| |
| |
| |
Louis Paul Boon
Abel Gholaerts
door Jan van Avezaath & Bert Vanheste
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De op het leven van Van Gogh geïnspireerde roman Abel Gholaerts van Louis Paul Boon (*1912 te Aalst; †1979 te Erembodegem) verscheen eind mei 1944 bij uitgeverij Manteau te Brussel. Boons tweede gepubliceerde werk werd net als zijn debuut uit 1943 De voorstad groeit slecht verkocht en beide werken belandden in 1947-1948 dan ook in de opruiming. Pas in 1968 kwam er een door de Amsterdamse uitgeverij Querido in samenwerking met uitgeverij Diogenes te Antwerpen verzorgde tweede druk, maar ook deze oplage liep niet goed. In 1975 bracht Querido nog een derde druk op de markt en daar is het tot op heden bij gebleven, afgezien van de in 1978 bij De Arbeiderspers/Querido te Amsterdam verschenen omnibus Het vroege werk, waarin naast De voorstad groeit, Vergeten straat en Mijn kleine oorlog ook Abel Gholaerts werd opgenomen. Tussen de vier edities bestaan wat de romantekst zelf betreft geen verschillen. Van het boek verscheen in het Van Gogh-jaar 1990 een Duitse vertaling.
In een 3 januari 1942 gedateerde brief aan zijn vriend Maurice Roggeman ontvouwde Boon voor het eerst, voor zover na te gaan is, zijn plannen voor Abel Gholaerts. De roman is begin 1943 klaar.
Vier drukken en één vertaling in vijftig jaar is niet veel. Voor Boon had het bij één druk mogen blijven, tenminste, dat wil hij de lezer doen geloven. In een bij de tweede druk als voorwoord dienende, ironisch getinte brief aan Tine van Buul, directrice van Querido, schrijft hij dat het denkbeeld het boek een tweede druk te bezorgen hem ‘nooit erg heeft aangelokt’. Hij noemt het ‘een mislukt meesterwerk’ en geeft een aantal oorzaken, waarvan de belangrijkste luidt dat hij bij het schrijven op twee gedachten hinkte. Zijn oorspronkelijke bedoeling was het leven van de door hem bewonderde Vincent van Gogh te beschrijven, maar al schrijvende werd het vooral een verdichtsel van zijn ‘eigen treurige jeugd’. Het uiteindelijke resultaat was een ietwat tweeslachtige roman waarin onder de naam Abel Gholaerts een vervlaamste en verroomste Van Gogh op- | |
| |
treedt. Een, volgens Boon in zijn brief, voor ‘de mensen in Holland’ waarschijnlijk onaanvaardbaar vervormde Van Gogh.
Aan de opbouw van de roman is Boons oorspronkelijke plan nog af te lezen. Hij had het idee Van Goghs leven in twee dikke delen te beschrijven: het eerste deel, getiteld ‘Het talent’, zou over Vincents leven in Holland en België gaan en het tweede deel, ‘Het genie’, zou zijn leven in Arles en Saint-Rémy tot onderwerp hebben. Het tweede deel is nooit geschreven, maar Abel Gholaerts heeft wel zijn deeltitel (‘Eerste boek Het talent’) gehouden. Het boek zelf is onderverdeeld in zes getitelde hoofdstukken van ongeveer gelijke lengte en telt in het totaal vanaf de tweede druk 337 pagina's (de eerste druk telt door een ander zetsel 426 pagina's). Elk hoofdstuk is weer opgebouwd uit in lengte wisselende stukken die door witregels van elkaar zijn gescheiden.
| |
Inhoud
Paddenhoek
Het verhaal lijkt rond 1900 te beginnen. Vincent van Geem is priester en werkt als leraar op een college in Brussel. Na een incident wordt hij van school gestuurd en verbannen naar Paddenhoek, een dorpje in de buurt van Aalst, waar hij tot onderpastoor is benoemd. Op weg naar Paddenhoek ontmoet Vincent Anna Kindermans, een meisje uit het dorp. Al snel ontspint er zich een verboden liefde en Anna raakt in verwachting. Om te voorkomen dat men ontdekt dat ze zwanger is van de onderpastoor zoekt ze contact met Germain Gholaerts, de kleermaker van het dorp die in het verleden een oogje op haar had. Germain is in zijn vrije tijd romancier, al heeft hij nog geen letter op papier gezet. Omdat de pastoor de benen genomen heeft, zegent Vincent het huwelijk van Germain en Anna in. Na een aantal maanden wordt Abel geboren.
| |
Kleine Abel
Abel wordt door Vincent gedoopt. Een paar dagen erna pleegt Germain ontucht met een misdienaartje dat bij de doop aanwezig was. Hij wordt betrapt en krijgt vijf jaar gevangenisstraf. Wegens goed gedrag komt hij na drie jaar vrij en gaat terug naar Paddenhoek. Abel moet niets van hem hebben, zegt ‘Vader’ tegen Vincent, die inmiddels is benoemd tot pastoor van het dorp. Een tijdje later is Anna zwanger van een tweede kind, dat Theo zal gaan heten. Deze keer is Germain de verwekker.
Op een dag begint Germain eindelijk te schrijven aan een boek dat gaat over Vincent, ‘de edele pastoor van Paddenhoek’.
| |
| |
Tijdens een ziekte groeit bij de inmiddels tienjarige Abel het verlangen om het dorp te verlaten omdat hij denkt achter de horizon een wonder te beleven. Wanneer hij beter is, loopt hij van huis weg en komt dezelfde dag nog tot een buitenwijk van Brussel, waar hij Elza, een dochter van een vrijgevochten familie uit Paddenhoek, ontmoet. Het achttienjarige meisje is ook van huis weggelopen omdat ze een kind verwacht van een man uit de stad, die niets meer van haar wil weten. Ze slapen in een woning in aanbouw. Zij brengt Abel de volgende dag terug naar huis. Vincent neemt Abels verlangen serieus en denkt goed te doen door hem naar het college in Brussel te sturen waar hij leraar is geweest.
| |
Jeugd
De sfeer op school is er één van wantrouwen en onderdrukking. Al snel verdenkt de leiding Abel er ten onrechte van iets lichamelijks te hebben met enkele klasgenoten. Hij wordt gestraft en in de gaten gehouden. Na drie jaar breekt Abel: hij doet slaapdronken een zelfmoordpoging. Vincent haalt hem op.
Abel woont een tijdje in Paddenhoek. Af en toe bezoekt hij Elza, die alleen met haar dochtertje in een afgelegen huisje bij het dorp woont. Zijn ontluikende seksualiteit ervaart hij als zondig.
Omdat Abel voor zichzelf wil zorgen schrijft Vincent zijn broer Eduard, die een boekwinkel in Brussel heeft, of Abel er kan komen werken. Abel betrekt een kamertje in het huis van Eduard en gaat hem helpen in de winkel, die slecht loopt omdat Eduard geen zakenman is. Ook Abel blijkt geen handige verkoper. Naast boeken worden er in de winkel ook reproducties van beroemde schilderijen verkocht. Abel raakt via deze reproducties geïnteresseerd in de schilderkunst. Eduard is getrouwd met Adèle en heeft een dochtertje, Maria. Adèle voelt zich seksueel tot Abel aangetrokken, hetgeen hem beangstigt.
Onderwijl is Germain Paddenhoek ontvlucht en in een armoedige wijk van Brussel op een zolderkamer gaan wonen. Hij denkt dat zijn schrijftalent zich in de grote stad beter kan ontplooien. Op zijn kamer draagt hij vrouwenkleren. Zijn boek ‘De edele pastoor van Paddenhoek’ is inmiddels verschenen en heeft een slechte kritiek gekregen.
Abel wil niet meer bij Eduard en Adèle wonen en huurt een kamer bij een vrouw die een dochter heeft, Marie-José, op wie hij op slag verliefd wordt.
| |
De monnik
Op een nacht komt Marie-José op Abels kamer. Hij durft haar niet aan te raken. Ze gaat huilend weg. Wanneer hij ook nog door Eduard ontslagen wordt, is hij de wanhoop nabij en belandt in een bordeel. Hij ontmoet er Louis-Constant, een oude schoolvriend, die hem aanbiedt bij hem te komen wonen.
| |
| |
Abel begint de zieken uit de armoedige buurt waar Louis-Constant woont te verzorgen en maakt tekeningen van de ellende die hij ziet.
Vincent stuurt een brief naar Eduard waarin hij vraagt hoe het met Abel is. Eduard schrijft terug dat Abel hem niet interesseert nu Adèle is weggelopen. Vincent stuurt Theo naar Brussel om Eduard te helpen in de winkel. Theo krijgt Abels oude kamer en maakt van de boekhandel binnen de kortste keren een bloeiende zaak. Hij vat een liefde op voor de inmiddels vijftienjarige Maria. Adèle komt terug van haar buitenechtelijke escapade. Eduard verzoent zich met haar.
Onverwachts komt Vincent, die lang heeft moeten zoeken, bij Abel op bezoek. Anna ligt op sterven en vraagt naar haar zoon. Abel wil zijn patiënten niet in de steek laten en gaat niet met Vincent mee. Teleurgesteld gaat de pastoor weg. Abel, aangeslagen door het bericht en door zijn keuze niet mee te gaan, vertrekt ook, al weet hij niet waarheen. Onderweg ontmoet hij een oude, onverzorgde man, door het volk ‘de heilige’ genoemd, de weggelopen pastoor van Paddenhoek. Samen trekken ze door de armoedigste wijken van Brussel om zieken te verplegen. Abel kiest er uiteindelijk toch voor zijn moeder te gaan bezoeken.
Ondertussen gaat Germain ook in vrouwenkleren de straat op en noemt hij zichzelf Viviane. Hij besteedt al zijn tijd aan het schrijven van zijn nieuwe roman. Hij is erop gebrand een bestseller te schrijven en om dit te bereiken stemt hij zijn boek af op de smaak van de critici en het publiek.
Abel komt aan in Paddenhoek. Anna, die verzorgd wordt door Vincent, is verlamd en niet meer in staat tot spreken. Het is niet zij die sterft, maar haar oude vader. Abel raakt in een crisis. Blootsvoets en gekleed in een zelfgemaakt monnikskleed gaat hij al tekenend en bedelend rondzwerven in de omgeving. Op één van zijn dwaaltochten ziet hij per ongeluk de zich wassende Elza. Verward rent hij weg, tevergeefs proberend al biddend haar naaktheid te bezweren. Hij besluit pastoor te worden.
| |
Vertwijfeling
Na hevige twijfel herziet Abel deze beslissing en trekt, nadat hij in een krant heeft gelezen over een mijnramp in de Borinage, naar de mijnstreek om de mensen daar te gaan helpen. Ondanks zijn inspanning ondervindt hij weinig waardering bij de bevolking. Hij gunt zichzelf geen rust en wordt ziek, denkt dat hij gaat sterven en wil terug naar Paddenhoek. Een martelende voettocht naar huis volgt. Theo komt over uit Brussel als hij van Vincent hoort dat Abel ernstig ziek is. Dankzij hem knapt Abel weer op. Wanneer Theo teruggaat naar Brussel, laat hij Abel vertwijfeld achter. Abel gaat terug naar de Bori- | |
| |
nage maar merkt dat de bevolking nog steeds niets van hem moet hebben. Hij schrijft Theo een brief waarin hij om geld vraagt zodat hij zich geheel aan het schilderen kan gaan wijden.
Germains tweede boek verschijnt. Hij droomt al van lovende kritieken. Pas maanden later leest hij in een oude krant een vernietigende recensie. Hoewel aangeslagen laat hij zich door een kennis aansporen nog een boek te schrijven. Dit boek krijgt wel een goede kritiek. Germain voelt zich trots maar rijk, zoals hij hoopte, wordt hij niet. En echt genieten van zijn succesje - in Brussel kennen ze hem alleen als madame Viviane - kan hij niet, want niemand wil geloven dat hij de auteur Germain Gholaerts is.
Theo ontvangt Abels brief. Hij bedenkt zich geen moment - de vorige keer kwam Abel halfdood terug uit de Borinage - en haalt hem op. Abel slaapt bij zijn (half)broer, die nog steeds bij Adèle en Eduard inwoont. Theo geeft hem een schildersdoos en Abel slaat op Theo's kamer aan het tekenen en schilderen van personen die hij in de Borinage heeft gezien. Als Theo op een zondag naar Paddenhoek is om aan zijn moeder toestemming te vragen voor zijn huwelijk met Maria, komt Maria op bezoek bij Abel, die aan het werk is. Ze probeert hem te verleiden door zich uit te kleden. Abel, in de war, pakt een mes dat op de tafel ligt en verwondt haar lichtjes. Dan pakt hij zijn schilderskist en Theo's geld uit een laatje en rent het huis uit, de straat op. Hij komt in de rosse buurt terecht, waar hij een bordeel binnenstapt. Een half uur later stapt hij weer naar buiten, dronken, ontmaagd en blut. Hij walgt van zichzelf en overweegt zelfmoord. De nacht brengt hij op straat door. 's Ochtends komt hij bij een open timmerloods.
| |
Het duistere
De timmerlieden geven Abel wat te eten en laten hem planken zagen. Bij de timmerlui zit ook Frans, een andere schoolvriend van vroeger. Abel doet zijn werk goed en mag terugkomen. Frans nodigt hem uit bij hem te komen logeren.
Germain besluit zijn leven als Viviane in Brussel vaarwel te zeggen en terug te keren naar Paddenhoek.
Abel verdient een beetje geld met het zagen en huurt een hok van Frans. Het lijkt of hij eindelijk een plek gevonden heeft om tot rust te komen, maar langzaam raakt zijn brein verduisterd. Zonder dat hij het zelf wil, komt hij weer in een bordeel terecht. Daar ontmoet hij een dronken vrouw die hij herkent, al kan hij haar niet precies thuisbrengen. Hij wil een portret van haar maken en geeft de vrouw als hij naar huis gaat zijn adres. Na twee dagen komt het model eindelijk langs, weer stomdronken en met vier kleine kinderen bij zich. Nu herkent Abel haar: Marie-José, zijn eerste liefde. Zij herkent
| |
| |
hem niet. Ze eigent zich Abels kamer toe. Na een paar dagen is Abel het spoor helemaal bijster. Hij denkt dat Marie-José Onze Lieve Vrouw van Smarten is en begint voor haar te zingen met een aandoenlijke, bevende kinderstem. Frans stuurt zijn zoontje om Theo te halen. Theo brengt Abel met een gehuurde koets terug naar Paddenhoek.
Een tijd later komt Abel tijdens een wandeling bij het huisje van Elza, wier dochter inmiddels het huis uit is. Abel trekt bij haar in en werkt er met plezier. Op een dag komt Germain langs. Hij ziet Abel schilderen en zegt dat ook hij het talent had om iets te worden. Abel zwijgt en werkt verder. De avond verloopt en Germain gaat weg maar komt weer terug omdat hij iets vergeten is mee te delen. ‘Met de deurklink in handen, zegt hij: achja, het is waar ook, Abel, uw moeder, Anna, die is daarstraks gestorven voor ik hier kwam. Ze zat dood in haar zetel en niemand had het gezien, niemand wist het, hihihi.’
| |
Interpretatie
Titel
Men kan Abel Gholaerts als een ontwikkelingsroman beschouwen. De titel van het boek en de hoofdstuktitels wijzen in deze richting: alle slaan op Abel en zijn levensloop.
Abel groeit op onder de hoede van Vincent. Door zijn opvoeding raakt hij geïnfecteerd met de van de kerk afkomstige voorstelling van de onbezoedelde mens met de daarbij behorende afwijzende houding ten aanzien van de menselijke lichamelijkheid en seksualiteit. Dit christelijke ideaalbeeld zet zich onwrikbaar vast in de jonge, dromerige Abel.
Maar Abel heeft ook nog een andere, zijn droombeeld ondergravende, waarheidslievende kant: hij kan zijn ogen niet sluiten voor zijn eigen lichamelijkheid en seksualiteit, ofschoon de dromer in hem niets liever zou willen. Het is deze tegenstrijdigheid in zijn persoonlijkheid die ervoor zorgt dat er in hem een tweestrijd ontstaat die hij niet weet te overwinnen en waaraan hij in het laatste hoofdstuk van het boek ten onder gaat, al wordt op het einde van de roman de schijn gewekt dat hij alsnog enig geluk vindt.
| |
Thematiek
Abels wanhopige, vergeefse pogingen zijn innerlijk dualisme tot een zuivere synthese te brengen bepalen voor een groot deel de dynamiek van het boek. Het centrale thema, waar de meeste andere thema's van Abel Gholaerts mee samenhangen, luidt dan ook dat het als mens najagen van een uiteindelijk de mens ontkennende, aan het christendom ontleende droom alleen maar mislukkingen kan opleveren: de menselijke driften laten zich niet loochenen.
| |
| |
Abel gaat in zijn pogingen om tot een opheffing van de in hem levende tegenstelling te komen een scala van (schijn)mogelijkheden af, waarbij hij niet toekomt aan de enige mogelijkheid die de tegenstelling echt op zou heffen, namelijk zijn ideaal van de platonische liefde herzien en zijn seksualiteit accepteren. Bordeelbezoek (geforceerd zijn droomvoorstelling ontkennen), het ascetisch navolgen van Christus (boete doen en geforceerd zijn lichamelijkheid ontkennen), zichzelf verdoven door monotoon werk (geforceerd de tegenstelling in hem ontkennen): wat hij ook onderneemt, zijn innerlijke verscheurdheid blijft. Soms overweegt hij zelfs zelfmoord, doet ook eenmaal al slaapwandelend een poging, en soms twijfelt hij aan zijn geloof zoals Job in de bijbel aan het Verbond met zijn God. Af en toe bekruipt hem ook de mismoedige gedachte dat de mens alleen maar mooie, onbereikbare dromen heeft ‘om door het leven te geraken en de dood niet te voelen naderen’. Maar deze moreel nihilistische overpeinzing, een belangrijke reflectie op het basisthema, verankert zich niet in Abel. Doordat hij met niemand over zijn gespletenheid durft te praten - de door de kerk bepaalde, maatschappelijke moraal staat dat niet toe - breekt uiteindelijk zijn weerstand en keert hij in zijn godsdienstig gekleurde waanzin terug naar zijn onbezoedelde kindertijd, toen problematische lichamelijkheid nog geen rol speelde en hij nog zonder al te veel hinder kon geloven.
De roman neemt op de laatste twee bladzijden een vrij abrupte wending, al is deze door een aantal symbolische toekomstverwijzingen aan het begin van het boek wel voorbereid. Abel trekt, net hersteld van zijn zenuwinzinking, in bij de aardse, praktische Elza. In hem is het contrast tussen hemel en aarde nog wel aanwezig maar het is ‘iets dat zeer ver af is, dat hij haast vergeten is’. De suggestie wordt zelfs gewekt dat hij zijn seksualiteit werkelijk heeft aanvaard. Abel lijkt bij Elza in haar huisje voor het eerst van zijn leven duurzaam gelukkig te zijn, in harmonie met zichzelf en zijn omgeving. Het boek kent een open einde, met Germain die op bezoek komt om op een schrijnend onverschillige wijze te komen vertellen dat Abels moeder is gestorven. Maar het is voor de lezer geen echt open vraag hoe het verder met Abel af zal lopen, doordat Boon het einde zo voorbereid heeft dat het relaas van Abels broze geluk met Elza, ondanks zijn open einde, niet anders op de lezer over kan komen dan als een - bij wijze van spreken - voorbeeldige illustratie van het onlosmakelijk met het leven verbonden tragische. De lezer ontkomt er niet aan te verwachten dat door Germains bericht Abel weer uit zijn evenwicht zal raken en weer ongelukkig zal worden.
Abel verlangt niet alleen naar een utopische wereld zonder
| |
| |
seksualiteit, maar wil zich ook conformeren aan de eis van de samenleving dat men zelf zijn geld moet verdienen. Door zijn lijden echter wordt hij onweerstaanbaar aangetrokken tot het ware kunstenaarschap, dat niets met geldverdienen te maken heeft. In schilders die ‘ook veel geprost en gezocht’ hebben herkent hij zichzelf en hij merkt dat hij door de ellende om zich heen te tekenen en te schilderen (mede een afspiegeling van zijn eigen ellende) zijn geweten enigszins ontlast: zijn enige manier om in een repressieve omgeving over zijn innerlijke spanningen te spreken (niet dat zijn verhaal verstaan wordt, want niemand begrijpt zijn werk echt). Abels verwantschap met Vincent van Gogh ligt dan ook in essentie in het hebben van dezelfde bron van waaruit hun kunstenaarschap voortkomt: het zich moeten ontladen. Andere overeenkomsten en verschillen tussen Van Gogh en Abel vindt men bij Raat (1989).
Abels ware kunstenaarschap, dat zich kenmerkt door iets Messiaans, het zich eerlijk en onafhankelijk uiten en er niet bewust voor gekozen hebben, wordt in het boek afgezet tegen Germains kunstenaarschap, dat zich, na een zuivere start, precies door het tegenovergestelde karakteriseert en alleen maar rendabel wil zijn. In plaats van waarheidslievende, naturalistische romans te schrijven, probeert Germain aan de smaak van het publiek (oftewel de samenleving) aangepaste boeken te schrijven en als een ondernemer succesvol te zijn.
Boons definitie in Abel Gholaerts van het ware en maatschappelijk relevante kunstenaarschap is een belangrijke uitbreiding van het basisthema van het boek: Boon ziet de kunstenaar als een onafhankelijk iemand, die halfbewust de maatschappij een spiegel voorhoudt door het via zijn werk te hebben over zijn innerlijke spanningen welke voortgekomen zijn uit zijn confrontatie met diezelfde maatschappij. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat Boon in Abel Gholaerts tegelijkertijd laat doorschemeren zeker te weten dat de samenleving nooit oprecht in die spiegel kijken zal omdat elk lid van die samenleving slechts datgene zal zien wat hij wil zien en kan gebruiken.
Abel zelf denkt niet op deze afstandelijke manier na over zijn rol in de wereld, omdat hij nog zoekende is en van zichzelf ook nog helemaal niet duidelijk weet dat hij een ‘talent’ is, laat staan een talent dat een maatschappelijke rol te vervullen heeft. Hij is sowieso te egocentrisch (echte talenten eigen volgens Boon) en te zeer op individuen ingesteld om op macroniveau over de samenleving na te denken. Zo verpleegt hij wel armoedige zieken in de Borinage en in de arme wijken van Brussel, maar hij doet dit niet zozeer om een maatschappelijke
| |
| |
rol te vervullen en onrecht te bestrijden als wel om boete te doen voor zijn lichamelijkheid en ook ‘om de honger van zijn ziel [naar het kunstenaarschap] tot zwijgen te brengen’.
Ook bij de andere personages in Abel Gholaerts speelt op de één of andere manier de genoemde tegenstelling tussen driften en normen. Zij verlenen Abels manier van handelen een verhelderende context.
Germain voelt de spanning tussen beide krachten niet zo sterk als Abel omdat hij schijnheilig is (zonder al te veel problemen geeft hij toe aan zijn driften en toont daarna zogenaamd berouw) en Theo voelt de spanning niet omdat hij oppervlakkig is. Bij de vrouwelijke personages leeft de tegenstelling ook, hoewel ze tevens de functie hebben de spanning juist op te roepen. Adèle heeft soms zenuwtoevallen en blaast dan door het hebben van buitenechtelijke escapades stoom af (geen enkel huwelijk in Abel Gholaerts verloopt trouwens normaal). Elza heeft geen last meer van de tegenstelling omdat ze haar seksualiteit redelijk heeft geïntegreerd in haar bestaan. Enzovoort.
Het basisthema speelt dus niet alleen bij Abel, maar bij elk personage in het boek. Abel Gholaerts zou derhalve niet alleen als een ontwikkelingsroman gezien kunnen worden, maar ook als een existentiële roman. Hierbij komt ook nog dat Abel zelf iets heeft van een Elckerlijc. Zijn naam verwijst naar de bijbelse Abel, zoon van het eerste mensenpaar en voorloper van Christus, de Zoon des Mensen. Abels met taboes beladen problematiek is ieders problematiek, zijn eenzaamheid ieders eenzaamheid. Abel onderscheidt zich in wezen alleen van de anderen door zijn extreem zuiver beleven van de tegenstelling.
Vincent, Abels echte vader, de centrale figuur van de eerste twee hoofdstukken van het boek, is binnen dit kader een geval apart. Ook hij moet zijn houding bepalen ten opzichte van het werkelijke versus het geïdealiseerde, maar zijn ontwikkeling in deze is, in tegenstelling tot die van de anderen (als we bij sommigen van hen al van een ontwikkeling kunnen spreken), een voorafschaduwing van Abels ontwikkeling. Abel herhaalt, soms tot in de details overeenkomstig, Vincents ontwikkeling, alleen heftiger door zijn sterke waarheidslievende kant die hij van zijn moeder lijkt te hebben. ‘Bloed trekt op bloed’ volgens de verteller.
Zo zijn er in het boek nog meer voorbeelden van dit deterministische mensbeeld te vinden, een op zichzelf staand, belangrijk thema in Abel Gholaerts. Maria lijkt op Adèle, Theo diep in zijn binnenste op Germain.
Vincents ontwikkeling eindigt met het sterven van zijn verlangens, met een toegroeien naar de dood: zijn hoopvol staren
| |
| |
naar de horizon wordt mettertijd een gewoonte, zoals alles in zijn leven, op de liefde voor zijn zoon na, na tegenslag op tegenslag uiteindelijk vervlakt. Een vraag waar de lezer mee blijft zitten is of het Abel op de lange duur net zo zal vergaan als Vincent. Of zal Abel, bijzonder als hij is, strijdend eindigen? De kans lijkt groot dat het met Abel net zo zal aflopen als met Vincent, doordat de verteller niet zozeer in de vooruitgang gelooft (‘alles blijft eender’) als wel in de afwezigheid van vooruitgang zoals in de onverstoorbare natuur met haar cyclus van het telkens terugkeren van dezelfde seizoenen. Zoals de ouder zijn lente, zomer, herfst en winter kent, zo zal zijn kind ze kennen.
De overheersende gedachte die bij de lezer achterblijft na het lezen van Abel Gholaerts (een combinatie van het basisthema en Boons determinisme) zou kunnen zijn dat de mens, hoe goed hij ook zijn best doet, zich niet kan verheffen boven het dier, zich niet kan verheffen boven ‘de wetten der aarde, de oude heilige wetten van liefde en leven en dood’, en dat hij zich er in de loop der jaren bij neerlegt. En dat hij zo zijn best doet (zijn lente en zomer) is misschien niet meer dan een instinct dat ervoor zorgt dat hij niet passief wordt en zo te veel aan zijn dood gaat denken.
| |
Vertelsituatie
Abel Gholaerts is in de onvoltooid tegenwoordige tijd geschreven, afgezien van hier en daar een niet zo belangrijk fragment dat in de verleden tijd staat en waarin kort, vanuit het gezichtspunt van het personage, iets uit het verleden verteld wordt wat de lezer moet weten om de rest van het verhaal te kunnen volgen. Wat De Wispelaere over het gebruik van het presens in Vergeten straat zegt, geldt in mindere mate ook voor Abel Gholaerts. De verteller in Abel Gholaerts speelt een dubbelrol. Enerzijds leent hij zijn stem aan de personages en deelt hij hun beperkte gezichtspunt en hun tijdsbeleving, die door het presens open naar de toekomst gericht is. Dit is de personale kant van de verteller. Vanuit dit perspectief, in eerste instantie ook het perspectief van de lezer, lijkt bijvoorbeeld Abel vrij te zijn zijn toekomst zelf in te vullen. Anderzijds spreekt de verteller namens zichzelf en levert hij commentaar op het gebeuren: zijn auctoriële kant. Zijn commentaren zorgen ervoor, naast ‘anticiperende verhaalmotieven’ en zich herhalende geschiedenissen binnen het verhaal (zoals dat van Vincent en Abel), dat de lezer al vanaf het begin het gevoel krijgt dat Abel helemaal niet vrij is zijn toekomst zelf in te vullen, maar dat deze gedetermineerd is. Abels afkomst en de onverschillige, weerbarstige werkelijkheid bepalen uiteindelijk hoe het met hem zal aflopen en niet hij zelf.
| |
Thematiek
De met het presens en de personale vertelsituatie samenhan- | |
| |
gende open, naar de toekomst gerichte tijdsbeleving wordt overstegen door een gesloten, circulaire tijdsbeleving die dus mede samenhangt met de tegelijkertijd aanwezige auctoriële vertelsituatie. Aan deze dubbele tijdsdimensie zijn mooi de twee thema's van het boek te herkennen: het onverbiddelijk heersen van het noodlot naast het nastreven van dromen. Tijdens de momenten waarop Abel zelf doorheeft dat alles vastligt, verdwijnt het dubbele perspectief: het personale valt dan samen met het auctorïele gezichtspunt.
| |
Stijl
De stijl van Abel Gholaerts kenmerkt zich door niet al te lange zinnen en een persoonlijk ingekleurd, Vlaams getint Nederlands.
| |
Motieven
Boon schrijft in Abel Gholaerts sterk beeldend en menig beeld heeft een symbolische lading. Soms komt zo'n symbolisch beeld vaker terug in het boek en groeit dan uit tot een motief. De symbolen en motieven verwijzen naar de thema's van het boek: verhulde toekomstverwijzingen en anticiperende verhaalmotieven ondersteunen het deterministische wereldbeeld, de andere symbolen en motieven hebben meestal te maken met de tegenstelling tussen de meer ongebonden mens en de door conventies en dromen geketende mens. Zo zijn er, om er enkele te noemen, het Christus-motief met daaronder vallend het motief van de voetwassing, het inktmotief, het maskermotief, het glimlachmotief, het weermotief en het weekdiermotief. Een anticiperend verhaalmotief aan het begin van het boek is bijvoorbeeld het huis in aanbouw waarin Abel en Elza overnachten na hun beider vlucht (op het eind van het boek trekt Abel bij Elza in). Namen, zie bijvoorbeeld hierboven bij de uitleg van de naam Abel, hebben vaak ook een symbolische betekenis.
| |
Opbouw
De verteller onderbreekt regelmatig Abels op zich chronologisch vertelde levensloop om zijn blik te richten op één van de andere figuren. Tussen de meestal door witregels van elkaar gescheiden scènes waarin Abels ontwikkeling centraal staat, staan scènes waarin anderen de hoofdrol spelen. Sommigen van hen zou men ook als hoofdfiguren kunnen betitelen. Raat schrijft dat deze uitbreiding geen verbazing wekt in het licht van Boons oeuvre. In Boons werk wordt steeds geprobeerd de totale werkelijkheid in haar essentie weer te geven en om dit te bereiken beperkt Boon zich vanaf zijn debuut De voorstad groeit meestal niet tot één hoofdpersonage, maar volgt hij de ervaringen van een reeks personages.
‘De hang naar veralgemening werkt ook door in Boons verteltechniek, die gekenmerkt wordt door de tendens verteller, lezer en romanfiguren sterk op elkaar te betrekken,’ aldus Raat. ‘Wat voor het personage geldt, gaat ook op voor de lezer
| |
| |
en de verteller.’ Door middel van identificatie, ironie en relativering is de verteller voortdurend bezig bruggen te slaan tussen de romanfiguren en de lezer.
De genoemde behoefte om het totale leven in een boek te willen vangen leverde de schrijver Boon problemen op. Het leven kent geen grenzen, terwijl een boek tot beperking noopt. Raat wijst erop dat dit probleem in Abel Gholaerts voor een deel is gethematiseerd. Zo begint de roman als volgt: ‘Het leven is geen boek. Nergens begint het. Het is hier en daar en ginder, en alles gebeurt tegelijk. Een boek is anders. Dit boek begint in het huis der Van Geemen waar het altijd stil is, waar het riekt naar papier en inkt.’ Meermalen verzucht de schrijver/verteller dat het leven voor hem niet bij te houden is, dat het als het ware voor zijn pen uitsnelt. ‘Achja, want het leven staat nooit stil en iemand die een boek schrijft zou er hopeloos onder worden en zijn pen wegsmijten.’ (p. 246)
Bovendien, niet alleen het vangen van de werkelijkheid wordt in Abel Gholaerts als problematisch ervaren, maar ook het instrument waarmee gevangen moet worden: de taal. ‘Hoe is het mogelijk, dat ieder waar woord een zin vormt die niet waar is?’ (p. 189) En al zouden de zinnen toch waar zijn, dan is er nog de vraag of ze wel goed begrepen zullen worden. ‘Er staat iets geschreven, en iedereen die het leest raapt er het zijne uit. De mensen kijken naar de dingen, en het zijn niet de dingen die ze zien, het is dat wat binnen in hen is. Hun ogen zijn spiegels die omgekeerd hangen en slechts dat weerkaatsen wat al binnen in hun hart is.’ (p. 191)
| |
Context
Boons in 1942 met de Leo J. Krynprijs bekroond debuut, de sombere sociale roman De voorstad groeit, bracht geen echte breuk met het vooroorlogse Vlaamse proza. De juryleden van de Krynprijs vreesden zelfs even dat achter het pseudoniem ‘Lowie’ onderaan het typoscript van het boek Gerard Walschap schuilging. Er is nog een alwetende verteller die geen twijfel kent en hij presenteert zijn kijk op de kenbare en mededeelbare werkelijkheid als objectief. Wel was Boon feller en gedurfder: hij beschreef de sociale ellende en de duistere driften minder versluierd.
In Abel Gholaerts, Boons tweede, meer psychologische roman, raakt deze traditionele wijze van vertellen voor het eerst aangetast: de alwetende verteller twijfelt er soms aan of de werkelijkheid objectief kenbaar en mededeelbaar is. Iedereen heeft een ‘speciale manier [...] om de wereld te bekijken [...]
| |
| |
en iedere manier heeft zijn eigen deugden en gebreken’ (p. 180). En omdat men elkaar niet begrijpt is iedereen ‘een eiland’ in het boek. Toch rangschikt de verteller de gedachten van de verschillende personages nog volgens een bepaalde hiërarchie die overeenkomt met Boons onveranderde, fatalistische levensvisie.
Mijn kleine oorlog (1947, echter reeds in 1945 voltooid) is op dit punt nog aanzienlijk vernieuwender. De verteller kijkt naar de (oorlogs)werkelijkheid met de ogen van de kleine man, maar tegelijk met die van de autonome kunstenaar en geëngageerde voorhoede-intellectueel. De elkaar aanvullende en tegensprekende wereldbeelden botsen met elkaar, ze staan onverzoend naast en tegenover elkaar. Tijdens het schrijven van dit werk ontstaat een nieuw, verbrokkeld wereldbeeld, al lijkt Boon nog te aarzelen: de laatste roep waarmee de eerste druk afsluit - ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’ - verwijst ondanks alle twijfel naar een visie voorbij de verbrokkeling, verbonden met de nieuwe mens. Boon probeerde in die jaren - hij werkte ook als redacteur bij het communistische blad De roode vaan - te geloven in de goede mens die de rechtvaardige samenleving mogelijk zou maken.
Boon gaf die poging echter snel op en daardoor kwam de weg vrij naar de consequentere breuk van De Kapellekensbaan (1953) en Zomer te Ter-Muren (1956) met de traditionele (literatuur)visie. Bedwong hij in zijn boeken tot dan toe nog de chaotische werkelijkheid, in De Kapellekensbaan geeft hij haar ruim baan. Hij beperkt zich niet langer tot het van buitenaf beschrijven van de verwarring, maar laat de schrijfwijze zelf chaotisch worden. In de aanhef van het boek omschrijft hij dit als ‘een plas, een zee, een chaos’. Tientallen personages, merendeels afsplitsingen van de schrijver, geven ‘1000 kleine waarheden’, die ‘samen de 100-voudige grote Leugen’ vormen.
Men kan stellen dat de met Abel Gholaerts ingezette ontwikkeling betreffende de ken- en mededeelbaarheid van de werkelijkheid op subliem paradoxale wijze haar eind- en hoogtepunt vindt in het tweeluik De Kapellekensbaan / Zomer te Ter-Muren.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het lijkt een wonder dat Boon tijdens de Duitse bezetting Abel Gholaerts (verschenen eind mei 1944) kon publiceren. In de roman staat bijvoorbeeld een passage waarin Abel zijn bewondering voor het joodse geloof uitspreekt (p. 213). Dat boeken zoals Abel Gholaerts en De voorstad groeit (juli 1943) ge- | |
| |
woon konden verschijnen - De voorstad groeit kreeg in 1942 zelfs de Leo J. Krynprijs van een jury wier leden bekend stonden om hun antinazistische houding - kwam doordat in België, anders dan in Nederland dat in 1940 een burgerlijk Duits bestuur opgelegd had gekregen, de harde nationaal-socialistische (cultuur)politiek afgeremd werd door de meer gematigde Duitse legerleiding die het land bestuurde (België werd pas in juli 1944 onder burgerlijk Duits bestuur gesteld, twee maanden voor de bevrijding, en de inderhaast opgerichte Kultuurkamer kon geen invloed meer uitoefenen). Gedurende de bezetting dienden de Vlaamse schrijvers zich dus niet aan te melden bij een Duitsgezinde organisatie, werden de uitgeverijen niet aan een strenge controle onderworpen en onttrok zodoende het grootste gedeelte van de Vlaamse letterkunde zich vier jaar lang in sterke mate aan de invloed van de Duitsers en hun helpers.
De pers was, net zoals in Nederland, wel gelijkgeschakeld. Deze had Boons debuut De voorstad groeit, ondanks formele en vooral morele reserves, opvallend positief onthaald. De critici koesterden de hoop dat Boon te bekeren viel. Een zo talentvolle jonge auteur kon, nadat hij zijn wilde haren had verloren, misschien hun kamp versterken. Maar met het verschijnen van Abel Gholaerts zagen zij hun hoop in rook opgaan.
Zo schrijft Jeanne de Bruyn, één van de kopstukken van de culturele collaboratie, begin juli 1944 in het nazistische Volk en staat dat Boon tot het schrijversras behoort dat ‘uitgeroeid [moet] worden als het voor gezondmaking onvatbaar is. Het vergiftigt al wat het aanraakt.’ Dat hij niet van talent gespeend is, maakt hem des te gevaarlijker, doet hem ‘in den hoogsten graad [behoren] tot degenen die men in het Duitsch “Volksschädlinge” heeft genoemd’. Romans als Abel Gholaerts doen haar snakken naar het ogenblik waarop men ook in Vlaanderen ‘een grooten brandstapel zal aanleggen. Misschien verbrandt men dan wel een paar uitgevers en hun lektors mee. Het zou geen kwaad kunnen.’ Een geluk voor Boon en zijn uitgeefster Angèle Manteau dat de landing in Normandië (4 juni 1944) al had plaatsgevonden en de bevrijding niet lang meer op zich liet wachten. Ook andere Duitsgezinden keurden Boon en zijn Abel Gholaerts af, zij het minder fel dan Jeanne de Bruyn.
Na de oorlog konden de andersdenkenden weer hun woord doen. Hun besprekingen verschenen vanaf eind 1944 tot en met 1949. In Vlaanderen viel de Abel Gholaerts-receptie in twee kampen uiteen: de vrijzinnigen, die in Boon een groot talent zagen en het boek waardeerden, en de meer dogmatisch ideologisch gebondenen, zoals de katholieken en de communisten, die Boon afwezen, vooral op grond van zijn wereld- | |
| |
beeld. De roman was in hun ogen te pessimistisch. In Nederland waren in die jaren niet zo duidelijk verschillende kampen te onderscheiden. Generaliserend gesproken vond men Boon wel een talent, maar bij de meesten riep Abel Gholaerts toch ook de vraag op of Boon in de toekomst nog iets bijzonders publiceren zou.
Aan de herdrukken van Abel Gholaerts (vanaf 1968) werd weinig aandacht besteed. De recensenten die het werk bespraken, waren over het algemeen welwillend en plaatsten het in het oeuvre van een, met name in Nederland, gearriveerd schrijver, wiens werk in 1966 met de Constantijn Huygensprijs was bekroond.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Louis Paul Boon, Abel Gholaerts. Tweede druk, Amsterdam 1968.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jeanne de Bruyn, [Over Abel Gholaerts]. In: Volk en staat, 2/3-7-1944. |
Paul de Vree, Abel Gholaerts. In: Laagland, 29-7-1944. |
Bert Ranke, Het Vlaamsche proza. In: Het laatste nieuws, 15-8-1944. |
J.L. de Belder, Kroniek van het Nederlandse boek. In: Vooruit, 23-8-1944. |
[Raymond Herreman], Jonge Vlaamse romans. In: Vooruit, 8-11-1944. |
R[aymond] Herreman, De Vlaamsche roman in bloei. Het jonge geslacht. In: Zondagspost, 7-1-1945. |
[Raymond Herreman], Louis-Paul Boon. In: Vooruit, 21-1-1945 (Boekuiltje). |
J. Berchmans, Het proza uit de oorlogsjaren. Louis-Paul Boon. Het leven een jungle, de mensch een poel. In: De spectator, 22-7-1945. |
Piet van Aken, Louis-Paul Boon. Facette onzer litteraire Internationalisatie. In: Zondagspost, 14-10-1945. |
J[oris] C[aeymaex], Abel Gholaerts. In: Boekengids, jaarboek 1945, jrg. 23, p. 115-116. |
[Anoniem], Bij Louis-Paul Boon's Abel Gholaerts. In: De roode vaan, 2-2-1946. |
Nico Rost, Nieuw Vlaamsch proza (Lampo-Van Aken-Daisne-Boon). In: Critisch bulletin, nr. 2, februari 1946, jrg. 13, p. 58-59. |
Bert Voeten, De toekomst van de Vlaamse roman. In: De vrije katheder, nr. 33, 1945-1946, jrg. 5. |
F.V. Toussaint van Boelaere, Het Vlaamse proza. Abel Gholaerts. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, nr. 1, april 1946, jrg. 1, p. 104-107. |
H[ubert] Lampo, Een nieuwe generatie van Vlaamsche prozaschrijvers. Louis-Paul Boon. In: De gids, nr. 5, mei 1946, jrg. 109, p. 90-91. |
Johan van der Woude, Onbeheerschte schrijflust. In: Critisch bulletin, nr. 10, oktober 1946, jrg. 13, p. 456-458. |
A. Westerlink, Opbouwen en afbreken. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 1, januari 1948, jrg. 48, p. 63-64. |
Elisabeth Augustin, Louis Paul Boon. In: Het woord, nr. 4, winter 1948-1949, jrg. 3, p. 84-91. |
Adriaan Morriën, [Over Louis Paul Boon]. In: Het parool, 23-11-1968. |
Th. Hoogberghen, Abel Gholaerts. In: Idil, januari 1969, fichenr. 2563. |
H. van Overveld, Boek der mislukkingen. Boon: Schilder van ‘vergeefs leven’. In: Brabants nieuwsblad, 4-1-1969. |
Graa Boomsma, Het verdriet en het geluk van de wereld. In: De groene Amsterdammer, 27-2-1969. |
Martin Mooij, Vergeten roman van Boon herdrukt. Geniaal... maar met te korte beentjes. In: Nieuwe Rotterdamse courant, 1-3-1969. |
Alfred Kossmann, Jong werk van Louis Paul Boon. In: Het vrije volk, 5-4-1969. |
| |
| |
Bernard Kemp, Vijf en twintig jaar later Gholaerts revisited. In: De standaard, 18-4-1969. |
Lic. H. van Hoecke, Boon, Louis Paul. Abel Gholaerts. In: Boekengids, nr. 6, juli/augustus 1969, jrg. 47, p. 287. |
[Anoniem], Louis-Paul Boon. Abel Gholaerts. In: Writing in Holland and Flanders, nr. 30, april 1971, p. [15]. |
Paul de Wispelaere, Louis Paul Boon, tedere anarchist. Omtrent het utopia in Vergeten straat. 's-Gravenhage/Rotterdam 1976, p. 31-40. |
Dolores Thijs, Abel Gholaerts. In: Carel Peeters & Doeschka Meysing, Het favoriete personage van vijfenzeventig Nederlandse schrijvers, dichters en uitgevers van A. Alberts tot Ad Zuiderent. Amsterdam 1983, p. 129. |
Jos Muyres, De receptie van Boons vroegste werk van 1942-1946. In: Mijn kleine oorlog veertig jaar later. Molenhoek 1985, p. 4-15. |
G.H.F. Raat, Vincent en Lowie. Over Abel Gholaerts. In: Restant, nr. 4, 1989, jrg. 17, p. 105-117. |
De kantieke schoolmeester, halfjaarlijks tijdschrift voor de Boonstudie, nr. 6/7, 1995, jrg. 4, met daarin:
- | Ernst Bruinsma, De sukkelaars der aarde. Een overzicht van Abel Gholaerts in de Vlaamse pers (p. 29-45); |
- | Annick Cuynen, Abel Gholaerts als kunstenaarsroman (p. 71-91); |
- | Kris Humbeeck, Krak krak boem. Kleine apocalyps (ii) (p. 91-387); |
- | Ivo Machiels, Gholaerts in de schilderkunst (p. 409-419); |
- | R.J. van de Maele, Het boek Abel, een zoektocht naar het verdrongen ik (p. 387-409); |
- | A.M. Musschoot, Over Abel Gholaerts (p. 13-29); |
- | Jacques Sicking, De tegenwoordige tijd als vertelvorm in Boons roman Abel Gholaerts (p. 419-426); |
- | Marieke Zwaving, Abel Gholaerts en de Nederlandse kunstenaarsroman (p. 45-71). |
lexicon van literaire werken 29
februari 1996
|
|