| |
| |
| |
Louis Paul Boon
Het Geuzenboek
door Theo Puttemans
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De historische roman Het Geuzenboek van Louis Paul Boon (*1912 te Aalst; †1979 te Erembodegem) verscheen op 27 juli 1979 bij De Arbeiderspers/Querido te Amsterdam. De oplage bedroeg 8 000 exemplaren, die binnen enkele weken tijd uitverkocht waren. Vanaf de negende druk in 1987 verscheen het boek in paperback als nr. 591 van de Grote abc-reeks. Deze druk van 4 500 exemplaren is identiek aan alle overige drukken, en brengt de totale oplage op 47 000. Voor 1993 wordt een tiende druk verwacht, wat betekent dat het boek aanslaat.
Het werk wordt in de flaptekst aangeduid als ‘het epos van de bos- en watergeuzen’, gedetailleerd weergegeven in een selectie van ‘het meest spectaculaire materiaal [...] en in een origineel, bezield verband gebracht’. Boon speelde in 1965 al met de gedachte aan een roman rond Willem van Oranje en begon dit project in juni 1975; Lucienne Boon droeg bij door haar aanmoediging en de materiële inbreng van de tientallen historische bronnen. In 1977 maakte Boon voor het eerst in de pers gewag van zijn grootse onderneming en in december 1978 kwam het einde stilaan in zicht: het manuscript van negenhonderd bladzijden kreeg als titel De Geuzen en later De aftocht der Geuzen. Er verschenen eerst enkele fragmenten in het dagblad De morgen. De roman, aldus de auteur, is bedoeld als correctie op het verkeerde begrip van Vlamingen en Nederlanders van de geschiedenis. Op 10 mei 1979 overleed L.P. Boon plotseling; zijn voorlaatste roman zag postuum het licht.
Het Geuzenboek beslaat 708 bladzijden, en bevat na titelbladzijde en colofon twee motto's. Het Woord vooraf is een uiteenzetting over het bronnenmateriaal en de bedoeling van het boek. Er wordt geschreven over de hoeveelheid geraadpleegde bronnen: ‘Een haast niet te overziene berg van boekwerken’; hun veelsoortigheid, ‘overbekende gespecialiseerde studies’, scripties, thesissen; op de manier waarop ze werden verwerkt; hun selectie en het doel van deze selectiviteit: er werden ‘ganse brokstukken toegeëigend om hierdoor tot een in feite nog niet bestaand Geuzenboek te komen’. Vervolgens
| |
| |
komt er een opsomming van vijf bronnen waaraan de ‘Schrijver [...] het meest te danken [had]’. Deze en alle overige bronnen worden opnieuw vermeld achterin het boek (p. 706-707), in een literatuuropgave die als titel Bronnen draagt. Tot slot formuleert de auteur zijn tweeledige bedoeling. Het Geuzenboek heeft verder nog een inhoudsopgave meegekregen.
Het werk is ingedeeld in vier ‘Boeken’, elk drie hoofdstukken lang. Ieder hoofdstuk bestaat uit een aantal paragrafen, waarvan het begin typografisch wordt aangegeven door een witregel vooraf en een beginregel in kleinkapitalen. Het aantal van deze paragrafen wisselt sterk per hoofdstuk - zoals blijkt uit dit overzicht (1, 33; 2, 19; 3, 14; 4, 8; 5, 11; 6, 7; 7, 6; 8, 8; 9, 6; 10, 7; 11, 4; 12, 6) - en ook hun lengte loopt sterk uiteen: ze varieert van twee tot dertien bladzijden. Bovendien correspondeert deze indeling in paragrafen niet met de omvang van de episodes.
Het bronnenoverzicht achterin het boek vermeldt 36 geraadpleegde werken. Wat eraan opvalt is de onvolledigheid van de bibliografische verwijzingen. Bovendien bevat het werk geen apparaat van bibliografische noten, zodat het niet gemakkelijk is ontleningen terug te vinden. Evenmin zijn de citaten behoorlijk aangegeven.
De laatste pagina bevat een Noot van de uitgever, die onder andere duidelijk maakt dat Het Geuzenboek moet worden beschouwd als een ‘persoonlijk pamflet over de geschiedenis [eerder] dan [als] een wetenschappelijk-historische documentaire’.
| |
Inhoud
De inhoud van Het Geuzenboek kan binnen het bestek van deze bijdrage slechts weergegeven worden als een dorre opsomming van feitelijke gegevens over een geschiedenis die algemeen bekend is. Hierdoor wordt er geen recht gedaan aan de aantrekkingskracht van het boek, dat zijn kracht schept uit de plastische beschrijving, de gedrevenheid van de meesterlijke compositie en de haast niet te verwerken stortvloed van details.
| |
Boek een Hoofdstuk 1 Die Augustijnermonnik Maarten Luther
De ironiserende toonzetting van de sterke veelstemmige partituur, die Het Geuzenboek is, gebeurt al in de vierde zin van de eerste alinea: hij die ‘de grote Keizer Karel zou worden’ wordt ter wereld gebracht in een nachtemmer. Deze paradoxale kijk op de geschiedenis wordt voortgezet met de schildering en vermelding in tientallen kleine ‘historische feiten’ van het kerkelijk verval te Rome, het geestelijk verval en de
| |
| |
macabere tribulaties van Johanna de Waanzinnige, het valse genie van Erasmus en de stompzinnige heerszucht van de corrupte Maximiliaan. De tijd schreeuwt om protest: hervorming (Maarten Luther), anabaptisme en calvinisme teren op de verrotte maatschappij. Het prille kapitalisme (Fugger) steekt dankzij de vorstelijke spilzucht de kop op en de afkondiging van de eerste plakkaten brengen nog meer verderf. Over Italië, Frankrijk en Spanje zijn alliantietjes en oorlogjes niet van de lucht.
| |
Hoofdstuk 2 Munster, godsrijk der Anabaptisten
Nauwelijks betrokken, met ironiserende afstandelijkheid, schildert de verteller het zuiverende geweld van de ‘Sacco di Roma’. Aanstoker van dat geweld, Karel, met zijn Vlaamse boerensluwheid, wordt vader van kleine Filips en brengt het tot Rooms keizer. Ondertussen dirigeren ‘tante’ Margareta van Oostenrijk en de geciviliseerd-bloeddorstige Maria van Hongarije vakkundig de inquisitie in de Nederlanden, waar het lompenproletariaat ‘te hoop loopt’ in de ‘Westhoek’. Het ‘onkruid’ van het verzet ‘bloeit’ in de Munsterse anabaptisten-republiek en te Gent, dat door zijn Keizer wordt vernederd en ‘tegen de grond geslagen’ (p. 142).
| |
Hoofdstuk 3 Vleugelslag van het Calvinisme
Het elfjarige ‘Willempje’ krijgt aan het hof te Brussel een goede opvoeding, terwijl de Nederlanden geplaagd worden door inflatie en inquisiteur-‘zwarte-bendeleider’ Titelmans. De hagepreken van Dathenus brengen een machtige revolutionair-calvinistische onderstroom op gang. Op het politieke toneel worden de eerste ontmoeting van Willem en Filips een diplomatieke flop en het huwelijk van de laatste met Marie Tudor een matrimoniale. Granvelle speelt meester-konkelaar in zijn Consulta en Margareta van Parma verschijnt in het land.
| |
Boek twee Hoofdstuk 4 Roert de trommen!
De politieke machtsstrijd begint: Filips stelt Egmond en Oranje op de proef door hen met hoge militaire macht te bekleden en benoemt nieuwe bisschoppen. De intelligente wreedaard en intrigant, Granvelle, moet opstappen na De Zwijgers politieke gedram en de lage adel overhandigt het Smeekschrift aan Margareta. Berlaymont, een adellijke intrigant uit haar hofhouding, noemt hen ‘Geuzen’, of bedelaars.
| |
Hoofdstuk 5 Storm over het Zuiden
De hervormers in het Zuiden worden ondertussen hitsiger, maar De Zwijger, hebzuchtig nobiljon als hij is, kiest het conservatief-lutherse kamp. Jan Denijs' volksleger wordt te Veurne verraden en in de pan gehakt en op 10 augustus 1566 breekt te Steenvoorde de Beeldenstorm uit, die Boon, in navolging van Erich Kuttner, beschouwt als de ombuiging van een mogelijke pogrom naar vernietiging van kerkelijke eigendommen. Beeldenstorm en vernielwerk geeft Boon weer als een soort opgezette klucht, een grootschalig georganiseerde en
| |
| |
arbeidsintensieve technische vaardigheid. De Zwijger en Egmond nemen voorgoed (politiek) afscheid, terwijl het regeringsleger zoals gewoonlijk smerig huishoudt onder de underdogs van revolutionaire calvinisten in het Westkwartier, Doornik en Valencijn; dit laatste is allesbehalve een klucht.
| |
Hoofdstuk 6 De komst van Alva
De Zwijger neemt ontslag als militair gezaghebber, maar voelt zich te goed om de revolutionaire ‘blootkonten’ te Valencijn te hulp te komen. Hij maakt zich nog meer onbemind door het verraad van het geuzenleger te Oosterweel, dat deels wordt afgemaakt of verdreven. ‘Bloedhond’ Alva arriveert en stelt edelen en burgers, onder wie Egmond en Hoorne, massaal terecht. Alleen de terreur van Jan Camerlincks bosgeuzen geeft nog hoop, maar van paradoxen zoals deze is Het Geuzenboek niet gespeend.
| |
Boek drie Hoofdstuk 7 De kapersvlag gehesen
De wapenfeiten in het Noorden stapelen zich op en de eerste zeges komen voor rekening van de watergeuzen. De Zwijger echter is blijkbaar alleen als listig lobbyist geschikt en mislukt glansrijk als veldheer. Uiteindelijk zoekt hij noodgedwongen, als in het nauw gedreven opportunist, steun bij calvinisten als Marnix en later bij Franse hugenoten. Camerlinck en zijn bosgeuzen worden op gruwelijk wijze geëxecuteerd en Alva's belastingpolitiek leidt tot een verzet, dat hem tenslotte zijn moorddadige politieke Spaanse kop zal kosten.
| |
Hoofdstuk 8 Lumey, dat wilde everzwijn
Na enkele zeeslagen tussen de Oranje- en de regeringsvloot, veroveren de watergeuzen onder Lumey de Hollandse havenplaats Den Briel op 1 april 1572. Ten tweeden male mislukt een slecht doordacht offensief van De Zwijger in het Zuiden; de tragische held Blommaert houdt Oudenaarde kortstondig bezet. De wilde Lumey, die God noch gebod kent, wordt door De Zwijger afgevoerd en de steden Bergen, Mechelen, Ninove, Alkmaar, Zutphen, Naarden en Haarlem zwichten voor Alva's oorlogsgeweld. Voor de derde keer mislukt een buitenissige en dure invasie van amateur-veldheer De Zwijger, terwijl de watergeuzen successen boeken. Het ontzet van Leiden (3 oktober 1974) brengt opluchting, evenals het kortstondige bewind van Requesens, na wiens abrupte dood, die door Boon in grotesk-medische en weerzinwekkende termen schijnvakkundig wordt beschreven (p. 504), de Nederlanden in een politiek vacuüm terechtkomen. De Zwijgers toenaderingspolitiek tot Frankrijk wekt zelfs de wrevel van zijn broer.
| |
Hoofdstuk 9 Spaanse furie
Onbetaalde Spaanse legers ondernemen een plundertocht (de ‘Spaanse furie’), die een tragisch hoogtepunt vindt te Antwerpen. De Zwijger krijgt een beetje invloed in het Zuiden en werkt op papier een plan voor godsdienstvrede uit (de Gentse Pacificatie), dat een tijdlang diplomatiek standhoudt. Daarna maken Rijhove en Imbieze van Gent een calvinistische repu- | |
| |
bliek, die allengs de hegemonie over de belangrijkste Vlaamse steden verwerft. Farnese, de nieuwe landvoogd, jong, dynamisch, verstandig, diplomatiek en agressief, wint met de steun van de Roomse adel eerst de Waalse en daarna enkele Vlaamse steden terug.
| |
Boek vier Hoofdstuk 10 Het koppige Gent
De militaire en politieke toestand wordt in het Zuiden al maar onduidelijker. De Zwijger haalt de Franse hertog-‘stropop’ van Anjou binnen, die aanspraak maakt op de Nederlanden, sticht onenigheid tussen Rijhove en Imbieze en pleegt verraad aan de beginselen van de door hem zelf opgerichte Unie van Utrecht. De gevluchte Roomse geestelijkheid stroomt samen in ‘Aalst, dat Roomse nest’. Daarna vertelt Boon, voor de zoveelste keer in de geschiedschrijving, het droeve epos van Maastricht, de best versterkte stad van de Nederlanden, dat na heldhaftig verweer en zonder hulp van buitenaf, bijna uitgemoord wordt door Farnese en zijn kundige genietroepen. Waalse Paternostersoldaten vreten de Vlaamse akkers leeg, steken de Vlaamse boeren dood en verkrachten de Vlaamse boerenmeisjes. Boon vertelt het met een aangrijpende en beangstigende vanzelfsprekendheid.
| |
Hoofdstuk 11 Vlaanderen een Niemandsland
De Zwijgers zogenaamde godsdienstvrede, voor Boon ‘het verzoenen van water en vuur’, blijkt zowel in het Noorden als in het Zuiden politiek onhaalbaar. De ‘onbeschrijflijke’ toestanden in het door de geuzen omsingelde Aalst worden onhoudbaar door hongersnood, politieke overloperij, verraad en corruptie. De Zwijger, op wiens hoofd Filips een prijs heeft gezet, blundert voor de zoveelste keer door een katholieke Fransman tot generaal te benoemen zijn leger in Vlaanderen.
| |
Hoofdstuk 12 Ondergang van het Zuiden
Nog steeds woedt er een hevige strijd om de Vlaamse steden, waarbij Farnese spectaculaire winsten boekt. Boon zet Aalst opnieuw als proefobject in de kijker. De eerste aanslag op het leven van De Zwijger mislukt. Terwijl deze herstelt, probeert zijn cynische politieke vriendje Anjou, in al zijn zelfoverschatting, tevergeefs Antwerpen in te nemen. Daarna maakt hij zich van andere Zuidelijke steden meester. Tegen alle politieke redelijkheid in verdedigt De Zwijger halsstarrig zijn Frans bondgenootschap, zelfs tot ongenoegen van Marnix, die bedankt, en met een absurde, onverklaarbare kortzichtigheid benoemt deze ‘Vader des Vaderlands’ weer een katholieke Waal, bevriend met zijn vroegere aartsvijand, Aarschot, tot gouverneur van Vlaanderen. Deze ‘politieke zet’ van De Zwijger werd trouwens door meerdere historiografen in het verleden als onverklaarbaar bestempeld. Ook Rijhove en Imbieze staan niet meer op één lijn. Imbieze, die bloedvergieten wil vermijden, onderhandelt met Farnese over wapenstilstand en staat daarom voor zijn Gentenaars terecht we- | |
| |
gens hoogverraad. Na de moord op De Zwijger te Delft vallen alle Vlaamse steden in handen van Farnese. Met een laatste, ironiserend omgebouwd tekstfragment uit De Coster eindigt Boon zijn bloedige geschiedenis: ‘in het Noorden werd het koren rijp onder een vrije hemel... en Vlaanderen was overwonnen en stierf, en alle Geuzen waren er uitgeroeid, amen en uit.’
| |
Interpretatie
Opbouw
Het Geuzenboek heeft de vorm van een kroniek. De vertelde tijd van dit chronologisch gerangschikte, gedetailleerde en ‘objectiverende’ verslag begint op 24 februari 1500 en eindigt op 17 augustus 1585. Dit verhaal wordt aangevuld door talloze subjectieve commentaren van de kroniekschrijver op zijn stof, die bestaan uit historische duidingen en aanvullingen, overwegingen van ethische, militaire, etymologische, strategische, politieke, maatschappelijke, godsdienstige en filosofische aard, persoonlijke beschuldigingen of spottende en triviale kwinkslagen. Het verhaal neemt panoramische afmetingen aan in het eerste hoofdstuk, waar het Zuid- en Westeuropese tijdskader van de zestiende eeuw (‘de teveel geroemde Renaissance’, p. 82) wordt geschilderd, zoomt na de inzet van het tweede hoofdstuk gestadig in op het strijdtoneel in de Nederlanden, versmalt uiteindelijk tot Vlaanderen en eindigt met een tragische overzicht over de ‘vermorzelde’ Gentse republiek, dezelfde plek waar het verhaal 85 jaar tevoren satirisch-glorierijk inzette. Met het verengen van het ruimtelijke blikveld hangt tevens het vertelritme samen, zowel de tijdssprongen, die korter worden, als de stijl, die meer gejaagd wordt en ook de verschuiving in figuurlijke uitdrukking van klucht naar tragedie.
De handeling omvat als kern de revolutionaire vrijheidsstrijd en de vervolging van het kleine volk, wat wordt uitgebeeld in de episodes over Maarten Luther en de eerste hervormden, de anabaptisten en de republiek Munster, het opstandige en gestrafte Gent, de revolutionaire calvinisten in de Westhoek, de beeldenstormers, het leger der ‘blootkonten’ te Valencijn, de geuzen in de tragedie van Oosterweel, de bosgeuzen van Jan Camerlinck, de watergeus Lumey en de radicale calvinistische republiek Gent.
De tweede kern is de tot mislukken gedoemde machtsstrijd van de ‘gematigden’, een eufemisme voor ‘conservatieven’, tegen Spaanse bezetting en inquisitie en tegen de revolutionaire volksopstand. Deze handeling vindt haar oorsprong in de figuur van Willem de Zwijger en begint bij diens ontmoeting
| |
| |
met Filips ii om te eindigen met de fatale aanslag te Delft. Zij omvat de verwijdering van Granvelle, het ombuigen van de beraamde pogrom op de geestelijkheid tot de Beeldenstorm, het temperen van de ‘lawaaimakers’ onder de lage adel, de mislukte veldtochten tegen Alva, de machtsstrijd met de watergeuzen, de diplomatie rond de Pacificatie van Gent en de Unie van Utrecht, de verschuivingen rond de landvoogdij, en de strijd tegen de Gentse republiek.
Een derde reeks handelingen volgt de bewegingen van het Spaans-Habsburgse machtsapparaat en zijn bloedige onderdrukking van de Hervorming. Deze lijn begint bij de verbanning van Maarten Luther en eindigt met Farneses verovering van het Zuiden.
Dit rationele bouwprincipe wordt overwoekerd door een chaotische hoeveelheid van details, ‘acties en actietjes’, waarin Boon nauwgezet iedere schandalige (mis)handeling plastisch en precies omschrijft, beschrijft, bekijkt en herhaalt, iedere gruweldaad, foltering, verkrachting, ontmanning, brandstichting en terreurdaad opstapelt tot hij de grens van het verstandelijk en emotioneel verwerkbare lang heeft overschreden. Dat maakt Het Geuzenboek tot een ‘zwaar’ boek.
| |
Titel
‘Hoe het Noorden der Nederlanden kon herboren worden is door velen beschreven, maar hoe het Zuiden in bloed en bittere tranen tenonder ging is nog niet in zijn geheel behandeld.’ (p. 8) Deze stelling, tegelijk beginselverklaring voor Het Geuzenboek, wordt door historici bevestigd: het is inderdaad Boons verdienste voor het eerst de vrijheidsstrijd van de zestiende eeuw te hebben behandeld vanuit Zuidelijk perspectief.
| |
Motto's
Het eerste, in cursief gezette motto, is de aanhef van een heldhaftig geuzenlied uit 1566. Boon citeert deze tekst echter uit de Nederlandse vertaling van Tijl Uilenspiegel. Het tweede motto ‘naar Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderen van Charles de Coster’ is een verwijzing naar de Nederlandse vertaling van La légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d'Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandres et ailleurs. Aan deze schelmenroman van Charles de Coster uit 1867 heeft Boon een deel van de stof, evenals bepaalde stijl- en vertelkenmerken ontleend.
| |
Thematiek
Hugo Claus omschreef De Kapellekensbaan / Zomer te Ter-Muren als ‘de reusachtige matrijs waaraan het vroegere werk en het latere werk schijnt ontsproten te zijn’. Deze stelling uit 1964 lijkt voor Het Geuzenboek ook nog op verrassende wijze van toepassing, in die mate zelfs dat de sleutel voor de culturele code van het ‘boek’ vaak daar te vinden is. Zo is bijvoorbeeld in Zomer te Ter-Muren Boons definitie van ‘bijbel’ te vin- | |
| |
den: ‘een boek der boeken, een bijbel, een document, een testament’ (p. 219). Verder spreekt het vanzelf dat in Het Geuzenboek Boons bekende thema's terugkeren: het conflict tussen individuele vrijheid en maatschappij, de relativiteit van geloof en waarheid, het gefnuikte utopische ideaal, de manipulatie van de domme massa door dwepers, verlichten en oplichters, het onvolmaaktheidsmotief, het samengaan van goed en kwaad als onoplosbare tegenspraak in de mens. Naar Boons zeggen en schrijven zitten in Het Geuzenboek drie betekenislagen verwerkt: de vaderlandse geschiedenis van de Nederlanden (zie hierboven); het is ook de ‘bijbel [...], waarin vastgelegd werd hoe de vromen en rechtzinnigen konden uitgeroeid door heerszuchtigen die het woord van Christus tot een godslasterlijk woord maakten, en in zijn naam duizenden en duizenden ombrachten’ (p. 8), met andere woorden een politiek-filosofische discussie over het principe van de macht; en ten derde - zoals Boon in een interview opmerkte - kan het worden beschouwd als een werk ‘over de dag van vandaag’.
Voor wie het boek leest als een historiografie rijst er een aantal vrijwel onoplosbare problemen. Dat is niet verbazingwekkend, aangezien het Woord vooraf al aankondigt dat uit bruikbare bronnen ‘ganse brokstukken toegeëigend’ werden. Historici hebben zich dan ook afgevraagd in hoeverre Het Geuzenboek moet worden beschouwd als plagiaat of als een ‘herschrijving’ - die dan wel meer weg heeft van een ‘haastige compilatie’ of een collage. Voor menigeen onder hen was de lectuur van het boek aanleiding zich op zijn eigen vakspecialiteit te bezinnen, met vragen over onder andere de ‘historische realiteit’ van het werk, bronkritiek en periodisering. Ook geschiedfilosofische kwesties werden naar aanleiding van het boek besproken: de (on)mogelijkheid van een reconstructie van het verleden of de kenbaarheid van historische figuren. Ook voor wie antwoorden zoekt op algemene vragen over de zestiende eeuw is Het Geuzenboek niet de aangewezen bron. Boon doorkruist hier alle verwachtingen door openlijke en nadrukkelijke vaagheid. Het ontstaan van de hervormingsbeweging is bijvoorbeeld onder meer te wijten aan de verloedering: ‘Alles was afschuwelijk in deze tijd, de onbeheerste hartstochten, het gewetenloze geweld, de schunnige hebzucht en de meest schaamteloze leugens waren de kenmerken der zestiende eeuw.’ (p. 180) De opkomst van de geuzen als revolutionaire volksbeweging schrijft Boon onder meer toe aan ‘het woord geus en de bedelnap op de hoed der edelen’ (p. 267), want ‘Het sloeg een brug over de kloof die het arme volk van de haast even arme adel scheidde’ (p. 267) ofwel: ‘Het oproer bracht hen [adel en volk] samen, zoals stormwind alles op een- | |
| |
zelfde hoop gooit.’ (p. 223) Wat de geuzen met hun opstand precies willen bereiken is ‘[bouwen] aan het Rijk Gods op aarde’ (p. 130) enzovoort.
In de discussie over ‘historische realiteit’ rees de vraag naar de authenticiteit van Boons Oranje-beeld. Willem van Oranje is namelijk de figuur die in het boek de grootste aandacht krijgt: hij komt op 315 bladzijden ter sprake en is het meest van al verweven met de stof: ‘hoe het Zuiden [...] tenonder ging’. Het eerste wat opvalt bij de lectuur is dat het echter niet de traditionele booswichten - Filips ii en Alva - zijn die Boon onder vuur neemt, maar zij die tot op vandaag worden afgeschilderd als onze eerbiedwaardigste soevereinen, Willem van Oranje, Vader des Vaderlands en de ‘goede’ Vlaamsgeboren keizer Karel. De in de Nederlanden meest geroemde van beiden, Willem, wordt het doelwit van Boons banbliksems. Boon bereikt een vreemdsoortig retorisch effect door zijn personage consequent ‘de Zwijger’ te noemen, een metonymische bijnaam die hij uit zijn jeugd blijkt te hebben meegekregen (p. 151). Hem worden alle zonden van Israël aangewreven, waarvan hier enkele in chronologische volgorde: verandert van godsdienst als van hemd; verontrustend onoprecht; handig in politiek laveren; gekant tegen gewapend verzet; poogt water en vuur te verenigen; met lamheid geslagen als hij een greep naar de macht kan doen - een familietrek ook niet vreemd aan de Habsburgers; zich alleen bekommerend om gebiedsverlies; afkerig van volkslegers; houdt er niet van openlijk partij te kiezen; leugenachtig; verraadt zijn bondgenoten; geboren verliezer; onbekwaam strateeg; verdediger van misplaatste godsdienstvrede; Frans bondgenootschap; zoekt dekking achter stromannen; misprijst het kleine volk; schuldig aan de scheiding der Nederlanden; verkwanselt het Zuiden aan Frankrijk; voert, paradoxaal genoeg, oorlog om verdraagzaamheid te bewerkstelligen.
Een andere belangrijke historische thematische kern werd de katholieke kerk. Met dezelfde bizarre retoriek als voor Willem, gebruikt Boon systematisch het adjectief ‘Rooms’ voor ‘katholiek’. Bij de schildering van het zestiende-eeuwse internationale tijdskader blijkt dat de katholieke kerk royaal bijdroeg tot de verloedering door ‘zondenhandel’, criminaliteit, blasfemie, heidendom, prostitutie en machtshonger (p. 14-24). Met een grijnslach onthult de kroniekschrijver de bedekte zijde van de kerkgeschiedenis: de gewapende pausen, een paus met een zoon, simonie en dergelijke. Soms wordt er plaats ingeruimd voor iets langer uitgewerkte episodes: de ‘Heilige Maria van Sint-Maria-Lathem’ (p. 69) of de schandaalverwekkende preek van een Brugse minderbroeder. We krijgen een para- | |
| |
de van uiteenlopende vormen van bijgeloof, die door Rome worden verspreid. Maar vooral de economische macht van de kerk moet het door het hele werk heen ontgelden. De kritiek op de kerk slaat verder op het ontbreken van de scheiding tussen kerk en staat; zodoende wordt de hele processie van vrome Habsburgers, van Maximiliaan tot Farnese, met inbegrip van hun machtsapparaat: inquisiteurs, raadsleden en gelijkgezinde adel, duchtig op de korrel genomen.
Het Geuzenboek is naar Boons zeggen bedoeld als tegengif tegen bestaande misvattingen over de vaderlandse geschiedenis en de daaruit voorvloeiende ethnische, religieuze, maatschappelijke en taalsociologische vooroordelen die Vlamingen en Nederlanders traditioneel tegenover elkaar koesteren. ‘In werkelijkheid schrijf ik over de dag van vandaag. [...] Want nu is het gedaan, de Zeventien Provinciën zijn gescheiden, een paar provinciën leven in België, de andere provinciën leven in Nederland, en dan maken ze van die grapjes over Hollanders en Belgen, maar dat heeft geen zin, want wij Vlamingen zijn nog altijd verbonden met Holland, wij zijn samen nog altijd Nederland. En dan daar grapjes over maken, over die tragische dingen van mensen die daarvoor gestorven zijn op de brandstapel [...] en dat ze het hier vergeten zijn. Dat je tegen de mensen zegt: kijk, zo was het, zo is het verlopen, zijt ge niet beschaamd van nu mopjes te vertellen over iets wat nog uw schuld is.’ (Roggeman 1977)
Wie het boek leest als ‘een soort bijbel’ zal zich ook bekocht voelen, want de sociaal-filosofische beschouwingen rond het machtsprincipe die het aansnijdt, liggen niet klaar voor onmiddellijke consumptie. In deze lezing worden alle historische personages allegorieën, wier handelingen in zekere mate beantwoorden aan historisch-materialistische, behaviouristische wetmatigheden, waarvan de contingentie of toevalligheid vooral wordt onderstreept. Zo stelt de figuur van De Zwijger bijvoorbeeld de problematiek van politiek opportunisme, militaire bondgenootschappen, gewapend verzet, klassenmaatschappij, politieke gematigdheid, verraad en collaboratie, burgerzin en politieke ethiek en staatsgodsdienst aan de orde.
Niet alleen in geschiedkundige en filosofische zin is Het Geuzenboek een werk ‘over de dag van vandaag’. De derde interpretatie is de mogelijke invulling van de allegorische personages door concrete hedendaagse politieke figuren, een lectuur die lijkt op die van de Reinaert-verhalen uit De Kapellekensbaan of Wapenbroeders. ‘Zodoende kan hij een sfeer schetsen die veel overeenkomsten vertoont met de cvp-staat [...], maar ook de wereld van de Christen-Democratische machtspolitiek
| |
| |
in het algemeen, zoals wij allen die zeker de laatste jaren in België en Nederland hebben ervaren. Willem van Oranje is het exempel van Lubbers of Martens. Het blijft paradoxaal of hij nu werkelijk zo onnozel of veeleer zo sluw is, maar toch trekt hij zwijgend net zo aan de touwtjes als hij dat nodig vindt.’ (Gebuys 1987)
| |
Vertelsituatie
Het is Boon zelf die als kroniekschrijver sterk op de voorgrond treedt. Deze kroniekschrijver krijgt in het Woord vooraf soms de allure van een heuse historiograaf. Verder wordt het werk ingekleed op een manier die ons doet vermoeden met een historiografie van doen te hebben. Uit deze inkleding kan worden opgemaakt dat de auteur zich beweegt op de grens van feit en fictie. De stof bepaalt ook sterk de gemoedstoestand van de kroniekschrijver en zijn houding tegenover zijn onderwerp.
Evenmin als in Pieter Daens heeft Boon een alternatieve geschiedenis geschreven, een geschiedenis met als hoofdpersonage ‘de geuzen’ of ‘het kleine volk’. In plaats daarvan zet hij door het boek heen zwijgende gedenktekens neer met de namen van de kleine lieden, die de ideologisch-dominante professionele historiografie bewust heeft toegedekt met de mantel der vergetelheid. ‘Het is nodig dat hun namen bekend zijn en te boek worden gesteld, want de geschiedenis vermeldt alleen de namen van pausen en keizers en koningen, de waardelozen, en worden de namen niet aangehaald van hen die bouwden aan het Rijk Gods op aarde.’ (p. 130) Opmerkelijk is hier - en op plaatsen elders in het boek - de ‘ontindividualisering’, de totale afwezigheid van uitgewerkte personages en psychologische uitdieping. De portrettering van historische figuren gebeurt met enkele ruwe trekken of met epitheta. Wat de verteller wel toont, zijn de reacties van personages op situaties; vaak zijn dat historische politieke beslissingen. Even opvallend is het ontbreken van dialogen. Vooruit- of achteruitverwijzingen zijn in geringe mate aanwezig, nooit uitgesponnen in lengte, en altijd met als functie de draad van de geschiedenis te laten uitkomen, door gelijkenissen met toekomstige feiten te onderstrepen of als pro memorie.
De kroniekschrijver loopt zelden voor- of achteruit in zijn verhaal, hij geeft de indruk zo nauwlettend mogelijk de chronologie van de geschiedenis te respecteren. Hoewel hij vanuit zijn hoedanigheid als kroniekschrijver van alle gebeurtenissen op voorhand op de hoogte is, houdt hij omwille van de spanning het onverwachte altijd achter de hand, in die mate zelfs dat hij zich zelf kan verbazen over het geschrevene, waarover hij dan vervolgens zijn gevoelens lucht. Slechts zelden is de vertelsituatie auctoriaal, alleen in díe gevallen waar directheid
| |
| |
of nadruk geboden is. In alle andere gevallen worden historische gebeurtenissen, overwegingen en zelfs gesprekken weergegeven vanuit het standpunt van de personages in indirecte en overwegend in de erlebte Rede. Aanhalingen van historische woorden zijn vrij zeldzaam, maar werken sterk door in het verhaal door hun zeldzaamheids- en ‘authenticiteitswaarde’ of door de interpretaties die eraan gegeven worden door de hamerende kroniekschrijver. Voorbeelden zijn de woorden van De Zwijger na de twee aanslagen op hem of het scheldwoord ‘canaille’ in de mond van Gents aartsvijanden, Aarschot en De Zwijger.
| |
Stijl
In navolging van Charles de Costers Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderen neemt Boon af en toe diens archaïserende natuurtafereel over bij de aanhef van een nieuwe episode. Pelckmans betoogt dat er een paar keer een summier metaforisch verband met de stof bestaat. Het archaïserende komt ook naar voren in de ongebruikelijke toponiemen (Valencijn, Sint-Omaar, Osnabrugge) en de zestiende-eeuwse naamgeving. Sommigen wijzen op stilistische zwakheden die te wijten zouden zijn aan het te haastig in druk brengen van het manuscript. Zo wordt Boons sporadisch hinkende syntaxis niet altijd gewaardeerd. In dezelfde trant wordt er gewezen op mogelijk hinderlijke herhalingen, zoals de ettelijke keren dat Lumey zijn epitheton ‘dat wilde everzwijn uit de Ardennen’ door de auteur krijgt opgeplakt.
| |
Context
In het licht van Boons historische romans staat volgens Goedegebuure Het Geuzenboek qua chronologische schikking van de gebeurtenissen het dichtst bij Pieter Daens (1971); door zijn chaotisch bouwprincipe en de raadselachtigheid van de problematiek is het nauwer verwant aan De zwarte hand (1976). De voorliefde voor het onsamenhangende en het terrein van de seksuele belevenis als slagveld waarop de strijd van de onderdrukking woedt, keren terug in het voornoemde werk en ook in Het jaar 1901 (1977). Het Geuzenboek is qua verteltechniek vernieuwender dan De bende van Jan de Lichte (1961), met zijn auctoriale vertelsituatie, terwijl het tweeluik dat dit laatste werk en De zoon van Jan de Lichte (1961) vormen dichter bij de traditionele historische roman aanleunt.
Ook in Het Geuzenboek wordt gespeurd naar de wortels van ‘Aalst, dat Roomse nest’ (p. 577), toevluchtsoord voor verjaagde papen, geplaagd door hongersnood, inquisitie, een aardbeving, Albanese, Waalse en Spaanse soldateska, een corrupte
| |
| |
burgemeester en een ‘eindeloze’ geuzenblokkade.
Voor De Vos past het werk in de Belgische context: ‘In een land dat verscheurd wordt door een ekonomische teruggang, taaltwisten, schoolstrijd, koningskwestie, ideologische onvrede, een dubbelzinnig navo- en eeg-lidmaatschap, ekologische protesten en voortwoekerend partikularisme zou het kortzichtig zijn de voortdurende konflikten af te schuiven op één enkele oorzaak, bij voorbeeld de stichting van de Belgische Staat of de industrialisering.’ Reynebeau plaatst het boek in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en de zoektocht naar een Vlaamse identiteit, samen met Aantekeningen van een stambewaarder (1977) en Brief aan Boudewijn (1980) van Walter van den Broeck en Hugo Claus' Verdriet van België (1983). Reynebeau betoogt dat Boon deze Vlaamse identiteit niet engflamingantisch opvat, zoals de negentiende-eeuwse romantici met hun individualistisch en mediëvistisch ideaal, maar als collectief en sociaal-economisch. De Vos vindt dat Boon aanleunt tegen de Grootnederlandse gedachte van Pieter Geyl.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij de eerste druk van Het Geuzenboek overtrof de vraag naar het boek ruim het aanvankelijke commerciële aanbod. Blijkbaar waren de verwachtingen voor Boons postume werk bij het lezerspubliek hoog gespannen. De publikatie lokte in de literaire kritiek een geanimeerde ideologische discussie uit - verbaasd door de sterke thematiek, de meesterlijke compositie en de relatieve historische betrouwbaarheid konden weinig recensenten zich bij hun literaire leest houden: het literaire veld gaf zijn verzuilde structuur bloot. De Vlaamse progressieve katholiek Albert Westerlinck kon zich noch identificeren met Boons Vlaamse identiteit noch met zijn afwijzen van politieke ‘gematigdheid’ en autoriteit, maar betreurde met Boon de gruwelen van de zestiende eeuw en waardeerde diens ‘nobele intenties’. Voorts is het boek volgens hem als geheel onleesbaar want te lang en stoorde hij zich aan stilistische slordigheden.
Nederlanders in het algemeen, behalve enkelen onder wie Lancée, lieten hun verontwaardiging blijken over de ‘nieuwe kleren’ van Willem van Oranje. Meijsing: ‘Boon geeft niets voor de redelijkheid van het [gematigde] standpunt.’ Ook zij vond, evenals Nuis, het werk door de stilistische slordigheid niet geheel geslaagd. Voor Nuis werd het te haastig gecompileerd. Liberaal Vlaanderen verbaasde zich samen met Boon over ‘religieuze fanatici’, maar dan wel die ‘bij voorbeeld in Iran’ (De Keyser), terwijl de meer vrijdenkende kritiek krach- | |
| |
tige parallellen trok met de ‘cvp-staat, [...] de wereld van de Christen-Democratische machtspolitiek in het algemeen. Willem van Oranje is het exempel van Lubbers of Martens.’ Voor de sociaal-Vlaamse ideologie is Het Geuzenboek nog steeds een mijlpaal. Eensklaps bleek dat een Vlaamse identiteit in een sociaal-economisch perspectief verzoenbaar is met antifascisme, het etiket dat daar voor hen op ‘het Vlaamse’ kleefde. ‘De geschiedenis van Boon is slechts een direkte relevante dimensie van de hedendaagse (ideologische) praktijk; de scheiding der Nederlanden in de eerste plaats een gefaald vrijheidsverlangen, en geen nostalgisch ideaal in het kader van een korrupt, eng en misplaatst nationalisme.’ (De Vos)
In 1981 ging deze ideologische wind liggen; na een relatief lange stilte begon in 1988 de academische samenspraak over postmodernisme en fictionaliteit. Treffend eindigt Nuis zijn artikel met een waardering die wellicht rust op algemene instemming: ‘Het Geuzenboek, postuum meesterwerk van de grote Louis Paul Boon, [laat] nog eens duidelijk zien hoe moeilijk we hem kunnen missen, niet alleen in de Vlaamse letteren, maar in de hele Nederlandse cultuur.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Louis Paul Boon, Het Geuzenboek. 9e druk, Amsterdam 1987.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
W.M. Roggeman, Gesprek met L.P. Boon. In: De Vlaamse gids, nr. 4, juli/augustus 1977, jrg. 61, p. 7-25. |
W.M. Roggeman, [Interview met L.P. Boon]. In: W.M. Roggeman, Beroepsgeheim 2. Gesprekken met schrijvers. Antwerpen/Den Haag 1977, p. 179-202. |
W.M. Roggeman, Nu wil ik een roman schrijven over de Geuzen in Vlaanderen. In: De nieuwe gazet, 15-3-1977. |
R. Soetaert, Louis Paul Boon: Woorden die op uw tenen terten. In: De morgen, 13-5-1979. |
S. Van Elzen, In Memoriam. Boon, een hartaanval. In: Knack, 16-5-1979. |
M. Ros, Louis Paul Boon, een reus onder de romanschrijvers. In: De tijd, 18-5-1979. |
M. Ros, Ik keek rond of er niets groots te doen was. In: Vrij Nederland, 26-5-1979. |
K. Fens, De vette en de magere vogels. In: De volkskrant, 10-9-1979. |
L. Geerts, Een alternatieve geuzengeschiedenis van Boon. In: De nieuwe, 14-9-1979. |
A. Deering, Bekroning levenswerk Louis Paul Boon. Het Geuzenboek: veel aandacht voor de kleine man. In: Algemeen dagblad, 21-9-1979. |
A. Nuis, L.P. Boon: Een haastige compilatie. In: Haagse post, 22-9-1979. |
[An.,] Cultureel nieuws uit België. Louis Paul Boon. In: Elseviers magazine, 22-9-1979. |
J. Joppe, L.P. Boon, Het Geuzenboek. In: Rotterdams nieuwsblad, 27-9-1979. |
A. Alberts, 't Is van te beven den klinkaart. In: NRC Handelsblad, Cultureel Supplement, 28-9-1979. |
[An.,] Louis Paul Boon: Het Geuzenboek. In: De groene Amsterdammer, 3-10-1979. |
M. Salverda, Boons laatste. In: Het parool, 5-10-1979. |
J. Verstappen, ‘Het Geuzenboek’, een klassiek, meeslepend epos. In: Het Binnenhof, 13-10-1979. |
[An.,] Het Geuzenboek van Boon. In: Het vaderland, 13-10-1979. |
D. Meijsing, Oorlog tussen Oranjebitter en Geuzenbier. In: Vrij Nederland, 20-10-1979. |
A. van Nimwegen, Het grauw is de held in ‘Geuzenboek’ van Boon. In: Utrechts nieuwsblad, 27-10-1979. |
F. De Keyser, L.P. Boons sombere zwanenzang. In: Het laatste nieuws, 29-10-1979. |
S. van den Bremt, Boon en het geheugen van Vlaanderen. In: De rode vaan, 2-11-1979. |
S. Van Elzen, L.P. Boon en Charles de Coster. Waar rook is, is vuur, zei Tijl Uilenspiegel. In: Knack, 7-11-1979. |
M. Reynebeau, De veelbesproken Zwijger en zijn welbegrepen eigenbelang. In: Knack, 7-11-1979. |
R. Soetaert, De geuzen van L.P. Boon. In: De morgen, 30-11-1979. |
| |
| |
J. Deman, Historicus L.P. Boon: ‘Rebellen boeien mij’. In: De morgen, 2-12-1979. |
R. Soetaert, Opnieuw Boons geuzen. In: De morgen, 7-12-1979. |
R.S., Boon, Louis Paul. Het Geuzenboek. In: Lektuurgids, 10-12-1979. |
M. de Koning, ‘Het Geuzenboek’ van L.P. Boon, een adembenemend epos. In: Brabants nieuwsblad, 13-12-1979. |
R.D.P., Boon (her)schrijft geschiedenis met een potje geuzeninkt. In: Het volk, 13-12-1979. |
A. Kossmann, L.P. Boons sympathie blijft bij het volk. In: Het vrije volk, 14-12-1979. |
A. Westerlinck, Zuidnederlands Proza - L.P. Boon. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 10, december 1979, jrg. 124, p. 778-781. |
D. Van Berlaer-Hellemans, L.P. Boon: De schrijver op het raakvlak tussen roman en geschiedenis. In: Tijdschrift van de V.U. B, nr. 2, 1979, jrg. 20, p. 127-130. |
I. Van Damme, Louis Paul Boon: de auteur als historicus. Gent 1979 (Rijksuniversiteit). |
M. Backhouse, De historische realiteit in Louis Paul Boons ‘Geuzenboek’. In: Ons erfdeel, januari/februari 1980, jrg. 23, p. 5-16. |
A. Kossmann, L.P. Boon en de geuzen. In: De Gelderlander, 4-1-1980. |
A. Kossmann, Het Geuzenboek, een aanklacht. In: De Limburger, 12-1-1980. |
P. Van den Wijngaerde, Het Geuzenboek. In: De vrijzinnige lezer, januari 1980, p. 5-6. |
G. Boomsma, Monument voor de bezitlozen. In: De waarheid, 12-2-1980. |
J.J. Wesselo, Romanliteratuur: kroniek 33. Boons Geuzenboek. In: Kultuurleven, nr. 3, maart/april 1980, jrg. 47, p. 202-204. |
G. Hemminck & M. Roggeman, In gesprek met G. Arys. In: Maatstaf, mei-juni 1980, jrg. 28, p. 155-161. |
J.A.L. Lancée, De Zwijger verzwegen? Het Oranje-beeld van L.P. Boon. In: Maatstaf, mei-juni 1980, jrg. 28, p. 161-168. |
H. Warren, Schop de mensen tot zij een geweten krijgen. In: Provinciale Zeeuwse courant, 19-6-1980. |
P. Van den Wijngaerde, Het Geuzenboek. In: Het vrije woord, 6-7-1980. |
A. Visser, Het boek der boeken. In: Leeuwarder courant, 3-10-1980. |
M. Backhouse, De inbreng van Frans-Vlaanderen in de Reformatie volgens Louis Paul Boons ‘Geuzenboek’. In: De Franse Nederlanden, 1980, p. 11-31. |
J. Van de Wiele, Boekbespreking. Louis Paul Boon ‘Het Geuzenboek’. In: Heemkundig nieuws, nr. 3, 1980, jrg. 8, p. 9-10. |
[An.,] Beknopt verslag. Wie waren Egmont en van Horn? In: Het nieuwsblad, 13-1-1981. |
S. Van den Bremt & R. Van Opbroecke, Het Geuzenboek. In: De rode vaan, 22/23-1-1981. |
[An.,] Geuzen te boek. In: De aankondiger, 28-1-1981. |
| |
| |
G. Durnez, Car-boontjes, geuzen en een verbroken jongensdroom. L.P. Boon moest niet naar het vagevuur. In: De standaard, 13-3-1981. |
J. Borré, Boons droom. In: Ekspress, februari 1981. |
L. Vos, Dat grauw moet herleven. Geschiedschrijving als politieke tekst. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, nr. 2, maart-april 1981, jrg. 34, p. 275-284. |
R. Schoeters, ‘En alle geuzen waren er uitgeroeid, amen en uit’. In: De morgen, 17-10-1981. |
H. Bonger, Losse notities. In: Rekenschap, nr. 3, 1981, jrg. 28, p. 140-143. |
S. Van den Bremt, Boon en het geheugen van Vlaanderen. In: R. De Schepper, Brochure L.P. Boon. Temse 1981, p. 23-27. |
A. de Cat-de Bruyckere, De opstand van de Nederlanden tegen het Spaanse bewind bij P.C. Hooft (‘Nederlandsche Historiën’), Charles de Coster (‘La légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d'Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au Pays de Flandres et ailleurs’) en Louis Paul Boon (‘Het Geuzenboek’): drie versies van een nationale mythe. Brussel 1981 (Vrije Universiteit). |
J. De Mol, De historische romans van Louis Paul Boon in de kritiek. Gent 1981 (Rijksuniversiteit). |
A. Nuis, Een polemisch jaar. In: Snoecks, 1981, jrg. 57, p. 271-276. |
H. Vercruysse, Boon: Geus of geschiedschrijver? Een vergelijkende studie tussen ‘Het Geuzenboek’ van Louis Paul Boon en enkele historische bronnen. Leuven 1981 (K.U.L.). |
R.J. Van de Maele, Van Jan de Lichte tot de Geuzen of Louis Paul Boon als alternatieve geschiedschrijver. In: Kruispunt, nr. 81, maart 1982, jrg. 21, p. 37-45. |
G. Durnez, Boon schrijft nog alleen geschiedenis. In: G. de Ley, L.P. Boon. Een man zonder carrière. Gesprekken met Louis Paul Boon. Amsterdam 1982, p. 99-105. |
A. Van Riet, Literair-historische analyse van ‘Het Geuzenboek’ van L.P. Boon. Leuven 1982 (K.U.L.). |
W.M. Roggeman, Louis Paul Boon [interview]. In: G. de Ley, L.P. Boon. Een man zonder carrière. Gesprekken met Louis Paul Boon. Amsterdam 1982, p. 111-133. |
R.J. Van de Maele, De averechtse verkenning. Omtrent de methodiek van Louis Paul Boon. In: Kruispunt, nr. 86, maart 1983, jrg. 22, p. 46-59. |
L. Van Gils, De geboorte en de ontwikkeling van de opstand der Nederlanden in de zestiende eeuw. Een onderzoek naar de invloed van Erich Kuttners boek, Het hongerjaar 1566, op het Geuzenboek van Louis Paul Boon. Antwerpen 1983 (U.I.A). |
M. van Paemel, [Brief aan Jo Verbrugghen]. In: Jaarboek van het Louis Paul Boon-Genootschap, 1983, jrg. 1, p. 34. |
J. Luijten, De Zwijger en de geuzen, amen en uit. In: De volkskrant, 25-2-1984. |
G. Maas, Louis Paul Boons geuzen, enkele krenologische en daarmee samenhangende aspecten van ‘Het Geuzenboek’. 2 delen. Tilburg 1984. |
| |
| |
M. Reynebeau, Het verdriet van Vlaanderen. Historische beeldvorming in romans van Louis Paul Boon, Hugo Claus en Walter van den Broeck. In: Ons erfdeel, nr. 2, 1985, jrg. 28, p. 221-232. |
R.J. Van de Maele, L.P. Boon en het nvt - een onvoltooide speurtocht. In: Tijdingen van het Louis Paul Boon-Genootschap, 15-9-1986, jrg. 3, p. 25-30. |
D. Gebuys, Geus zijn, geus blijven: als schrijver, denker en criticus de actualiteitswaarde van Het Geuzenboek. In: Tijdingen van het Louis Paul Boon-Genootschap, 15-12-1987. |
P. Van Aken, M. Reynebeau & P. De Wispelaere, 1979 - L.P. Boon. Het Geuzenboek. In: M. Roggeman, P. De Wispelaere & P. Van Aken, 25 op 25. 1987. |
R.J. Van de Maele, Mijn Boon-cahier (4). In: Voor allen, 29-1-1988. |
J. Goedegebuure, De geschiedenis als reservaat. Over de historische roman bij Louis Paul Boon. In: Restant, nr. 4, 1989, jrg. 17, p. 259-269. |
S. Lapinski, Het geuzendorp. ‘Boon is hier vaak geweest. Een straffe schrijver, soms een beetje plat. Maar een fameuze naam’. In: Vrij Nederland, 6-5-1989. |
J. Oosterman, ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’. In: Werkschrift voor leerhuis en liturgie, nr. 7, 1989, jrg. 9. |
L. Stijnen, Daensisten, anarchisten, geuzen en andere bandieten. Mens en maatschappij in de historische romans van Louis Paul Boon. In: Kruispunt, nr. 121, 1989, jrg. 30, p. 114-124. |
R.J. Van de Maele, Heeft Louis Paul Boon ook Geuzenpoëzie geschreven? In: Sic, nr. 2/3, 1990, jrg. 5, p. 69-75. |
A. van den Oever, Gelijk een kuip mortel die van een stelling valt. Over Louis Paul Boon en De Kapellekensbaan. Amsterdam 1991. |
A. van den Oever, Tussen roman en kroniek. Over de verhouding tussen De Kapellekensbaan & Zomer te Ter-Muren en de historische romans van Louis Paul Boon. In: De kantieke schoolmeester, nr. 2, 1992, jrg. 1, p. 115-172. |
P. Pelckmans, ‘Zo wil het Geuzenboek dan een soort bijbel zijn...’. In: De kantieke schoolmeester, nr. 2, 1992, jrg. 1, p. 235-258. |
lexicon van literaire werken 18
mei 1993
|
|