| |
| |
| |
J. Bernlef
Hersenschimmen
door Dick van Teylingen
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In september 1984 verscheen de roman Hersenschimmen van J. Bernlef (* 1937 in Sint Pancras, Noord-Holland, als Hendrik Jan Marsman) bij uitgeverij Querido in Amsterdam. De roman is niet verdeeld in hoofdstukken. Regels wit scheiden tekstgedeelten, grotere gehelen worden gemarkeerd door een cursief gedrukte beginzin.
Volgens een opgave van de uitgeverij zijn er tot en met januari 1989 250 000 exemplaren van de roman verkocht. In februari van dat jaar verscheen de 26e druk. De tekst bleef bij iedere herdruk ongewijzigd.
Aan de tekst gaat een motto van Philip Larkin vooraf: ‘A touching dream to which we all are lulled/ But wake from separately’, dat te vinden is in het gedicht ‘The Building’ uit de bundel High Windows (1974).
| |
Inhoud
De 71- of 72-jarige Maarten Klein woont met zijn vrouw Vera in Gloucester, aan de oostkust van de Verenigde Staten, even ten noorden van Boston. In de jaren vijftig zijn ze uit Nederland naar Amerika geëmigreerd. Hun twee kinderen bleven in Nederland wonen. Maarten werkte tot zijn pensionering bij de Intergovernmental Maritime Consultative Organisation (imco), een instituut voor visserijonderzoek in Boston.
Op een winterse dag kijkt hij uit naar de schoolbus met kinderen die elke morgen bij zijn huis stopt. Hij denkt terug aan zijn vader, die griffier bij de rechtbank was en thuis temperatuurgrafieken bijhield en aantekeningen over het weer maakte. Uit opmerkingen van zijn vrouw wordt duidelijk dat Maarten een beetje verstrooid begint te worden: het is zondag, dus de kinderen hoeven niet naar school. Hij denkt dat het ochtend is, maar het is al middag. Eerder vergat hij al zijn koffie op te drinken en voor Vera hout uit de schuur te halen, hoewel ze hem daar tweemaal om had gevraagd. Hij zoekt de
| |
| |
schuld van zijn vermoeidheid en concentratieverlies voorlopig bij de lange winter.
Maarten piekert over zijn vergeetachtigheid. Er is iets mis, maar hij weet niet precies wat. Hij betrapt zich erop dat hij hardop in zichzelf praat. Woorden die hij alleen gebruikte op zijn werk duiken plotseling op in zijn conversatie met Vera. Zijn gedachten dwalen vaak door associaties af naar gebeurtenissen uit het verleden, vooral uit zijn jeugd, uit de Tweede Wereldoorlog en uit de tijd dat hij op kantoor werkte. Soms roepen die herinneringen handelingen op waarvan hij zich niet bewust is. Als hij terugdenkt aan het mislukte vlechtwerkje dat hij op de kleuterschool van stroken papier maakte, scheurt hij onbewust de krant aan repen. De juffrouw vroeg hem destijds de potlodendoos te halen en Maarten gaat hem zoeken, op een plank in het washok, waar hij met een stoel bijklimt. Als Vera hem daar vindt, beseft hij pas wat hij doet.
Tijdens een wandeling met de hond Robert verliest hij zich weer in het verleden. In het meisje achter de bar van het café waar hij even uitrust, herkent hij zijn eerste vriendin. Daarna komt hij in het antiquariaat waar hij kort daarvoor The Heart of the Matter van Graham Greene kocht. Maarten kan zich het boek op dat moment niet herinneren, hoewel hij er thuis af en toe een stukje in leest. Als hij mijmerend verderdwaalt door de stad, vindt Vera hem. Hij bleef uren weg, ze maakte zich ongerust en is hem met de auto gaan zoeken.
De symptomen van Maartens dementie worden duidelijker en heviger. Vera heeft de deur op slot gedaan toen ze even weg moest, maar Maarten breekt hem open om naar een imco-vergadering te gaan. Het gereedschap neemt hij mee in zijn aktentas. Hij gaat echter niet als vroeger met de trein naar Boston, maar loopt naar een vakantiehuisje, waarvan hij de deur ook forceert. Terwijl hij wacht op de anderen oefent hij zijn betoog, waarin hij zijn twijfel uitspreekt over de zin van de organisatie, die aan de hand van computerprognoses aanbevelingen doet over vangstquantums. Dan realiseert hij zich de situatie en gaat hij op weg naar huis; hij vergeet echter zijn tas.
Vera is bij dokter Eardly geweest. Hij heeft haar aangeraden met Maarten foto's te bekijken om de herinneringen te ordenen. Maarten herinnert zich tot in details het verhaal bij een foto uit zijn jeugd, maar kan andere gebeurtenissen, zoals het bezoek van zijn kinderen uit Nederland drie jaar geleden, niet plaatsen. Later weet hij dat weer, maar als de deur wordt gerepareerd kan hij zich niet herinneren dat hij hem heeft opengebroken. Op het bezoek van dokter Eardly reageert Maarten met een redevoering, die imponerend bedoeld is. Daarna realiseert hij zich met machteloosheid, woede en angst dat hij niet
| |
| |
meer helemaal meester is over de taal: hij moet zinnen soms eerst vanuit het Nederlands in het Engels vertalen voordat hij ze kan uitspreken en heeft moeite met het benoemen van voorwerpen.
Steeds meer vermengt Maartens verleden zich met zijn dagelijks leven. Maarten verwart Vera met zijn moeder en zijn huis met dat van zijn grootouders. Wat zijn vrouw hem het ene moment vertelt, kan hij direct daarna weer vergeten zijn. Als zij weg is, slaat Maarten een ruit in om de hond binnen te laten. Daarna vergeet hij het gas uit te zetten. Bij het volgende bezoek van de dokter ziet Maarten hem als een tegenstander in een moeilijke onderhandeling. Hij gaat hem verbaal te lijf met de vergaderstrategie van zijn ex-collega Karl Simic. Als de dokter hem een kalmerende injectie wil geven slaat hij hem de spuit uit handen. Op dat moment waant hij zich in de oorlog.
Omdat de toestand gevaarlijk wordt, komt de gezinshulp Phil Taylor inwonen om op Maarten te letten. Deze vergeet steeds wie zij is en waarom ze er is, en verwart haar met zijn pianolerares van vroeger en met zijn dochter. Als hij tweemaal in een nacht door het huis dwaalt, geeft Phil hem een injectie. Maarten wordt wakker doordat hij in zijn bed heeft gepoept. Vera en Phil maken de riemen los waarmee hij was vastgebonden en wassen hem in het bad; Maarten krijgt daarbij een erectie. Pas als hij het aanraakt beseft hij vol schaamte dat het zijn geslacht is dat boven water uitkomt.
Maarten ontsnapt nog een keer uit het huis en komt na een wandeling door de duinen terecht in het zomerhuisje waar hij eerder zijn aktentas had laten staan. De vuurtorenwachter ziet hem lopen en brengt hem terug naar huis in zijn jeep, waardoor Maarten hem houdt voor een Amerikaanse soldaat tijdens de bevrijding. Even later komt dokter Eardly, die Maarten voor een soldaat in burger houdt. Als de dokter hem een kalmerende injectie wil geven, denkt hij dat hij wordt verdacht van collaboratie.
Als Maarten wakker wordt, maakt hij een vuur in de open haard en verbrandt hij uit het album de foto's waarop hij is afgebeeld. Hij herkent zichzelf niet meer. Vera en Phil binden hem op een stoel vast. Ook hen herkent hij niet meer.
Dan wordt hij in een ziekenwagen naar een inrichting gebracht. Er dringen nog maar flarden van buiten tot Maarten door; zijn wereld is gekrompen tot zijn onsamenhangende, maar soms plotseling heldere gedachten, waarin de taal een belangrijke rol speelt. Het boek eindigt met een mededeling die hij nog wel opvangt, al beseft hij niet dat die van Vera komt: zij vertelt hem dat de lente op het punt staat te beginnen.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
‘In het leven terug?... maar waar is zo iets gebleven?... is er wel zo iets?... of was gewoon alles inbeelding van het hoofd? ... hersenschimmen?’ (p. 153). Die gedachte van Maarten in de inrichting komt dicht bij Bernlefs visie op de werkelijkheid, een thema in veel van zijn boeken: het is een illusie als de mens denkt de wereld te kennen of greep op de werkelijkheid te kunnen krijgen. Iedereen ervaart zijn eigen realiteit, iedereen legt een persoonlijke verzameling hersenschimmen aan.
De levens van Maarten en Vera leken aanvankelijk probleemloos op elkaar aan te sluiten. Tijdens hun eerste verliefdheid had Maarten een sterke drang om door gemeenschappelijke ervaringen één te worden met Vera's wereld: ‘Een verlangen was het om alles waar zij naar keek in je op te zuigen, om niets te vergeten, geen moment van deze wereld die plotseling haar wereld was geworden; koel, helder, ondoorgrondelijk.’ (p. 27-28) Door Maartens ziekte lopen hun twee werelden steeds verder uiteen, totdat ze geen raakpunten meer hebben. Het motto is van dat proces de kortste samenvatting. Jan Eijkelboom vertaalde het (in Philip Larkin, Gedichten. Amsterdam 1983) als ‘een mooie droom waar iedereen wordt ingewiegd/en elk apart uit wakker wordt’. De vertaling vervolgt met: ‘Verbeelding/en noodzaak van onwetendheid gaan samen/om 't leven aan te kunnen, storten pas in//wanneer we deze gang in moeten.’ Die gang is de gang van het ziekenhuis, en de gang van vanzelfsprekende gezondheid naar ziekte. Als een mens met een ernstige ziekte wordt geconfronteerd, raakt hij de naïveteit kwijt die nodig is om rustig te leven, zonder zich steeds zijn kwetsbaarheid te realiseren. Uiteindelijk staat elk mensenleven los van alle andere levens.
| |
Thematiek
Hersenschimmen is het verhaal van een snel toeslaande dementie waardoor twee oude mensen die al een halve eeuw samenleven en veel van elkaar houden totaal van elkaar vervreemden. Op een abstracter niveau gaat het boek over vergeten, over het sterke verband tussen herinneringen en leven. Verlies van herinneringen leidt geleidelijk tot verlies van de persoonlijkheid, tot verval. Een mens is een uiterst kwetsbaar deeltje van de natuur; taal is het instrument om greep te hebben op de werkelijkheid, zonder taal is hij machteloos. Uiteindelijk is het natuurlijk de vraag of een mens de werkelijkheid ooit kan ordenen. Al deze aspecten zijn sterk met elkaar vervlochten, niet alleen in deze roman, maar in het hele oeuvre van Bernlef.
Maarten weet dat het einde van zijn leven nadert. Hij beseft dat de meeste voorwerpen om hem heen hem zullen overleven
| |
| |
en kijkt naar ze ‘bijna op voet van gelijkheid’ (p. 15). Dat is een vooruitwijzing: Maarten ‘verdingt’ snel, doordat hij steeds minder contact krijgt met de hem omringende wereld. Zijn levensloop, van kind via volwassene naar kindse bejaarde, is bijna voltooid. Aan het eind van het boek kan niemand meer met hem communiceren en verschilt hij niet zoveel meer van de dingen om hem heen.
Ook de winter verwijst naar de dood. Als het lente wordt en de natuur haar levenskracht weer naar buiten brengt, is dat voor Maarten geen hoopgevend nieuw begin. Het nieuwe seizoen is een fase in de eeuwige cirkelgang, waaraan individuen maar heel beperkt kunnen deelnemen. Het zal niet lang duren voordat Maarten als een dood ding in de natuur wordt opgenomen.
Maartens ‘verdinging’ uit zich ook in depersonalisatie. Hij ziet zichzelf in de spiegel en denkt: ‘Dat ben ik tenminste niet!’ (p. 120) Twee bladzijden later ziet hij zijn spiegelbeeld zelfs helemaal niet meer. Naarmate zijn dementie vordert, verdwijnt het woord ‘ik’ steeds meer uit zijn gedachten. Hij raakt ook lichamelijke functies kwijt: mijmerend naast de verwarmingsradiator voelt hij de hitte niet die zijn broekspijp schroeit (p. 112). Wanneer hij over de tafel wrijft, merkt hij dat pas als iemand hem daarop wijst of als hij het zelf ziet (p. 123 en 124). Lichaam en geest raken geleidelijk losgekoppeld: ‘Ik word van binnenuit opgesplitst.’ (p. 102)
De vader van Maarten Klein was griffier. Hij maakte grafieken van de ochtend- en avondtemperatuur van elke dag. Achter zijn gegevens vermoedde hij een systeem, maar hij had niet de hoop dat hij dat ooit zou kunnen doorgronden. Maarten bewaarde zijn thermometer, een Heidensieck. Die merknaam kan ook worden gelezen als ‘hide and seek’; achter de metingen verstopt zich een onvindbare ordening. De hoop is ijdel dat mensen systemen kunnen ontdekken die de natuur begrijpelijk maken.
Maarten heeft bij de organisatie voor visserijonderzoek vaak getwijfeld aan de zin van zijn werk. Met zijn collega Karl Simic bepaalde hij vangstquantums op grond van computer-prognoses, maar de vissen hebben zich daar nooit iets van aangetrokken. Ze zijn even onverstoorbaar en vrij als de meeuwen die door Bernlefs werk vliegen. De sporen die de hond Robert in de sneeuw achterlaat kan Maarten evenmin duiden: ‘Voor mij vormen ze een zinloos netwerk. Alleen maar gevolgen. Nergens een oorzaak, laat staan een systeem te bekennen.’ (p. 45) Tegenover de mens die steeds probeert zin te geven, staat de natuur, die moeiteloos blijft functioneren. ‘Voor je het weet zit alles in de knop, kwetteren overal de vogels
| |
| |
weer. De hele gigantische paarmachinerie komt weer op gang. Zonder visitekaartjes, naambordjes of adressystemen.’ (p. 92)
Maar wanneer Maarten meer moeite krijgt met het begrijpen van de dingen om hem heen, zoekt hij toch steun bij waarnemingen en feiten. Na zijn tweede uit de hand gelopen wandeling rechtvaardigt hij zijn gedrag met een precieze opsomming van wat hij heeft gezien (p. 52). Hij klampt zich soms ook letterlijk vast aan voorwerpen, zoals een tafelrand of de leuningen van een stoel. De papieren van de imco die hij vindt, bieden hem even houvast: ‘De tekst van rapporten stelt me gerust, juist door de onverbiddelijke rust en kalmte waarmee een ongrijpbare onder water gelegen werkelijkheid wordt beschreven in cijfers en getallen. Alsof die wereld stilstond, alsof hij gemeten kon worden.’ (p. 102)
Systemen die Maarten aanvankelijk beheerste, verliezen voor hem hun structurerende functie. Het notenschrift kan hij niet meer omzetten in pianomuziek. Soms verliest hij ook de remmingen van sociale conventies en schaamtegevoel. Het bekijken van foto's is een weinig succesvolle poging om structuur aan te brengen in herinneringen. Foto's kunnen pijnlijk aangeven wat vergeten is. Maarten voelt zich mogelijk zo bedreigd door de foto's waarop hij zelf staat, dat hij ze verbrandt (p. 140).
De taal lijkt het hulpmiddel bij uitstek om de werkelijkheid te ordenen, dus probeert Maarten zich ook daaraan vast te houden: ‘Maar ik heb altijd de taal nog.’ (p. 76) Later ziet hij in dat het feit dat hij zaken kan benoemen hem niet meer helpt. Als hij de ketel kwijt is, en bezwerend het woord ‘ketel’ uitspreekt, vindt hij hem daarmee nog niet (p. 80). Taal en werkelijkheid hoeven elkaar niet te dekken, dat had hij veel eerder, als kind al uitgevonden: ‘Ja, de leugen was een enorme ontdekking. Dat er naast de zichtbare en controleerbare werkelijkheid nog vele andere bestonden, kennelijk niet van de echte te onderscheiden.’ (p. 77) Maarten is zich steeds sterk bewust van de taal en haar mogelijkheden en moeilijkheden.
Door de associaties die Maarten maakt, veroorzaakt de taal soms verwarring. Op het toilet ziet hij de onhandige, ‘linkse’ manier waarop hij de muur heeft betegeld, en dat brengt hem terug bij zijn onhandigheid op de kleuterschool, waar hij niet links mocht knippen (p. 12).
Ook over de taal als communicatiemiddel verliest Maarten de macht. Doordat bij dementie recente herinneringen eerder verdwijnen dan oudere, wordt het voor hem steeds moeilijker om Engels te spreken. Hij merkt dat hij soms eerst het Nederlands moet vertalen. Vaste uitdrukkingen klinken hem nog lang logisch in de oren. Maarten ziet ze als een houvast, maar
| |
| |
ze hebben een komisch effect als ze te onpas worden gebruikt: ‘Mijn stem klinkt opeens dof en timide, alsof ik toegeef dat ik ziek ben. Daarom zeg ik ter compensatie: “Wie het eerst komt, het eerst maalt”.’ (p. 52) Dat geldt ook voor de methode-Simic, een vergaderstrategie die zijn Joegoslavische collega toepaste bij moeilijke onderwerpen. Uiteindelijk is voor Maarten ook de taal een strikt persoonlijk systeem: ‘ik ben van mijn eigen taal nog de enige overlevende.’ (p. 149)
Over het thema van Hersenschimmen heeft Bernlef in 1986 tegen Paul de Neef gezegd dat het verhaal van de dementie ‘slechts dient als voertuig voor de veel interessantere vraag: bestaat er een werkelijkheid zonder taal, in hoeverre dient de herinnering als structurering van de werkelijkheid’.
Kennis is gebaseerd op herinnering, en herinneringen zijn dus een essentiële voorwaarde om te bestaan. ‘Om iets te zien moet je eerst iets kunnen herkennen. Zonder herinnering kun je alleen maar kijken. Dan glijdt de wereld spoorloos door je heen.’ (p. 54) Ook Vera heeft dat: ‘mensen zoals wij leven van hun herinneringen. Als die er niet meer zijn, is er niets meer.’ (p. 102)
Vera bestaat voor Maarten uit een verzameling herinneringen: ‘het beeld dat ik van haar heb - van binnen bedoel ik - lijkt niet op de jonge vrouw van die foto en evenmin op de Vera tegenover mij. Het is een beeld waarin alle veranderingen die zij heeft ondergaan verenigd zijn.’ (p. 10)
Als Maartens herinneringen hem in de steek laten, moet zijn fantasie die maar aanvullen: ‘Desnoods - als het werkelijk moet - zal ik van minuut tot minuut een leven voor mijzelf verzinnen en erin geloven.’ (p. 77) Herinneringen vangen de werkelijkheid niet: ‘Je kunt ze navertellen, maar wat ze echt zijn, of ze echt zijn, dat weet je niet, geen mens.’ (p. 24)
Maarten Klein ervaart zijn vergeten als leegraken. Doordat zijn verleden uit hem verdwenen is, mist hij voor zijn gevoel de zwaarte die nodig is om zich op aarde te handhaven: ‘Ben zo licht geworden als lucht.’ (p. 141) Zowel de taal als zijn herinneringen verdwijnen door de gaten in zijn geest, ‘Overal lekt het’ (p. 106).
Twee mensen vechten met toenemende wanhoop een niet te winnen gevecht tegen een niet helemaal begrepen, maar zeer bedreigende ziekte, die iedereen kan krijgen. De liefde tussen Vera en Maarten maakt hen sympathiek, en het is schrijnend dat beiden door Maartens dementie steeds meer van elkaar worden geïsoleerd. Die tragiek is zeker een oorzaak voor het grote publieke succes van Hersenschimmen.
Maarten beseft dat er iets misgaat met hem: ‘Dat je plotseling zo los kan slaan van de meest alledaagse handelingen ver- | |
| |
ontrust me. Ik heb er geen verklaring voor.’ (p. 22) Hij reageert op zijn ziekte met uiteenlopende strategieën: hij vergelijkt zijn conditie met die van Vera, die ouderdomskwaaltjes heeft die hij niet heeft, hij legt de schuld bij omstandigheden buiten hem (de sneeuw en de lange winter), hij bagatelliseert zijn problemen (‘Ach, een beetje morsen op je oude dag. Mag.’ (p. 96-97)), probeert ze te verklaren of doet alsof ze over zijn: ‘het moet een kleine beroerte geweest zijn, een hele lichte’ (p. 73), hij klampt zich vast aan details die hij nauwkeurig observeert, maar die dan vaak weer aanleiding zijn tot verdwalen in het verleden. Dergelijke bezweringen tekenen zijn hopeloze verzet. Soms weet hij zijn gezicht te redden met handig geïmproviseerde trucjes. Als Vera hem vindt op een stoel in het washok zegt Maarten dat hij een timmermanspotlood zoekt, maar hij was op zoek naar de potlodendoos van de kleuterschool (p. 13).
Angst en verdriet, kwaadheid en irritatie zijn natuurlijk voor de hand liggende reacties. Langzamerhand begint Maarten zelfs Vera te wantrouwen: ‘Ze verzint kennelijk verhalen om me te testen.’ (p. 76), ‘Zo gauw ik iets vertel schijnt ze me een val in te willen praten’ (p. 87). De verwijdering tussen Maarten en Vera wordt veroorzaakt doordat hun herinneringen niet meer met elkaar sporen. Daardoor kunnen ze steeds moeilijker met elkaar communiceren, hij herkent haar steeds vaker niet en uiteindelijk hebben hun werelden geen raakpunten meer.
Ook Vera doet er alles aan om het proces van afglijden tegen te gaan. Als praten met Maarten en het corrigeren van zijn uitglijders niet meer helpt, schakelt ze dokter Eardly in en later ook de gezinshulp Phil Taylor. Ingaan tegen de grillen van Maarten helpt hoe langer hoe minder en levert irritaties op. Soms praat ze daarom maar met hem mee. Als Maarten weer naar een vergadering wil gaan, zegt ze dat die is afgelast (p. 101). Uiteindelijk moet ze ertoe besluiten Maarten in een kliniek te laten opnemen.
Hersenschimmen speelt in een landschap waarmee lezers van Bernlef inmiddels vertrouwd zijn: een noordelijk, winters gebied. Het besneeuwde decor waarin het boek speelt, maar ook andere elementen uit zijn omgeving benadrukken Maartens isolement.
Vera houdt van de kaalheid en de zuiverheid van de witte vlakte, maar Maarten geeft de sneeuw, die menselijke sporen in het landschap bedekt, de schuld van zijn vergeetachtigheid: ‘Het komt door de sneeuw, (...) die monotonie, als alles wit is om je heen vallen de verschillen weg.’ (p. 11) Als er dan eindelijk gaten in het sneeuwdek komen, vallen die samen met de
| |
| |
gaten in zijn bewustzijn. Maartens einde heeft een parallel in dat van de poolreiziger kapitein Hatteras uit De ijswoestijn van Jules Verne: ‘Ten slotte werd hij gek van al dat wit.’ (p. 124)
Gloucester ligt tamelijk afgezonderd, op een landtong. In het gebied hebben zich veel immigranten gevestigd. De namen van Maartens collega's duiden op hun internationale herkomst: Bähr, Chauvas. De wat meer uitgewerkte figuur Karl Simic is Joegoslaaf van origine. Net als Maarten heeft hij een introvert karakter. Hij pleegde zelfmoord zonder dat Maarten wezenlijk contact met hem heeft gekregen, terwijl ze toch direct samenwerkten. Maarten voelt zich daar schuldig over.
De kinderen van Maarten en Vera zijn in Nederland geboren. Ze bleven daar toen hun ouders emigreerden. Maartens pensionering heeft een verder isolement tot gevolg gehad: ‘We zullen eraan moeten wennen dat onze wereld kleiner geworden is’ (p. 54). Zijn eenzame positie wordt pas tragisch wanneer hij ook geïsoleerd raakt van Vera.
| |
Opbouw
Bert Peene merkt naar aanleiding van Maartens krimpende wereld op dat de interne structuur van Hersenschimmen ‘iets trechtervormigs’ heeft. Voor zover dat trechtervormige op Maartens leefwereld slaat, is daar wel wat voor te zeggen: Maartens actieradius was na zijn pensionering beperkt tot Gloucester en omgeving. Als het te gevaarlijk wordt om hem alleen de deur te laten uitgaan, wordt hij in het huis opgesloten, waarvan alleen de benedenverdieping nog wordt bewoond. Dan komt hij in bed terecht en uiteindelijk is Maartens wereld teruggebracht tot zijn geest.
| |
Vertelsituatie
Er zijn meer boeken geschreven met dementie als onderwerp, maar het uitzonderlijke van Hersenschimmen is dat daarin het gezichtspunt van de dementerende man is gekozen. Doordat de visie van de ik-persoon getoetst kan worden aan die van anderen, vooral aan die van Vera, de onmisbare norm, is het snel duidelijk dat de informatie die de lezer via Maarten krijgt niet betrouwbaar is. Door deze vertelsituatie raakt de lezer sterk betrokken bij de beide hoofdpersonen: hij krijgt begrip voor Maartens aftakeling en beseft tegelijkertijd Vera's moeilijke positie.
Sommige critici hebben erop gewezen dat Bernlef hier en daar zondigt tegen het gekozen ‘onmogelijke’ perspectief. De inbreuken op de waarschijnlijkheid zijn soms noodzakelijk omdat een lezer nu eenmaal meer informatie nodig heeft dan de gedachten van Maarten logischerwijs geven. Zie daarover meer onder Waarderingsgeschiedenis.
| |
Stijl
De stijl van Hersenschimmen is helder en direct, net zoals in Bernlefs andere proza. Moeilijke woorden zijn uitzonderingen. De zinnen zijn nooit lang of ingewikkeld, vaak ongeleed.
| |
| |
Bernlef noemt dat in een interview met Graa Boomsma ‘rompzinnetjes. Overal waar iedere andere schrijver een komma zou zetten, om vervolgens aan een bijzin te beginnen, zet ik een punt en begin een nieuwe zin. Door die schrijfwijze krijgt het geheel iets houterigs. Een beetje Thelonious Monk, de jazzpianist, zeg ik altijd. Expres onhandig op elkaar staande zinnen.’
Met stijlvariaties worden verschillen in Maartens gedachtenwereld weergegeven. Maartens aandacht voor de taal roept rijmpjes en woordspelletjes op: ‘“Ik roer me de beroerte.” Leuk dat humor weer even binnenschiet. (Daar komt “in de lach schieten” natuurlijk vandaan.)’ (p. 96) Het valt Vera direct op als Maarten thuis woorden gebruikt die in zijn werksfeer thuishoorden. De vergadertoon als hij de toespraak voor zijn collega's oefent (en die gezien de inhoud gedeeltelijk gericht moet zijn tot de vissers van Gloucester) en die hij ook tegen dokter Eardly aanslaat, dient om indruk te maken, en verschilt opvallend van zijn dagelijks taalgebruik. Aan het einde van het boek geven de losse woorden en zinsfragmenten Maartens verwarde denken weer.
| |
Context
De ontwikkeling die de schrijver Bernlef heeft doorgemaakt, wordt vaak in verband gebracht met de twee tijdschriften, waarvan hij lang redacteur was. In Barbarber, ‘tijdschrift voor teksten’ (1958-1971), ruimde hij met K. Schippers en G. Brands plaats in voor het alledaagse in de literatuur. Met ready mades - het isoleren van tekstfragmenten uit het dagelijks leven als advertenties, mededelingen, voorschriften, gebruiksaanwijzingen, opstellen van kinderen enzovoort - vertegenwoordigde het tijdschrift het hyper- (of neo-)realisme dat in de jaren zestig ook in de pop art een belangrijke rol speelde. Barbarber was een reactie op de poëzie van de vijftigers, die als te ingewikkeld en estheticistisch werd gezien.
Bernlef beperkte zich in Barbarber echter niet tot het isoleren van stukjes tekst om ze zo te verheffen tot kunst. In zijn werk speelt de waarneming van ‘gewone’ dingen zeker een grote rol, maar de kwetsbare mens plaatst hij daartussen, tegenover de natuur en de voorwerpen die hem overleven. De verhouding tot de werkelijkheid, waarneming, vergeten, verdwijnen, dood, zijn constante thema's in zijn oeuvre.
Ook ging Bernlef zich meer en meer bezinnen op de vorm van het literaire werk en de functie van taal. In de roman De dood van een regisseur (1968) bijvoorbeeld verwerkte hij ver- | |
| |
schillende literaire genres. Door zijn veelzijdigheid (Bernlef schreef naast poëzie en proza ook toneel en beschouwingen over literatuur en jazz) en zijn literaire experimenten was zijn overgang van Barbarber naar Raster minder spectaculair dan die leek. In 1977 richt hij het in 1972 opgeheven tijdschrift opnieuw op, samen met onder anderen H.C. ten Berge en J.F. Vogelaar. Raster had veel aandacht voor vormvernieuwing, avant-garde en linkse literatuurbeschouwing. Bernlef zag zichzelf niet als een typische vertegenwoordiger van de literatuuropvattingen van Raster, (zoals hij zich eerder ook al niet had beschouwd als een typische Barbarber-schrijver), omdat hij niet uitsluitend gericht was op kwesties rond taal en vorm, maar ook op menselijke solidariteit.
Het thema in veel werk van Bernlef is de vraag of de mens vat kan krijgen op de werkelijkheid. In verscheidene boeken van Bernlef leggen personages de resultaten van waarnemingen vast, in de hoop meer inzicht te krijgen in kennelijk onverklaarbare processen en systemen. Een voorbeeld daarvan is de grootvader in De man in het midden, die heel precies de feiten bijhield rond de ziekte en dood van zijn vrouw en gedetailleerde metereologische aantekeningen maakte, zoals Maartens vader in Hersenschimmen.
Het motief van herinneren en vergeten hangt daarmee samen. De verdwijning van Kim Miller (1969) heeft als motto: ‘Het leven heeft maar één vorm: het vergeten’. Het fotomodel Kim Miller overlijdt en verdwijnt daarna definitief als niemand zich haar meer herinnert. In het verhaal ‘Oom Arthur’ uit Anekdotes uit een zijstraat (1978) worden foto's bekeken om de herinnering te stimuleren. Dat gebeurt in een vergelijkbare situatie als in Hersenschimmen: ook oom Arthur lijdt aan dementie.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Door zijn bestseller Hersenschimmen werd J. Bernlef na zo'n vijftig gewaardeerde, maar in bescheiden aantallen verkochte boeken even een volksschrijver. Hij kreeg niet alleen een grote bekendheid, hij werd ook gezien als expert op het gebied van dementie; men vroeg hem zelfs een geriatrisch congres voor te zitten. Het boek dat volgde op Hersenschimmen, de dichtbundel Verschrijvingen, schijnt beter verkocht te zijn dan verwacht doordat lezers dachten dat het over afasie ging.
De roman is ook door de literaire critici overwegend zeer positief beoordeeld. Geprezen wordt de structuur van de roman, die zich niet opdringt, maar doordacht en complex
| |
| |
wordt genoemd, de beheerste stijl waarmee Bernlef de tragiek van Maarten en Vera aangrijpend, maar niet sentimenteel weergeeft, de subtiele details, de psychologische tekening, de beelden en de humor.
Sommige recensenten vergelijken Hersenschimmen met Bernlefs eerdere romans en menen dat het boek hetzij een sterk maar logisch vervolg daarop is, hetzij een gunstige uitschieter in een wat grijs oeuvre. Aad Nuis bijvoorbeeld is de laatste mening toegedaan. Alleen Hans Warren slaat het boek minder hoog aan dan zijn voorganger Onder ijsbergen, en Paul te Molder wijst het boek helemaal af, vooral om de ‘hortende, zakelijke reportagestijl die van iedere emotie is gespeend’.
Over een paar punten zijn de meningen van de critici verdeeld. Hoewel de schrijver vaak geprezen wordt om zijn vermogen zich te verplaatsen in de situatie van zijn personage, oordelen sommigen negatief over het gekozen ik-perspectief, omdat dat te veel onwaarschijnlijkheden en onmogelijkheden zou veroorzaken. Ben van Melick werkt dat bezwaar in De gids het meest uit. Hij signaleert onder andere perspectiefwisselingen, het soms niet samenvallen van het vertellend en het belevend ik, een correcte interpunctie binnen Maartens verbrokkelde taal en onnatuurlijk soepel vertelde flashbacks. Voor Hans Warren maken de volgens hem onvermijdelijke inconsequenties die het perspectief veroorzaakt ‘het boek als geheel (...) onaanvaardbaar’. Jaap Goedegebuure vindt een dergelijk bezwaar ‘droogstoppelachtig’. Volgens T. van Deel vraagt het boek ‘uit de aard der zaak’ niet om een levensechte, maar om een artificieel doeltreffende weergave van het dementeringsproces.
Ook Maartens gedachtenflarden op de laatste bladzijden van het boek, als hij in de kliniek is opgenomen, worden verschillend gewaardeerd. Voor een paar critici is dat het zwakke punt van de roman, Cyrille Offermans daarentegen noemt het einde ‘het aangrijpende slot van een leven zoals dat in de Nederlandse literatuur niet eerder beschreven is’.
Chaim Levano maakte een toneelbewerking van Hersenschimmen, die in zijn regie in 1986 bij Toneelgroep Centrum in première ging. Daarin ligt de nadruk op de vragen over de taal. Levano heeft voor zijn stuk ook uit Wittgensteins Filosofische onderzoekingen geput. Vier acteurs vertegenwoordigen verschillende aspecten van Maarten. Een tekstboekje werd gepubliceerd door International Theatre Bookshop en Toneelgroep Centrum.
Heddy Honigmann verfilmde de roman en bleef veel dichter bij het verhaal. In de film, die in 1988 werd uitgebracht, spelen Joop Admiraal en Marja Kok de hoofdrollen. Film en toneelstuk dragen dezelfde naam als de roman.
Voor deze beschrijving is gebruik gemaakt van:
J. Bernlef, Hersenschimmen, 13e druk, Amsterdam 1985.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Graa Boomsma, In gesprek met J. Bernlef. Het uitdunnen van de werkelijkheid. In: Bzzlletin, nr. 117, juni 1984, p. 38-43. |
Aad Nuis, Dementie als bruut en snel ontluisteringsproces. In: de Volkskrant, 14-9-1984. |
Gerrit Jan Zwier, De zwiep der billen. In: Leeuwarder Courant, 14-9-1984. |
T. van Deel, Het lekraken van de geest. In: Trouw, 20-9-1984. |
Jacques Kruithof, Uitdovend bewustzijn. Bernlefs roman over de langzame ouderdom. In: Vrij Nederland, 22-9-1984. |
Paul te Molder, Bernlef volgt zelfgeplaveide wegen. In: De Waarheid, 24-9-1984. |
Jaap Goedegebuure, De melodie van de dood. In: Haagse Post, 29-9-1984. |
Hans Warren, J. Bernlef, Hersenschimmen, roman over dementie. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-9-1984. |
T. van Deel, ‘Ik ben helemaal geen koel schrijver’. T. van Deel in gesprek met J. Bernlef. In: Trouw, 4-10-1984. |
Hans Vervoort, De aftakeling van een aardig mens. In: NRC Handelsblad, 5-10-1984. |
Wim Sanders, Totale isolatie in Hersenschimmen. In: Het Parool, 10-10-1984. |
Bob den Uyl, In de wurggreep van de aftakeling. In: Rotterdams Nieuwsblad, 12-10-1984. |
Wam de Moor, J. Bernlef: schrijven omdat een schrijver nu eenmaal schrijven moet. In: De Tijd, 19-10-1984. |
Frits Abrahams, ‘Het idee fascineert me dat van het leven niets anders overblijft dan wat vage bewustzijnstoestanden’. In: Vrij Nederland, 27-10-1984. |
Alfred Kossman, Aangrijpende roman van J. Bernlef. In: Het Vrije Volk, 27-10-1984. |
Wim Vogel, ‘Wij zijn een incident in de natuur’. Hersenschimmen maakte een eind aan de rust van Bernlef. In: Haarlems Dagblad, 14-11-1984. |
Cyrille Offermans, De wellust van het dagelijkse. In: De Groene Amsterdammer, 21-11-1984. |
Joris Note, J. Bernlef: schrijven in het randgebied. In: Jan Campert-prijzen 1984, Den Haag 1984. |
Wim Vogel, Visie op dementie: ‘Sprong in het ongewisse’. In: Nieuwsblad van het Noorden, 1-2-1985. |
Caspar Bleys, Hitchcock en seniliteit. In: de Volkskrant, 14-12-1985. |
Bert Peene, J. Bernlef: Hersenschimmen. Apeldoorn 1986. (Memoreeks) |
Ineke Jungschleger, Alleen kunstenaars hebben het nog over de dood. In: de Volkskrant, 18-1-1986. |
Ben van Melick, De waarnemer beschrijft, de verteller betekent. In: De gids, nr. 149, 1986, p. 376-386. |
Doeschka Meijsing, ‘Elke schrijver is gefascineerd door het menselijk brein, dat is je werkgebied.’ In: Vrij Nederland, 2-8-1986. |
| |
| |
Paul de Neef, Zakdoek thuis voor Hersenschimmen. In: Haagse Post, 27-9-1986. |
Graa Boomsma, J. Bernlef. In: Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, deel 1, november 1986. |
Dick van Teylingen, Driemaal ‘Hersenschimmen’. In: Literatuur, nr. 4, 1987, jrg. 1, p. 2-7. |
Peter Snel, Hersenschimmen van Bernlef verfilmd. ‘Je filmt om niet te sterven’. In: De Tijd, 15-1-1988. (Gesprek met Heddy Honigmann over haar film Hersenschimmen) |
lexicon van literaire werken 4
december 1989
|
|