| |
| |
| |
Oscar van den Boogaard
Fremdkörper
door Jaap Grave
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Fremdkörper, de tweede roman van Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964), verscheen in 1991 in een oplage van vijfhonderd gebonden en tweeduizend ingenaaide exemplaren bij uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep. Herdrukken zijn (2006) niet verschenen.
Het gehele voorplat van Fremdkörper is oranje; bovenaan staat de naam van de auteur cursief, daaronder de titel tussen twee zwarte lijnen. Onder de titel is een illustratie van de kunstenaar Han Schuil te zien: drie blauwe bollen die, van rechtsboven naar linksbeneden, kleiner worden en elkaar ten dele overlappen. In de cirkels zijn gele balken aangebracht. De roman is opgedragen aan J.M.
Fremdkörper is de literaire uitwerking van de opzet van Van den Boogaards dissertatie. Na zijn studie rechten heeft hij deze structuur als promotievoorstel bij de universiteit van Florence ingediend. Daar kreeg hij het advies er een roman van te maken.
| |
Inhoud
Richard Merkelbach, Eduard (zijn achternaam wordt niet vermeld) en Edurne Lopez Tolsa, de drie belangrijkste personages in deze roman, ontmoeten elkaar in Brussel in de herfst van 1989, vlak na de val van de Berlijnse Muur. Richard komt uit Amsterdam, Edurne uit Barcelona en Eduard uit West-Berlijn. Ze zijn alle drie gevlucht uit hun stad van herkomst en ze houden zich bezig met het Europese recht: Richard werkt op een advocatenkantoor aan de eenwording van dat recht, Eduard doceert over de rechten van de mens aan het Europees Instituut van de Vrije Universiteit Brussel, en Edurne studeert aan dat Instituut. Richard staat aan het begin van een veelbelovende loopbaan en de nog geen veertig jaar oude Eduard heeft carrière gemaakt. Zij zien zich gesteld voor het probleem dat hun maatschappelijke ontwikkeling voorspoedig is, maar dat hun dromen niet in overeenstemming zijn met de realiteit. Er zijn meer overeenkomsten tussen hen: ze hebben een familielid dat
| |
| |
controleert of hun uiterlijke leven in overeenstemming is met zijn beeld ervan of met de familietraditie. Richard krijgt van zijn vader te horen dat hij blij moet zijn om al op jonge leeftijd bij een gerenommeerd advocatenkantoor te kunnen werken waar hij de derde generatie Merkelbach is. Edurnes moeder is van mening dat de vrouwen in hun familie geen geluk met mannen kunnen hebben en Eduards zus Gertrud doet er alles aan om te verhinderen dat haar broer homoseksuele avonturen beleeft.
In Fremdkörper worden diverse relaties gethematiseerd: allereerst de relatie tussen Eduard en Edurne, vervolgens de driehoeksverhouding tussen Edurne, Eduard en Richard. Tussen Gertrud, Eduards zus, en Eduard wordt bovendien een incestueuze relatie gesuggereerd. Ook de verhouding tussen Richards vader en zijn jongere vriendin Hannelore komt ter sprake en die tussen Eduard en zijn Amerikaanse vriend en Richard en zijn vroegere vriendin Julia.
Richard gaat de strijd aan met zijn vader en diens wereld. Met zijn collega's kan hij zich niet identificeren. Zijn werk vindt hij inhoudsloos, het berooft hem van zijn energie en hij voelt zich ‘[u]itgedroogd, hard en verschrompeld’. Dit laatste is een verwijzing naar het pantser dat hem in de loop der jaren, als hij zich met zijn situatie zou verzoenen, hard en onverschillig zou maken en ongevoelig voor zijn verlangens. Zijn verzet blijkt vervolgens door de schepping van een fictief alter ego. Na zijn werk verandert hij naar het voorbeeld van zijn jeugdheld zijn uiterlijk. De verteller introduceert dit fictieve personage, Thorpe, als volgt: Thorpe ‘was zijn held al toen hij in de eerste klas van de middelbare school zat. Hij zag toen voor het eerst The invaders, een western uit 1913. John Thorpe is een jonge Newyorkse advocaat die breekt met het verleden, zijn baan opgeeft en naar Wyoming trekt om rancher te worden. Thorpe breekt met de wereld van zijn vader. [...] Zekerheid geeft hij op voor avontuur, huichelarij wisselt hij in voor oprechtheid. Hij raakt bevriend met cowboys die hem de New York Kid noemen.’
Richards verzet is enerzijds intellectueel - hij is van mening dat hijzelf de zuivere moraal vertegenwoordigt en de mensen in valse waarheden leven - en blijkt anderzijds uit zijn lichaamshouding en de kleding die hij buiten zijn werk draagt: hij is krachtig en vitaal, een macho op cowboylaarzen. Via Thorpe zoekt hij weerstand. Hij wil, aldus de verteller, ‘een gebod, hij wil onderworpen worden aan regels, échte regels waar niet aan te tornen valt, die onomkoopbaar en noodzakelijk zijn’. Maar Thorpe is ook een masker waarachter hij zijn onzekerheid en angst verbergt. Net als zijn held neemt Richard ont- | |
| |
slag. Hij kiest voor Thorpe, en laat de geordende en veilige wereld achter om zich uit te leven in een wereld waar het recht van de sterkste geldt. Tegen zijn vader zegt hij: ‘Ik wil niet verstandig, leuk, aardig, lief gevonden worden. Ik wil gevreesd worden. Ik wil ertoe doen. Slecht zijn. Zonder mededogen. [...] maar ik wil jou niet zijn, ik wil niet zijn zoals jij. [...] Ik wil weer jagen en verzamelen. [...] Thorpe goes West!’ Hij reist naar New York. In Central Park spreekt hij een man met een cowboyhoed aan die hem echter angst inboezemt. Daar neemt hij afscheid van zijn voorbeeld: ‘Ik ben bang voor jou. Ik wil niet zijn zoals jij. Ik ben anders. [...] I'm not Thorpe anymore. Ik ben Richard en ik ben een gevoelig mens. Ik heb gevoel, begrijp je dat?’ Richard heeft zijn grens gevonden en besluit dat hij die niet wil overschrijden. Thorpe is dood, zodat Richard kan leven: ‘Ik leef te veel in beelden. Ik denk te veel. Ik leef naast mijzelf. Het beeld van mijzelf is kapot. Thorpe is dood. Het beeld van de liefde is ook kapot. Maar het gaat om de liefde, niet om het beeld.’ De roman eindigt als een sprookje. Central Park verandert en de natuur bloeit op: ‘de lucht wordt blauwer, de knoppen van de bloemen springen open’. Met het opleven van de natuur en het afscheid van zijn
beelden kan hij zijn identiteit ontwikkelen.
Eduard vertegenwoordigt de rede en de orde: hij is beschaafd, erudiet en houdt van literatuur en kunst. Hij heeft zich in de wetenschap gestort in een poging zijn verlangen naar mannen te onderdrukken. Wetenschap is helder en biedt geen plaats aan het irrationele. Hij heeft alles achtergelaten in Berlijn, ‘het zinkende schip’ waar veel mensen uit zijn omgeving aan aids zijn gestorven, en is naar Brussel gevlucht om een nieuw leven te beginnen. Seksualiteit, het irrationele, verbindt hij met de dood en maakt hem bang. Zelfs zijn woning in Brussel symboliseert zijn angst en karakteriseert hem indirect: voor alle ramen zijn tralies aangebracht. Hij probeert zichzelf in te prenten dat hij geen deel van de natuur uitmaakt: ‘Ik ben met rede begaafd en daarmee kan ik richting geven aan mijn bestaan. Met mijn snoeischaar knip ik het in een mooie vorm.’ Terwijl Richard zich tegen de verknipte vorm verzet omdat hij wil leven, onderdrukt Eduard zijn verlangen bewust, volgens de verteller een teken van zijn emotionele onvolwassenheid. Dat hij met Edurne gaat samenwonen, is gebaseerd op een pragmatische overweging. Met haar wil hij een nieuw leven beginnen. Edurne, die wel over seksualiteit en liefde fantaseert, maar geen ervaring heeft, wacht tevergeefs op zijn erotische initiatieven.
Eduard probeert diverse rollen uit. Allereerst de heteroseksuele rol (zijn relatie met Edurne), vervolgens imiteert hij Ri- | |
| |
chard waardoor hij zich belachelijk maakt. Als Richard met Edurne naar bed gaat en vaststelt dat Eduard en zij over hun verhouding hebben gelogen omdat Edurne nog maagd is, verlaat hij hen. Alleen gelaten maakt Eduard de balans op: ‘Ik kan niet aan mijzelf ontkomen. De dood waarvoor ik op de vlucht ben geslagen is niet van mij af te slaan. Zit hij niet in mijn bloed dan zit hij wel in mijn verlangen. De dood is het beeld dat ik van mijzelf heb. Ik kan niet zijn wie ik wil zijn, ik kan niet krijgen wat ik graag wil hebben en wat ik ben en wat ik heb dat maakt mij ziek.’ Hij stelt vast dat Edurne een ‘verlangen van mijn verstand, niet van mijn lichaam [was]’. Hij durft zijn schuldgevoelens opzij te zetten en gaat met zijn Amerikaanse vriend naar bed. ‘Hoe kon dit verlangen’, vraagt hij zich af, ‘ooit door de angst voor de dood weggedrukt worden?’ Hij komt tot het inzicht dat zijn vluchtpogingen zijn mislukt. Zijn zelf is onlosmakelijk met de dood verbonden. Op het moment dat hij dat accepteert, is de weg vrij voor de ontplooiing van zijn identiteit.
Edurnes vertrek naar Brussel is een poging om aan de greep van haar moeder te ontkomen en met de familietraditie te breken. Ze heeft een duidelijk omschreven beeld van haar toekomst: ze wil carrière maken bij de Europese Commissie en wil nooit meer terug naar Barcelona. De verteller beklemtoont enerzijds haar onschuld en zuiverheid (die ook als analoge karakterisering in haar drie voornamen - de namen Edurne, Nieves en Neus betekenen sneeuw - tot uitdrukking komen) en haar vruchtbaarheid: ‘Vandaag mag ze leven, bloeien. En alle volgende dagen ook. Haar knoppen staan op uitbarsten.’ Anderzijds de angst die zij voor haar lichaam heeft: ‘Ze wacht, ze lokt. In haar vervreemde lichaam voelt ze zich in gevaar. Haar eigen lichaam is een ding dat voor een ander bestemd is.’ Na haar relaties met en het daaropvolgende vertrek van Richard en Eduard begint ze te twijfelen: ‘Wij leven in halve waarheden. Wij leven in verhaaltjes. We houden onszelf voor de gek.’ Het beeld van haar toekomstige leven is niet op haar eigen keuze gebaseerd.
Net als bij Richard begeleidt een fictief personage Edurne op haar zoektocht. Terwijl Richard zich op zijn filmheld Thorpe richt, heeft de Amerikaanse film Falling in Love, een film over de vergeefse liefde tussen een man en een vrouw, elk met een ander getrouwd, grote invloed op Edurne. Edurne vat het verhaal in eerste instantie op als bevestiging van haar leven met Eduard, tot blijkt dat de film slecht afloopt. Een fragment uit de film, een scène in een boekhandel, komt in haar leven terug. Als Edurne daar in een boek bladert, komt er een man binnen. Hij blijft aan de andere kant van een tafel staan en pakt even- | |
| |
eens een boek: ‘Edurne kijkt niet op. Ze geniet van de parallellie van hun bewegingen en het geluid van het omslaan van papier.’ Anders dan de vrouw in de film neemt ze de man, Richard, die ze dan pas leert kennen, mee naar huis. Deze relatie leidt, zoals bleek, niet tot de vervulling van haar wensen omdat ze op leugens is gebaseerd. Richard is de katalysator die Eduard en Edurne ertoe dwingt de waarheid van hun verlangens te accepteren. Nadat Richard bij Edurne en Eduard is ingetrokken, confronteert hij beiden met de leugen waarop hun verhouding berust. De roman eindigt met het verval van de driehoeksrelatie. De personages zijn opnieuw alleen maar ze hebben een positieve innerlijke ontwikkeling doorgemaakt en Richard bereidt zich erop voor zijn liefde aan Edurne te verklaren.
| |
Interpretatie
Titel
‘Fremdkörper’ is een Duits begrip voor een zaak of persoon die in zijn omgeving vreemd is, er niet past. Het heeft ook een biologische betekenis en verwijst naar iets dat van buiten in een lichaam of organisme is binnengedrongen. In de roman heeft het allereerst betrekking op de personages Richard, Eduard en Edurne die de traditie van de familie in hun werk of hun leven moeten voortzetten en ontdekken dat die niet bij hen past, vervolgens op de stad van herkomst waar ze vandaan zijn gevlucht en op hun verblijf in Brussel waar ze als buitenlander in eerste instantie vreemdelingen zijn, en ten slotte is Richard binnen de relatie van Eduard en Edurne een ‘Fremdkörper’ doordat hij hun zwijgen doorbreekt.
| |
Thematiek
De proloog van Fremdkörper begint met een citaat uit de Carmina, de titel van Horatius' oden: ‘De tijd der ouders, slechter dan de grootouders, heeft ons, die weer slechter zijn dan zij, voortgebracht, en wij zullen spoedig een nog bedorvener nakomelingenschap verwekken.’ De ik-verteller, die belevenissen uit zijn leven vertelt, vindt het citaat, dat naar regressie, niet naar ontwikkeling verwijst, in zijn grootvaders schriftje. Behalve dit weinig bemoedigende citaat voor een jongen van acht jaar, dat de veel oudere ik-verteller in de proloog zich herinnert, vindt hij nog enkele uitspraken van Horatius in het schrift. Hij concludeert daaruit dat ‘liefde en minnen gevaarlijke bezigheden waren waarbij het onvermijdelijk was dat je het bewustzijn verloor’.
Enkele motieven uit de roman zoals rollen, beelden, idealen, traditie en verlangens verwijzen naar het overkoepelende thema van de identiteit van de drie personages. Ook Brussel, als hoofdstad van Europa, waar de drie personages, die
| |
| |
afkomstig zijn uit drie verschillende landen, elkaar ontmoeten, heeft een belangrijke betekenis in de roman. In Fremdkörper is bovendien de literaire topos van de reis of de verandering van omgeving te vinden die de aanleiding vormt tot het overdenken of nieuw definiëren van de identiteit.
Van den Boogaard thematiseert in Fremdkörper het begrip ‘beeld’, dat uit een origineel en een kopie bestaat. De beelden blijken de personages te onderdrukken: Richard dreigt bijvoorbeeld te bezwijken onder de verwachtingen van zijn vader, die precies voor ogen heeft hoe zijn zoon moet leven. Hij verzet zich tegen Horatius' boodschap over het verval van de geslachten. Het beeld verwijst enerzijds naar de maatschappelijke normen en waarden die de familie uitdraagt (de verwachtingen van de ouders die willen dat hun kinderen hetzelfde leven leiden als zij en in hun voetsporen treden en naar rolpatronen), anderzijds is er in Fremdkörper sprake van beelden uit de media, bijvoorbeeld de film The invaders met het personage Thorpe dat als uitgangspunt voor de zoektocht van Richards identiteit fungeert, en de verhaallijn van de film Falling in love die voor Edurne werkelijkheid wordt.
Het begrip beeld komt ook terug in de vorm van een fotonegatief dat Richard van Julia heeft, de vrouw die hem in Amsterdam heeft verlaten waardoor hij naar Brussel is gevlucht. Op een negatief zijn de waarden licht en donker omgekeerd aan die in de natuur. Dat negatief kan in veel parallelle beschrijvingen letterlijk worden genomen. Richard is bijvoorbeeld twee keer toeschouwer op het station waar een man en een vrouw afscheid nemen. In Amsterdam beoordeelt hij dit negatief, in Brussel positief. Hetzelfde geldt voor de seksuele avonturen van Eduard in Berlijn en Brussel. In Berlijn, de stad van de dood, leiden ze tot teleurstellingen, in Brussel is hij uiteindelijk gelukkig met zijn Amerikaanse vriend. In dit semantische veld is het verlaten van de familie en de vertrouwde omgeving een soort ontwikkelingsvloeistof, waarmee het positieve, het beeld van het negatieve, tevoorschijn komt.
De positieve beelden ontwikkelen zich in Brussel. In de twintigste-eeuwse literatuur worden personages in metropolen vaak gekenmerkt door een gefragmenteerde identiteit, ze zijn ontworteld en van de natuur vervreemd. Van den Boogaard thematiseert deze stad niet alleen als gewone metropool, maar ook als het centrum van een Europa dat één wordt, waarvan de grenzen verdwijnen. Brussel is de hoofdstad en het ‘hart van Europa’ waar de personages de kern van hun identiteit kunnen ontwikkelen en de mogelijkheid krijgen hun vervreemding op te heffen.
Fremdkörper heeft een persoonlijk en een politiek niveau.
| |
| |
Dat de personages internationaal zijn, hun herkomst ten dele onzichtbaar maken, blijkt uit het feit dat ze met elkaar in het Frans communiceren, een voor ieder van hen vreemde taal. Edurne, wier drie voornamen respectievelijk uit het Baskisch, Castiliaans en Catalaans afkomstig zijn, en die Frans, Engels, Duits, Spaans en Catalaans spreekt, komt het dichtst in de buurt van de voorstelling van een Europese identiteit. De verteller beoordeelt dat niet positief: ‘Het is’, luidt zijn commentaar, ‘alsof bij iedere persoon, bij iedere stad een andere Edurne past. Alsof de verschillen zelfs haar herinneringen met terugwerkende kracht veranderen. Alsof haar identiteit bepaald wordt door de ander.’ Richard verzet zich tegen de opvatting dat een Europese identiteit betekent dat alle sporen van het land van herkomst moeten worden uitgewist, in dit geval zijn Nederlandse accent dat in zijn Frans te horen is: ‘Mijn god’, denkt hij, ‘wij mogen vooral niet laten merken dat wij vreemdelingen zijn. Onze uitspraak moet perfect zijn, onze vermomming onberispelijk, wij moeten onze achtergrond totaal verloochenen, onszelf totaal omvormen tot het andere.’
Van den Boogaard thematiseert in Fremdkörper ook de eenwording van Europa, een proces dat parallellen heeft met de zoektocht naar de eigen identiteit van de personages, die als vertegenwoordigers van hun land van herkomst kunnen worden beschouwd. Eduard stelt bijvoorbeeld vast dat zijn individuele wens naar versmelting met Edurne en Richard parallel verloopt met de politieke versmelting van Europa en de beide Duitslanden. De seksuele samensmelting of extase kan als paradigma worden genomen. Van den Boogaard gebruikt daarvoor in Fremdkörper begrippen als ‘samenvloeien’, zich verbonden voelen met ‘alles’ maar ook profanere bewoordingen als opeten en opdrinken. In zijn latere werk, onder meer in De heerlijkheid van Julia (1995) en Lucia smelt (2001), werkt hij dit beeld uit door een personage letterlijk in een ander te laten stappen, waardoor het één wordt met hem en het de wereld door zijn ogen bekijkt. In Fremdkörper beschrijft Van den Boogaard deze versmelting op individueel en op supranationaal niveau: bij de eerste ontmoeting tussen Richard en Edurne voelt Richard dat zij achter hem loopt, ‘in gelijke tred, met gelijke hartslag, op hetzelfde moment in- en uitademend’. Deze vereniging is zoals elke extase tijdelijk beperkt, daarna zijn er weer twee individuen. De Europese eenwording betekent volgens deze interpretatie niet dat de landen in de ‘extase’, de Unie, hun eigen identiteit moeten opgeven maar wel dat ze, om bij het beeld te blijven, van de mogelijkheid gebruik moeten maken in het lichaam van de ander te stappen en de wereld door diens ogen te bekijken. Op die manier is het voor elke
| |
| |
lidstaat mogelijk meer duidelijkheid over zijn eigen identiteit te krijgen. Elk land dient - net als de personages in de roman - zijn eigen beelden, tradities en rituelen ter discussie te stellen.
Twijfel aan de traditie, vooroordelen en maatschappelijke regels betekenen voor de personages in Fremdkörper het begin van de ontwikkeling van hun eigen identiteit. De personages moeten beeldenstormers worden; om te kunnen leven moeten ze zich niet alleen van vreemde beelden (de familielijn) maar ook van hun eigen beelden (in Richards geval bijvoorbeeld Thorpe) bevrijden. De identiteit ontstaat door de kern niet te onderdrukken of te laten verknippen, maar hem tegen weerstand en angst in tot ontplooiing te brengen. Voor de toekomst van Europa, maar in het bijzonder voor de eenheid van Europa, betekent dit dat er op nationaal niveau een voortdurende reflectie op de eigen identiteit moet zijn.
| |
Opbouw en stijl
Fremdkörper is symmetrisch opgebouwd en bestaat uit een proloog, vijf delen en in het geheel honderdnegen korte hoofdstukken. De verschillende delen dragen de naam van (een van) de personages die in de roman een centrale rol spelen, waarbij het eerste en laatste deel de titel ‘richard’ draagt. Daarmee verwijst Van den Boogaard naar de ontwikkeling en het verval van de relaties tussen de drie personages, waarbij Richard aan het begin en aan het einde alleen is. Deze strenge compositie correspondeert met de stijl: Van den Boogaard maakt gebruik van een sobere stijl, korte hoofdzinnen zonder veel bijvoeglijke naamwoorden, weinig metaforen en veel dialogen.
| |
Verteller
In de proloog maakt Van den Boogaard gebruik van een ikverteller die duidelijk aanwezig is. In de vijf delen die daarop volgen toont deze ik-verteller zich nog maar sporadisch. De verteller heeft inzicht in de gedachten van alle personages en heeft uitgesproken opvattingen: hij staat positief tegenover het verzet van de personages tegen hun familie en de weg die ze afleggen.
| |
Context
Fremdkörper is zoals alle vroege prozawerken van Van den Boogaard (Dentz en Bruno's optimisme) een Bildungsroman. Goethes romans Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796) en Wilhelm Meisters Wanderjahre (1821) zijn de prototypes van dit genre. Net zoals in Fremdkörper, gaat het in een Bildungsroman vaak om verzet tegen of kritiek op de maatschappelijke ordening, de staatsmacht en zijn instituties en de normen en waarden die deze belichamen. In veel gevallen staat in het leven van de personages de periode centraal waarin zij ernaar
| |
| |
streven hun voorstellingen van geluk te verwezenlijken voor zij worden gedwongen zich met de maatschappij te verzoenen. Ze beschikken dan over een afgerond identiteitsbeeld en kunnen zich binnen de grenzen van de maatschappelijke ideologie ontplooien. Het begrip verzoenen geeft aan dat zij daarbij een groot deel van hun utopische voorstellingen hebben moeten opgeven. Met Jenny Holzers uitspraak ‘Protect me from what I want’, dat als motto in Fremdkörper te vinden is, bekritiseert Van den Boogaard deze tendens in de Bildungsroman. Het motto kan worden beschouwd als sarcastisch commentaar op de veronderstelling dat een individu ooit over een afgerond identiteitsbeeld zou beschikken: de ideologie van een op rationaliteit en economische vooruitgang gerichte maatschappij wordt daarmee ondergraven.
Bekende voorbeelden van de Bildungroman zijn Stendhals Le rouge et le noir (1830), Honoré de Balzacs Illusions Perdues (1837-1844), Gustave Flauberts L'éducation sentimentale (1869), Charles Dickens' David Copperfield (1849-1850) en Gottfried Kellers Der grüne Heinrich (1880). In de Nederlandse literatuur kan worden gedacht aan E. du Perrons Het land van herkomst (1934), De (ver)wording van de jonge Dürer (1978) van Leon de Winter, De opdracht (1995) van Wessel te Gussinklo en De wetten (1991) van Connie Palmen.
In Van den Boogaards romans die voor en na Fremdkörper zijn verschenen, is de thematiek van de Bildungsroman terug te vinden: in Dentz (1990) beschrijft hij hoe Arthur Dentz zich losmaakt van zijn moeder en het ouderlijk huis verlaat; in Bruno's optimisme (1993) gaat het om Bruno Oblanski die zich aan het dorpje waar hij woont ontworstelt en de wereld intrekt om een ‘authentiek leven [te] gaan leiden, het werkelijke leven, het leven namelijk, waarin ik mij bevrijd van vreemde perspectieven, van dwingend verleden en opgelegd geweten’. Kenmerkend voor Van den Boogaards werk is evenwel dat de personages niet alleen in hun jeugd een keuze maken die een beslissende wending aan hun leven geeft, maar dat ze dat ook doen op latere leeftijd (zie De heerlijkheid van Julia); er is geen sprake van dat zij een einddoel bereiken of voor de wereld vluchten. Hij beschrijft veeleer hun voortdurende zoektocht naar versmeltingen die in de vorm van extases worden beleefd en die steeds opnieuw een heroriëntatie van hun positie in het leven met zich mee brengen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De tweedeling in de recensies in dagbladen en tijdschriften is
| |
| |
opmerkelijk: recensenten prijzen de roman of uiten juist felle kritiek. Kritiekpunten zijn onder meer de ‘pretentie’ en de ‘ongewone ernst’ bij de uitwerking van het thema liefde. Die uitwerking spreekt weliswaar voor Van den Boogaards moed (Mulder), maar door de ‘loden ernst’ van de grote begrippen wordt het lezen van de roman een opgave (Mulder en Mertens). In de kritiek op de roman heerst geen overeenstemming: terwijl Mertens betoogt dat Van den Boogaard een modieuze roman heeft geschreven (‘De schrijver heeft zijn pen aan de pols van de tijd gehouden’), heeft Diepstraten ‘af en toe het gevoel [...] een persiflage op de liefdesromans uit de vorige eeuw in handen te hebben’. Warren vindt in Fremdkörper ‘ongeloofwaardige dialogen, vage gedachten en onbestemde conclusies’ maar stelt toch vast dat zich onder de oppervlakte ‘een verhaal met een onmiskenbare waarde’ verbergt. Vervaeck gaat in op de structuur van de roman en is van mening dat de symboliek ‘banaal [wordt] omdat hij te expliciet is’. Bakker en Goedegebuure zijn positiever: Goedegebuure beschouwt Fremdkörper als een ‘modern sprookje’ met ‘bewuste overdrijvingen in stijl, situaties en karakteriseringen’. Bakker roemt Van den Boogaards ‘scherpe psychologische blik’ en zijn sterke ‘gevoel voor dramatische opbouw’. Hij gaat tevens uitgebreid in op de Europese dimensie van de roman. Grave besteedt veel aandacht aan het genre en de wijze waarop Van den Boogaard in de roman de politieke eenwording van Europa thematiseert.
Enkele recensenten vergelijken Fremdkörper met werk van andere auteurs: Mulder ziet overeenkomsten met Geerten Meijsing, Bakker daarentegen onder meer met Sartre en Thomas Bernhard. Goedegebuure betoogt ten slotte dat Van den Boogaards roman in Frankrijk minder zou opvallen dan in Nederland, ‘gegeven de traditie die daar bestaat in het naïef soort van spiritualiteit dat Voltaire's Candide tot zo'n tijdloos meesterwerk maakt’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Oscar van den Boogaard, Fremdkörper, eerste druk, Amsterdam 1991.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jaap Goedegebuure, Het Pippi Langkouscomplex. In: HP/De Tijd, 10-1-1992. |
Anthony Mertens, Liefde in tijden van de Europese eenwording. In: Vrij Nederland, 18-1-1992. |
Jan-Hendrik Bakker, Seksueel krachtenveld in samenvloeiend Europa. In: Haagsche Courant, 31-1-1992. |
Johan Diepstraten, Driehoeksverhouding op de flipperkast. In: De Stem, 7-2-1992. |
Reinjan Mulder, Gedoemd tot een wandeling: Oscar van den Boogaard over onmogelijke liefde. In: NRC Handelsblad, 7-2-1992. |
Hans Warren, Mijn stijl is oceaan. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 7-2-1992. |
Bart Vervaeck, Allemaal zo symbolisch. Oscar van den Boogaard, ‘Fremdkörper’. In: De Morgen, 24-4-1992. |
Jaap Grave, De renovatiezucht van het bestaan als een perpetuum mobile. Oscar van den Boogaards roman ‘Fremdkörper’. In: A. Berteloot, J. Konst, N. Zwijnenburg (red.), Handelingen van de bijeenkomst van universitaire docenten Nederlands in het Duitse taalgebied, Münster 2005, p. 70-79. |
lexicon van literaire werken 71
september 2006
|
|