| |
| |
| |
J. Bernlef
Onder ijsbergen
door P.J. de Nijs
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Onder ijsbergen van J. Bernlef (pseudoniem voor Hendrik Jan Marsman, *1937 te Sint Pancras) verscheen in 1981 bij Em. Querido's Uitgeverij. Een tweede druk verscheen in 1985. In 1987 werd de tekst opgenomen in de bundel Drie eilanden, te zamen met Sneeuw en Meeuwen. De derde en de vierde druk verschenen in de Salamanderreeks, in 1991 en 1994.
Onder ijsbergen beslaat 162 bladzijden en telt vijf hoofdstukken, die met een datum zijn aangeduid. Deze hoofdstukken zijn onderverdeeld in met een cijfer aangegeven delen.
Het motto dat aan de tekst vooraf gaat, is het motto uit de roman Twee dagen, twee nachten van de Zweedse auteur Per Olof Sundman. Bernlef vertaalde deze roman in 1968 in het Nederlands. De vertaling van het motto in Onder ijsbergen verschilt van de oorspronkelijke vertaling uit 1968.
| |
Inhoud
Woensdag 2 juli 1975
1
Jakob Olsen, lid van het Deense Hooggerechtshof, vertrekt per vliegtuig naar Groenland. Hij ontdekt zijn eigen foto in een dagblad, dat hij van een stewardess heeft gekregen. Het kranteartikel beschrijft zijn opdracht: ‘Vandaag vertrekt Jakob Olsen [...] als waarnemer naar Groenland om daar een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden tot postuum eerherstel voor de in 1973 wegens moord op zijn grootmoeder tot zeven jaar veroordeelde Jón Eira.’ De zaak-Eira heeft voor veel opschudding gezorgd, vooral toen de voltallige bevolking van het dorp Eqe, waar zowel Eira als zijn grootmoeder woonden, een collectieve straf eiste: Jón Eira zou slechts de uitvoerder zijn geweest van het gemeenschappelijke besluit om de oude vrouw te doden en haar zo te bevrijden van een ‘angagók’ (boze geest). De veroordeelde heeft zijn straf niet uitgezeten: hij heeft zich in zijn cel opgehangen, kort voordat Olsen vertrekt. Onder druk van de publieke opinie is de zaak daarop opnieuw geopend: volgens sommigen is Eira namelijk ‘het slachtoffer [...] geworden van
| |
| |
twee botsende rechtssystemen, van twee verschillende culturen’.
Wanneer Olsen vertrekt, ligt zijn vader Ole, een oudrechter, in het ziekenhuis. In het vliegtuig maakt Olsen kennis met Nick Morello, die als barpianist zal gaan werken in hotel ‘De witte valk’ in Jakobshavn. Olsen logeert in hetzelfde hotel.
| |
2-3
Een helikopter brengt hen naar Jakobshavn. Onderweg ontdekt Olsen enkele ijsbergen. Een Landrover, bestuurd door een Groenlander met de naam Knut, brengt Olsen en Morello naar hun hotel. Morello lijkt de gedachten te raden van Olsen wanneer hij zegt dat alle Groenlanders als twee druppels water op elkaar lijken.
| |
4
Olsen schrijft zich in het gastenregister van het hotel in als: ‘Jakob Olsen. Geboren: 23.10.1912. Woonachtig te Kopenhagen. Van beroep: waarnemer.’ Hij wil niet dat de hoteleigenaar hem met ‘rechter’ aanspreekt: ‘Ik ben hier alleen maar als waarnemer.’ Jakobs vrouw Inge belt op en vertelt hem dat zijn vader die nacht is gestorven.
| |
Donderdag 3 juli 1975
1
Voordat Jakob naar Groenland is vertrokken, heeft hij een bezoek gebracht aan Åke Tass. Tass was ambtenaar van de burgerlijke stand op Groenland toen de moord plaatsvond. Tass vertelt Olsen dat namen voor de Inuit fungeren ‘als een soort scharnier tussen de levenden en de doden’. Wanneer er iemand sterft, komt diens naam vrij voor een nieuwgeborene. Zo vertegenwoordigt iedere levende drie of vier doden van dezelfde naam. Voor de burgerlijke stand was dat een onwerkbaar systeem; daarom hadden de Deense ambtenaren iedere Inuit een Deense naam gegeven. Tass was er bij toeval achter gekomen dat Karin Esbjerg (of Sagarssók, zoals haar werkelijke naam luidde) dood is. Hij had Jón Eira, die een beetje Deens sprak, gevraagd waar zij was. Eira had hem daarop verteld wat er met Sagarssók gebeurd was. De oude vrouw gedroeg zich gek; ze liep op handen en voeten en beet naar kinderen. De bevolking van Eqe had besloten haar naar een afgelegen eiland te brengen omdat een boze geest bezit van haar had genomen. Uiteindelijk had Eira haar in opdracht van de dorpsbevolking gedood. Tass had daarop achter de naam van Karin Esbjerg ‘vermoord’ genoteerd en had zo de zaak aan het rollen gebracht.
| |
2
Olsen begint zijn onderzoek met een gesprek met de commissaris, Oskar Jespersen, en de burgemeester van Jakobshavn, Bjorn Pedersen. Jespersen vertelt dat Eira zich blijkbaar van geen kwaad bewust was. Hij was rustig meegegaan toen hij was gearresteerd en had beloofd niet te vluchten.
| |
3-6
De commissaris stelt Olsen voor aan Lina Krog, de tolk. Li- | |
| |
na Krog regisseert een toneelstuk in een oud pakhuis. Ze vertelt Olsen dat Eqe kort geleden is ontruimd en dat de bevolking naar Jakobshavn is getrokken. Onder de oud-inwoners van Eqe gold Eira als een belangrijk man: hij was hun ‘dichter’. Lina Krog nodigt Olsen uit om haar 's avonds te komen bezoeken.
| |
7
Olsen praat in de hotelbar met Nick Morello over muziek. Morello heeft een speciale theorie: ‘Iets spelen dat de grondmelodie suggereert, oproept, zonder dat je hem speelt. Je omsingelt hem. Dat is de kunst,’ zegt hij.
| |
8
Op zijn hotelkamer mijmert Olsen over de dood van zijn vader. Ole Olsen was een uiterst formeel man, die nooit twijfelde over de oordelen die hij als rechter moest vellen. Jakob had hem nooit goed kunnen benaderen. Hij realiseert zich dat zijn respect voor zijn vader feitelijk vermomde angst was. Na een bad begint hij aan een brief aan zijn vrouw Inge.
| |
9
Lina Krog rijdt naar het hotel om Olsen op te halen. Ooit heeft ze lesgegeven aan de Inuit-kinderen. In het begin leek het haar alsof de Denen gelijk hadden wanneer ze de Groenlanders lui en lethargisch noemden. Nadat ze Groenlands had geleerd, was ze erachter gekomen dat het de kinderen niet aan interesse ontbrak, maar dat ze niet in staat leken ‘verband te leggen tussen verschillende feiten’. Kenmerkend is de manier waarop een van de kinderen een lopende band had getekend, waaraan garnalenpelsters werken. De jongen had iedere pelster een eigen kleur gegeven en het stukje lopende band voor hen in dezelfde kleur getekend. Lina had naar al die kleuren gevraagd en de jongen had alle pelsters aangewezen, ‘één voor één, met naam en toenaam. Daarna had hij zijn dikke vingertje over de bontgekleurde lopende band laten glijden. Dit is haar band en dat is haar band. Maar de band loopt toch,’ had Lina Krog gezegd, ‘en de pelsters zitten stil.’ Het jongetje had geknikt en haar stralend aangekeken. ‘Het Deense onderwijs gleed langs hen heen,’ had Lina geconcludeerd. ‘Daarom was ze ermee opgehouden. Het had geen zin te proberen een cirkel in een vierkant te veranderen.’
| |
10
In het hotel schrikt Lina, wanneer ze Nick Morello ziet: ze dacht dat hij definitief terug was gegaan naar New York. Ze vraagt hem een melodie te componeren voor het slot van haar toneelstuk.
| |
11
Lina neemt Olsen mee naar haar huis. Ze vertelt hem over een van haar leerlingen, die zelfmoord had gepleegd. ‘De jongen wilde zijn naam teruggeven om het opnieuw te proberen,’ vertelt Lina. ‘De naam keert terug in een baby en wordt zo weer tot lichaam.’ Ze ziet een parallel met de zaak-Eira. ‘Jón Eira doodde zijn grootmoeder omdat zij een angagók gewor- | |
| |
den was [...]. Zo bevrijdde hij haar naam en nu leeft zij misschien alweer in het lichaam van een kind verder.’ Olsen constateert dat die opvatting een vreemd licht werpt op het begrip ‘moord’.
| |
12
Wanneer Olsen is weggegaan denkt Lina na over haar eerste ontmoeting met Nick Morello in New York. Lina was verliefd op Jimmy Rosa, een piloot, die vermist raakte in Vietnam. Ze had bij Nick troost gezocht.
| |
13-15
Morello denkt na over Lina's verzoek. Hij heeft kort geleden een aantal Groenlanders horen zingen. Hun lied, dat bijna uitsluitend uit één toon bestond, had hem aangesproken; hij zoekt zelf ook ‘naar het elimineren van overbodige noten’.
| |
Vrijdag 4 juli 1975
1
Bij het lezen van het rapport van Sivertsen, de onderzoeksrechter die de toedracht van de ‘moord’ heeft onderzocht, is Olsen een aantal dingen opgevallen. De Groenlanders noemen zichzelf nooit bij naam. Ze hebben het ook niet over ‘ik’, maar over ‘de mensen’. Verder zijn hun antwoorden vaak ontwijkend. De Groenlanders leken bovendien absoluut niet geïnteresseerd in een nauwkeurige beschrijving van wat er de dag van de ‘moord’ was gebeurd. In plaats daarvan gaven ze Sivertsen ‘[u]itgebreide beschrijvingen van het weer, de windrichting, de dikte van het ijs en de scherpte van het mes’. Over de manier waarop het besluit om Sagarssók te doden tot stand kwam, bleven ze onduidelijk. Olsen bedenkt dat de Groenlanders het gebeurde als een verhaal lijken te beschouwen. ‘Het deed er niet toe hoe en in welke volgorde de gebeurtenissen zich hadden afgespeeld. Het was gebeurd tenslotte, voorbij, en zo stof voor een verhaal geworden. Een vrouw was een angagók geworden. De mensen hadden de angagók gedood. Nee, Jón Eira, wierp Marius Sivertsen tegen. De mensen die Jón Eira zijn, luidde het onverbiddelijke antwoord.’
| |
2-4
Olsen bezoekt Lina in het pakhuis waar ze haar toneelstuk repeteert. Het is een stuk over twee pelsjagers, Olav en Gustav Krakau. Gustav verschilt van andere pelsjagers: hij kookt uit conservenblikjes en leest boeken. Olav raakt eraan gewend om met Gustav over allerlei zaken te discussiëren. Maar wanneer hij op een dag terugkomt van de jacht vindt hij Gustav dood in hun hut. Olav kan niet accepteren dat Gustav dood is. Hij is gewend geraakt aan hun gesprekken, ‘aan conversatie, aan taal’. Op zekere avond haalt hij de dode uit bed, zet hem in een stoel en begint te praten. Deze eenzijdige conversatie duurt de hele poolwinter lang. Wanneer de lente aanbreekt, begrijpt Olav dat dat het einde is. Hij schiet op de dode en begraaft hem. Olsen vraagt aan Lina waar hij alle betrokkenen het meest gemakkelijk bij elkaar kan brengen om over de zaak te praten. Lina raadt hem de toneelzaal aan.
| |
| |
| |
5-6
Samen bezoeken ze de garnalenfabriek waar praktisch alle Groenlanders uit Eqe werken. Daarna gaat Lina naar huis, waar ze Nick treft.
| |
7
Olsen praat met Sivertsen in het huis van de burgemeester. Voor Sivertsen bestaat er geen twijfel: Eira heeft Karin Esbjerg gedood. Met de vage omschrijvingen die de Groenlanders gebruiken om over de gebeurtenissen te vertellen kan hij niet uit de voeten: hij houdt zich bezig met feiten, zegt hij, en niet met ‘poëzie’.
| |
8
Nick en Lina praten over Olsen. Lina zegt dat het haar lijkt ‘alsof hij langzaam ontdooit’.
| |
9-10
Olsen en Sivertsen blijven bij de burgemeester eten. Ze bespreken de situatie van de Groenlanders. ‘Ze kunnen niet vooruitzien,’ zegt Sivertsen. ‘Ze kunnen niet plannen. Ze weten niet wat toekomst betekent.’ Terug in zijn hotelkamer schrijft Olsen verder aan zijn brief aan Inge.
| |
Zaterdag 5 juli 1975
1-3
Op zoek naar een envelop raakt Olsen verdwaald in de dichte mist. Nick Morello werkt in de bar aan zijn liedje, wanneer Lina binnenkomt. Lina rijdt door de mist naar de toneelzaal, terwijl ze terugdenkt aan New York. Ze heeft daar een half jaar lang als naaktdanseres gewerkt in een club, de Piccadilly. Daar heeft ze Nick ontmoet.
| |
4-6
Nadat hij enveloppen heeft gekocht in een supermarkt laat Olsen zich meetronen door een oude Groenlandse, die hem een beeldje weet te verkopen. In een hotel ligt een brief van Lina, met een verslag van de begrafenis van Olsens vader.
| |
7
De oud-inwoners van Eqe zijn bij elkaar gekomen in de toneelzaal. Olsen vraagt de Groenlanders hem te vertellen wat voor man Jón Eira was. Een jongeman noemt Eira de beste jager van Eqe: ‘Als hij een spoor zag kon hij het dier tekenen en een naam geven.’ Olsen vraagt of iedereen de angagók had kunnen verdrijven. Een oude man antwoordt ontkennend: Jón Eira was de beste jager; en een goede jager staat op vertrouwelijke voet met de geesten die het wild naar de jager brengen. Op de vraag wat ze vinden van de uitspraak van de rechter antwoordt een jongen, Umanatsiaq genaamd, dat je in Eqe moet zijn om te begrijpen wat er in Eqe is gebeurd. Olsen besluit de volgende dag een bezoek te brengen aan Eqe.
| |
8
Terug in zijn hotel leest hij een artikel over een Italiaans kunsthistoricus, Fasoli. Deze beweert dat je beter niet op de stijlkenmerken of op de handtekening van een schilder kunt afgaan, wanneer je de echtheid van een schilderij wilt vaststellen; in plaats daarvan moet je je concentreren op de details, die de schilder zonder erbij na te denken heeft geschilderd. ‘Het geniale, onnavolgbare zat hem in het schijnbaar bijkomstig geschilderde, aldus Fasoli.’
| |
| |
| |
Zondag 6 juli 1975
1-3
Umanatsiaq brengt Olsen naar Eqe. Olsen vraagt of hij ook het eiland kan zien waar Eira zijn grootmoeder naar toe heeft gebracht en waar hij haar heeft gedood. Daar steekt Umanatsiaq hem neer.
| |
4-6
Na de generale repetitie van het toneelstuk werkt Lina Krog de geluidsopname uit van het gesprek van Olsen met de oud-inwoners van Eqe. Ze brengt de tekst naar het hotel. In zijn hotelkamer leest ze de brief die Olsen aan zijn vrouw heeft geschreven, maar nog niet heeft verstuurd. Wanneer de commissaris, Pedersen en de hoteleigenaar binnenkomen, steekt ze de brief in haar zak. De commissaris vertelt haar dat Olsen is gedood.
| |
7
Lina Krog loopt naar de toneelzaal, waar Nick Morello haar zijn muziek laat horen. Ze verbrandt de brief en gaat samen met Nick naar haar huis.
De première van het toneelstuk is een succes, zo meldt het Nieuwsblad van Jakobshavn van 9 juli. Op de voorpagina staat een uitgebreid verslag van de moord op Olsen. Zes weken later wordt Umanatsiaq tot zeven jaar veroordeeld. Geen van de oud-bewoners van Eqe is in de rechtszaal aanwezig. Op het ministerie van Justitie verdwijnen de aantekeningen die Olsen op Groenland heeft gemaakt in het archief. De zaak-Eira is daarmee afgedaan.
| |
Interpretatie
Titel
De titel Onder ijsbergen is letterlijk opgevat een aanduiding van de plaats van handeling: Olsen bevindt zich ‘onder’, dat wil zeggen tussen of te midden van ijsbergen. Daarnaast kunnen de ijsbergen uit de titel als metafoor worden opgevat: zoals bij een ijsberg alleen de top boven water komt, terwijl het grootste gedeelte ervan onder het wateroppervlak verborgen blijft, zo blijven ook de drijfveren en motieven van mensen verborgen voor de anderen. Ook op het niveau van de tekst heeft de titel betekenis. De woorden zijn letterlijk niet meer dan het topje van de ijsberg: ze suggereren gevoelens, maar die worden nergens expliciet uitgesproken.
| |
Vertelsituatie
In Onder ijsbergen is sprake van een personele vertelsituatie: over de belangrijkste personages wordt verteld in de derde persoon enkelvoud. Het point of view ligt over het algemeen bij Jakob Olsen, maar verschuift soms naar de twee andere hoofdpersonages, Lina Krog en Nick Morello.
| |
Stijl
De verteltoon is objectief en afstandelijk: wat Olsen werkelijk denkt, blijkt pas uit de brief die Lina Krog leest wanneer Olsen al dood is. Bernlef benadrukt deze ‘objectieve’ manier
| |
| |
van vertellen door het inlassen van kranteberichten en uittreksels uit dossiers.
| |
Thematiek / Motieven
Onder ijsbergen kan oppervlakkig gezien gemakkelijk worden geïnterpreteerd als een roman over twee botsende culturen: de koloniale cultuur van de Denen met hun westerse opvatting over recht, hun lineaire tijdsbegrip en hun rationele logica tegenover de Inuit-cultuur, met haar circulaire tijdsbeleving en haar mysterieus-religieuze opvattingen van de werkelijkheid.
Nadat de Inuit uit hun dorpen zijn weggetrokken vanwege gebrek aan voedsel, lijken ze zich te hebben neergelegd bij het verwesteren van hun levenswijze. Ze hebben hun hutten ingeruild voor een huis en hun oude jagersbestaan voor een vaste baan aan de lopende band in de garnalenfabriek. Ze lijken willoze slachtoffers van de consumptiemaatschappij te zijn geworden: ze rijden rond op motoren en kopen ijskasten, die nodig zijn geworden doordat hun huizen worden verwarmd. Maar hun westerse manier van consumeren is slechts het topje van de ijsberg. Hun gedachtenwereld blijft voor de westerse waarnemer verborgen en slechts af en toe schemert er iets door van hun werkelijke motieven. Zo verklaart de jonge Umanatsiaq het feit dat iedere Inuit voor een televisie spaart met de uitspraak dat daardoor ‘wij mensen uit Eqe toch weer samen hetzelfde zien’.
Zoals Hans Warren opmerkt, is de botsing tussen deze twee culturen ook een botsing tussen twee rechtssystemen. Voor het Deense recht is Jón Eira schuldig aan moord: hij alléén heeft zijn grootmoeder neergestoken. Maar de oud-bewoners van Eqe zien hem slechts als een uitvoerder van hun collectieve beslissing om de naam van Sagarssók te bevrijden en zo de cirkel van het voortbestaan van haar naam te herstellen. Eira was de aangewezen persoon om de angagók te doden; als de beste jager stond hij op goede voet met de geesten; als dichter wist hij hoe hij een naam moest geven aan datgene waar hij op jaagde, zodat hij het kon ‘vangen’.
Typerend voor het fundamentele onbegrip van de westerlingen voor de Inuit-cultuur is dat de Deense ambtenaren iedere Inuit in het bevolkingsregister een Deense naam hebben gegeven. Juist van de kern van het Inuit-denken, dat in het proces van naamgeving is opgesloten, hebben de Denen niets begrepen. Voor de Deense overheid is de naam de aanduiding van een individu en daarmee een middel tot identificatie. Voor de Inuit daarentegen is een naam nooit uitsluitend aan één individu gekoppeld. Ze zien dan ook het belang niet in van een goede registratie van nieuwgeborenen en overledenen, iets waar de ambtenaren van de burgerlijke stand (zoals Åke Tass) zoveel aan gelegen is.
| |
| |
Nadat hij de dossiers over de zaak-Eira goed heeft bestudeerd, begint Olsen in te zien dat deze aan de kern van het probleem voorbijgaan. Omdat er voor de Inuit van een moord geen sprake is, zijn ze op geen enkele manier geïnteresseerd in datgene waar de Deense ambtenaren van justitie zo wanhopig proberen achter te komen en lijken ze zich te verliezen in allerlei bijkomstige details.
In feite botsen hier ook twee verschillende opvattingen over waarheid: de zogenaamde ‘objectieve’ waarheid van, bijvoorbeeld, onderzoeksrechter Sivertsen valt niet te rijmen met de opvatting over waarheid die de Inuit huldigen en die nog het simpelste door Umanatsiaq wordt verwoord: ‘De waarheid is dat wat verteld wordt.’ Sivertsen diskwalificeert dit soort uitspraken als ‘poëzie’: hij heeft zich, zo zegt hij, uitsluitend met de feiten bezig te houden.
Duidelijk is dat Olsen steeds meer begint te twijfelen aan de rechtlijnigheid van de opvatting van Sivertsen. In het begin van de roman houdt hij zich nog nadrukkelijk aan zijn opdracht: ‘als waarnemer moet ik zoveel mogelijk alles opnieuw uit de mond van de betrokkenen horen. [...] Soms zijn er kleine significante afwijkingen.’ Hij bestudeert de dossiers nauwkeurig: ‘Hij wilde er zeker van zijn dat hij straks alle kleinigheden in zijn hoofd had zitten. De ervaring had hem geleerd dat juist het op het goede moment naar voren brengen van een bijzonderheid die iedereen over het hoofd had gezien een nieuw licht op een zaak kon werpen.’ In de loop van de roman bedenkt Olsen echter dat een teveel aan details het overzicht vertroebelt: ‘Niet teveel in details treden. Dan liep je de kans dat ieder fragment zijn eigen geheel suggereerde en eindigde je met even veel rapporten als er details waren. Het ideaal zou natuurlijk een rapport zijn dat aan alle details recht deed. Een onmogelijkheid dus.’
Het is in deze context betekenisvol dat Olsen op Groenland aankomt bij helder weer maar al snel verdwaalt in de mist die plotseling optrekt, en dat hij voortdurend borrels krijgt aangeboden waardoor zijn zicht wordt beneveld. (De Inuit daarentegen lijken maar niet dronken te kunnen worden, ondanks de enorme hoeveelheden bier die ze drinken.) Opvallend is eveneens dat Bernlef van allerlei details (de huizen, het kerktorentje, de ogen en kleren van Lina) met bijna dwangmatige precisie de exacte kleur vermeldt, als om aan te geven dat Olsen zich verliest in allerlei niet ter zake doende details.
Olsen wordt zich er dan ook in de loop van zijn onderzoek langzamerhand van bewust dat het een illusie is te denken dat er in de zaak-Eira een ‘objectief’ rapport opgesteld kan worden. ‘Olsen had het gevoel dat het belangrijkste in deze zaak
| |
| |
niet onder woorden gebracht kon worden en zo verzwegen bleef. Een romanschrijver kon dat misschien. Door een aaneenschakeling van op het eerste gezicht weinig betekenisvolle details ontstond een beeld, helder en precies, van wat niet expliciet vermeld werd. In een roman. Een rapport van een waarnemer mocht in geen enkel opzicht op een roman lijken.’ Een ‘objectief’ verslag echter zou inhouden dat hij in zijn rapport voorbijgaat aan de cultuur van de Eskimo's en dat zou neerkomen op het verzwijgen van de kern van de zaak. Daarom vraagt Olsen ook naar de liederen van Eira, de ‘dichter’ en dat is ook de reden dat hij een bezoek wil brengen aan Eqe, waar hij wordt gedood.
Het onderscheid tussen waarheid of verdichting speelt in Onder ijsbergen een belangrijke rol. Olsen is op zoek naar de waarheid rond de dood van Sagarssók. Dit motief van de speurder komt niet alleen in Onder ijsbergen terug, maar ook in de andere ‘eiland-romans’ van Bernlef, namelijk Sneeuw en Meeuwen. In ieder van deze drie romans probeert een politieman of een detective op basis van minieme aanwijzingen achter de ware toedracht van bepaalde gebeurtenissen te komen. Bernlef heeft dit motief in Onder ijsbergen een extra lading gegeven. In het laatste deel van het vierde hoofdstuk leest Olsen in een tijdschrift over de methode van de kunsthistoricus Fasoli. Met Fasoli doelt Bernlef op Giovanni Morelli, een Italiaans kunsthistoricus uit de negentiende eeuw, die een methode had ontwikkeld waarmee een origineel meesterwerk kan worden onderscheiden van een kopie of een vervalsing. Morelli stelde dat de meest opvallende kenmerken van een schilderij het gemakkelijkst geïmiteerd kunnen worden; wanneer je een schilderij onderzoekt op de details die het minst zijn beïnvloed door de kenmerken van de school waartoe het behoort (oorlellen, nagels, vorm van de vingers en de tenen), vind je de voor een schilder meest kenmerkende (en minst gemakkelijk te imiteren) trekken.
Zoals critici als Note en Den Boef hebben gesuggereerd is het waarschijnlijk dat Bernlef met de theorie van Morelli bekend is geraakt via het artikel ‘Sporen’ van Carlo Ginzburg (afgedrukt in het tijdschrift Raster, nr. 17 uit 1981). Het artikel van Ginzburg heeft echter meer dan één spoor achtergelaten in Onder ijsbergen. Ginzburg koppelt de identificatiemethode van Morelli onder meer aan de oeroude capaciteit van de jagende mens om sporen te ‘lezen’: ‘het vermogen om in schijnbaar te verwaarlozen ervaringsfeiten een weg te vinden die leidt naar een complexe werkelijkheid die niet direkt ervaren kan worden.’ Deze losse feiten worden altijd in een verhalende opeenvolging gerangschikt, met als eenvoudigste vorm:
| |
| |
iemand is daar voorbijgegaan. Het is daarom denkbaar, zo stelt Ginzburg, dat de ‘vertelling’ (te onderscheiden van de betovering of de aanroeping) ontstond in een gemeenschap van jagers uit de ervaring van het ontcijferen van sporen. Morelli lijkt zijn model om schilders te identificeren te hebben geïnspireerd op de oeroude kunde van het sporen lezen. Maar - Ginzburg benadrukt dit - het identificeren van individuele wezens is in de loop van de achttiende eeuw ook tot een beheersinstrument van de overheid geworden en tot een middel om een misdadiger van een keurige burger te onderscheiden.
Het lijkt in dit verband betekenisvol dat in Onder ijsbergen westerlingen vaak niet in staat zijn om de Inuit van elkaar te onderscheiden (alleen de chauffeur Knut is gemakkelijk te herkennen aan zijn litteken). Verder doen ambtenaren van de burgerlijke stand als Tass niet voor niets zulke inspannende pogingen om de gehele bevolking van Groenland in hun persoonsregister op te nemen. Hun beheersinstrumenten stuiten echter af op een niet te doorbreken desinteresse van de kant van de Inuit: die zijn helemaal niet geïnteresseerd in het vaststellen van identiteit of individualiteit.
Voor de Inuit is de waarheid een verhaal: ‘dat wat verteld wordt’. Hun waarheid lijkt op poëzie, hun poëzie is muziek - een eentonige muziek die iets heeft van wat Nick Morello nastreeft: het omsingelen van de melodie.
Voor deze vroegere jagers was het van levensbelang om verschillende kleuren in de witte sneeuw of het ijs te onderscheiden: dat gaf de gesteldheid en de betrouwbaarheid ervan aan. Een westerling als Olsen ontbreekt het aan de neus, het gezicht of de intuïtie, de zintuiglijke eigenschappen kortom die een goede jager onderscheiden van een slechte, om sporen te ‘lezen’. Voor Olsen zijn de kleuren die hij bijna gedachteloos registreert betekenisloze details: dwaalsporen, zoals ze ook voor de lezer dwaalsporen zijn.
Zoals Joris Note heeft opgemerkt is het ‘waarnemersthema’ (de problematiek van waarheid tegenover verdichting, de onbetrouwbaarheid van de zintuigen) in Onder ijsbergen direct gekoppeld aan het thema van de tegenstelling tussen de (westerse) individualistische cultuur en de collectivistische cultuur (van de Inuit): ‘Het waarnemersideaal van niet-betrokkenheid is slechts denkbaar in een individualistische omgeving.’ Objectief blijven, zo stelt Note, betekent ook: je niet laten meeslepen door de realiteit van de ander of je aan de ander overgeven.
Eerder dan om een tegenstelling tussen twee culturen draait het, zoals ook Offermans heeft onderstreept, in Onder ijsbergen dus om het conflict tussen individualisme en collectivisme.
| |
| |
Maar Olsen geeft zijn status van neutraal waarnemer niet uitsluitend op omdat hij inziet dat je de taal van de Inuit moet spreken als je te weten wilt komen wat er gebeurd is; hij begint ook geleidelijk in te zien dat de problemen die hij op het spoor komt, feitelijk zijn eigen problemen zijn. De dood van zijn vader doet hem twijfelen aan de waarden die hij automatisch heeft overgenomen (de strikte opvattingen van Ole over recht en objectiviteit bijvoorbeeld) en confronteert hem met zijn eigen dood. Zijn vader was altijd een uiterst formeel man, die zijn kinderen tegemoet trad alsof het vreemden waren. Zijn vader had ook, zelfs met de dood voor ogen, geweigerd ‘in te zien dat je ook altijd de ander bent’ en had zich tot het einde toe verzet tegen zijn dood. Olsen daarentegen voelt zich aangetrokken door ‘een donkere stroom van anonimiteit waarin iedereen aan iedereen gelijk is en niets menselijks mij meer vreemd is’.
Dat Olsen losraakt van een identiteit die hij niet (meer) als de zijne ervaart, wordt door Lina Krog herkend: zij beschrijft Olsen tegenover Morello als iemand die ‘ontdooit’. Olsen zelf formuleert dat inzicht, wanneer hij in de brief die hij aan zijn vrouw schrijft op welke manier hij zich tot Lina Krog aangetrokken voelde: ‘Ik wilde me in haar verliezen.’
Voor Graa Boomsma is ‘verlies’ het sleutelwoord in Onder ijsbergen. Maar dat ‘verlies’ wordt in Onder ijsbergen niet uitsluitend in negatieve termen opgevoerd. Deze bewering is het best te demonstreren aan de hand van het motief van de cirkel. Het cirkelmotief is in Onder ijsbergen opvallend aanwezig: in de tekening van de lopende band van een van de leerlingen van Lina Krog bijvoorbeeld of in de muzikale opvattingen van Nick Morello (het ‘omsingelen van een melodie’).
| |
Opbouw
De roman zelf heeft een circulaire structuur. Dat Olsen de problemen die hij op het spoor komt, herkent als zijn eigen problemen, wordt - zoals Offermans stelt - gespiegeld in het feit dat de gebeurtenissen zich lijken te herhalen: Olsen wordt door een ‘dichter’ op dezelfde plek neergestoken als Sagarssók. De roman opent tenslotte met een krantebericht over de dood van Sagarssók en eindigt met dat over Olsen.
| |
Thematiek / Motieven
Het cirkelmotief in het werk van Bernlef is vaak gekoppeld aan een relativering van de (individuele) dood; zo functioneert het onder meer in Hersenschimmen en Anekdotes uit een zijstraat. Bernlef schetst de anonimiteit, met in laatste instantie de dood, vaak als een bedreiging voor het individu. Maar dit verlies van de individuele identiteit wordt gecompenseerd, doordat het individu opgaat in een ander of in een collectief. Bij de Inuit functioneert de naam als ‘schakel’ tussen verschillende individuen: die naam keert steeds weer terug en via die
| |
| |
naam wordt het individu opgenomen in een eeuwige kringloop van geboorte en dood.
Een westerling als Olsen kan zich misschien uitsluitend via een geliefde tegen de eenzaamheid weren. Dat is wat Olsen ontdekt. Maar tegenover Olsen, die zich wil verliezen in een ander, staat Lina Krog. Lina heeft juist steeds meer het gevoel dat ze zichzelf terug begint te vinden. Kenmerkend is de scène waarin ze zich verkleedt nadat ze de geluidsband van het gesprek tussen Olsen en de oud-bewoners van Eqe heeft uitgewerkt. Ze bekijkt haar naakte lichaam in een spiegel en bedenkt: ‘Ook een lichaam registreerde ervaringen, werd langzaam tot een leesbaar verhaal.’ Toen ze nog als animeermeisje in New York werkte, kon ze dat lichaam nog naakt, als was het van een vreemde, aan de bezoekers van de Piccadilly tonen. In New York kon je alles doen, zelfs jezelf blootgeven, ‘omdat iedereen elkaar al lang alleen gelaten had,’ bedacht ze eerder in het boek. Nu constateert ze ‘spottend’ dat ze nog eens tevreden wordt met zichzelf en bedenkt pal daarop dat dit het eerste jaar was ‘dat ze niet langer bang was om alleen te zijn’.
Als laatste thematisch aspect moeten we Bernlefs taalgebruik noemen. Bernlefs stijl is namelijk direct gekoppeld aan de uitwerking van zijn thema's: wat Olsen denkt en voelt, wordt eerder gesuggereerd dan expliciet verwoord. Het schijnbaar probleemloos realistische karakter van de roman en Bernlefs objectiverende stijl hebben veel critici bij hun interpretatie op het verkeerde been gezet. Note (1982) stelt dat er in Onder ijsbergen sprake is van een schijnbaar zeer exacte, ‘documentaire’ stijl die de werkelijkheidsillusie verhoogt, maar die Bernlef juist gebruikt ‘om aan te tonen dat er van de werkelijkheid alleen maar interpretaties mogelijk zijn’. Den Boef (1990) onderstreept dat Bernlef ‘geen psychologische ideeënromans over discommunicatie, of [...] over botsende culturen’ schrijft. Bernlef betoogt niet dat communicatie zinloos is, maar vat communicatie op als een literair probleem. Het draait in Bernlefs drie eiland-romans waarvan Onder ijsbergen er één is, dan ook niet om de gesloten eilandbevolking die zich tegenover een vreemdeling plaatst: Bernlef beschrijft de geïsoleerde positie van het individu tegenover zijn omgeving, tegenover de andere mensen om hem heen. In deze zin ziet Bernlef ieder mens als een ‘eiland’.
| |
Context
Onder ijsbergen sluit wat sfeer, verhaallijn en thematiek betreft direct aan bij Bernlefs andere ‘eiland-romans’, Sneeuw en
| |
| |
Meeuwen. Alle drie romans spelen op een eiland en hebben als belangrijk gegeven dat er vóór de periode die het boek beschrijft iemand is gedood of omgekomen. In geen van de gevallen heeft de hoofdpersoon van het boek actief bijgedragen aan die dood, maar hij gaat wèl als uitvloeisel van de gebeurtenissen die daarop betrekking hebben zijn ondergang tegemoet. Verdere overeenkomsten zijn het motief van de speurder en de thematiek van het verzwijgen/vergeten en van de (onbetrouwbare) waarneming.
Offermans heeft erop gewezen dat het bij Bernlef ‘als in een detective’ gaat ‘om de reconstruktie van gebeurtenissen die, naarmate de reconstruktie vordert, parallelle gebeurtenissen in het heden uitlokken’. Verleden en heden schuiven in elkaar, waarbij het onderscheid vervaagt. Die problematiek is niet alleen in Sneeuw aanwezig, maar ook in latere romans, zoals in Hersenschimmen.
Het probleem van het onderscheid tussen waarheid en verdichting, tussen echt en vals, speelt eveneens een belangrijke rol in Onder ijsbergen. Daar is allereerst het toneelstuk van Lina Krog. Dit stuk (gebaseerd op een verhaal uit een bundel van de Deense auteur Peter Freuchen die in 1967 in het Nederlands is vertaald) doet dienst als een ‘literair commentaar’ op de hoofdhandeling: net als de zaak-Eira draait het om een dode die niet als dood wordt gezien. Bernlef verwijst verder met het schilderij De Emmausgangers naar zijn eigen roman De maker, die de tegenstelling vals-echt tot onderwerp heeft - een onderwerp dat terugkomt in de verwijzing naar de theorie van Fasoli/Morelli.
Als om de illusie van werkelijkheid te verstoren verwijst de verteller in de roman op verschillende plaatsen naar andere literaire werken: zo is de passage waarin Morello het heeft over ‘een gat in de muur’ een toespeling op de gelijknamige romancyclus van Lars Gustafsson, van wie Bernlef het slotdeel, De dood van een imker, vertaalde.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De waardering voor Onder ijsbergen is direct te relateren aan de manier waarop verschillende critici Bernlefs thematiek interpreteren en weten te koppelen aan diens schrijfwijze. Critici met een negatief eindoordeel vallen over het gebrek aan ‘levensechtheid’ van de personages, over wier psychologische drijfveren Bernlef de lezer in het duister laat, en noemen in een adem Bernlefs afstandelijke en koele vertelwijze. Opvallend is dat die verteltoon in vergelijkbare en soms zelfs gelijk- | |
| |
luidende termen wordt gekwalificeerd. Schouten noemt Bernlefs stijl ‘Scandinavisch en onderkoeld’ en ook Bousset gebruikt die laatste term.
Schouten stelt dat de stijl van Bernlef hem vanwege de vele, vaak nauwgezette beschrijvingen doet denken aan de stijl van schrijvers van detective-verhalen, als Sjöwall en Wahlöö. Hij vraagt zich uiteindelijk af of Bernlef niet een geslaagde pastiche op de detective-roman heeft geschreven, met allerlei literaire allusies, zoals de steeds terugkerende muggen (volgens hem een verwijzing naar Hermans' ‘beroemde Scandinavische boek’, Nooit meer slapen).
Ook andere critici noemen het werk van W.F. Hermans. Kruithof gaat in zijn vergelijking het verst. De titel doet hem denken aan Onder professoren, en de onmogelijke opdracht die Olsen heeft gekregen komt hem voor als een echo van de hopeloze missie van Alfred Issendorf uit Nooit meer slapen. Verder memoreert Kruithof de verhouding van Olsen met zijn vader, die hij ziet gespiegeld in de verhouding van Issendorf en diens (overleden) vader. Waarom Bernlef voor een verhaalstramien heeft gekozen dat zoveel weg heeft van dat van Hermans is Kruithof echter ‘een raadsel’.
Kruithof noemt het in zijn bespreking vooral merkwaardig dat er in een boek van een auteur die bekendheid geniet vanwege de zorgvuldigheid waarmee hij zijn boeken construeert zoveel fouten te vinden zijn. Zo ontvangt Olsen de brieven die zijn vrouw stuurt merkwaardig snel. Ernstiger vindt Kruithof het dat Bernlef heeft gekozen voor een ‘tamelijk onbewogen verteltrant’; Bernlef ‘volgt Olsen’ maar van diens ‘zielroerselen’ wordt weinig duidelijk. Voor Kruithof blijft de roman ‘in de lucht hangen’; hij stelt dat het boek wordt ‘gered’ door het exotische (de Eskimo's), dus door datgene waar het in wezen niet over gaat. (Aardig om te vermelden is dat Bernlef de kritiek van Kruithof in een interview met Graa Boomsma in Bzzlletin nr. 117 ironisch ‘de meest geniale die ik ooit onder ogen kreeg’ noemde; Kruithofs conclusies zijn ‘stapelgek’, aldus Bernlef).
De bespreking van Marjolein Pauw is het meest uitgesproken negatief. Volgens Pauw beschrijft Bernlef ‘een koloniaal drama’, namelijk de ondergang van de Eskimo-cultuur. Ze noemt Olsen een ‘verlichte totok’, een ‘cultuurrelativist’, die van de Eskimo's niet meer begrijpt dan ‘een gemiddelde “ethische” koloniaal in Indië van de Javaan begreep’. Volgens Pauw blijven de Eskimo's bij Bernlef ‘decorstukken’ en is zijn beeld van de Eskimocultuur sentimenteel.
Joris Note noemt besprekingen van recensenten als Pauw belachelijk. Note en ook Den Boef wijzen erop dat het hier om
| |
| |
een vergissing gaat, die wijst op wezenlijk onbegrip. Critici als Pauw passen op het werk van Bernlef volkomen onterecht de criteria van de traditionele (psychologische) roman toe. Den Boef (1990) benadrukt dat Bernlef welbewust het realistische karakter van zijn romans ondergraaft. Daarom maakt hij gebruik van verhaalfeiten die niet kloppen of onmogelijk zijn (zoals de snelheid waarmee de post uit Denemarken Olsen bereikt) of van middelen die een ‘pseudo-authenticiteit’ oproepen (zoals de kranteartikelen en de fragmenten uit de correspondentie tussen Olsen en zijn vrouw Inge). En waar Bernlef ingaat op schijnbaar zinloze details (tot en met de titels, het merk en het plaatnummer van de Lester Young-lp, waarop Nick Morello heeft meegespeeld) ‘lijkt (het) erop alsof Bernlef een deel van zijn poëtica aan de eskimo's heeft ontleend: een overdaad aan exacte details, maar om hoofdzaak heendraaien’, aldus Den Boef. Een laatste breuk met de realistische roman is dat Bernlef de lezer pas na de dood van Olsen informeert over wat er daarvoor allemaal in zijn hoofd omging.
J.J. Wesselo bespreekt Onder ijsbergen vanuit een vergelijkbare optiek. Zijn uitgangsstelling is dat Bernlef met taal constructies van de werkelijkheid vervaardigt, ‘die als zelfstandige vorm hun eigen werkelijkheid uitdrukken, maar als “werkelijkheidsmodel” tevens de ongrijpbaarheid van de bestaande werkelijkheid uitdrukken’. Wesselo gaat uitgebreid in op de wat hij noemt ‘symbolische constructie’ van de boeken van Bernlef. ‘Terwijl men een “gewone roman” lijkt te lezen', leest men tegelijkertijd een haarscherp geregisseerd “rollenspel”.’ En dat noemt Wesselo het belangrijkste: ‘als je, zoals Bernlef, iets over de werkelijkheid wil zeggen d.m.v. literatuur, taal, dan wordt de werking van de symboliek van de personages en die van hun wereld alleen maar sterker, naarmate hun “werkelijkheidsgehalte” toeneemt.’ Vandaar dat Bernlef geen impressionistische sfeertekening geeft, maar juist ieder detail met de grootst mogelijke exactheid beschrijft. Ieder gegeven, feit of attribuut heeft mèt het realiteitsversterkende ervan een gelijkwaardig tegenwicht in de symbolische functie, aldus Wesselo.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
J. Bernlef, Onder ijsbergen. 4e druk (Salamander), Amsterdam 1994.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Willem M. Roggeman, J. Bernlef schrijft nu een boek over Groenland. In: De nieuwe gazet, 21-2-1981. |
Atte Jongstra, Oogkleppen van de beschaving. In: De Gooi- en Eemlander, 16-12-1981. |
J. Goedegebuure, De onmacht van de verbeelding. In: Haagse post, 19-12-1981. |
Rob Schouten, Topjes van ijsbergen. In: Trouw, 19-12-1981. |
August Hans den Boef, Gestoorde communicatie onder de ijsbergen. In: De volkskrant, 8-1-1982. |
Hans Warren, Groenlandse roman van J. Bernlef. In: Provinciale Zeeuwse courant, 23-1-1982. |
Graa Boomsma, De kunst van het verliezen. In: De waarheid, 26-1-1982. |
Marjolein Pauw, Koloniaal drama aan de poolcirkel. In: NRC Handelsblad, 5-3-1982. |
Cyrille Offermans, Onder ijsbergen: roman van J. Bernlef. In: De groene Amsterdammer, 17-3-1982. In iets gewijzigde vorm ook in: Meertaligheid. Antisystematiek 2. Over recent Nederlands proza. In: Raster, no. 22, 1982, p. 40-79. |
J. Kruithof, Zoektocht tussen eskimo's: Bernlefs ijsbergen hangen in de lucht. In: Vrij Nederland, 24-4-1982. |
H. Bousset, J. Bernlef: Groenland kleuren. In: Ons erfdeel, nr. 2, maart-april 1982, jrg. 25, p. 286-287. |
Joris Note, Onder anderen. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, nr. 6, november-december 1982, jrg. 35, p. 1012-1033. |
J.J. Wesselo, De waarneming en het verborgene. Bernlefs derde ‘eilandroman’. In: De Vlaamse gids, nr. 2, maart-april 1984, jrg. 68, p. 27-36. |
Graa Boomsma, Het uitdunnen van de werkelijkheid. In: Bzzlletin, nr. 117, juni 1984, jrg. 12, p. 38-44 (interview). |
Joris Note, J. Bernlef: schrijven in het randgebied. In: Jan Campertprijzen 1984. Den Haag 1984, p. 7-40. |
August Hans den Boef, De kunst van het omsingelen. Bernlefs Drie eilanden als studies over communicatie en identiteit. In: Bzzlletin, nr. 176-177, mei-juni 1990, jrg. 19, p. 23-31. |
Pieter de Nijs, De keerzijde van de herinnering. In: Bzzlletin, nr. 176-177, mei-juni 1990, jrg. 19, p. 8-21. |
lexicon van literaire werken 23
augustus 1994
|
|