| |
| |
| |
Louis Paul Boon
Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht
door Bert Vanheste
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Pieter Daens van Louis Paul Boon (*1912 te Aalst; †1979 te Erembodegem) werd in november 1971 uitgegeven door De Arbeiderspers/Querido te Amsterdam. Tot eind 1989 verschenen acht ongewijzigde drukken. De totale oplage bedraagt 25 000 exemplaren.
In een ‘Woord vooraf’ deelt de auteur mee dat hij vijf jaar lang gewerkt heeft aan het verzamelen van documentatie over de sociale strijd in Aalst. Uit dat voorwoord en uit interviews blijkt dat Boon in historische studies en oude kranten overvloedig en boeiend materiaal vond over de opkomst van het Aalsterse socialisme en van de radicale christelijke arbeidersbeweging rond priester Adolf Daens (1839-1907). Uit ‘zestienhonderd dichtbeschreven vellen’ construeerde hij Fabrieksstad Aalst, in afleveringen gepubliceerd in het Aalsterse, socialistische Vlaams weekblad Voor allen van 4 oktober 1969 tot 31 mei 1975. In 1970 werkte de auteur die versie om tot Pieter Daens. Reeds in Fabrieksstad Aalst stond Pieter Daens centraal; bijna twee jaar na het verschijnen van het boek bevorderde Boon hem vanaf het hoofdstuk ‘1899: De Stokslagers’ ook in het weekblad tot ik-verteller. In de aflevering van 2 april 1972 deelde hij in een kader mee: ‘Het nu volgend verdere relaas van de sociale en politieke strijd in de fabrieksstad Aalst wordt in de “ik-vorm” verteld door Pieter Daens, hem in de mond gelegd door de schrijver van dit boek.’ Vanaf die week werd de weekbladtekst op een letter of een komma na identiek aan die van het boek. Overigens waren de verschillen ook voordien - afgezien van het vertelperspectief - onbeduidend.
Het op de voorgrond plaatsen van de sociaal bewogen, lokale journalist Pieter Daens (1842-1918), broer van Adolf, bood
| |
| |
de auteur de mogelijkheid zijn materiaal te selecteren, te ordenen en te laten vertellen door een ooggetuige met wie hij zich sterk verwant voelde op grond van zowel zijn ‘nimmer verflauwende liefde voor de kleine man’ als zijn ‘gevoel voor humor’ en ‘inzicht in al het betrekkelijke’.
Pieter Daens werd door de uitgever gepresenteerd als een boek, als Boons magnum opus, niet als een roman. De flaptekst vermeldt slechts dat het feitenmateriaal ‘op bijna romantechnische wijze verteld is’. Een dergelijke combinatie van feiten met literaire vormgeving verwijst naar de historische roman. Zowel literair als geschiedkundig geschoolde recensenten hebben het boek inderdaad als een (historische) roman opgevat.
In zijn ‘Woord vooraf’ legt de auteur er de nadruk op dat zijn boek ‘geen enkel woord fantasie’ bevat, dat hij de sociale strijd ‘zo objectief mogelijk’ wou beschrijven. Deze intentie wordt bevestigd door de opname van 32 reprodukties naar tekeningen, foto's en documenten, door een wetenschappelijk uitziende inhoudsopgave en door een (minder wetenschappelijk verzorgde) lijst van geraadpleegde boeken, archieven en bladen.
Het eerder subjectieve karakter van het boek blijkt reeds enigszins uit de ondertitel en uit de vier motto's die ontleend zijn aan Pieter en Adolf Daens, aan Smid Lambrecht en aan een socialistisch strijdlied. De auteur blijkt emotioneel betrokken te zijn bij het onrecht, de solidariteit en de strijdvaardigheid.
Pieter Daens beslaat, inclusief voorwerk, Woord vooraf, inhoudsopgave, nawoord en lijst van geraadpleegde werken, maar exclusief de 32 pagina's reprodukties, 661 bladzijden. Het bestaat uit zes delen (‘Boeken’) die deels een wetenschappelijke, deels een wat meer literaire titel dragen (De cijnskiezers, Meervoudig stemrecht, Voor algemeen stemrecht; tegenover: Voor recht en vrijheid, Onze doden, Bij naderend onweer). De delen bestaan uit vier tot zeven hoofdstukken met wetenschappelijke titels. Alle 29 hoofdstukken, op drie na, geven de geschiedenis van één jaar weer van 1885 tot 1914. Twee hoofdstukken omvatten twee jaren: 1887-1888 en 1889-1890. Het eerste hoofdstuk beslaat de periode 1840-1884. In een nawoord geeft een andere verteller een beknopt overzicht van Pieter Daens' laatste levensjaren (1915-1918).
| |
| |
| |
Inhoud
Boek een De cijnskiezers
Pieter Daens is het verhaal van drie decennia sociale en politieke strijd in Vlaanderen. Tegen het eind van zijn leven kijkt de volkse journalist en parlementariër Pieter Daens terug op de bewogen laatste vijftien jaren van de negentiende en de eerste vijftien jaren van de twintigste eeuw. Hij vat zijn persoonlijke geschiedenis op als knooppunt van de economische, sociale, politieke en ideologische ontwikkelingen in de kleine stad Aalst en het omliggende platteland ten westen van Brussel.
Het verhaal begint, zowel op het persoonlijke als op het maatschappelijke niveau, bijna idyllisch. In het nog bijna middeleeuwse stadje wordt Pieter Daens, zoon van een ambachtsman en een mutsenmaakster, ‘een aankomend dagbladschrijvertje’. Voor het weekblad van de katholieken van de oude stempel schrijft hij lichtvoetig over lokale gebeurtenissen en figuren. Hij kijkt op naar zijn broer Adolf die bij de jezuïeten geleerdheid opdoet en uiteindelijk priester wordt. Zelf kiest hij voor de literair-journalistieke middenweg tussen het volkse en het intellectuele. Als schrijver - ook van verhalen - is hij betrokken bij de oprichting van een vlaamsgezinde en katholieke letterkundige kring. Omstreeks 1870 wordt hij drukkeruitgever van Het Land van Aalst en vanaf 1872 ook van een tweede weekblad: De Werkman. Zijn huwelijk op 32-jarige leeftijd met de 21-jarige dochter van een welgestelde leerlooier bekroont een snelle, zij het bescheiden carrière.
Tot het einde van de jaren zeventig is Pieter Daens zich amper bewust van de maatschappelijke realiteit. De oprichting van textielfabrieken, de groei en verpaupering van een arbeidersklasse, de opkomst van een nieuwe generatie fanatieke katholieken - de Bokken -, het ontgaat hem niet; toch blijven het losse feiten, hem verteld en door hem voortverteld tot lering en vermaak. Wel laat hij zich meeslepen in de verbitterde schooloorlog (1879-1884) tegen de liberalen die het aandurfden de katholieke dominantie in het gemeentelijk lager onderwijs tegen te gaan. Hij schrijft hekeldichten tegen de geuzen en de vrijmetselaars en spoort zelfs aan de niet-katholieke onderwijzers eruit te gooien: ‘We mogen dat vuil ras niet meer voeden en vetten.’ (p. 33)
In 1884 winnen de katholieken de landelijke verkiezingen. Zij zullen tot de Eerste Wereldoorlog aan de macht blijven. Symbool van die macht is de Franstalige, ultra-conservatieve Aalsterse leider Charles Woeste die elke structurele oplossing van het sociale probleem van de hand wijst.
Geleidelijk aan gaan de ogen van Pieter Daens open. Hij ziet en ruikt de misère. Hij is vervuld van medelijden. Hij
| |
| |
vreest de onzedelijkheid en het geloofsverval. Hij stelt vast dat de liberale fabrikanten humaner en verstandiger zijn dan de katholieke. Hij maakt de oprichting van de socialistische katoenwerkersbond en coöperatieven mee. Als in 1891 de encycliek Rerum Novarum verschijnt, ziet een aantal vooruitstrevende katholieken, onder wie Adolf en Pieter Daens, daarin de grondslag van een christelijke, zelfs socialistische beweging. Een aanzienlijk grotere groep interpreteert de boodschap van Leo xiii als steun aan het christen-democratische anti-socialisme. De katholieken die in Aalst en in het land aan de macht waren, stelden de eenheid van de conservatieve katholieke partij boven alles; zij zagen in de hervormingsgezinden scheurmakers, verraders die te vuur en te zwaard bestreden dienden te worden, overigens in de eerste plaats door het tegengaan van veranderingen in het kiesstelsel. De grondwet van 1831 beperkte immers het stemrecht tot de bemiddelden (betalers van een aanzienlijk bedrag aan belastingen of cijns) en tot de ontwikkelden (universitair gediplomeerden, onder wie veel geestelijken).
| |
Boek twee Meervoudig stemrecht
In 1893 wordt - onder zware druk van stakingen en betogingen waarbij enkele tientallen doden vallen - het meervoudig stemrecht ingevoerd: alle mannen krijgen één stem, rijken en ontwikkelden twee of drie. De tijd is rijp voor de oprichting van de ‘Christen Volkspartij’, van meet af aan bekend als het daensisme. De nieuwe partij wordt genadeloos bestreden door katholieke politici en geestelijken onder leiding van Woeste en de Gentse bisschop Stillemans, die achter de antisocialisten stond. Leden van de partij worden gebroodroofd, zieleherders waarschuwen tegen het lezen van de daensistische bladen en verkondigen dat wie voor pastoor Daens stemt verdoemd is ‘zonder genade, zonder mogelijke absolutie’. Adolf krijgt het verbod opgelegd nog in het openbaar de mis te lezen. Toch wordt hij in 1894 tot volksvertegenwoordiger gekozen.
Woeste, gesteund door koning Leopold ii, doet een beroep op de paus, die priester Daens in Rome ontbiedt, weigert hem te ontvangen, en hem schriftelijk berispt omdat hij zich ophoudt in het gezelschap van revolutionairen en verdeeldheid zaait. Adolf beperkt zijn politieke activiteiten tot zijn parlementaire werk. In de Kamer bereikt zijn conflict met Woeste een dramatisch hoogtepunt als hij de katholieke overwinning in de Aalsterse gemeenteraadsverkiezingen aanvecht op grond van de massale omkoperij en de ‘tonnen bier, duizenden hespen en kilometers worsten’ die uitgedeeld werden.
In de tweede helft van de jaren negentig begint een perio- | |
| |
de van economische bloei.
| |
Boek drie Voor algemeen stemrecht
Die komt, zeker in Aalst, slechts langzaam de arbeiders ten goede. Om de voorrechten van enkele katholieke families te beschermen, vormen de Bokken een gewapende militie, ‘de stokslagers’. Dat werkt de samenwerking van de daensisten met de socialisten en liberalen in de hand. Priester Daens buigt voor het katholieke gezag en stelt zich niet meer verkiesbaar. Pieter vervangt hem, wordt echter niet gekozen. Daarmee houdt de vervolging niet op. Na eindeloos gesol wordt de priester overgeplaatst naar Brussel waar hij de mis mag opdragen in een tehuis voor gestrafte en zieke geestelijken. Als hij dat afwijst, wordt het hem verboden de mis nog op te dragen. Verbitterd besluit hij opnieuw in de politiek te gaan en deel te nemen aan de strijd voor het algemeen stemrecht en het verplicht onderwijs. In die jaren proberen de daensisten, zonder veel succes, in navolging van de socialisten coöperatieve bedrijven, ziekenfondsen en vakverenigingen op te richten.
| |
Boek vier Voor recht en vrijheid
Adolf Daens, nu handelsreiziger in olie en wijn, komt in 1902 opnieuw in de Kamer, als vertegenwoordiger van Brussel, naast De Backer voor Aalst. De samenwerking met de socialisten verloopt moeizaam vanwege het felle antiklerikalisme van hun leiders en vanwege hun zelfvertrouwen dat zich nu ook uitdrukt in de oprichting van socialistische weverijen en andere bedrijven. De opkomende, onbuigzame socialistische leider Alfred Nichels ligt de volkse Pieter Daens niet en in de eigen partij komt een rechtervleugel opzetten. Als De Backer in 1904 overlijdt, volgt Pieter hem op als volksvertegenwoordiger. Hij ontpopt zich als een politicus van het alledaagse: het gevaar op spoorwegovergangen, de slechte aardappelen in het leger, de hongerlonen, maar ook het gebruik van de Vlaamse taal.
| |
Boek vijf Onze doden
In 1906 wordt Adolf niet herkozen. ‘Door de kerk verstoten en onteerd, door haat en broodroof vervolgd, en gekweld door de hartziekte die hem voor steeds langduriger perioden aan het ziekbed kluisterde, bood hij een afgetakelde aanblik, waarbij ik soms de tranen in de ogen kon krijgen.’ (p. 454) De aftakeling is ook geestelijk. Hij is niet langer opgewassen tegen de druk die de geestelijkheid op hem uitoefent. Hij lispelt een onderpastoor na: ‘Indien ik als priester ongehoorzaam was aan mijn bisschop, ik vraag er vergiffenis om.’ De katholieke kranten kunnen nu berichten dat priester Daens op zijn sterfbed de Christen Volkspartij heeft afgezworen. Op 15 juni 1907 overlijdt priester Daens. Hij wordt niet met de ‘priesterlijke eer’ begraven, er zijn geen vertegenwoordigers van de katholieke partij en kerk. Maar voor het volk van Aalst is en blijft hij een symbool.
| |
| |
De dood van de denker van de partij heeft aanvankelijk geen negatieve gevolgen. Pieter wordt met een ongekend aantal stemmen herkozen. Op iets langere termijn blijken hem de kracht en het inzicht te ontbreken om de jongeren in de partij in het oude spoor te houden. De meesten komen uit de middenstand; zij hebben nauwelijks oog voor de sociale strijd.
| |
Boek zes Bij naderend onweer
Pieter Daens wordt in 1911 ook gemeenteraadslid. Niet zonder zelfbeklag ondergaat hij zijn ziektes en de beschuldigingen aan zijn adres van de zijde van ambitieuze partijleden. Hij steunt de staking voor het algemeen enkelvoudig stemrecht, maar die mislukt. Hij kan niet beletten dat zijn partij opschuift naar een rechts-flamingantisme.
Dan breekt de oorlog uit. Zijn zoon Franz sneuvelt. Zijn gezondheid gaat achteruit. Nog één keer wint zijn gevoel voor humor het als hij het krantebericht dat meldt dat hij overleden is, overneemt in zijn eigen blad. In maart 1918 overlijdt hij echt. Het daensisme was toen in feite al jaren ter ziele. Een jaar later wordt het algemeen enkelvoudig stemrecht (voor mannen) ingevoerd. Zijn antisocialistische tegenstander Van Schuylenbergh wordt als christen-democraat gekozen en ook Alfred Nichels - die later de eerste socialistische burgemeester van Aalst zal worden - komt in de Kamer.
| |
Interpretatie
Titel
De titel van Boons boek geeft aan dat Pieter Daens de hoofdrol speelt. Hij is inderdaad èn verteller èn belangrijkste personage. Met zijn ogen kijkt de lezer naar de verbeelde werkelijkheid. De eerste twee woorden van de ondertitel suggereren dat Pieter Daens' blik gericht is op de arbeidersstrijd, sterker, dat Daens de verpersoonlijking is van die strijd. De vlag dekt evenwel slechts een deel van de lading.
De verteller Pieter Daens is voornamelijk in het eerste en het laatste boek ook de hoofdfiguur. In het tweede en vijfde boek is dat veeleer priester Daens, in boek vier Alfred Nichels en in boek drie treden twee groepen naar voren: de stokslagers en het proletariaat. De laatstgenoemde groep treedt ook in de andere delen op als collectief personage. De historicus Van Isacker vat het naamloze, arme volk van Aalst zelfs op als tweede hoofdpersonage. Dit neemt niet weg dat Pieter Daens en het proletariaat zelfstandige personages zijn. Zij ontwikkelen zich voor een groot gedeelte los van elkaar. De gevoelssocialist Daens houdt van het arme volk dat hem aanbidt, maar uiteindelijk eieren kiest voor zijn geld en trouwt met de socialisten of met de christen-democraten. Kortom: de arbei- | |
| |
dersstrijd valt slechts zeer ten dele samen met die van Pieter Daens.
Inmiddels is het optreden van een tot op zekere hoogte volwaardig collectief personage in de eigentijdse Nederlands letterkunde opmerkelijk. De introductie van een sociale groep als subject stelde Boon in de gelegenheid zijn boek een oorspronkelijke thematiek mee te geven.
| |
Thematiek
Reeds in het eerste deel zien alle belangrijke thema's het licht: de sociale bewustwording van Pieter Daens en zijn keuze voor solidariteit met de machtelozen; de industrialisatie van Aalst en de opkomst van enkele families die niet alleen het economische maar ook het sociale, politieke, culturele en ideologische leven gaan beheersen; de groei van een verpauperend proletariaat, weggestopt in arbeidersgetto's waar het lichamelijk en zedelijk vervalt maar ook tot verzet komt; de verbeten strijd tussen de even genadeloze als bekrompen conservatieven en de opkomende daensistische en socialistische bewegingen. Deze thema's bepalen de structuur van het boek. Een aantal ondergeschikte thema's geeft dat skelet vlees en bloed: de goedmoedigheid en de humor van Pieter, de tegenstellingen binnen de daensistische partij en tussen de politici en de subculturelen bij de socialisten, het verkiezingscircus, de persoonlijke misère van vriend en vijand, de ziekte van Adolf en Pieter Daens, de oorlog...
| |
Motieven
Al die motieven worden opgenomen in een vlechtwerk waarvan het ordeningsprincipe de visie van Pieter Daens is. Vanuit zijn bewustzijn omstreeks 1915 lopen lijnen naar zijn eigen verleden, naar zijn mede- en tegenstanders. Hij erkent de betrekkelijkheid van de figuren, van hun idealen en conflicten. Mede- zowel als tegenstanders zijn kleine helden, zij voeren een heroïsch nummer op, niet zinloos, wel machteloos. De misstanden die zij bestrijden, worden - vaak buiten hen om - opgelost en opgevolgd door nieuwe. Dat is het klein-tragisch grondmotief.
| |
Vertelsituatie
De keuze van Pieter Daens als meespelend ik-verteller is ongetwijfeld van beslissende betekenis geweest voor Boons boek. Dit literaire procédé stond hem niet alleen toe een eenheid te scheppen, het maakte ook de stap van geschiedschrijving naar literatuur mogelijk: de schrijver en met hem de lezer konden daardoor het historisch materiaal als levend, als subjectief ervaren. Het zou nochtans onjuist zijn te veronderstellen dat Boon dit effect uitsluitend met behulp van Pieter Daens kon bereiken. Boon zelf verloor klaarblijkelijk uit het oog dat hij al in 1966 aan Gaston Durnez had verteld dat hij zevenhonderd pagina's klaar had van een boek over priester Daens, een soort kroniek, een ‘dagboek achteraf’. Uit dit
| |
| |
vraaggesprek blijkt dat Adolf Daens hoofdpersonage, waarschijnlijk zelfs ik-verteller was. De auteur schoof priester Daens naar voren als christen of groene socialist die de klassenstrijd en de staatsinmenging in grote bedrijven goedkeurde, een voorloper die ‘tachtig jaar te vroeg geboren werd. Hij trachtte lang vóór de Eerste Wereldoorlog al te verwezenlijken wat pas Joannes xxiii zou beginnen te propageren.’ Klaarblijkelijk wou Boon, in overeenstemming met de tijdgeest omstreeks 1966, een bijdrage leveren aan de gemeenschappelijke strijd van gelovigen en ongelovigen tegen sociaal onrecht. Op 4 oktober 1969 echter schrijft hij in zijn ‘Woord vooraf’ bij de eerste aflevering van Fabrieksstad Aalst dat hij Pieter Daens als centrale figuur heeft genomen omdat deze hem het meest nabij stond. (De formulering is nagenoeg identiek aan die van het ‘Woord vooraf’ in Pieter Daens). Het zal duidelijk zijn dat we dit moeten lezen als: die hem in 1969 het meest nabij stond. In 1966 was dat wellicht priester Daens en vóór 1950 zelfs in zekere mate de kleine man.
De keuze voor Pieter Daens als verteller stelde Boon in staat zijn werk een zeldzame echtheid en menselijkheid mee te geven. De keerzijde van de medaille is dat een relativerende, wijze man met een wat beperkte horizon, het boek niet de gedrevenheid en de geladenheid van Boons grote werken kon meegeven. Boons keuze betekende ook het voorrang verlenen aan het spontaan-menselijke, aan het hart, en het terugdringen van het politieke, van het verstand. De lezer wordt uitgenodigd zich te identificeren met de nobelste en sympathiekste vertegenwoordiger van een vaag socialisme. Zo ervaart hij de ondergang van het daensisme als tragisch; de kleinburgerlijke achterban en belangen blijven verborgen. Pieter houdt hem af van vragen over het partijprogramma dat Adolf in 1893 opstelt door te vertellen dat het overeenkomsten vertoont met dat van ‘onze vrienden’ te Brussel en Luik. Uit de recensies blijkt dat de lezer op een vergelijkbare wijze, door het zich inleven in enkele aangrijpende gevallen van armoede en onrecht, de illusie krijgt dat hem een brokstuk authentieke arbeidersgeschiedenis aangereikt wordt. Het is echter evident dat hij niet minder, maar ook weinig meer dan de visie van een meevoelende buitenstaander leest. Boons verteller heeft geen toegang tot een alternatieve geschiedschrijving aangezien in zijn bronnen de arbeiders zelden en de vrouwen bijna nooit het woord kregen.
Meer in het algemeen biedt de keuze voor een ik-verteller de auteur grote mogelijkheden en legt ze hem aanzienlijke beperkingen op. Boon heeft niet alle kansen benut. Belangrijkst is dat hij de psychologische diepgang grotendeels liet liggen.
| |
| |
Pieters innerlijk, zijn seksualiteit, zijn gezinsleven, zijn verhouding tot Adolf, het blijft in het schemerduister tussen documentaire en roman. Daar staat tegenover dat Boon de mogelijkheden van het gekozen perspectief verbreed heeft door de persoonlijke, subjectieve kijk van Pieter Daens aan te vullen met het objectiverende van de terugblik. De ik-verteller en de auctoriale vertelsituatie komen hier dicht in de buurt van de hij-verteller en de personale vertelsituatie. De oud en wijs geworden Pieter Daens kijkt niet zonder zelfkritiek en op enige afstand achterom. Kenmerkend hiervoor is een opmerking als: ‘En hiermee moet ik dan een periode uit mijn leven behandelen die niet mijn mooiste is geweest...’ (p. 30) Menige interpretator is gestruikeld over een zin waarin de distantiëring een postume dimensie bereikt: ‘Ik zou het zuiver algemeen stemrecht bij leven zelfs niet meer meemaken’ (p. 593). Liet Boon hier een steek vallen? Of ontdekken we hier de averechtse kant van Boons identificatie? Boon kroop in de huid van Daens; daardoor overleefde Daens in Boon.
Van Bork heeft erop gewezen dat Boon een andere beperking verbonden aan het gekozen perspectief achter zich laat. De ik-figuur is slechts op de hoogte van door hemzelf beleefde feiten. Boon laat Daens dankbaar gebruik maken van de gedrukte bronnen die hij als schrijver raadpleegde. Wij zouden daaraan toe kunnen voegen dat hij even probleemloos informatie uit latere studies ter beschikking kan stellen van zijn verteller, aangezien de historici nu eenmaal over geen andere bronnen beschikken dan de historische feiten; met andere woorden, zelfs als deze informatie niet voorkwam in de bladen die Daens las, had ze erin kunnen staan. Boon heeft gretig gebruik gemaakt van deze kansen. De opgenomen informatie over de historische gebeurtenissen is buitengewoon rijk en veelzijdig, zij het soms met een wat grotere nadruk op de politieke strijd en in sommige hoofdstukken ten koste van de literaire beleving.
| |
Stijl
De stijl van Pieter Daens sluit volmaakt aan bij het perspectief en de visie. Boon heeft niet alleen talloze fragmenten uit de geschriften van Pieter Daens overgenomen of geparafraseerd, hij heeft ook diens gemoedelijk vertellende schrijfwijze voor het hele boek aangewend. Deze stijl en taal worden veelal als volks opgevat, hetgeen vanzelfsprekend niet kan betekenen dat Daens en Boon schrijven zoals het volk uit de Aalsterse arbeiderswijken praat. Het volkse blijft beperkt tot overname van wat woorden en uitdrukkingen uit de streektaal, tot een enigszins Vlaamse zinsbouw en misschien vooral tot een taalgebruik waarin de zeggingskracht voorrang krijgt op het logisch-grammaticale. Pieter beschrijft zijn korte kennisma- | |
| |
king met de cel zo: ‘Schoon manieren hebben ze op 't stadhuis! Kermis, juist op de noen, ze vragen of ik daar bezoek wil brengen en als ik aankom, geen hesp, geen vlaai, zelfs geen worsten.’ (p. 317) Die grondtoon verlevendigt en vermenselijkt ongetwijfeld het relaas van enkele decennia strijd. Niettemin blijft Daens de chroniqueur die volledigheid nastreeft, die te zelden kiest voor het exemplarische.
| |
Context
In een groot gedeelte van Boons oeuvre kan de lezer de stad Aalst omstreeks de eeuwwisseling herkennen. Boons voorkeur voor die ruimte en die tijd is het duidelijkst in meer sociologisch georiënteerde romans als De voorstad groeit, De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren. In laatstgenoemde twee meesterwerken voegde Boon daar een tweede tijdslaag aan toe: in de ‘actuele roman’ confronteerde hij de oude tijd met de jaren na de Tweede Wereldoorlog. In meer psychologische romans als Menuet, Niets gaat ten onder en Als onkruid bloeit bleef hetzelfde milieu, maar dan omstreeks de Tweede Wereldoorlog. In Wapenbroeders en De bende van Jan de Lichte situeerde Boon zijn vertrouwde thema's in een verder verleden en deels ook op het platteland rond Aalst of nog verder. In Pieter Daens trok de auteur zich opnieuw terug in zijn geboortestad en -streek omstreeks 1900.
Reeds in zijn debuut De voorstad groeit verwoordde Boon de kern van zijn wereldbeeld: ‘Het leven is een wiel, het draait en ge ziet altijd iets nieuws en ge ziet altijd hetzelfde.’ Vooruitgang is er niet. Wel wekt het wentelen telkens weer de hoop op een betere mens en wereld. De omwenteling van het wiel duurt een leven, een jaar of zestig, zeventig. In Boons traditionelere romans werd die periode chronologisch doorlopen. Tijdens het schrijven van De Kapellekensbaan ontdekte hij een meer experimentele schrijfwijze: het oorspronkelijke, chronologische verhaal van Ondine's levensloop werd voortdurend onderbroken door verhalen, maar ook door beschouwingen en commentaren uit de latere tijd, die van de schrijver. In samenhang werd afstand gedaan van de alwetende verteller; de werkelijkheid werd waargenomen vanuit diverse, vaak botsende gezichtspunten. Ook in Menuet leidde de confrontatie van de standpunten van de man, het meisje en de vrouw niet tot een eenduidige visie op de (verbeelde) werkelijkheid. In Pieter Daens deed Boon een flinke stap terug naar een traditionele, pre-chaotische visie en schriftuur. De verteller weet zeer veel en zijn kennis is rotsvast. Boon, de critici en de historici heb- | |
| |
ben zeer de nadruk gelegd op de historische betrouwbaarheid, het waarheidskarakter van het boek. Al gaat het om dezelfde historische situering, toch is Pieter Daens ver verwijderd van De Kapellekensbaan, dat kenmerken vertoont zowel van het modernisme (erkenning van de wereld als chaos en van het problematische, subjectieve karakter van alle kennis; niettemin vertrouwen in de kunst als ordening van de chaos, als unieke toegang tot de werkelijkheid) als van het postmodernisme (erkenning van de absolute subjectiviteit, onkenbaarheid van de wereld; radicale twijfel aan het vermogen van taal de werkelijkheid uit te drukken). Deze stap terug van
Boon sloot aan bij een trend die zich omstreeks 1970 ook in de Nederlandse literatuur aftekende; na de beklemtoning van het fictionele volgde een golf van belangstelling voor ‘faction’, waarin de getrouwe weergave van de historische feiten aan de hand van verslagen en documenten vooropgesteld werd.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De overgrote meerderheid van de critici en historici heeft zich probleemloos geconformeerd aan Boons literatuuropvatting. Zij benaderen Pieter Daens als menselijk document, als - literaire - bron van historische kennis. De meesten vatten Boons Aalst uit het verleden op als exemplarisch. ‘De micro-wereld van deze roman is het kleinbeeld van de macro-wereld van nu, waarin met gelijke middelen op heel grote schaal een gelijk gevecht wordt gevoerd.’ (Kees Fens in de Volkskrant) Enkele aanstormende ‘nieuw-linksen’ brengen daartegen in dat Boons visie op de wereld vrij beperkt is. Vogelaar ziet in de keuze van Pieter Daens als verteller een verenging van het perspectief; de radicale socialistische strijd wordt herleid tot ‘gedrijf van politieke strebers’, de lotsverbetering van de arbeiders wordt toevertrouwd aan sociale werkers en kapitalisten van goede wil. Bert Brouwers wijst op ‘de beperktheid van het duo Daens-Boon’ die blijkt uit de afzondering van dit brok Aalsterse geschiedenis: ‘Alles lijkt voltooid verleden tijd. Dat drie kwart eeuw later gelijkaardige toestanden (...) schering en inslag zijn in het grootste gedeelte van de wereld, lijkt niets met dit verhaal te maken te hebben.’ Uiteraard verbinden deze kritischer recensenten Boons beperkte visie met de - gedeeltelijke - mislukking van Pieter Daens als literair werk: ‘Een terugblik die de spankracht miste om een roman te kunnen worden, die daarom een relaas, een kroniek geworden is.’ (Brouwers in De Nieuwe Maand) Aanzienlijk negatiever was Piet van Aken, die een gebrek aan creatieve bezieling vaststelde.
| |
| |
Enkele recensenten erkennen dat er in Pieter Daens minder boeiende, zelfs saaie hoofdstukken voorkomen. Unaniem daarentegen is de lof voor Boons vondst om zijn evenbeeld als verteller op te laten treden. Deze keuze gaf hem de mogelijkheid de overrompelende hoeveelheid materiaal te ordenen op een toegankelijke en meeslepende wijze. Bijna eensgezind wordt Boons compositorisch vermogen geprezen, zijn rustige verteltrant zonder stijlfranjes, zijn milde humor, zijn warme menselijkheid. Veel recensenten beschouwen Pieter Daens als een meesterwerk, Boons tweede meesterwerk na De Kapellekensbaan (Van Deel), zijn magnum opus (Schouten), een grandioos epos over de strijd van de arbeiders in Aalst (Warren), boven De Kapellekensbaan uitgestegen (Geerts).
Voor het eerst sinds het einde van de jaren veertig is er weer een relatief evenwicht tussen het aantal Vlaamse en Nederlandse besprekingen. Twintig jaar lang had de katholieke pers in Vlaanderen het werk van Boon genegeerd. Pieter Daens daarentegen werd in het katholieke milieu minstens even enthousiast ontvangen als in Boons eigen, socialistische milieu. Vanzelfsprekend had die erkenning alles te maken met de thematiek en de schrijfwijze van het boek. Westerlinck bijvoorbeeld stelt vast dat Boon ‘hier uitsluitend de karakter- en stijleigenschappen, die hij met Pieter Daens gemeen had, tot hun recht (heeft) laten komen... (...). Er is bijvoorbeeld hier niets te vinden van het cynische, het galachtig bittere, het explosief vitale, de onrust, de nonchalance, de agressiviteit, kortom de mixtuur met plotselinge ritmewijzigingen die hem kenmerkt. Er is verder - hoeft het gezegd? - geen bloot vrouwvolk, geen vloekerij, etc.’ Het heeft er overigens de schijn van dat Westerlinck niet onverdeeld gelukkig is met deze nieuwe Boon. De nieuwe katholieke waardering dient nochtans evenzeer gezien te worden als tijdsverschijnsel: ook in Vlaanderen was het katholicisme in de jaren zestig ruimdenkender en toleranter geworden; bovendien was er een toonaangevende minderheid die zich inzette voor een samenwerking van gelovigen en ongelovigen. Boon had daar in interviews en manifesten steun aan verleend en Pieter Daens kan worden opgevat als de zwanezang van deze ‘progressieve frontvorming’.
De belangstelling voor Pieter Daens was overweldigend. Dat blijkt behalve uit de vloedgolf aan uitvoerige besprekingen ook uit de - eveneens druk besproken - tv- en radiobewerkingen (1973 en 1975) en uit de vijfvoudige bekroning (onder meer de Multatuli-prijs en de Driejaarlijkse Staatsprijs voor proza 1969-1971). Daarna werd het betrekkelijk stil rond het boek. De sociale strijd verdween uit de belangstellingssfeer van het literaire circuit. De weinige bijdragen die er nog aan het
| |
| |
boek gewijd werden, handelden voornamelijk over de historische betrouwbaarheid van Boons informatie. Opmerkelijk is wel de bijdrage van Stijnen die onder meer laat zien dat Boon het deel van het archiefmateriaal dat hij voor Pieter Daens moest laten liggen naderhand opnam in De zwarte hand of het anarchisme van de negentiende eeuw in het industriestadje Aalst (1976) en in Het jaar 1901, verhalen naar de politiearchieven der stad Aalst (1977). Ontegenzeglijk verbreedden deze latere boeken Boons visie. Stijnen trekt die ontwikkeling door naar Het Geuzenboek (1979): ‘Hij is niet langer chroniqueur, hij is opnieuw de boodschapper, tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de auteur van zijn vroegste werken.’ Verdoodt daarentegen is de mening toegedaan dat Boon in zijn later ‘historisch proza nooit meer het peil (bereikte) van zijn Pieter Daens, dat niet de zwanezang doch het laatste meesterwerk werd van de literator L.P. Boon.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Louis Paul Boon, Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht, 1e druk, Amsterdam 1971.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Gaston Durnez, Groene socialisten in arm Vlaanderen. Louis Paul Boon schrijft over het drama van Priester Daens. In: Brabants Dagblad, 12-3-1966. (interview) |
Fernand Auwera, Louis Paul Boon, alias Pieter Daens. In: De Nieuwe Gazet, 20-11-1971. |
Fernand Auwera, L.P. Boon schreef over de Belgische arbeiders in de negentiende eeuw. In: de Volkskrant, 20-11-1971. |
Martin Schouten, Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht. In: Haagse Post, 15-12-1971. |
Adriaan van der Veen, Ge zijt kanailje heeft men ons verweten. O naam die zoveel groots bevat! In: NRC Handelsblad, 24-12-1971. |
Hans Warren, Louis Paul Boon, de strijd der arbeiders in Aalst. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 24-12-1971. |
Leo Geerts, Louis-Paul Boon over de aktualiteit van het Daensisme. In: De Nieuwe, 7-1-1972. |
J. Bernlef, Sociaal bewogen document. In: Algemeen Dagblad, 8-1-1972. |
Willem M. Roggeman, Indrukwekkende Boon. In: Het Laatste Nieuws, 13-1-1972. |
Willy Verhegghe, ‘Pieter Daens’. Gigantisch en meeslepend werk van Louis-Paul Boon. In: Vooruit, 13-1-1972. |
Alfred Kossmann, Louis Paul Boon. In: Het Vrije Volk, 18-1-1972. |
P.V.A. (Piet van Aken), Boon als dokumentalist. In: Volksgazet, 20-1-1972. |
Paul Hardy, Wij zien een mens leven. Louis Paul Boon: Pieter Daens. In: Gazet van Antwerpen, 28-1-1972. |
T. van Deel, ‘Pieter Daens’ van Louis Paul Boon. In: Trouw, 29-1-1972. (Ook in: T. van Deel, Recensies, Amsterdam 1980, p. 27-30). |
J.F. Vogelaar, Geschiedenis van een halve eeuw sociale strijd. In: De Groene Amsterdammer, 5-2-1972. (Ook in: J.F. Vogelaar, Konfrontaties, kritieken en kommentaren, Nijmegen 1974, p. 125-130). |
André Demedts, Groene en rode socialisten in Aalst. In: De Standaard, 11-2-1972. |
J.J.W., Voor Pieter Daens (Boon) hoeft 't niet meer. In: De Waarheid, 25-2-1972. (Ook in: De Rode Vaan, 9-2-1972). |
M. Deneckere, Pieter Daens, een epos. In: Vrij Nederland, 26-2-1972. |
Karel van Isacker, De geschiedenis van het kleine volk van Aalst. In: De Spectator, 26-2-2972. |
Paul de Wispelaere, Monumentaal boek van Louis Paul Boon. In: Het Vaderland, 26-2-2972. |
Jan Bervoets, Boontje en het rode vaandel. In: Te elfder ure, nr. 1/2, januari/februari 1972, jrg. 19, p. 76-78. |
G.J. van Bork, Boon tweemaal, n.a.v. ‘Pieter Daens’ 1. Het literaire aspekt. In: Ons Erfdeel, nr. 1, januari/februari 1972, jrg. 15, p. 19-22. |
| |
| |
Bert Brouwers, Louis Paul Boon kruipt in de huid van Pieter Daens. In: De Nieuwe Maand, nr. 1, januari/februari 1972, jrg. 15, p. 57-63. |
Karel van Isacker, Boon tweemaal, n.a.v. ‘Pieter Daens’ 2. Het historische aspekt. In: Ons Erfdeel, nr. 1, januari/februari 1972, jrg. 15, p. 23-27. |
K. Fens, Uit nood en leed verheven. In: Streven, nr. 5, februari 1972, jrg. 25, p. 501-506. |
Kees Fens, Rebel voor eigen rekening. In: de Volkskrant, 15-3-1972. |
W.A.M. de Moor, Pieter Daens: 'n half meesterwerk. In: De Tijd, 18-3-1972 (Ook in: W.A.M. de Moor, Wilt u mij maar volgen?, Amsterdam 1980, p. 50-60). |
Leo Geerts, De aktualiteit van het daensisme. In: Maatstaf, nr. 11, maart 1972, jrg. 19, p. 756-767. |
Paul Hardy, Vlaams proza. Pieter Daens. In: Boekengids, nr. 2, maart 1972, jrg. 50, p. 97-99. |
RvR (Rob van Roosbroeck), Het boek van de maand. In: De Periscoop, nr. 5, maart 1972, jrg. 22, p. 3. |
Hans van Straten, Modern epos van sociale strijd in Vlaanderen, ‘Pieter Daens’ van Louis Paul Boon. In: Utrechtsch Nieuwsblad, 6-5-1972. |
J.J. Wesselo, Pieter Daens. In: Raam, nr. 83, mei 1972, p. 40-42. |
Albert Westerlinck, Louis-Paul Boon als biograaf. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 7, september 1972, jrg. 117, p. 533-538. |
Jan Wierda, ‘Pieter Daens’ nader bekeken: hoe gebruikt Louis Paul Boon zijn bronnen? In: Louis Paul Boon Genootschap. Jaarboek 3/1985, Antwerpen, p. 23-46. |
Frans-Jos Verdoodt, Louis Paul Boons Pieter Daens. Kanttekeningen bij een succesrijk boek. In: Kruispunt, nr. 91, juni 1984, jrg. 23, p. 104-108. |
Ludo Stijnen, Daensisten, anarchisten, geuzen en andere bandieten. Mens en maatschappij in de historische romans van Louis Paul Boon. In: Kruispunt, nr. 121, maart 1989, jrg. 30, p. 114-124. |
lexicon van literaire werken 7
augustus 1990
|
|