| |
| |
| |
Marion Bloem
Geen gewoon Indisch meisje
door Saskia van Rijnswou
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Geen gewoon Indisch meisje van Marion Bloem (*1952 te Arnhem) verscheen in 1983 bij uitgeverij In de Knipscheer als haar literaire debuut, waaraan Bloem met grote tussenpozen tussen 1975 en 1983 had gewerkt. Zij had eerder twee wetenschappelijke publikaties en enkele kinderboekjes en jeugdromans geschreven. Bij In de Knipscheer verschenen, zonder wijzigingen, drie drukken van de roman (maart 1983, juli 1983 en september 1984) en een bijdruk in 1987. Van de paperback-versie werden 10 340 exemplaren verkocht. In 1985 bracht Maarten Muntinga een editie in pocketvorm op de markt, in de reeks Rainbowpockets (nr. 13), die twaalf ongewijzigde herdrukken beleefde met een oplage van 80 000 exemplaren.
De roman, die inclusief het voorwerk en de inhoudsopgave 250 bladzijden beslaat, bevat een proloog, drie delen en een epiloog, en is opgebouwd uit door al dan niet met asterisken gemarkeerde witregels gescheiden fragmenten. De schrijfster heeft haar tekst vooraf laten gaan door een motto, dat ontleend is aan Transcultureel, gedichten van G.J. Resink.
| |
Inhoud
Proloog
Een dertigjarige Indische vrouw kampt met het besef dat zij de Indonesische, andere kant van haar achtergrond als cultuur ontkend heeft. De vrouw leeft alsof zij uit twee zusjes bestaat: Sonja en Zon. Sonja is een verhollandste Indo en Zon hangt juist heel erg aan haar Indonesische afkomst.
Als Zon met haar blanke vriend Eddie voor het eerst in Indonesië is, zegt een Indonesische jongen tegen haar dat ze gelijk heeft dat ze een blanke man heeft gekozen: ‘A girl must always look up.’
| |
Deel I Vader
Op school, waar Zon als Indisch meisje moeite heeft om in de groepjes van blanke meisjes opgenomen te worden, krijgt zij een aanvaring met de gymjuf. Om zich tegen diens woede te verweren gebruikt Zon de kracht van haar felle zwarte ogen
| |
| |
waarmee zij dwars door mensen heen lijkt te kunnen kijken.
Als ze met een klasgenootje mee naar huis gaat om bij haar in de tuin te schommelen, wordt het meisje door haar moeder binnengeroepen en keert zij even later terug met de mededeling dat Zon/Sonja weg moet omdat ze zwart is. Voor het eerst beseft Sonja dat zij een kleurling is; haar bruine huid is niet vanzelfsprekend meer, en ze krijgt er een hekel aan.
Tot Sonja's elfde jaar is het huis van haar ouders typisch Indisch ingericht, maar dan verdwijnen de Indonesische spullen langzamerhand en komen er Delfts Blauw, Spaanse souvenirs en plastic prullen voor in de plaats. Ook zet haar moeder steeds vaker Hollandse in plaats van Indische lekkernijen op tafel en hanteert zij steeds vaker de Hollandse beleefdheidscodes. Sonja's vader blijft wel met veel plezier herinneringen ophalen met andere Indische mannen, wat haar moeder ergert omdat ze het allemaal maar ouwe koek vindt.
De relatie tussen Sonja en Zon is bijzonder wisselvallig: soms verraden ze elkaar, soms zijn ze trots op elkaar en kunnen ze niet zonder de ander, maar vaak staan ze ver van elkaar af. Op het meisjesgymnasium past Sonja zich helemaal aan en voelt zij zich op haar plaats, terwijl Zon er volkomen buiten het schoolleven valt. Zij wordt in de klas bespot door de lerares en door haar klasgenoten omdat ze de betekenis van een bepaald woord niet kent. Zon verruilt het gymnasium al snel voor een gemengde hbs. Sonja maakt het gymnasium wel af, gaat daarna Nederlands studeren, wordt schrijfster, trouwt en krijgt twee kinderen.
Zon spijbelt veel op school en wordt later bij wijze van uitzondering zonder einddiploma toegelaten op de kunstacademie. Daar blijft zij slechts twee maanden en rolt daarna van het ene baantje in het andere. Zij ontmoet Eddie, een blanke jongen, en trekt bij hem in. Het enige waar zij echt genoegen in schept, is het maken van gedichten en tekeningen die ze angstvallig voor anderen verborgen houdt.
Sonja voelt als ze volwassen is niet de behoefte om naar Indonesië te gaan, zij heeft genoeg aan de verhalen van haar ouders. Zon wil wel graag naar Indonesië; de eerste keer gaat ze samen met Eddie, maar het lukt haar niet om van het verblijf aldaar te genieten en als ze terugkomt is ze depressief. Eddie zorgt er dan voor dat zij bij een groep vrouwelijke kunstenaars terechtkomt die gezamenlijk kunst maken. Gedreven gaat Zon daar aan de slag - ze maakt veel tekeningen waarop vrouwen met gaten in hun lijf staan afgebeeld - maar de samenwerking loopt stuk op het individualisme van Zon. Omdat zij zich niet aanpast aan het collectieve karakter van het project, wordt ze uit de groep gezet.
| |
| |
Eddie gaat haar daarna steeds meer ontlopen en is bijna nooit thuis als zij er ook is. Ze vermoedt dat hij vreemdgaat, wat later niet het geval blijkt te zijn.
Als Zon op een middag met haar vader heeft afgesproken op een terras, vraagt hij haar of zij haar moeder mee naar Indonesië wil nemen als hij dat zelf niet meer zou kunnen. En of ze dan ook zijn kris en stenen aan oom Ventje wil afgeven, omdat die weet hoe je voor dergelijke spullen moet zorgen, en haar moeder niet. Haar vader stapt op en opeens staat Boy, een Indische jeugdvriend van Zon, naast haar. Al van jongs af aan voelde zij zich aangetrokken tot deze jongen, maar zij durfde nooit aan dit gevoelen toe te geven omdat er een taboe op rustte om met je eigen mensen te gaan. Ze neemt Boy mee naar huis en hoopt dat hij eindelijk zal toegeven aan een sluimerend verlangen dat ze ook bij hem vermoedt, maar hij vertrekt zonder dat er iets gebeurt.
De dag daarna voelt Zon een onweerstaanbare drang om naar haar ouderlijk huis te gaan. Op weg naar het station slentert ze door de stad en gaat nog even op een terrasje zitten. Zon krijgt dan een visioen, waarin ze met haar vader aan het dansen is. Ze maakt enorme haast om thuis te komen. Daar is niemand. Het huis is vreemd netjes achtergelaten. Als haar moeder eindelijk arriveert, blijkt dat Zons vader overleden is. Diezelfde avond vertrekt Zon weer naar haar eigen huis, omdat zij haar moeder haar verdriet niet gunt. Op de deurmat thuis ligt een ansichtkaart van Eddie, waaruit valt op te maken dat hij in Parijs zit.
| |
Deel II Moeder
Na haar vaders dood gaat Zon samen met haar moeder en met de kris naar Indonesië. Gedurende de reis voelt zij afwisselend walging en vertedering voor haar moeder. In Indonesië bloeit haar moeder helemaal op, en registreert begerig wat er hetzelfde is gebleven en wat er allemaal veranderd is. Tot haar verbijstering ontdekt Zon dat haar moeder meer door Europese katholieken dan door het land zelf gevormd is.
Als ze bij tante Em in de kampung op bezoek zijn, zien ze hoe slecht het sommige Indo's is vergaan die destijds wel zijn gebleven. Zon bedenkt allerlei scenario's over hoe het leven van haar ouders en haarzelf eruit had gezien als haar vader en moeder destijds een andere keuze hadden gemaakt, als zij niet direct na de overwinning van de Indonesiërs naar Nederland waren gegaan. Haar gedachtengang eindigt steeds in de conclusie dat het bij elke andere keuze een stuk slechter met hen afgelopen zou zijn.
In de kamer van het pension waar Zon en haar moeder verblijven, is op een nacht de kris uit de tas van haar moeder verdwenen. Na enig zoeken vinden ze het wapen onder het
| |
| |
hoofdkussen van Zon. Vanaf dat moment draagt zij de kris op haar lichaam, vastgebonden met een doek om haar middel.
Op het adres van oom Ventje ligt een brief van Eddie, waarin hij schrijft dat hij sinds korte tijd iets met een Hollands meisje heeft, maar dat hij nog steeds van Zon houdt en aan haar de keus laat of zij nog samen verder gaan. Als oom Ventje, aan wie Zon en haar moeder de kris afgeven, het ding 's nachts onverzorgd op tafel laat liggen, eigent Zon zich het wapen weer toe.
Hoewel Zon niet echt van de reis kan genieten, onder andere doordat zij zich voortdurend afvraagt of zij zichzelf verbiedt haar eigen kleur lief te hebben, wil zij graag in Indonesië blijven. Haar moeder daarentegen, die juist met volle teugen van het verblijf geniet, verheugt zich op het moment dat ze weer terug in Nederland is om alles over haar reis aan de anderen te vertellen. Dit deel eindigt met de beschrijving van een dans die uitbeeldt hoe soldaten zichzelf doden met hun kris.
| |
Deel III Boy
Terug in Nederland vindt Sonja dat Zon haar identiteitscrisis overdrijft. Eddie heeft al zijn spullen uit hun huis opgehaald. Zon bindt de kris weer op haar buik en belt Boy. Ze spreken af bij een bioscoop, maar als zij daar arriveert, blijkt hij daar ook met een blond vriendinnetje afgesproken te hebben. Zon besluit toch maar niet met hen mee te gaan. Al slenterend door de stad bedenkt Zon zich dat het Indische aan het verdwijnen is.
In een kroeg waar Zon binnenstapt, speelt een Zuidmolukse jongen op conga's. Zon laat zich door het ritme en door de schoonheid van de jongen meeslepen. In de pauze spreken ze elkaar en hij vraagt haar op hem te wachten. In zijn linkeroor hangt een minikrisje. Als even later blijkt dat ook hij een blond vriendinnetje bij zich heeft, verlaat Zon de kroeg resoluut.
Met de trein gaat zij naar haar ouderlijk huis. In haar coupé veronderstelt ze een vanzelfsprekend contact met een stel Ambonese jongeren, maar zij verstaat hen niet eens.
| |
Epiloog
Sonja vertelt in een interview over Zon en uit haar verhaal wordt duidelijk dat Zon zich van het leven beroofd heeft met de kris die zij al die tijd bij zich heeft gedragen.
| |
Interpretatie
Titel
Als Sonja/Zon jong is, vindt zij zichzelf een gewoon Indisch meisje, en vindt dat zo weinig bijzonder dat zij haar afkomst verloochent en iedereen vertelt dat zij een Indiaanse is, door een Spaanse voorvader in haar stamboom binnen te smokkelen. Maar zo gewoon blijkt het niet om een mengtype van twee
| |
| |
culturen en twee huidskleuren te zijn. Anderen zien haar vaak aan voor een Indonesisch of Ambonees meisje, maar niemand noemt haar gewoon Hollands. In tegenstelling tot ‘een gewoon Hollands meisje’ is zij ‘geen gewoon Indisch meisje’.
| |
Thematiek
De jonge Indische vrouw Sonja is opgegroeid in Nederland, met een sterk besef van de cultuur en het land van haar ouders: Indonesië. Sonja brengt de eerste paar jaar van haar leven in een typisch Indische sfeer door, haar ouders houden binnenshuis de Indische gebruiken in ere door de gedragsregels, het eten en de verhalen over vroeger. Alle andere mensen die Sonja in haar jonge leven ziet, zijn ook Indischen, die zij allemaal oom en tante noemt. Pas als zij naar school gaat, komt ze echt in aanraking met de Hollandse buitenwereld, waar andere gedragsregels gelden en waar blanke vriendinnetjes en hun ouders haar op haar bruine huidskleur wijzen. Wat voorheen vanzelfsprekend was, wordt dan een opvallend en verafschuwd kenmerk.
De scheidslijn tussen de Indische binnenwereld en de Hollandse buitenwereld is in Geen gewoon Indisch meisje scherp getrokken om de schizofrenie van de hoofdpersoon duidelijk te maken. Deze gespletenheid is overigens niet uniek voor dit romanpersonage, maar geldt in mindere of meerdere mate voor alle Indischen van de tweede generatie en voor alle mensen die tussen wal en schip van twee culturen zijn opgegroeid.
De opdeling in een binnenwereld en een buitenwereld, in Indisch en Hollands, heeft Bloem doorgetrokken naar alle personages. Ze behoren of tot de ene groep of tot de andere. Ten eerste is de hoofdpersoon, die nu eens met ‘ik’ en dan weer met ‘zij’ wordt aangeduid, opgesplitst in twee personages, de zusjes Sonja en Zon. Ze schelen slechts tien maanden en Sonja is de oudste. Zij heeft een Europese bouw, past zich zonder meer aan de Hollandse buitenwereld aan, is realistisch en ambitieus, spreekt de taal van de anderen, wordt opgenomen in hun midden, publiceert romans in het Nederlands, trouwt een blanke man en heeft met hem een relatie zonder wezenlijke problemen. Sonja voelt zich bovendien niet echt aangetrokken tot Indonesië.
Zon daarentegen koestert haar afkomst, die, als ze eenmaal naar Indonesië toegaat, iets totaal anders blijkt in te houden dan ze altijd heeft gedacht. Zon is in veel dingen de tegenpool van Sonja: ze heeft een smal, Aziatisch postuur, heeft moeite zich aan de Hollandse buitenwereld aan te passen en kan het niet vinden met de blanke meisjes op school. Alles wat ze onderneemt loopt op niets uit, haar relaties lopen stuk, ze heeft moeite met de Nederlandse taal, schrijft in het geheim gedichten en doet er het liefst het zwijgen toe.
| |
| |
Deze polarisatie zien we ook terug bij de ouders van Sonja en Zon. Hun vader is een echte Aziatische man, die met tegenzin naar Nederland is vertrokken; hij hangt aan zijn herinneringen en aan de mystieke rituelen. Zon trekt het meest naar haar vader, terwijl Sonja meer met haar moeder opheeft, die destijds haar zin doordreef om naar Nederland te gaan, een nagenoeg geheel Europese opvoeding heeft gehad en Nederland als haar thuisland beschouwt.
Zon heeft ook alle mannen die ze kent streng verdeeld over twee categorieën: de blanke Eddies en de Indische Boys. Als zij met haar vriend Eddie in Indonesië is, ziet Zon in de manier waarop hij verlangend naar haar kijkt het beeld terug van de blanke kolonisator van weleer. Dat ze eigenlijk op Indische jongens valt, durft zij zichzelf amper te bekennen, omdat ze is opgevoed met het idee dat Indische meisjes omhoog moeten trouwen, en dus een blanke man moeten zien te krijgen. Ook het vertrouwde idee uit haar jeugd dat alle andere Indische kinderen neefjes en nichtjes waren, geeft haar als ze volwassen is het idee dat het op incest zou neerkomen als zij met een Indische man zou vrijen. Zon groeide op met de uitspraak van haar moeder dat bruin op blond viel en andersom. Bovendien ziet zij dat steeds opnieuw bevestigd doordat jongens van haar eigen kleur geen oog voor haar schoonheid lijken te hebben en er altijd maar blonde Hollandse vriendinnen op na houden.
De Zuidmolukker in de kroeg, die haar met zijn muziek betovert en in wie zij het ware Indonesische gevoel en leven gevonden denkt te hebben, blijkt zelf ook op blond te vallen. Deze ontmoeting betekent voor Zon een kwestie van leven of dood. De jongen boort haar laatste hoop op het ware Indische leven de grond in, en bovendien draagt hij nog als een soort aanwijzing voor haar een minikrisje in zijn oor. Alsof zij daardoor op een idee is gebracht pleegt ze niet lang daarna zelfmoord met de kris die zij sinds haar tweede reis naar Indonesië bij zich heeft gedragen.
Het probleem van de tweede generatie is dat de jongeren, als ze de twee culturen waar zij uit voortkomen niet tot een symbiose kunnen brengen, er in beide culturen maar een beetje bijhangen en nergens echt thuis zijn. Niet typisch Hollands opgevoed, maar ook niet door en door vertrouwd met de Indische en Indonesische cultuur, zoals hun ouders, voelen zij zich ontworteld en dat werkt door in alle facetten van hun leven. Als ze de twee harten in hun borst niet met elkaar kunnen laten versmelten, zal het Indische het onderspit delven, zodat uiteindelijk de Indische cultuur zelfs helemaal zal verdwijnen.
| |
Poëtica
In de proloog van Geen gewoon Indisch meisje staat: ‘ik is in elke Indische vrouw die, wel of niet geboren in het land van
| |
| |
de wind- en watermolens, op zekere dag ontdekt dat zij de helft van haar achtergrond als cultuur ontkend heeft.’ Met deze zinsnede geeft Bloem aan dat deze roman niet haar persoonlijke zoektocht naar haar eigen identiteit weergeeft, maar de zoektocht van een hele generatie Indo's. Dit boek geeft vorm aan de universele problematiek van mensen die tussen twee culturen zijn opgegroeid.
Literatuur mag volgens Bloem nooit ontaarden in navelstaarderij: vanuit een persoonlijke betrokkenheid moet de schrijver proberen zo algemeen mogelijk te schrijven. Wat bij Bloem voorop staat, is de literaire kwaliteit van het werk. Goede literatuur schrijven moet een auteur boven alles gaan, het schrijverschap mag niet in dienst staan van iets anders. Hoewel Bloem de maatschappelijke actualiteit bepaald niet schuwt in haar werk, gaat de literaire kwaliteit haar altijd boven maatschappijkritiek en politiek. Verontwaardiging over discriminatie en blanke, mannelijke superioriteitswaan klinken weliswaar door in Geen gewoon Indisch meisje en ook in Bloems andere werk, maar deze motieven voeren nooit de boventoon.
Als auteur reikt Bloem met Geen gewoon Indisch meisje de lezer fragmenten aan waarmee hij zelf het verhaal van Sonja kan samenstellen en waaruit hij zijn eigen conclusies kan trekken. Bloem wil de lezer aan het denken zetten en hem niet trakteren op allerlei kant en klare meningen. ‘Als schrijver,’ zei zij eens in een tv-interview met Karel van de Graaf, ‘moet je de lezer zelf ontdekkingen laten doen, daarom moet de hoofdpersoon ook altijd wat naïever zijn dan de lezer.’
De integriteit van een literair werk wordt bepaald door de persoonlijke inzet van de schrijver. Marion Bloem bedoelt daarmee dat niet zozeer de feiten autobiografisch moeten zijn als wel de emoties. In het verhaal ‘Zonder hemd de straat op’ (uit Vliegers onder het matras) zegt de hoofdpersoon - die schrijfster is - over haar eigen werk: ‘De pijn is autobiografisch. De vernedering ook. Alles is waar wat ik verzin.’
| |
Thematiek
Sonja is schrijfster, Zon schrijft gedichten en Geen gewoon Indisch meisje gaat in zijn geheel over het schrijven. Wat Zon vaak opnoemt, is de moeite die zij heeft met het onder woorden brengen van bepaalde dingen. Wat gevoelig ligt en het meest persoonlijk is, laat zich moeilijk in algemeen taalgebruik vatten. Maar wie de zaken niet onder woorden kan brengen, verliest uiteindelijk: in dit geval is Zon de verliezer. Haar emotionele Indische gedichten stopt ze weg voor het oog van anderen, zij kan zich moeilijk in het Nederlands uitdrukken, bepaalde Nederlandse woorden kent ze niet en daar wordt ze op school om gehoond. Op een gegeven moment neemt zij zich ook voor niets meer te zeggen, ze wil zichzelf doodzwijgen.
| |
| |
Wat niet gezegd of opgeschreven wordt, wordt niet opgemerkt en verdwijnt vanzelf. Het zwijgen, gevolgd door de dood van Zon, loopt parallel met het wedervaren van de Indische cultuur: als niemand de Indische geschiedenis, het Indische leven en de eigen aard van de tweede generatie beschrijft, dan verdwijnt dat alles ongemerkt. Doordat Zon zich niet kan uiten in taal, verdwijnt zij uit beeld. Enkel het feit dat zij dood is, wordt naderhand nog opgemerkt in het interview dat Sonja geeft. En zo zal het met de Indische cultuur ook aflopen: als die op een bepaald moment verdwenen is, zal dat feit nog worden opgemerkt en meer niet.
| |
Vertelsituatie
De ingenieuze vertelsituatie bepaalt voor een belangrijk deel de vorm en de betekenis van het verhaal. In de proloog is er een ik-verteller aan het woord, die over de twee personages Sonja en Zon rapporteert, en die daarbij laat doorschemeren dat die zusjes eigenlijk één en dezelfde figuur zijn. ‘Ik’, ‘Zon’ en ‘Sonja’ gaan al snel door elkaar heenlopen, en de verwarring wordt aanvankelijk nog groter als de ik-verteller afgewisseld wordt door een zij-verteller, soms zelfs binnen één zin: ‘Sonja heeft haar trots verloochend, niet haar kleur, ook al verwijt Zon haar dat ik leefde als een Belanda.’ (p. 14)
In de drie delen die op de proloog volgen, wordt bijna altijd de personale vertelinstantie gebruikt. Over Sonja en Zon wordt gerapporteerd in de derde persoon enkelvoud, en bovendien alsof zij twee op zichzelf staande personages zijn. Het point of view ligt doorgaans bij Zon, een enkele keer bij Sonja. Ook als de zij-verteller hier en daar even afgewisseld wordt door een ik-verteller, is de ‘ik’ dezelfde als ‘Zon’. Waar in deel i Sonja nog veelvuldig als personage optreedt, verdwijnt zij in de twee volgende delen steeds meer uit beeld. Zij keert pas weer terug in de epiloog. Daar geeft een zij-verteller heel letterlijk een gesprek weer tussen Sonja en een ons onbekende interviewer, waarbij vrijwel geen inzicht ontstaat in de handelingen of gedachten van de personages of de verteller. In de epiloog wordt de situatie vanuit een objectief registrerende vertelinstantie beschreven. De overgang van het emotionele, betrokken vertelperspectief uit het voorafgaande gedeelte naar het afstandelijk geregistreerde gesprek tussen Sonja en de interviewer heeft een verkillend effect. De verbijstering van de lezer wordt alleen nog maar groter als hij aan het einde van de roman zelf uit het gesprek de conclusie moet trekken dat Zon zelfmoord heeft gepleegd.
| |
Stijl
Kenmerkend voor de stijl van Geen gewoon Indisch meisje is de telegramstijl, gekenmerkt door korte zinnen die vaak onderwerp of gezegde missen. Hoe emotioneler de personages worden, hoe korter en vlugger de zinnetjes zijn. Er is geen tijd
| |
| |
om rustig te vertellen over gevoelens die verwarrend zijn en die over elkaar heen duikelend bij Zon naar boven komen.
Korte, schijnbaar losstaande scènes, begrensd door witregels, versterken het idee dat alleen de kern van wat belangrijk is verteld wordt: alle ballast is vermeden. Belangrijke gebeurtenissen zijn niet door middel van overgangsscènes aan elkaar geplakt, maar volgen elkaar abrupt op. De witregels staan daar alsof de verteller ze nodig heeft om tussendoor even op adem te komen.
De telegramstijl is een typisch Indische manier van praten, waarbij het onderwerp van de zin vaak wegvalt. Deze korte, krachtige verteltrant gebruikt meestal de tegenwoordige tijd en weinig, maar wel trefzekere woorden. De stijl laat zich kenmerken door een eenvoud in taalgebruik, zoals het Pasar Maleis ook eenvoudig is wat grammatica betreft.
| |
Context
Met Geen gewoon Indisch meisje sneed Marion Bloem in 1983 een nieuw onderwerp aan, zowel gezien binnen de traditie van de Nederlandse letteren als binnen de Indische literatuur. Voor het eerst kreeg de tweede generatie Indischen, hier in Nederland geboren of op zijn minst hier opgegroeid, een stem. Voor de meesten geldt dat zij lange tijd heimwee voelden naar een land dat zij uitsluitend uit de verhalen van hun ouders kenden. Tegelijkertijd beseften zij dat zij ook niet tot echte Hollanders waren opgevoed, omdat er zoveel van de Indische sfeer in hun opvoeding was geslopen. Zij zijn uiteindelijk volwassenen geworden die weliswaar twee vaderlanden hebben, maar eigenlijk in geen van tweeën echt thuis zijn. Doordat de tweede generatie zich verbonden weet met een land dat zij niet uit eigen ervaring kent, is haar identiteitscrisis wezenlijk anders dan die van de ouders, die beide landen kennen en heen en weer geslingerd worden tussen heimwee en het verlangen een nieuw leven te beginnen.
De thematiek van de tweede generatie Indischen dook spoedig na het verschijnen van Geen gewoon Indisch meisje ook op in het werk van tweede-generatieschrijvers als Adriaan van Dis (Nathan Sid), Jill Stolk, Ernst Jansz en Frans Lopulalan.
Thematisch gezien laat dit debuut van Marion Bloem een caleidoscopisch beeld van haar verdere oeuvre zien. Alles waar zij later over ging schrijven, lag al in kiemvorm in Geen gewoon Indisch meisje besloten. Thema's als schrijven, zoeken, erotiek en seksualiteit, de Indische geschiedenis en cultuur, heeft zij in haar andere werk laten terugkomen.
| |
| |
Vormtechnisch lijken latere romans als Lange reizen korte liefdes (1987), Vader van betekenis (1989) en De leugen van de kaketoe (1993) nog het meest op haar debuutroman: de verbrokkelde verhaallijn, die alleen met enig puzzelwerk te achterhalen is, is er vermengd met herinneringen, overpeinzingen en dromen. Enigszins geschrokken van de kritiek op haar schrijfstijl, die door sommige recensenten dagboekachtig wordt genoemd, is Marion Bloem in latere romans, na de eerste drie, steeds terughoudender geworden met het gebruik van de typisch Indische stijl.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Geen gewoon Indisch meisje werd laaiend enthousiast ontvangen; recensenten liepen weg met de thematiek van de tweede generatie, ze roemden de compositie en Bloems beeldende manier van vertellen. Enkele critici vonden haar werk authentiek en voorspelden Marion Bloem een grote toekomst als schrijfster. Hans Warren schreef in de Provinciale Zeeuwse courant dat zij zich met dit debuut op slag geplaatst heeft bij de meest interessante Nederlandstalige schrijvers van dat moment. Ook Jaap Goedegebuure (Haagse post) zag alle reden om haar met dit debuut te feliciteren; zijn enige punt van kritiek luidt dat de opsplitsing van de personages in Hollands en Indisch naar zijn smaak net iets te schematisch is.
In veel van de kritieken wordt Geen gewoon Indisch meisje gezien als een (semi-)autobiografische roman, iets dat Marion Bloem hevig heeft ontkend in interviews die zij na het verschijnen van haar debuut gaf.
Een ander punt dat steeds opduikt in de besprekingen van Geen gewoon Indisch meisje is de stijl. Zo rept Gerrit Jan Zwier (Leeuwarder courant) van korte, afgebeten zinnetjes, waarover hij niet enthousiast kan raken, en meent hij bovendien dat bepaalde ‘mitrailleur-zinnen’ hun doel voorbij schieten. De kritiek op Bloems telegramstijl zou zich verharden bij de twee romans die volgden: Lange reizen korte liefdes en Rio. Men spreekt dan steeds krachtiger zijn ergernis uit, in termen als ‘dagboekstijl’ en ‘bakvisstijl’, daarbij echter vermoedelijk voorbijgaand aan de typisch Indische manier van praten waarop Marion Bloem haar schrijfstijl heeft gebaseerd.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Marion Bloem, Geen gewoon Indisch meisje. 3de druk [bijdruk], Amsterdam 1987.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Frans Kotterer, Ik wist toch zeker dat ik schrijfster zou worden. In: Het parool, 16-3-1983. |
Thomas Verbogt, Debuut Marion Bloem boeiend maar complex. In: Tubantia, 22-3-1983. |
Max Smith, Na roman werkt Marion Bloem aan film over Indische Nederlanders. Indisch meisje op zoek naar identiteit. In: Amersfoortse courant, 2-4-1983. |
Wim Sanders, ‘Indië’ bestaat niet meer. In: Het parool, 6-4-1983. |
Jaap Goedegebuure, De nauwe kloof tussen wal en schip. In: Haagse post, 30-4-1983. |
Dita Vermeulen, Geen gewoon Indisch meisje van Marion Bloem: ‘Wij hebben het eerst te maken met het feit dat we gekleurd zijn.’ In: Serpentine, nr. 9, mei 1983, jrg. 3. |
Gerrit Jan Zwier, Koffie verkeerd. In: Leeuwarder courant, 13-5-1983. |
Fransje Drossaers, Een Indisch meisje doorbreekt het zwijgen. In: Viva, 27-5-1983. |
Aad Nuis, Schrijvers uit de Oost en de West. In: Vrij Nederland, 28-5-1983. |
Hans Warren, Verbluffend debuut van Marion Bloem. In: Provinciale Zeeuwse courant, 18-6-1983. |
Frank van Dijl, Marion Bloem: geen gewoon Indisch meisje. De jas van een ander zit nooit helemáál lekker. In: Het vrije volk, 16-7-1983. |
Ineke Jungschleger, Niet gewoon de dochter van de kleine boeng. In: De volkskrant, 8-10-1983. |
Marja Käss, Je bent Indisch en daar moet je trots op zijn. Een programma over Marion Bloem. In: Literama, nr. 9, januari 1984, jrg. 19. |
Hanneke Hoekstra & Gittan Koperdraad, Marion Bloem en de vraag: ‘Wie ben ik?’ In: Belletrien, nr. 1, februari 1984, jrg. 1. |
Sawitri Suharsu, Jurk met drie lagen stroken. In: Lover, nr. 1, maart 1984, jrg. 11. |
Hanneke van Buuren, Nood aan wortels. In: Ons erfdeel, nr. 3, mei-juni 1984, jrg. 27. |
Anja Meulenbelt, ‘De censuur zat in mijn gedachtes’. Bewerking door Marion Bloem van een gesprek met Anja Meulenbelt. In: Wie weegt de woorden. De auteur en haar werk. Samengesteld en ingeleid door Anja Meulenbelt. Amsterdam 1985, p. 56-73. |
Trix Verhulst, Dubbelinterview: Marion Bloem en Ivan Wolffers. In: Het vrije volk, 9-2-1985. |
Jack van Gils, Geen gewoon Nederlands fotomodel. In: De morgen, 28-6-1988. |
Joke Heijboer & Odil Besselink, Lezen over Marion Bloem. Den Haag 1989, p. 15-16. |
Joop van den Berg, Terug naar de bron? De tweede generatie. In: Rob Nieuwenhuys e.a., De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse letterkunde. Oost-Indisch magazijn. Bulkboek, nr. 188, 1990, jrg. 19, p. 73-74. |
| |
| |
Saskia van Rijnswou, Marion Bloem. In: Kritisch literair lexicon. november 1992, p. 3-4, 6-8. |
Saskia van Rijnswou, Marion Bloem. Amsterdam 1993. |
lexicon van literaire werken 20
november 1993
|
|