| |
| |
| |
Abdelkader Benali
Bruiloft aan Zee
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De debuutroman van Abdelkader Benali (* 1975 te Ighazzazen, Marokko), Bruiloft aan zee, kwam uit in oktober 1996 bij uitgeverij Vassallucci te Amsterdam. De tweede, derde, vierde en vijfde druk verschenen in april 1997, gevolgd door de zesde en zevende druk in juli van datzelfde jaar. Vassallucci publiceerde tot en met 1998 in totaal dertien drukken van de roman. De veertiende druk kwam uit in 2000 in de Pandora-pocketreeks, waarin het boek tot de zomer van 2003 nog eens vijf keer werd herdrukt.
De oorspronkelijke editie telt 160 bladzijden. Het verhaal is opgedeeld in vijftien ongenummerde, getitelde hoofdstukken en een epiloog. De hoofdstukken hebben een lengte die varieert van 4 tot 26 bladzijden. Het laatste hoofdstuk draagt dezelfde titel als de roman. In de meeste hoofdstukken komen bovendien witregels voor.
Benali, die sinds zijn vierde in Nederland woont, was amper twintig toen hij zijn roman voltooide. Over de totstandkoming ervan heeft hij het volgende gezegd: ‘In zeven maanden heb ik mijn boek geschreven, gewoon op school. Het idee waarmee ik begon was: ik ben op een bruiloft en iedereen verdwijnt. Ik ben de enige die dat merkt. (...) Uiteindelijk is het boek een heel andere kant opgegaan.’ In een ander interview gaat hij concreter in op de aanleiding: ‘In 1994 ging mijn oom in Marokko trouwen. Ik ben daar naartoe gegaan. Kon me heel vrij bewegen omdat ik alles met de videocamera moest vastleggen. Toen is het idee voor de roman ontstaan.’ Met betrekking tot de interculturele inzet van zijn boek voegt hij toe: ‘We leven in de diaspora, in verstrooiing, maar daar [in Marokko] had ik het idee: hier horen we, hier zijn we de baas over onszelf. Hoewel dat eigenlijk toch maar zeer beperkt is.’
De roman werd bekroond met de Geertjan Lubberhuizen Prijs 1996 en genomineerd voor de Libris Literatuurprijs 1997. Het boek is vertaald in het Duits, Deens, Frans, Spaans, Grieks, Engels, Hebreeuws, Italiaans en Portugees. In Frankrijk werd Noces à la mer bekroond met de Prix du Meilleur Premier Roman Étranger 1999.
| |
| |
| |
Inhoud
De twintigjarige Lamarat Minar is op bezoek in Touarirt, het verlaten boerengehucht aan de Middellandse Zee waar hij als eerste zoon van Teroet en Jamina Minar werd geboren. Enkele jaren daarna is hij met zijn moeder naar Nederland vertrokken, waar zijn vader al woonde en waar kort na hun aankomst zus Rebekka werd geboren. De familie is terug in Marokko vanwege haar huwelijk met Mosa, de jongste broer van de vader die de streek nooit heeft verlaten.
Peinzend over wat er van hem zou zijn geworden als hij in die dorre omgeving was opgegroeid, blikt Lamarat terug op zijn vaders besluit te emigreren. De man kwam in Nederland in Maanzaad Stad terecht, waar hij werk vond als schoonmaker in de haven. Al kondigde hij regelmatig aan weer definitief naar Marokko te zullen terugkeren, het is er nooit van gekomen.
Terwijl het bruiloftsfeest in volle gang is, blijkt de bruidegom te zijn verdwenen. Lamarat krijgt van zijn vader de opdracht om uit te vinden waar hij uithangt. Zo belandt Lamarat in de taxi van Chalid, die eerder die dag Mosa nog heeft vervoerd naar het nabij de Spaanse enclave Melilliaar gelegen grensplaatsje F. Chalid, die Lamarat rond het middaguur oppikt, begrijpt meteen dat het om een jongen uit het noorden gaat, want streekbewoners vertonen zich in de hitte niet op straat. Lamarat vertelt hem over zijn leven in ‘Ollanda’. Al op jonge leeftijd werd hij door zijn vader naar de koranklas gestuurd. Voor zijn zus was zo'n klas niet nodig, want zij zou later wel door haar man in de islam worden ingewijd.
De taxi brengt Lamarat naar het twintig kilometer verder gelegen Nadorp, waar hij Mosa hoopt te vinden. In deze stad wonen nog veel familieleden. Lamarat maakt zich zorgen over de slechte tuinstoelen die zijn vader speciaal voor het feest heeft aangeschaft. Hij heeft eigenlijk niks met de bruiloft, vertelt hij Chalid. Dertig jaar geleden verliet de vader van Lamarat de streek in dezelfde taxi. Chalid raadde hem toen nog aan niet naar ‘Deutschland’ maar naar ‘Ollanda’ te gaan en er altijd voor te zorgen geld op zak te hebben, zodat mensen hem niet als een arme sloeber zouden zien.
De familie van Lamarat is een week voor de bruiloft per boot vanuit Spanje aangekomen. Omdat zijn vader het feest zou betalen en organiseren, hebben zij van alles bij zich en was er bovendien nog veel te regelen, zoals het kopen en slachten van de schapen. Tien jaar geleden was Lamarat voor het laatst in Marokko. Zijn opa en oma wonen inmiddels in een nieuw huis in Nadorp, gebouwd met geld van Lamarats vader. De te- | |
| |
gels vallen er al van de muur, maar niemand die er zich aan stoort. Het nieuwe huis blijkt onderdeel van een deal tussen beide broers: Mosa heeft de bouw op zich genomen in ruil voor de dochter van zijn broer. Hierdoor zou ook Mosa zijn geluk in Ollanda kunnen gaan beproeven.
Op de dag dat Mosa per taxi van zijn bruiloft wegvlucht, vertelt hij Chalid over de vrouwen die hij al die jaren heeft opgepikt in bar Lolita. Mosa heeft grote twijfels over zijn toekomst als getrouwd man en vraagt de chauffeur om raad. Die zegt vrouwen definitief te hebben afgezworen en de eenzaamheid te verkiezen.
Later die dag treft Lamarat zijn oom dronken aan in bar Lolita en neemt hij hem in Chalids taxi mee terug naar de bruiloft. Hij wist Mosa te vinden na raad van Ammonier de Manke en een neef. Net als Chalid vertellen zij hem over de streek met zijn voor hem onbekende gewoonten. Van de neef hoort Lamarat dat de ontmaagding van de bruid het hoogtepunt van de bruiloft is. In de taxi valt Mosa onmiddellijk in zwijm. Chalid vertelt Lamarat een verhaal dat niemand hem ooit heeft durven vertellen, namelijk dat bij Lamarats geboorte zijn grootmoeder de navelstreng zou hebben doorgebeten omdat zij geen schaar kon vinden.
Bij Touarirt verlaten Lamarat en Mosa de taxi. Mosa vertelt niet veel om zijn aanstaande te geven en zich liever niet aan één vrouw te willen binden. Wanneer Rebekka bemerkt dat haar broer weer terug is, ligt Mosa tussen een paar cactussen zijn roes uit te slapen. Lamarat en Rebekka pakken hem op en dragen hem naar zee, om hem daar te laten afkoelen. Zij vertelt haar broer dat ze bang is voor het vervolg van de bruiloft.
Inmiddels verlaten de gasten een voor een de bruiloft en begint ook de vader te twijfelen aan het welslagen ervan. De ouders en grootouders zien in de verte Lamarat en Rebekka met Mosa naar zee lopen en spoeden zich eveneens die kant op. Wanneer zij op het strand een bloedspoor zien, denken zij aanvankelijk dat de bruidegom zich niet heeft kunnen beheersen totdat hij met de bruid alleen zou zijn en zij schamen zich diep. Maar in plaats van dat Mosa zijn bruid heeft ontmaagd, heeft zij hem van zijn mannelijkheid beroofd. De ouders sluiten hun ogen voor de ware toedracht, al brengt de vader zijn broer nog wel naar het ziekenhuis om het afgesneden stukje eraan te laten zetten.
In Iwojen roddelde men nog jaren over wat er precies was voorgevallen tijdens de bruiloft aan zee. Mosa vertrok later alsnog naar West-Europa, alwaar hij allerlei duistere zaakjes opknapte en uiteindelijk krankzinnig werd en stierf. Lamarats vader bleef zich al die tijd afvragen waarom hij zo door zijn broer
| |
| |
te schande is gemaakt. En toen Lamarat na tien jaar opnieuw in zijn geboortestreek kwam, zag hij dat er nog veel meer dorpen verlaten waren omdat iedereen er naar de stad of het buitenland was vertrokken. Zelfs Chalid was uitgevlogen. Over hem vertelde men dat hij een loterij had gewonnen en in een ver land was gaan wonen.
| |
Interpretatie
Thematiek
Bruiloft aan zee gaat over een ontnuchtering binnen een Nederlands-Marokkaanse migrantenfamilie. Het verhaal concentreert zich op de bijzondere zomervakantie van de familie Minar - vader, moeder, zoon Lamarat en dochter Rebekka - in Iwojen, een streek in het noordoosten van Marokko. Het verblijf staat geheel in het teken van het huwelijk tussen de dochter en de jongere broer van de vader. De in Nederland opgegroeide Rebekka wilde aanvankelijk niet met Mosa trouwen, maar ze heeft er uiteindelijk toch mee ingestemd. Terwijl de bruiloft van drie dagen in volle gang is, ontpopt Mosa zich als spelbreker door te verdwijnen. De bruid weigert daarop zijn vernederende gedrag te accepteren en neemt wraak. Lamarat ziet het allemaal voor zijn ogen gebeuren: ‘Dat is mijn familie’, bedenkt hij, ‘en het komt nooit meer goed.’ (p. 157)
De intrige van het verhaal is opgebouwd rond een cruciale tegenstelling tussen de twee broers Teroet Minar en Mosa Minar. De oudste, Teroet, is een succesvolle migrant. Hij is op jonge leeftijd naar Nederland getrokken, heeft een gezin gesticht en geld gespaard om in zijn land van herkomst een huis voor zijn familie te bouwen. Mosa heeft daarentegen niets van dit alles verwezenlijkt. Hij is een flierefluiter die graag rookt, drinkt en met vrouwen scharrelt en eigenlijk helemaal niet weg wil uit zijn geboortestreek. Maar de streek is arm, er is geen werk en wie iets wil bereiken in het leven trekt naar elders. Door het voorbeeld van zijn broer en de sociale druk van zijn omgeving beseft Mosa dat ook hij iets moet en hij komt op de gedachte dat de inmiddels huwbare dochter van zijn succesvolle broer een geschikte partner zou zijn. Zonder veel moeite te doen zou hij door een huwelijk met haar aan een ticket naar Nederland worden geholpen en er bovendien een verblijfsvergunning kunnen krijgen. Het plan is ook voor zijn oudere broer aantrekkelijk. Door de bruiloft meent Teroet zelfs twee vliegen in een klap te slaan: hij helpt zijn dochter aan een Marokkaanse man en bindt zijn losbandige broer aan een vrouw. Hij zal zo zijn familie behoeden voor verdere schande, terwijl Mosa in ruil voor de dochter bovendien zorg draagt voor de
| |
| |
bouw van het Marokkaanse huis voor de familie. Echter, gehecht als Mosa is aan drank en vrouwen, en uit angst straks in Nederland zijn vrijheid en onbekommerde leventje te zullen kwijtraken, blijkt hij als het erop aankomt helemaal niet te willen trouwen. Het zou een radicale verandering in zijn leven betekenen en daar heeft hij bij nader inzien geen enkele behoefte aan. Dit verklaart zijn onwillige gedrag op de dag van de bruiloft.
De verwikkelingen rond de bruiloft laten zien hoezeer de migratie het familieverband van de Minars heeft aangetast. Mosa en zijn ouders zijn altijd in de landstreek gebleven, Teroet en zijn vrouw zijn er op volwassen leeftijd weggetrokken en hun kinderen Lamarat en Rebekka zijn er alleen geboren of verwekt en verder opgegroeid in Nederland. De band met Marokko heeft hierdoor bij elk van de generaties een ander karakter. Zo zou Teroet als ‘modelemigrant’ niet meer passen in de wereld die hij op zoek naar meer mogelijkheden tot economische ontplooiing welbewust heeft verlaten. Zijn verhouding tot Marokko is echter dubbelzinnig. Ondanks zijn jarenlange verblijf in Nederland houdt hij vast aan het normen- en waardenpatroon waarmee hij is opgegroeid en daarin spelen vaste rolverdelingen binnen de familie, traditionele rituelen en zaken als eer, schande en schaamte een voorname rol. Als oudste zoon voelt hij zich bovendien verantwoordelijk voor de familie. Aan het einde moet hij niettemin erkennen dat ‘die duivelse wind van schande ons toch te pakken [heeft] gekregen’ (p. 156). Zijn illusies omtrent zijn familie en zijn rol daarin blijken vergeefs en dit maakt hem tot een tragikomisch personage.
Laat Teroet Minar zich in zijn denken en handelen leiden door de wereld waaruit hij is voortgekomen, zijn schlemielige zoon Lamarat kan die wereld alleen maar met distantie bekijken. Het kale landschap van Iwojen is hem vreemd, het eten van lamskoppen en ingewanden staat hem tegen en met de lokale rituelen en gewoontes is hij onbekend. Al heeft zijn vader hem in Nederland met de wereld van de islam vertrouwd willen maken, die pogingen zijn hoogstens ten dele geslaagd. Het geboorteland of het motief van de terugkeer maakt op Lamarat weinig indruk. Hij is een dromer die in wezen onverschillig staat tegenover de werkelijkheid, en zijn weerzien met Marokko vormt dan ook geen basis voor innerlijke conflicten. Hij ervaart wel wat melancholie om het toenmalige vertrek van zijn familie uit zijn geboortestreek (‘Hoe goed zou het zijn als ze daar waren gebleven’, p. 23), maar zijn persoonlijke band met die wereld blijft uiterst vaag en onbepaald.
| |
Ruimte / Genre
De lokale omstandigheden en verhoudingen in Iwojen worden uitgebreid uit de doeken gedaan en men kan het boek
| |
| |
daarom wel als een etnografische streekroman beschouwen. Het Nederlandse leven van de Minars is weliswaar steeds op de achtergrond aanwezig, maar de roman geeft in de eerste plaats inzicht in de wereld waarin zij hun wortels hebben, door in te gaan op de roddels, de verhalen, de losse omgang met de islam en de halfslachtige moraal van de streekbewoners. Het mediterrane karakter van de omgeving krijgt volop gestalte. De dorheid en verlatenheid van de arme boerenstreek onderstrepen dat de Minars er feitelijk weinig meer te zoeken hebben. Chalid, de taxichauffeur, houdt de ruimte van de roman letterlijk bij elkaar. Hoewel geen familielid, fungeert hij als verbindingsschakel tussen de personages in hun Marokkaanse omgeving. De meeste scènes spelen zich af in zijn oude, uit België geïmporteerde Mercedes. Hij is degene die de verhalen van iedereen aanhoort en ze ook weer aan de volgende passagier doorvertelt. Hij is gepokt en gemazeld door het leven en fungeert dan ook graag als raadgever. Bekeerd tot de eenzaamheid begrijpt hij de mensen niet die huis en haard verlaten ‘om ergens anders... dezelfde te blijven’ (p. 110). Door zijn sceptische levenshouding en de begrensdheid van zijn bereik als taxichauffeur is hij een tegenhanger van migranten als Lamarats vader en in zekere zin een belichaming van de streek. Dat zelfs hij Iwojen uiteindelijk verlaat, illustreert hoe weinig perspectief de streek zijn bewoners heeft te bieden en hoezeer ook hij slechts een opportunist is als het gaat om zijn verbondenheid met de omgeving.
| |
Thematiek
Aan de hand van deze specifieke geografie laat de roman bovendien zien hoezeer de personages op verschillende en veelal tegengestelde manieren zitten ingeklemd tussen traditie en moderniteit. Zij verhouden zich ieder op een eigen manier tot dit historische spanningsveld, dat vooral betrekking heeft op kwesties rond identiteit, familie, gender, armoede/welvaart en de oost-westverhouding. Zo wil vader Minar met de uit Nederland meegenomen plastic tuinstoelen indruk maken bij de achterblijvers in zijn geboortestreek, maar de stoelen blijken van uiterst slechte makelij en ze zijn aldus tevens representatief voor de goedkope, ‘moderne’ wegwerpcultuur van het westen. De maatschappelijke verhoudingen in Iwojen, zo blijkt uit het verhaal, zijn niet alleen aangetast door de grootschalige emigratie van bewoners naar het rijke westen; ook binnen de regio is er sprake van verschuivingen, waarbij de ontvolking van het platteland en de trek naar de stad belangrijke tendensen zijn. Een ander voorbeeld van het spanningsveld tussen traditie en moderniteit is dat door de komst van de film in Iwojen - nog in de tijd voordat er sprake was van een uittocht van bewoners - de plaatselijke schonen al van hun voetstuk waren gevallen: het nieuwe medium was aldus direct van invloed op de plaatse- | |
| |
lijke man-vrouwverhoudingen. Het is daarnaast veelzeggend dat juist tijdens een van de meest traditionele rituelen (het huwelijk) de familie Minar uiteenvalt. In dit verband speelt de roman twee werelden tegen elkaar uit, de ene gebouwd op familie en traditie en zaken als eer, illusie, orde, status-quo, verwachting en ideaal, en de andere gekenmerkt door chaos, mobiliteit, desillusie en de ondermijning van bestaande patronen. De verbeelding van de man-vrouwrelatie in het verhaal heeft hierop eveneens betrekking. De ontknoping van de bruiloft is vanuit traditioneel oogpunt een anticlimax, maar vanuit een moderne of meer vrouwvriendelijke visie een kwestie van zoete wraak op
een achterhaald patriarchaal systeem.
| |
Vertelstructuur
De algemene problematiek die voortvloeit uit het leven in twee werelden en die leidt tot een verbrokkeling van de ervaring krijgt ook gestalte in de vorm van de vertelling: er is namelijk geen kern. De roman richt zich niet zozeer op de bruiloft, als wel op gebeurtenissen eromheen. De bruid en bruidegom vormen in feite het middelpunt van de handeling, maar als handelende personages spelen zij een zijdelingse rol. Mosa's onaangepaste gedrag is de bron van alle ellende voor de Minars, maar zijn gedrag is meer een gegeven en wordt verder niet uitgebreid belicht. Het kordate optreden van Rebekka in de slotscène duidt op haar belang en maakt haar ook tot het meest zelfbewuste personage in de roman. Toch blijft zij vrijwel het gehele verhaal onzichtbaar en wordt haar handelen nauwelijks gemotiveerd. Haar vader heeft van alle personages het meest te winnen bij de bruiloft; niettemin is zijn rol uiterst marginaal en krijgt hij als personage vooral gestalte via indirecte informatie. Lamarat, die nog de meeste aanspraak op de rol van hoofdpersonage maakt, is eerder een schimmige antiheld, een dromerige sukkel, een zwijgzame buitenstaander zonder krachtige eigen drijfveren. Toch krijgt zijn perspectief op het gebeuren volop aandacht. Taxichauffeur Chalid is in alle opzichten een bijpersonage, maar in de luwte van het verhaal is hij wel voortdurend aanwezig.
Tegenover dit middelpuntvliedende karakter van de vertelling staat de prominent aanwezige auctoriale verteller. Echter, hij destabiliseert op zijn beurt de vertelling door zich op uiterst laconieke wijze van zijn taak te kwijten. Hij verschijnt als ‘ik’ in het derde hoofdstuk en daar blijkt tevens dat hij zich het meest vereenzelvigt met Lamarat. Maar de verteller vestigt vooral regelmatig de aandacht op de eigen aanwezigheid en de geconstrueerdheid van zijn verhaal, bijvoorbeeld als hij zijn aarzeling uitspreekt over wat hij aan de lezer moet vertellen, of wanneer hij zich afvraagt of hij misschien te snel gaat. Zijn rol van almachtige blijkt uit de mededeling dat hij even in de huid van
| |
| |
Lamarats vader kruipt (‘vader, die wij nu even zijn’, p. 74), om vervolgens achteloos naar een ander personage te ‘switchen’. Ook frases in de trant van ‘Terwijl de oom net door Lamarat is gevonden, wordt het tijd om te verhalen van de tijd...’ en ‘Maar om te begrijpen wat daarna gebeurde moeten we teruggaan naar dertig jaar geleden...’ (p. 75, 77) vestigen de aandacht op de verteller zelf. Tegen het einde stelt hij ook nog eens zijn eigen geloofwaardigheid ter discussie, terwijl de werkelijkheid binnen het verhaal ‘toch al zo veel van mij te verduren heeft gekregen’ (p. 130). De verteller is niet echt geïnteresseerd in het waarheidsgehalte van zijn informatie. Als de werkelijkheidsbasis van een anekdote mogelijk gering is, staat er: ‘Wat kan het mij trouwens schelen! Ik vertel het gewoon en ik zie wel waar het uitkomt.’ (p. 130)
| |
Opbouw
De opvallende aandacht voor het vertellen zelf komt eveneens tot uitdrukking in de ordening van de verhaalstof. De eerste bladzijden van het boek bevatten veel informatie over het plotverloop (al zijn deze vooruitwijzingen pas als zodanig herkenbaar bij herlezing) en de verteller werkt vanaf het begin naar de (anti)climax van het slothoofdstuk toe. Maar daarbij wordt veelvuldig gebruikgemaakt van zijsporen en omtrekkende bewegingen, wat leidt tot een ongewone manipulatie van de verhaalchronologie. In overeenstemming met de thematiek heeft de vertelwijze een destabiliserend effect. In feite gaat het in de roman om de verweving van twee verhaalstrengen: de bruiloft en de voorgeschiedenis ervan, met inbegrip van de ervaringen van de Minars als migrantenfamilie, en de zoektocht van Lamarat naar zijn oom die tevens een reis is door het verloren landschap van zijn eigen land van herkomst. De laatstgenoemde streng neemt slechts een dag of minder in beslag maar de voorgeschiedenis van Lamarats familie omspant zo'n dertig jaar. Hierbij speelt Chalid met zijn taxi, zoals al werd aangestipt, een centrale rol. Zoals hij binnen de landstreek Iwojen als de verbindende schakel fungeert, zo vormt hij ook binnen het verhaal de schakel tussen de sprongen in de tijd. De meeste hoofdstukken beginnen in zijn taxi. De samenvattende epiloog onderstreept nog eens het grote belang van het vertellen als een in zichzelf besloten doel, door voor de belangrijkste personages aan te geven hoe hun leven verder zal verlopen.
| |
Stijl
Naast de associatieve, laconieke verteltrant bepalen de milde toon en de speelse taal de sfeer van het verhaal. De lichtvoetigheid ervan wijst erop dat men de problematiek rond migratie en culturele tweeslachtigheid niet al te serieus dient te nemen. De bruiloft is vanaf het begin een groteske bijeenkomst die gedoemd is te mislukken. De ongewone zinsinbeddingen, woordvervormingen (‘neukelen’), het soms nonchalante gebruik van
| |
| |
woorden en interpunctie, de vele passages tussen haakjes en de springerige vertelwijze dragen bij aan het artistieke karakter van de roman, waarbij bovendien de taal zelf voortdurend alle aandacht van de lezer opeist. Het creatieve gebruik van taalconventies, gezegden en spreekwoorden, zoals ‘haar toekomstige echtgenoot-tot-de-dood-ons-uitschijt’ (p. 144) en de aardse, lichamelijke taal geven een speelse draai aan de interculturele thematiek. In plaats van bespiegeling op de pijnlijke of conflictrijke aspecten van vervreemding of culturele tweeslachtigheid, geeft de roman voorrang aan de humor en aan de creatieve mogelijkheden van taal en verhaalkunst die evengoed deel zijn van diezelfde problematiek.
| |
Poëtica
De roman getuigt aldus van een typisch postmoderne fascinatie met taal, spel en vertellen, in combinatie met elementen ontleend aan een oosterse of orale verhaaltraditie. Door de spontane manier waarop de verhaaldraden steeds opnieuw worden hernomen, krijgen de tijd en de ruimte binnen het verhaal - en daardoor de handeling - op onmimetische wijze gestalte. De ongewoon losse verteltechniek is gebaseerd op omkering en destabilisering. De lezer wordt voortdurend uitgedaagd, bijvoorbeeld door onverwachte inlassing van een kookrecept, maar tegelijkertijd wekt de verteller de indruk zich niet om de lezer te bekommeren. Door het exotische karakter van de beschreven ruimte en door geografische namen als Nador, Rotterdam en Nederland te verbasteren tot Nadorp, Maanzaad Stad en Ollanda krijgt de beschreven werkelijkheid ook wel magische trekken. Maar de personages behouden iets cartoon-achtigs, inclusief Lamarat en Chalid. Zij worden nooit levensecht. De psychologische motivering van hun denken en handelen wordt minimaal uitgewerkt of alleen gesuggereerd, zoals in de relatie tussen beide broers of ten aanzien van de cultuurspecifieke dimensie van zaken als eer en schande. De interculturele dynamiek die aan het verhaal ten grondslag ligt, wordt grotendeels als een willekeurige aangelegenheid voorgesteld; voor Lamarat is het feit dat hij in Nederland is opgegroeid het resultaat van een ‘toevallige transfer’.
| |
Titel
Naarmate het verhaal van de bruiloft zich ontvouwt, blijft er steeds minder over van de feestelijke, idyllische, romantische aangelegenheid die de beschrijvende titel lijkt te beloven. Zo is ook voor de personages de Marokkaanse omgeving een sociale en culturele samenhang die steeds verder afbrokkelt en die tegen het einde van de roman alle basis in de realiteit heeft verloren. Net als de bruiloft blijkt de bestaande band met Marokko uiteindelijk een illusie. De lezer beseft gaandeweg dat zij in hun wereld nooit meer op dezelfde traditionele manier ‘thuis’, met elkaar verbonden zullen zijn. Vanuit dit perspectief dient
| |
| |
Lamarats realisering aan het eind - dat het met zijn familie nooit meer goed zal komen - te worden begrepen.
| |
Context
Dat de in Bruiloft aan zee beschreven wereld een basis heeft in het leven van Benali en dat taal daarin een centrale rol speelt, kan worden afgeleid uit diverse uitspraken over zijn achtergrond. In een interview in Armada zegt de auteur te zijn opgegroeid in een traditioneel Berbermilieu: ‘De genealogie ligt in het uiterste noordoosten van Marokko, in het Rifgebergte. De bewoners, de Riffijnen, zijn op de eerste plaats een stelletje ongeregeld. In de geschiedenis van Marokko zijn het mensen die zich onttrokken aan de macht van de sultan, die nergens iets mee te maken wilden hebben: ze betaalden geen belasting, hielden hun gewoonten en tradities in stand. Daardoor waren zij minder sterk beïnvloed door de islam dan de rest van de inwoners van Marokko. De religie was er wel, maar vrij liberaal. Berbers leefden in dorpsgemeenschappen, in clans, een tribale samenleving. Een amaqran, een grote man, was de baas. Een hard, ruraal milieu, met alles wat daarbij hoort. Met die taal ben ik opgegroeid. Harde medeklinkers, zeer veel natuur in mijn taal, veel metaforen, een zekere mate van ambiguïteit.’
Ook in zijn werk is Benali een paar keer op zijn debuutroman teruggekomen, met name in Berichten uit Maanzaad Stad (2001), een bundel schetsen, columns en verhalen. In het eerste stuk, ‘Het ABC van Bruiloft aan zee’, noemt hij bijvoorbeeld Lamarat ‘een van de grootste non-personages die zich ooit in een literair werk manifesteerden. Een dommere variant van Kuifje.’ In het tweede stuk uit de bundel komen de personages Rebekka en Chalid terug, maar nu is zij degene die een man gaat zoeken. In een column gaat de auteur in op de vertaalproblemen die voortvloeien uit het taalspel in de roman (‘Shoarmareet International’). En het boeiende ‘Ik & jij’ gaat over de schrijver die door zijn eerste boek als door een schaduw wordt achtervolgd. Naar aanleiding van de receptie van zijn roman geeft hij aan dat zijn boek laat zien dat er ‘geen oost en west is’, dat sinds de tijd van Columbus de wereld ‘nog altijd rond’ is. Zijn tweede roman, De langverwachte (2002), is minder lichtvoetig van toon en grotendeels in Nederland gesitueerd, maar het verhaal speelt eveneens overwegend in een Nederlands-Marokkaans milieu en richt zich opnieuw grotendeels op verwikkelingen binnen een uitgebreid familieverband.
Bruiloft aan zee behoort tot de literatuur over migratie die in de jaren negentig in Nederland tot bloei is gekomen en
| |
| |
waarin de thematiek van het leven tussen twee culturele tradities centraal staat. Werk van de Marokkaans-Nederlandse schrijver Hafid Bouazza is thematisch verwant, met name De voeten van Abdullah (1996). De meeste verhalen in deze bundel zijn in Marokko gesitueerd en in een ervan (‘De verloren zoon’) komen eveneens de rituele aspecten van een bruiloft aan de orde; de toon van Bouazza's verhalen is overigens aanzienlijk introverter dan die in Bruiloft aan zee.
In De dagen van Sjaitan (2000) vertelt Said El Haji het verhaal van een jeugd in Nederland; op ingetogen wijze gaat deze roman in op de verstoorde relatie van de hoofdpersoon met zijn vader en de islam. De roman Het Schnitzelparadijs (2001) van Khalid Boudou zit door de uitbundige vertelstijl meer op het spoor van Bruiloft aan zee, maar het verhaal over de jonge hoofdpersoon van Marokkaanse komaf is hoofdzakelijk in een Nederlands horeca-milieu gesitueerd. Het werk van de Iraans-Nederlandse auteur Kader Abdolah past in dezelfde traditie, zoals blijkt uit zijn verhalenbundels en zijn romans De reis van de lege flessen (1998) en Spijkerschrift (2000). In tegenstelling tot bovengenoemde auteurs is Abdolah als politiek vluchteling in Nederland terechtgekomen. Zijn boeken zijn qua taal en vertelstijl even opvallend als Bruiloft aan zee, al zijn ze in hun benadering van de migratieproblematiek en de vervreemding die daarmee samenhangt een stuk serieuzer.
Van oorsprong Nederlandse auteurs richten zich in deze periode ook op het migratiethema, al dan niet op basis van persoonlijke ervaringen. Donkeyville USA (1994) van Jan Donkers gaat over een gedroomde jeugd in Amerika en biedt een fictief verslag van een mislukt immigratieavontuur in de jaren vijftig. De debuten van Henk van Woerden, Moenie kyk nie (1993), en Russell Artus, Zonder wijzers (1995), concentereren zich ook op het effect van migratie op het familieverband. Het eerste boek gaat over een uiteenvallend Nederlands gezin in het Zuid-Afrika van de jaren vijftig en zestig, het tweede over een Indisch-Brits gezin, dat na de dood van de vader in Nederland terechtkomt. Zoals in veel literatuur over migratie krijgt in deze romans de vader-zoonrelatie veel aandacht.
Internationaal gezien biedt het werk van Salman Rushdie, zoals Shame (1983) en The Satanic Verses (1988), een context voor Bruiloft aan zee, vooral vanwege de vergelijkbare thematiek en vertelstijl. In het achtste hoofdstuk van eerstgenoemde roman wordt eveneens verteld over een bruiloft met een ongewone ontknoping.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
De debuutroman van Benali kreeg aanvankelijk nauwelijks aandacht in de pers. Er verschenen een paar interviews met de auteur en slechts één recensie, in NRC Handelsblad. De schrijver ervan, Hans Goedkoop, gaat in op de aanstekelijke taal, de bijzondere vertelstijl en de thematiek. Aan het einde worden volgens hem ‘oost en west’ met elkaar verenigd. Een kritische noot van de recensent heeft betrekking op de relatieve onervarenheid van de auteur: het verhaal zou ‘dwingende vorm en concentratie’ ontberen.
Wanneer het boek in het voorjaar van 1997 wordt genomineerd voor een grote literaire prijs, zorgt dit voor meer belangstelling in de dag- en weekbladpers, al resulteert deze opleving vooral in meer interviews met Benali in plaats van meer besprekingen van zijn roman. In een bijdrage in Vrij Nederland karakteriseert men het boek als ‘opmerkelijk, wonderlijk, en zowel ergerniswekkend als boeiend’; er wordt ook gewezen op de ‘losgeslagen vorm’ en het soms onzorgvuldige taalgebruik. Volgens De Morgen gaat het om een vol vaart vertelde roman die rijk is aan taalregisters; er is vooral waardering voor de humor, die wordt gekenschetst als ‘slapstick van hoog niveau’. Ook in latere publicaties naar aanleiding van de roman gaat de aandacht in de eerste plaats uit naar de persoon achter het werk - de auteur en zijn opvattingen over taal, literatuur en cultuur, zoals blijkt uit de interviews in Taalboek van de eeuw (1999) en Armada (2000).
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Abdelkader Benali, Bruiloft aan zee, zevende druk, Amsterdam 1997.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Wieneke Kok, ‘In Marokko was ik misschien wel geitenhoeder geworden’. In: Trouw, 28-9-1996. |
Hans Goedkoop, Een borrelende smeltkroes van stijlen. In: NRC Handelsblad, 25-10-1996. |
Marc Guillet, Benali prikt ‘heimweegeleuter’ door. In: Algemeen Dagblad, 1-11-1996. |
Anneriek Goudappel, [Interview]. In: Hervormd Nederland, 14-12-1996. |
Marije Vlaskamp, Hier is de model-Marokkaan. In: Het Parool, 5-4-1997. |
Jeroen Vullings, We zien wel waar het uitkomt. In: Vrij Nederland, 5-4-1997. |
Judith Koelemeijer, Benali's ‘Bruiloft aan zee’ is ‘best wel een Marokkaans boek geworden’. In: de Volkskrant, 10-5-1997. |
Xandra Schutte, [Interview]. In: De Groene Amsterdammer, 14-5-1997. |
Gert Jan Pos, Zonen van Sheherazade. Verfrissende literatuur van de Marokkaans-Nederlandse schrijvers Hafid Bouazza en Abdelkader Benali. In: Elsevier, 28-6-1997. |
Frans Roggen, Bezeten burleske. In: De Morgen, 18-7-1997. |
Cees van Hore, Buitenlands succes Abdelkader Benali. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 18-7-1997. |
Ellen de Jong, ‘Die droom wilde ik tot verhaal maken’: gesprek met Abdelkader Benali. In: Kreatief, nr. 1, maart 1998, jrg. 32, pp. 42-48. |
Ton Anbeek, Fataal succes. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici. In: Literatuur, nr. 6, november/december 1999, jrg. 16, pp. 335-342. |
Interview met Abdelkader Benali. In: Peter Burger en Jaap de Jong (red.), Taalboek van de eeuw, Den Haag/Antwerpen 1999, pp. 179-181. |
Jacqueline Bel, ‘Zo groot als ik nu ben, ben ik nog nooit geweest’. In: Armada, nr. 18, april 2000, jrg. 5, pp. 112-119. |
Karel Osstyn, Abdelkader Benali: Noces interculturelles. In: Septentrion, nr. 3, september 2000, jrg. 29, pp. 79-81. |
lexicon van literaire werken 61
februari 2004
|
|