| |
| |
| |
Louis Paul Boon
Vergeten straat
door Jan van Avezaath & Bert Vanheste
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Vergeten straat van Louis Paul Boon (*1912 te Aalst; †1979 te Erembodegem) verscheen in de tweede helft van 1946 bij uitgeverij Manteau te Brussel. Boons derde gepubliceerde boek verkocht slecht en de overgebleven exemplaren van de eerste druk werden eind 1949 verramsjt. In juni 1961 bracht de Amsterdamse uitgeverij Em. Querido in samenwerking met Manteau het werk als Pocketsalamander op de markt. Querido herdrukte deze uitgave in 1965 (derde druk), 1969 (vierde druk) en 1973 (vijfde druk). Vergeten straat werd ook opgenomen in een tweetal omnibussen. In 1969 verscheen bij de Nederlandse Boekenclub (Den Haag/Antwerpen) een verzamelband met De voorstad groeit, Vergeten straat en Mijn kleine oorlog en in 1978 verscheen bij De Arbeiderspers / Em. Querido (Amsterdam) de omnibus Het vroege werk, met daarin Boons eerste vier gepubliceerde boeken. Tussen de zeven edities bestaan wat de romantekst zelf betreft geen verschillen. Vergeten straat kwam in vertaling uit in Polen (1977) en Rusland (1980) en werd in 1989 in Vlaanderen opgevoerd als toneelstuk en in hetzelfde jaar als hoorspel door de brt-radio uitgezonden.
In maart 1943 begon Boon in zijn toenmalige woonplaats Aalst aan Vergeten straat. De eerste versie van het boek voltooide hij eind september 1943. Maar hij was niet te spreken over het resultaat. In een 27 december 1943 gedateerde brief aan Raymond Herreman, die het manuscript had gelezen en van commentaar voorzien, schrijft Boon: ‘Ik zou aan die Vergeten Straat willen her-beginnen, dat zij niet alleen literaire, maar ook, en vooral, staathuishoudkundige waarde heeft. Niet dat zij moet gaan gelijken aan Utopia van Thomas More (want ik haat die sprookjes) maar in onze maatschappij zijn er problemen waarvoor wij niet de ogen kunnen sluiten. En die vooral een romanschrijver niet met wat holle zinnen mag uit den weg gaan.’ Boon herschreef Vergeten straat in de eerste helft van 1944. Op 1 juli van hetzelfde jaar bericht hij Herreman dat hij met de tweede versie tamelijk tevreden is. ‘Ik geloof dat het sociale probleem beter uitgewerkt is, en dat ik ook, aan het
| |
| |
einde, op het betrekkelijke van alles gewezen heb, zodat hervormers kunnen zien dat ze geen waanhemel moeten voorspiegelen. [...] Er zijn ook fouten, ik weet het, ik heb op sommige plaatsen te veel betoogd, waar ik het mooier had kunnen zeggen met feiten, met handeling.’
Leek de welwillende Herreman in zijn brieven nogal terughoudend met zijn commentaar op Vergeten straat, Willem Elsschot, naar wie Boon de tweede versie van het manuscript had gestuurd, nam veel minder een blad voor de mond. Hij schrijft Boon op 28 januari 1945: ‘Mij dunkt dat gij de meeste menschen uit De V. Groeit [De voorstad groeit, Boons debuut] persoonlijk gekend moet hebben, ja dat gij zelf in die Voorstad gewoond hebt, terwijl de personages van de V. Straat gefantazeerd zijn, zoals hun eigenaardige situatie gefantazeerd is. Daardoor zijn zij min of meer schemerig terwijl de menigte van De V. Groeit van vleesch en been is.’ Ook komt Elsschot in dezelfde brief met pittige detailkritiek, waar Boon uiteindelijk niet zoveel mee doet, zodat de tweede versie nagenoeg overeenkomt met de eindversie van Vergeten straat. Elsschot eindigt evenwel zijn brief met Boon een hart onder de riem te steken. ‘Laat echter het hoofd niet zinken. Gij zult nog zéér mooie dingen schrijven, mooier nog dan uw eerste boek, “als de tijden rijp zullen zijn.” Morgen misschien? Want zulke dingen komen even plotseling als een onweder bij zomerdag.’
Vanaf de derde druk beslaat Vergeten straat 223 pagina's (door ander zetsel telt de eerste druk 248 en de tweede 221 pagina's). Het boek heeft geen hoofdstukindeling, maar een indeling die bestaat uit in lengte wisselende stukken (variërend van een kwart bladzijde tot drie à vier bladzijden) die door witregels van elkaar zijn gescheiden. De roman heeft als opdracht ‘Aan mijn jongen, Joken, de twaalfde maart van het oorlogsjaar 1944’. Genoemde datum verwijst naar de vijfde verjaardag van Boons enige kind.
| |
Inhoud
Het verhaal speelt zich af in een armoedige, doodlopende straat in Brussel zo rond de jaren dertig van de twintigste eeuw. In deze afgelegen straat wonen zeven gezinnen: madame Kaka met haar man Nonkel en hun zoon Gaston; dikke Wis met Alfred en hun dochter Hermine; frietboer Sadeleer met zijn vrouw Marie en zijn inwonende vader; Vieze en Jeanette Proust met haar achterlijke zoontje Peu; blinde Esther, blind aan één oog en met het andere slechtziend, met haar ziekelijke zoon André; caféhoudster Louisken met haar twee
| |
| |
kleine meisjes en als laatste de weduwnaar Koelie met zijn circa 12-jarige stiefdochter Roza, die hij in huis opsluit wanneer hij naar het ziekenhuis gaat, waar hij werkt als klusjesman en af en toe bloed geeft. Gaston, Hermine en André zijn aan het begin van het verhaal, dat een tijdsverloop van plusminus één jaar heeft, ongeveer 14 jaar oud. Iedereen in de straat moet sappelen voor zijn bestaan.
In de stad zijn bouwlui bezig een noordzuid-verbinding voor het treinverkeer aan te leggen. Als gevolg van een fout bij de planning wordt de ingang van de doodlopende straat door een muur afgesloten van de rest van de stad. De bewoners zitten in de val, terwijl de overheid niets in de gaten heeft. In de straat wordt door Alfred, die graag gewichtig doet, een vergadering belegd en men besluit dat de muur moet worden afgebroken. Koelie is de enige die er anders over denkt. Hij begrijpt niet dat men zich opgesloten voelt en weer vrij wil zijn, zoals in de tijd dat de muur er nog niet stond. Maar waren ze toen wel echt vrij? ‘Of ge links gingt of rechts, overal zijt ge op controleurs en gendarmen en pasters gebotst. Nooit hebt ge een boterham kunnen verdienen zonder dat er u politie of ontvangers van de belastingen op de vingers keken.’ Volgens hem biedt de muur juist een unieke kans werkelijk vrij te zijn, onafhankelijk van de bedisselende, onderdrukkende samenleving. Niemand is het met hem eens.
Gaandeweg echter komen de bewoners erachter dat Koelie weleens gelijk zou kunnen hebben. Ze merken dat ze niet meer worden lastiggevallen. Rekeningen hoeven niet meer te worden betaald, omdat de postbode ze niet meer komt brengen. Ze beginnen in te zien dat het afgesloten zijn een nieuwe mogelijkheid van bestaan biedt en gaan overstag, al blijven met name de ouderen twijfels houden. In plaats van de muur af te breken wordt het straatnaambordje, symbool van de vroegere onderdrukking, kapotgeslagen.
Langzamerhand ontstaat er onder druk van het isolement een gemeenschappelijk leven in de straat. Het begint, op voorstel van Koelie, met 's ochtends voor iedereen koffie zetten, om zo hout voor het vuur te besparen. Ook stelt Koelie voor om voortaan samen te eten in de friettent van Sadeleer. Eerst pruttelt men nog wat, maar uiteindelijk gaat iedereen ermee akkoord, vooral omdat men persoonlijke voordelen ziet. Tevens probeert Koelie de mensen duidelijk te maken dat werken helemaal niet vervelend hoeft te zijn, als je maar voor jezelf werkt en alleen maar werkt wanneer je er zin in hebt. Zo begint Nonkel uit vrije wil schoenen te repareren en Jeanette Proust kleren te verstellen. Er komt een gemeenschappelijke kas, zodat er, via een gat in Koelies tuinmuur dat een uitweg
| |
| |
biedt naar de buitenwereld, inkopen gedaan kunnen worden. Gaston is de boekhouder. Men koopt wat zakken tarwemeel en er wordt midden op straat een oven gebouwd. Vieze zal broden gaan bakken. De broden mislukken, maar men eet ze toch maar op.
Op een nacht ontstaat er brand bij Esther. Ze kan het ondanks haar toenemende blindheid niet laten bij een kaars te lezen in bed. Gezamenlijk wordt de brand geblust, al zijn het vooral Koelie en Louisken die zich onderscheiden. De anderen gedragen zich zoals ze zich altijd gedragen: egoïstisch. Vieze gluurt naar de vrouwen in hun natte nachthemd. Het liefst van allen had hij Roza, maar die is onbereikbaar. Hij betast Hermine. Roza hoopt in haar fantasie dat iedereen in de vlammen om zal komen. Omdat haar huis is afgebrand, trekt Esther bij Koelie in.
Er ontwikkelt zich een liefde tussen Koelie en Louisken. Koelie wil een kind van haar. Hermine discussieert met Gaston over het opvoeden van de meisjes van Louisken. Er wordt voorgelezen uit boeken als Utopia, die men leent bij de bibliotheek. Vieze dagdroomt over Hermine. Hij gaat de stad in om te bedelen en van dat geld een zijden sjaal voor haar te kopen. Wie bakt er nu brood? Een probleem, want in een anarchistische vrijstaat geldt de regel ‘afspraak is afspraak’ niet.
Ook Gaston raakt, net zoals Koelie, gecharmeerd van Louisken, iets wat hem in eerste instantie schokt. Hermine heeft het inzicht dat, wanneer de ideale staat er zou zijn, er niets meer zou veranderen. Maar kan de mens daarmee leven? Zou het niet saai worden? Biedt een permanente revolutie misschien uitkomst? Ze valt met deze ideeën Gaston lastig, vooral omdat ze jaloers is op wat hij voor Louisken voelt. Wanneer Gaston Koelie bij Louisken ziet, is hij gekwetst en haakt af.
Gaston komt met het idee van de straat een plantsoen te maken. Iedereen vindt het om persoonlijke redenen een goed plan. De straatstenen worden verwijderd, de grond omgespit, perken aangelegd, groente gezaaid. André plant er bloemen. Men is voor een moment gelukkig, al loopt iedereen elkaar wel in de weg.
Roza, die niet meer door Koelie in zijn huis wordt opgesloten, blijft toch een buitenstaander, al gaat ze wel met de meisjes van Louisken om. Er is iets mis met haar knie, maar ze negeert het. Ze maakt poppen naar het evenbeeld van machtige mannen uit haar omgeving en speelt er de baas over. Zij ‘doodt’ de poppen wanneer ze er genoeg van heeft.
Louisken, zwanger van Koelie, krijgt een dochtertje, Koeline. Sadeleer verkoopt de oude kasseien van de straat. Een deel
| |
| |
van het geld dat hij hiermee verdient, stort hij in de kas. Madame Kaka houdt kippen en konijnen in het afgebrande huis van Esther. Ook zorgt ze voor een geit, die ze melkt. Het is zomer en de zon schijnt. 's Avonds zijn er discussies over de vraag of iedereen alles kan doen en laten wat hij wil.
De kinderen van Louisken lopen naakt rond in de tuin. Er verschijnt een vlinder. Iedereen is ontroerd, behalve Vieze, die de symbolische waarde van de gebeurtenis niet begrijpt. Jeanette Proust vraagt of die vlinder hier nu altijd zal blijven. Een pijnlijke vraag, want iedereen beseft daardoor het tijdelijke van alles, ook van de idylle van de straat. Zou men de vlinder willen houden, dan zou men hem aan een touwtje moeten binden: de vrolijk fladderende vlinder zou een spartelende worden. Geluk is broos en tijdelijk, het is niet anders. Vieze, die hoort dat men de vlinder wil houden, wil hem vangen en verpulvert hem per ongeluk. Een hoopje wit poeder blijft erover, meer niet.
Ook Hermine gaat naakt rondlopen in de tuin. Vieze weet niet waar hij het zoeken moet. Het verwart hem, hij voelt schroom. De meisjes van Louisken willen weten hoe kinderen geboren worden.
Hermine speelt naakt met de zwakzinnige Peu, hetgeen ontluikende erotiek tot gevolg heeft. Er vloeit een druppeltje bloed. Als Hermine op een dag Peu zoekt en hem met de rug naar haar toe ziet zitten, slaat ze haar armen op hem heen. Het blijkt Vieze te zijn, die om een kus bedelt. Hermine geeft hem er één.
De meeste straatbewoners spelen als kinderen in de tuin. Er wordt muziek gemaakt, gedanst. Maar het besef blijft dat het allemaal tijdelijk is en er ook weer slechte tijden zullen aanbreken. Hier komt bij dat sommigen, zoals Alfred, zich tekortgedaan voelen.
Hermine betrapt in een leeg huis Vieze, die aan het masturberen is. Ze is een aantal dagen ontdaan, terwijl dat eigenlijk niet meer nodig zou zijn, want in de vergeten straat zijn geen wetten die verbieden. Maar kan dat eigenlijk wel? Bestaat er een wet die geen wet is, een wet die niets verbiedt? Hermine zoekt Vieze op, die haar liefheeft. Hij is in de hemel en zij voelt een slang in zich knagen. In plaats van Vieze had het Gaston moeten zijn. Het blijft door toedoen van Hermine bij deze ene keer.
Toch blijkt Hermine zwanger. Ze moet elke dag huilen. Vieze ontloopt zijn verantwoordelijkheid en Gaston doet of zijn neus bloedt - hij had de vader moeten zijn - en vlucht in theorieën die hij uit boeken haalt. De ene dag moeten de mensen dit en de andere dag moeten ze dat, al naargelang welk
| |
| |
boek hij gelezen heeft. Hij is bang dat de straat ontdekt zal worden voordat het experiment geslaagd is. Zijn rusteloosheid levert niets op. Hij beseft dat het op de wereld een komen en gaan is, zoals elk jaar met zijn seizoenen op het voorafgaande lijkt. Eindelijk vraagt hij Hermine hoe het met haar is. Maar hij is te laat, tussen hen kan het niets meer worden.
De oudste dochter van Louisken wordt al zo groot, dat eerdaags Vieze ook naar haar zal gaan gluren. Tegen de wetten van de natuur valt niets te doen. Roza droomt niet meer, ze heeft de grens van haar fantasie bereikt. Ze maakt ook geen poppen meer, ze drinkt alleen nog maar. De oudste dochter van Louisken lijkt de poppenmakerij van haar te zullen gaan overnemen.
De oude Sadeleer sterft en wordt in de straat begraven. Koelie voelt zich gelukkig op de begrafenis. ‘Gelijk wij hier onszelf zijn, vrij zijn, dat bestaat nergens elders,’ zegt hij. Wanneer Koelie zegt dat zelfs het bezit is uitgebannen, merkt Vieze op dat Koelie niettemin Roza voor zichzelf wilde houden. Anderen vallen Vieze bij. Koelie staat alleen, samen met Louisken. De gemeenschap is in twee groepen uiteengevallen: de tevredenen en de ontevredenen.
Hermine is diep ongelukkig en hoogzwanger. Wanneer Vieze net doet alsof hij zich opgehangen heeft, om haar te tonen hoe groot zijn verdriet is na haar afwijzing, schrikt ze zo dat ze valt. Gaston vindt Hermine, badend in het bloed. Wanneer ze bijkomt, vraagt ze om Vieze. Die ontkent dat hij zich heeft proberen op te hangen. Hermine heeft een miskraam. Ze moet naar het ziekenhuis, anders zal ze sterven. Koelie beseft dat het experiment met de straat mislukt is. Niet hij regeerde, maar het noodlot. De som van alles bestaat ‘uit licht en schaduw [...], uit goed en kwaad, uit vreugde en smart’.
Hermine gaat naar het ziekenhuis. Ook Roza komt, zonder dat iemand van de straat het weet, met haar knie in het ziekenhuis terecht. Ze blijkt beendertering te hebben. Koelie bezoekt Hermine in het ziekenhuis. Hij voelt weer de onvrijheid van vroeger, voordat de straat werd afgesloten. Hij ziet Roza liggen en schrikt.
Hermine sterft, ze heeft te veel bloed verloren. Bij Roza moet een been afgezet worden. Wanneer aan Roza gevraagd wordt waar ze woont, verraadt ze bitter de straat, de droom van haar stiefvader. Ze vertelt dat niemand er zijn huur en belastingen betaalt, noch het gas, het water, de elektriciteit, en dat niemand er soldaat wordt.
Er komt een tunnel in de noordzuid-muur. Het is gedaan met de onhandige vrijheid. De straat krijgt weer een naambord en de eerste die de straat binnenkomt, is de pastoor die iets
| |
| |
gehoord heeft over de scheve verhouding tussen Koelie en zijn stiefdochter. Hij haalt Roza over om met André te trouwen, die haar al die tijd heeft aanbeden. Zij vindt alles best. Louiskens oudste dochter is de enige die zich nog verzet. Een troosteloos trouwfeest volgt, waarbij Roza haar bitterheid wegdrinkt.
De postbode is de tweede die komt. Hij heeft een belastingaanslag voor Sadeleer en oproepen voor militaire dienst voor André, Gaston en de achterlijke Peu.
Als derde komt de politie. Zij arresteren Koelie, omdat ‘hij van vrijheid durfde dromen’. De anderen blijven achter, uiteindelijk onveranderd. Ze hebben van de hele geschiedenis niets geleerd.
| |
Interpretatie
Thematiek
Vergeten straat is de beschrijving van een poging van een groep mensen om een nieuwe, op anarchistische leest geschoeide gemeenschap op te bouwen, een ideale staat waarin iedereen vrij kan leven en niemand de baas is over iemand anders. De roman laat zien dat de groep niet veel verder komt dan een paar halfslachtige pogingen: de ideale samenleving komt in de vergeten straat geen enkel moment werkelijk van de grond. Het thema van het boek is dat het ware, tegenstrijdige leven zich niet in het keurslijf van per definitie enkelvoudige idealen laat dwingen, terwijl de mens het niet kan nalaten het telkens weer te proberen. Absolute ideeën over rechtvaardigheid, vrijheid en geluk voor iedereen blijken voor de aan de weerbarstige werkelijkheid geketende mens onbereikbare sprookjes. In de realiteit van alledag bestaat niets zonder zijn tegendeel, roept elke beweging tegelijkertijd haar tegenbeweging op. Vrijheid voor de één betekent onvrijheid voor de ander, rechtvaardig handelen is tegelijkertijd onrechtvaardig handelen, afbreken blijkt opbouwen, enzovoort. In het echte leven is alles relatief, behalve de wetten van de natuur, de wetten van geboorte en dood. Vergeten straat is een aaneenschakeling van anekdotes die keer op keer illustreren dat aan het paradoxale van het bestaan niet te ontsnappen valt.
Met Vergeten straat leverde Boon een sterk relativerend, fatalistisch commentaar op de in eerste instantie ook door hem - en door meer mensen in die tijd - gewaardeerde stromingen als anarchisme en communisme. Hij vindt het belangrijk, gezien de nadrukkelijkheid waarmee het verhaal verteld wordt, dat de lezer inziet dat maatschappijvernieuwing, hoe nobel in haar streven ook, gedoemd is te verzanden. Aan de wereld zoals die is, valt uiteindelijk niets te veranderen: het noodlot (de
| |
| |
natuur) regeert, niet de idealistische mens. De natuurlijke organisatievorm van een groep mensen is en blijft er een van bazen en knechten. Alleen het machtsstreven (verlangen naar opperste, individuele vrijheid) bepaalt, naast de seksualiteit, hoe een samenleving er uitziet. Toch zullen er ook altijd mensen zijn die zich tegen deze natuurlijke inrichting verzetten, dromers van een wereld zonder knechten die, als ze tot daden overgaan, zelf slachtoffers zullen maken, zodat alles weer van voren af aan kan beginnen.
| |
Opbouw
Over Vergeten straat verscheen in 1976 een uitvoerige studie van de hand van Paul de Wispelaere getiteld Louis Paul Boon, tedere anarchist. Omtrent het utopia in Vergeten straat. Volgens De Wispelaere wordt de gehele structuur van Vergeten straat beheerst door het thema van het boek, de al genoemde ambivalentie van het bestaan. Met betrekking tot de vorm onderscheidt hij in Boons roman twee categorieën die zich antithetisch tot elkaar verhouden: aan de ene kant structuurelementen die staan voor de utopie, de opbouw van de ideale maatschappij, en aan de andere kant elementen die de onmogelijkheid van de utopie, de altijd gelijktijdig aanwezige afbraak vertegenwoordigen.
| |
Vertelsituatie
Zo speelt de verteller in Vergeten straat een dubbelrol met inhoudelijke gevolgen. Enerzijds leent hij zijn stem aan de personages en deelt hij hun beperkte gezichtspunt en hun tijdsbeleving, die door de onvoltooid tegenwoordige tijd, waarin het boek grotendeels is geschreven, open naar de toekomst is gericht. Dit is de personale kant van de verteller. Vanuit dit perspectief, in eerste instantie ook het perspectief van de lezer, lijken de inwoners van de vergeten straat vrij te zijn om hun toekomst zelf in te vullen. Anderzijds spreekt de verteller namens zichzelf en levert hij commentaar op het gebeuren: zijn auctoriële kant. Deze commentaren zorgen ervoor, naast ‘anticiperende verhaalmotieven’, dat de lezer al vanaf het begin het gevoel krijgt dat de bewoners helemaal niet vrij zijn om hun toekomst zelf in te vullen, maar dat deze gedetermineerd is.
| |
Poëtica
Zoals de auctoriële verteller zijn personale rol becommentarieert, becommentarieert hij ook zijn eigen rol. In Vergeten straat spreekt de alwetende verteller in een aantal passages zichzelf aan met ‘gij’ of ‘ge’. In deze passages corrigeert hij nogal eens eigen uitspraken of zet ze op losse schroeven. Bewerkstelligde de dubbelrol al distantiëring, ambivalentie, relativering en ironie, deze zelfbeschouwing van de auctoriële verteller versterkt de weerspiegelingen van het thema alleen nog maar. Ook de alwetende verteller weet, afgezien van het absolute heersen van de natuur, uiteindelijk niets zeker. Sommige
| |
| |
beweringen zijnerzijds roepen bij hemzelf automatisch ‘tegenbeweringen’ op: een verhaal vertellen waarin aan alles recht gedaan wordt met behulp van het gebrekkige instrument taal is bij wijze van spreken net zo onmogelijk als het stichten van een utopie met behulp van de in zichzelf verstrikte mens.
| |
Motieven
Ook de personages verhouden zich antithetisch tot elkaar en tot zichzelf. Neem Koelie en Roza. Koelie is de natuurlijke leider van de groep en de initiator van het maatschappelijk experiment in de straat. Hij is de twijfelende, realistische idealist, die weet heeft van het gevaar dat vrijheidsidealen o zo snel kunnen verworden tot verstikkende dogma's. Hij is de man die de kleine, egoïstische mens kent zoals hij zichzelf kent, de man als seksueel wezen ook, die in deze hoedanigheid in eerste instantie zijn stiefdochter Roza opsluit: als híj haar niet kan hebben, dan mag niemand haar hebben. Hij beseft niet dat hij daarmee haar ontwikkeling en liefde frustreert en zich zo een vijand van formaat creëert, die zijn uiteindelijke val zal veroorzaken. Roza is het meest tragische personage van het boek. Zij wordt eerst letterlijk door Koelie opgesloten en later, omdat ze niet beter weet, door zichzelf in haar droomwereld, die voor haar belangrijker is dan de werkelijkheid en waarin haar grenzeloze machtswellust, niets anders dan haar gefrustreerde seksualiteit, een allesbepalende rol speelt, tot aan haar eigen ondergang toe.
De strijd tussen Koelie en Roza is de centrale strijd van het boek, waarbij de andere personages een dienende, resonerende functie hebben (zo profileert bijvoorbeeld Hermine's lichamelijkheid Roza's perverse seksualiteit). Wanneer Roza de straat verraden heeft, noteert de verteller: ‘Roza lacht en Koelie weent.’ Volgens De Wispelaere is de roman naar ‘dit antithetisch eindpunt’ toegeschreven. Voor Koelie is zijn nederlaag zo totaal, dat hij niet zijn stiefdochter de schuld geeft, maar ‘het toeval, het Noodlot, God’. Hij beseft dat, ondanks zijn genuanceerde aanpak, de ideale samenleving onmogelijk is, omdat de ideale mens niet bestaat. God heeft de mens geschapen zoals hij is: beperkt, egoïstisch, opgesloten in zijn onbereikbare, persoonlijke droom en niet in staat tot ware solidariteit. ‘Leven en laten leven’ is onmogelijk omdat ‘leven’ automatisch betekent ‘de ander niet laten leven’ en zo loopt iedereen elkaar voortdurend in de weg.
Er zijn binnen de groep vier leeftijdscategorieën te onderscheiden waarbij de tegenstelling van opbouw en afbraak als motief te herkennen is. Zo staat de oude Sadeleer tegenover de kleine kinderen van Louisken en staan de volwassenen (Nonkel, dikke Wis, Alfred, Vieze, enzovoort) tegenover de jeugd (Gaston en Hermine; André vormt een uitzondering).
| |
| |
De oude Sadeleer vertegenwoordigt de bejaarde die geen mensen meer om zich heen kan verdragen en genoeg heeft van het leven. Hij representeert de natuurlijke aftakeling, de naderende dood. De meisjes van Louisken daarentegen vertegenwoordigen het zuivere begin van de mens: voor de lezer blijven ze dan ook naamloos. Maar aan elk begin komt een eind. Het oudste meisje schijnt aan het slot van Vergeten straat de maatschappelijke rol van Roza te zullen gaan overnemen. Zij is de enige die de poppenkunst van Roza (Roza's karikaturale vervorming van de haar omringende omgeving) lijkt te begrijpen.
En wat betreft vernieuwingsdrang staat de jeugd tegenover de volwassenen. De volwassenen hebben een te sterk besef van het ambivalente van het bestaan om werkelijk warm te lopen voor het experiment in de straat: door hun levenservaring zijn ze hun ontvankelijkheid voor universele idealen, die het individuele belang overstijgen, grotendeels kwijt. Het harde leven heeft ervoor gezorgd dat zij zich teruggetrokken hebben in zichzelf en dat zij dit ‘reservaat’ niet meer durven te verlaten. Ze zitten te vast aan hun verleden om nog open te staan voor het nieuwe: de toekomstdromen die ze nog hebben, zijn dan ook projecties van een geïdealiseerd deel van hun verleden. Als de volwassenen in Vergeten straat handelen, doen ze dat vooral in het verlengde van hun persoonlijke droom en niet zozeer vanuit het perspectief van een gemeenschappelijk ideaal. Maar ze zijn sowieso niet al te actief, omdat het leven hun al vaak genoeg heeft getoond dat elke handeling ook het tegenovergestelde effect heeft: halfbewust weten ze dat dromen verwezenlijken hetzelfde is als dromen vernietigen. Vandaar ook dat de meesten de symbolische strekking van de gebeurtenis met de vlinder zo goed aanvoelen.
In navolging van De Wispelaere kunnen er twee oorzaken genoemd worden waardoor het experiment in de straat mislukt: enerzijds doordat met name de volwassenen zich passief tegenover de sociale hervorming opstellen en niet uitstijgen boven hun eigen verlangens, maar anderzijds ook doordat met name de jeugd de gevolgen van haar eigen daden niet overziet. Want in Vergeten straat is het bovenal de jeugd die zich inzet om de utopische gemeenschap vorm te geven. Zij is hiertoe in staat, doordat ze nog geen besef heeft van het tegenstrijdige van de wereld. Zoals al is opgemerkt, worden hier met de jeugd vooral Gaston en Hermine bedoeld. Het is Gaston, met in zijn kielzog Hermine, die de genuanceerde ideeën van de door zijn leeftijd en wijsheid passieve Koelie vertaalt in schijnbaar werkzame dogma's. Maar van lieverlee en te laat komen zij erachter - Hermine eerder dan Gaston - dat het allemaal veel ingewikkelder, onlosmakelijker en tegen- | |
| |
strijdiger in elkaar zit dan ze dachten, dat hun daden meer kwaads dan goeds opleveren en dat andere krachten, waar ze geen vat op hebben, de seksualiteit en het machtsstreven, uiteindelijk de verhoudingen bepalen. Zij zijn dan ook, samen met Koelie en Roza op haar destructieve manier, de enigen in Vergeten straat die een bewustzijnsontwikkeling doormaken; in die zin zijn ze de hoofdfiguren van het boek.
André is wat betreft het jeugdig verlangen naar actie en openstaan voor het nieuwe een geval apart. Door zijn zwakke gestel en karakter is hij al vroeg oud: teruggetrokken in zichzelf heeft hij alleen nog maar oog voor zijn eigen, door het verleden gekleurde dromen. Maar zijn aanwezigheid in Vergeten straat nuanceert ook nog op een andere manier de tegenstelling tussen de volwassenen en de jeugd. Gaston en Hermine spelen aan het begin van het boek, dus nog voordat er sprake is van het stichten van een vrijstaat, al de baas over hem: hun inzet voor de goede zaak valt hierdoor te herleiden tot een inzet met als doel een persoonlijke droom te verwezenlijken. Gaston is zo actief omdat hij dan iedereen de les kan lezen, iets wat hij het liefste doet, en Hermine doet zo haar best omdat ze op die manier in de gunst hoopt te komen bij Gaston, haar grote liefde.
Koelie verschilt, afgezien van zijn grotere bewustzijn, eigenlijk ook niet zoveel van de andere volwassenen. Het experiment in de straat is te beschouwen als een poging van Koelie om zijn persoonlijke droom te realiseren. Tot het moment dat Koelie Roza niet meer opsluit, leven er twee zielen in zijn borst: een goddelijke, die ervoor zorgt dat hij zich niet onder de mensen begeeft en dat hij ontvankelijk is voor universele idealen zoals vrijheid voor iedereen, en een menselijke, die zich herkent in de anderen en ervoor zorgt dat, zodra hij het universele ideaal tracht te verwerkelijken, dit onbedoeld besmet raakt en verwordt tot een persoonlijk belang. Roza opsluiten betekent voor Koelie dan ook zijn menselijke kant opsluiten, Roza vrijlaten mens onder de mensen worden, volwassene onder de volwassenen (denk aan zijn relatie met Louisken).
In Vergeten straat komen twee afzonderlijke, ‘tegengestelde’ ruimtes voor: de straat versus de rest van de stad. Aanvankelijk is de straat nog onderdeel van haar omgeving, maar al snel scheidt zij zich af: pastoor, postbode en politieagent worden door Koelie expliciet uitgesloten in de hoop onder andere daardoor een nieuwe samenleving te kunnen opbouwen, een wijkplaats voor de verdrukten. Maar deze poging om zich af te zetten verzandt na wat terloopse succesjes onbedoeld in juist een imitatie van de buitenwereld met toch weer ontevre- | |
| |
den mensen, van wie er één zelfs de verantwoordelijkheid draagt voor de daadwerkelijke ondergang van de kleine gemeenschap. Het gevolg van dit alles is dat de oude gezagsdragers opnieuw het heft in handen nemen, zodat het verhaal eindigt zoals het begon. Deze klassieke cirkelstructuur ondersteunt niet alleen de thematiek, maar zorgt er tevens voor dat Vergeten straat iets krijgt van een treffende illustratie van hoe het telkens weer toegaat in de wereld.
| |
Stijl
De stijl van Vergeten straat kenmerkt zich door niet al te lange zinnen en een persoonlijk ingekleurd, Vlaams getint Nederlands. Boon maakt in de roman veelvuldig gebruik van symbolen: menig beeld kondigt verhuld de slechte afloop van het verhaal aan en sommige namen, zoals Koelie en Vieze, hebben duidelijk een symbolische lading.
| |
Context
Boons in 1942 met de Leo J. Krynprijs bekroonde debuut, de sombere sociale roman De voorstad groeit, hield geen echte breuk met het vooroorlogse Vlaamse proza in. De juryleden van de Krynprijs vreesden zelfs even dat achter het pseudoniem ‘Lowie’ onderaan het typoscript van het boek Gerard Walschap schuilging. Er is nog een alwetende verteller die geen twijfel kent en hij presenteert zijn kijk op de ken- en mededeelbare werkelijkheid als objectief. Wel was Boon feller en gedurfder dan de meeste van zijn tijdgenoten: hij beschreef de sociale ellende en de duistere driften minder versluierd. Ook was het boek door de vele figuren die erin optreden caleidoscopischer van karakter dan in die tijd gebruikelijk was.
In Abel Gholaerts (1944), Boons tweede, meer psychologische roman, raakt genoemde traditionele wijze van vertellen voor het eerst aangetast: de alwetende verteller twijfelt er soms aan of de werkelijkheid objectief ken- en mededeelbaar is. Toch rangschikt de verteller de gedachten van de verschillende personages nog volgens een bepaalde hiërarchie die overeenkomt met Boons onveranderde, fatalistische levensvisie.
De wijze van vertellen in Vergeten straat (1946), een roman waarin op de onuitvoerbaarheid van het idealisme gewezen wordt zonder er werkelijk los van te komen, verschilt niet wezenlijk van die van Abel Gholaerts: ook in dit boek zijn er nog een twijfelende, alwetende verteller en een rangschikking overeenkomstig Boons fatalistische wereldbeeld.
Mijn kleine oorlog (1947) is op dit punt daarentegen aanzienlijk vernieuwender. De verteller kijkt naar de (oorlogs)werkelijkheid met de ogen van de kleine man, maar tegelijk met die
| |
| |
van de autonome kunstenaar en geëngageerde voorhoede-intellectueel. De elkaar aanvullende en tegensprekende wereldbeelden botsen met elkaar, ze staan onverzoend naast en tegenover elkaar. Tijdens het schrijven van dit werk ontstaat een nieuw, verbrokkeld wereldbeeld, al lijkt Boon nog te aarzelen: de laatste roep waarmee de eerste druk afsluit - ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’ - verwijst ondanks alle twijfel naar een visie voorbij de verbrokkeling, verbonden met de nieuwe mens. Boon poogde in die jaren - waarin hij ook werkte als redacteur bij het communistische blad De roode vaan - te geloven in de goede mens die de rechtvaardige samenleving mogelijk zou maken.
Boon gaf die poging echter snel op en daardoor kwam de weg vrij naar zijn meest consequente breuk met de traditionele (literatuur)visie in de vorm van het tweeluik De Kapellekensbaan (1953) en Zomer te Ter-Muren (1956). Bedwong hij in zijn boeken tot dan toe nog de chaotische werkelijkheid, in De Kapellekensbaan geeft hij haar ruim baan. Hij beperkt zich niet langer tot het van buitenaf beschrijven van de verwarring, maar laat de schrijfwijze zelf chaotisch worden. In de aanhef van het boek omschrijft hij dit als ‘een plas, een zee, een chaos’. Tientallen personages, merendeels afsplitsingen van de schrijver, geven ‘1000 kleine waarheden’, die ‘samen de 100-voudige grote Leugen’ vormen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De vrijzinnigen (niet-katholieken) in Vlaanderen waren over het algemeen zeer te spreken over Vergeten straat. Zo schrijft Maarten Thijs in het communistische De roode vaan dat het boek, ondanks het mislukken van het maatschappelijk experiment, toch blijk geeft van ‘de drang naar een schooner leven in een stijlvoller gemeenschap, gegrondvest op solidariteit, die de polsslag is van het moderne leven en dus ook van de echte, met dezen bewogen tijd hartstochtelijk meelevende kunst’. Marcel Wauters noemt Vergeten straat in zijn recensie in het voormalige verzetsblad Front ‘een boek zonder levensangst’ waarin Boon diepe waarheden verkondigt die ‘misschien slechts later opgemerkt [zullen] worden’. En Piet van Aken merkt in de socialistische Volksgazet op dat na het verschijnen van Vergeten straat ‘er geen twijfel meer mogelijk [is]’ over het feit dat het oeuvre van Boon een ‘uitzonderlijke plaats’ in de Vlaamse literatuur inneemt, ‘alsof de auteur reeds aan het einde van een rijk gevulde loopbaan stond en niet zoo pas slechts zijn derde roman de wereld had ingestuurd’. Ook Hubert
| |
| |
Lampo is in het liberale maandblad De Vlaamse gids zeer positief over Vergeten straat. Hij vindt het boek zowel compositorisch als stilistisch rijper dan diens twee voorgangers en hij vindt het ook veel minder nihilistisch. ‘Ondanks het tragische einde [...] mag men thans den romancier niet langer van een negatieve bestaansconceptie beschuldigen.’
De Vlaamse katholieken waren, als ze al reageerden, negatiever over Vergeten straat. C. Bittremieux wijst in het progressieve katholieke weekblad De spectator het boek vooral op formele gronden af en Paul Hardy geeft de roman in de Boekengids, een katholiek voorlichtingsblad over recent op de markt verschenen lectuur, het ‘morele kwalificatiecijfer i à ii’, hetgeen betekent: ‘verboden tot streng voorbehouden literatuur’. Hij vindt Boon niet een auteur aan wie men ‘achteloos voorbij gaat’, maar Vergeten straat is voor hem toch ‘een werk dat men om het deprimerende klimaat en de moraalloze voorstelling verwerpt’. In het anonieme stuk in het vooruitstrevend katholieke dagblad De nieuwe standaard wordt Boon weliswaar geprezen om zijn oprechtheid, maar wordt het materialisme in Vergeten straat afgewezen en is in de ogen van de recensent het boek ook als literair werk mislukt. André Demedts sluit zich hierbij aan. Hij schrijft in het katholieke Nieuws van de dag dat de roman, ondanks ‘de bezielende adem van de grote gedachte, [...] een zeer bedenkelijke inhoud’ heeft en ‘te sterk propagandistisch [is] om de gave schoonheid van de hoogste kunst te bezitten’.
Ook de vrijzinnige pers in Nederland was positief over Vergeten straat, zij het minder uitgesproken dan de Vlaamse. Zo geeft de Vlaming Karel Leroux zijn kritiek in de liberale Nieuwe Rotterdamsche courant de titel ‘Poëzie op den mesthoop’ mee en schrijft Peter van Steen in het links-socialistische blad De vlam dat Vergeten straat ‘wemelt van de suggestieve details’. Van Steen vindt Boon ‘een scherp waarnemer’, al zou hij wel ‘de moeite moeten nemen, zich een techniek eigen te maken, [want] de chaotische vorm werkt storend en vermoeiend’.
In de Nederlandse katholieke bladen was men daarentegen weer net zo negatief over Vergeten straat als in de Vlaamse. Gabriël Smit schrijft in het katholieke blad De nieuwe eeuw dat Vergeten straat weliswaar ‘blijk geeft van bijzonder talent’, maar Boons in de roman zichtbaar geworden levenshouding maakt het toch ‘noodzakelijk [...] aan het lezen van [het] boek menig voorbehoud te verbinden’. Ook voor de Vlaming R.F. Lissens is ‘weinig lectuur’ als onder andere Vergeten straat ‘zo misselijk’. Boons ‘onrustig bloed vertroebelt te zeer zijn oog’, aldus Lissens in het katholieke blad Roeping, ‘dan dat hij benevens de ellende ook de grootheid van de mens en de verzoe- | |
| |
ning voor deze tegenstelling zou ontdekken’. Wel vindt hij Boon ‘een geboren verhaler’.
Aan de herdrukken van Vergeten straat werd in zowel de Vlaamse als de Nederlandse pers weinig tot geen aandacht meer besteed. De recensies die verschenen, waren overwegend positief.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Louis Paul Boon, Vergeten straat. Tweede druk, Amsterdam 1961.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
M. Thijs, Enkele opmerkingen bij Vergeten Straat door Louis Paul Boon. In: De roode vaan, 19-9-1946. |
M[arcel] W[auters], Vergeten Straat. Een boek zonder levensangst. In: Front, 13-10-1946. |
Piet van Aken, Vlaamsch proza: Louis-Paul Boon, een litteraire nihilist? In: Volksgazet, 24-10-1946. |
C. Bittremieux, Vergeten Straat, door Louis-Paul Boon. In: De spectator, 10-11-1946. |
Paul Hardy, Romankroniek. Louis-Paul Boon. Vergeten Straat. In: Boekengids, algemeen Nederlandsch critisch-bibliografisch tijdschrift, nr. 9, november 1946, jrg. 24, p. 302. |
Karel Leroux, Poëzie op den mesthoop. Roman van een jongen Vlaamschen schrijver. In: Nieuwe Rotterdamsche courant, 18-12-1946. |
[Anoniem], Louis-Paul Boon. Vergeten Straat. In: Het laatste nieuws, 25-12-1946. |
Remi Boeckaert, Vergeten Straat. L.-P. Boon. In: Arsenaal, tijdschrift voor letterkunde, nr. 12, december 1946, jrg. 2, p. 419. |
[Anoniem], Jonge Vlaamsche romans. Louis Paul Boon en Piet van Aken. In: De nieuwe standaard, 4-1-1947. |
Peter van Steen, De Vlaamse letterkunde. Verheugende ontwikkeling zet zich voort. In: De vlam, 25-1-1947. |
H[ubert] Lampo, Twee die iets te vertellen hebben. In: De Vlaamse gids, algemeen maandschrift, nr. 1, januari 1947, jrg. 31, p. 12-14. |
André Duflou, Louis-Paul Boon vestigt zijn faam met zijn Vergeten Straat. In: Het parool, 9-2-1947. |
André Demedts, [Over Louis Paul Boon en Vergeten straat]. In: Dietsche warande & Belfort, tijdschrift voor letterkunde, kunst en geestesleven, nr. 3, maart-april 1947, jrg. 47, p. 167-169. |
H[ubert] Lampo, [Over Mijn kleine oorlog en Vergeten straat]. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, nr. 12, 1947/1948, jrg. 2, p. 1305-1306. |
André Demedts, De Vlaamse roman sedert de bevrijding. Proeve van een overzicht. In: Nieuws van de dag, 13-8-1947. |
G[abriël] S[mit], [Over Vergeten straat]. In: De nieuwe eeuw, 27-9-1947. |
R.F. Lissens, Louis-Paul Boon. Korte karakteristiek. In: Roeping, nr. 7, juli 1948, jrg. 25, p. 375-378. |
Elisabeth Augustin, Louis Paul Boon. In: Het woord, maandblad voor de nieuwe Nederlandse letterkunde, nr. 4, 1948/1949, jrg. 3, p. 84-91. |
M. de Kock, Utopia der vrijheid. In: Tijd en mens, nr. 6, juli-augustus 1950, jrg. 1, p. 225-238. |
J. Roeland Vermeer, Boon op reis en thuis. In: De Maasbode, 21-5-1955. |
J[ohan] W[inkler], Droevig zotte kroniek. In: Het parool, 19-6-1961. |
J[anine] d[e] R[op], Vergeten Straat herdrukt. In: Vooruit, 13-7-1961. |
| |
| |
[Leo Geerts], Louis Paul Boon, Vergeten Straat. In: De nieuwe, 20-10-1965. |
Jan Klein, Vergeten Straat. 4e dr. In: Idil, januari 1970, fichenr. 4096. |
Paul de Wispelaere, Louis Paul Boon, tedere anarchist. Omtrent het utopia in Vergeten straat. 's-Gravenhage 1976. |
Louis Paul Boon, Willem Elsschot, Als een onweder bij zomerdag. De briefwisseling tussen Louis Paul Boon en Willem Elsschot. Bezorgd door Jos Muyres & Vic van de Reijt. Amsterdam 1989, p. 45. |
Louis Paul Boon, Brieven aan literaire vrienden. Bezorgd en van een voorwoord voorzien door Jos Muyres. Amsterdam 1989, p. 16. |
lexicon van literaire werken 31
augustus 1996
|
|