heeft het grondbeginsel van formele harmonie tussen de drie onderdelen ons parten gespeeld’. Alleen de laatste discussie ‘is logisch verantwoord in de gang van het verhaal’.
Naast lovende besprekingen verschenen in tijdschriften nog enkele overwegend kritische reacties. Behalve de reeds genoemde bezwaren treft men daarin de vraag hoe Aurora het uit kan houden met de ‘weinig sympathieke’ en onbeduidende Van Marle. Ronduit negatief is slechts de recensie van Annie Romein-Verschoor, die vanuit haar marxistische optiek de staf breekt over de gedateerde bourgeoismentaliteit waarvan de roman volgens haar doortrokken is. Onder verwijzing naar het motto van Virginia Woolf schrijft ze: ‘De spiegel, die Bordewijk hier gebruikt heeft om het beeld van zijn tijdgenoten in op te vangen, moet er een geweest zijn in een krullerige fin de siècle-lijst, maar met een wel zeer pokdalig glas, waarin de “distortions” het winnen van de “likeness to life”.’
Tenslotte dient er nog melding van gemaakt te worden dat Bordewijk wellicht elementen uit een lastercampagne tegen
| |
| |
hem en zijn vrouw al dan niet vertekend in zijn roman heeft opgenomen (zie Vugs).
Na de contemporaine reacties komt Bloesemtak, evenals het merendeel van Bordewijks naoorlogse romans, in de secundaire literatuur alleen nog maar terloops ter sprake. Een essayistische of wetenschappelijke verhandeling over Bloesemtak is nimmer gepubliceerd.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
F. Bordewijk, Bloesemtak. In: Verzameld werk, deel 5. 's-Gravenhage 1984, p. 7-260.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
[J]. V[an] D[oorne], Bloesemtak roman van F. Bordewijk. In: Trouw, 1-11-1955. |
Rico Bulthuis, Het bloesemt in Bordewijk's panopticum. Zijn jongste roman: Bloesemtak. In: Haagse post, 5-11-1955. |
V.d.V., Het ‘gewoonste’ boek van F. Bordewijk. In: Algemeen dagblad, 11-11-1955. |
F.W. van Heerikhuizen, De nieuwste Bordewijk. In: Elseviers weekblad, 12-11-1955. |
W.E., Machteloosheid van het goede. In: Provinciale Drentsche en Asser courant, 19-11-1955. |
Jos Panhuijsen, F. Bordewijk toont onmacht van het geweld. In: Het Binnenhof, 19-11-1955. |
Garmt Stuiveling, Loutering en laster. In: Haagsch dagblad, 19-11-1955. |
Jan Walravens, Een geschenk aan Nederland; Bloesemtak van F. Bordewijk. In: Het laatste nieuws, 21-11-1955. |
Hans van Haaren, Bouwen in gedachten en in taal. In: Het Gooi en ommeland, 26-11-1955. |
Gerard Knuvelder, Roman over gewone mensen. In: De tijd, 26-11-1955. |
W. Wagener, De roman Bloesemtak in eenvoud sterk. In: Rotterdams nieuwsblad, 26-11-1955. |
F.S., Menselijke zachtheid verrast in nieuwste roman Bloesemtak. In: Friese koerier, 1-12-1955. |
[An.], Het boek van Aurora. In: NRC, 3-12-1955. |
Johan van der Woude, Hemelblauw en avondrood van een gelukkig huwelijk. In: Vrij Nederland, 3-12-1955. |
[An.], Bloesemtak: roman van de liefde. In: Twentsche courant, 10-12-1955. |
Jacques den Haan, Bordewijks nieuwe roman Bloesemtak: hoogtepunt in zijn oeuvre. In: Utrechtsch nieuwsblad, 10-12-1955. |
Ben van Eysselsteijn, Frans Bordewijks nieuwste roman Bloesemtak. In: Haagsche courant, 17-12-1955. |
B. Stroman, Een teder boek over de laster. In: Algemeen handelsblad, 24-12-1955. |
Hans Warren, Bloesemtak van F. Bordewijk staat weer op een hoog peil. In: Provinciale Zeeuwse courant, 7-1-1956. |
M.K.B., Bloesemtak knap boek over de laster. In: Het parool, 18-2-1956. |
C.J.E. Dinaux, Bloesemtak van Bordewijk een ontroerend boek. In: Haarlems dagblad, 10-3-1956. |
R. Blijstra, Bordewijk in Amsterdam. In: Critisch bulletin, 1955, jrg. 22, p. 497-501. |
Pierre H. Dubois, Het eerste milde boek van Bordewijk. In: Het boek van nu, 1955-1956, jrg. 9, p. 81-82. |
Aart Romijn, Bloesemtak van Bordewijk. In: Ontmoeting, 1955-1956, jrg. 9, p. 170-174. |
| |
| |
P.J. Risseeuw, Bloesemtak, als symbool van de liefde. In: Nieuwe Haagsche courant, 21-7-1956. |
A. Romein-Verschoor, F. Bordewijk, Bloesemtak. In: De nieuwe stem, 1957, jrg. 12, p. 453-456. |
J. Melkman, Geliefde vijand. Het beeld van de jood in de naoorlogse Nederlandse literatuur. Amsterdam 1964, p. 64-76. |
Michel Dupuis, Ferdinand Bordewijk. Nijmegen/Brugge 1980. |
Hans Anten, F. Bordewijk. In: Kritisch Lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur. Groningen 1984 (1988, 1991, 1995). |
P.M. Reinders, De dood in het leven. In: NRC Handelsblad, 23-11-1984. |
F. Bordewijk, Amsterdam 020. In: Verzameld werk, deel 13. Amsterdam 1991, p. 433-444. |
Reinold Vugs, F. Bordewijk, een biografie. Baarn 1995. |
Hans Anten, Het bekoorlijk vernis van de rede. Over poetica en proza van F. Bordewijk. Groningen 1996. |
lexicon van literaire werken 36
november 1997
|
|