| |
| |
| |
Belcampo
Bevroren vuurwerk
door J.M.J. Sicking
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Bevroren vuurwerk is de meest succesvolle bloemlezing uit het werk van Belcampo (pseudoniem van Herman Pieter Schönfeld Wichers, * 1902 te Naarden, † 1990 te Groningen). De eerste (en tevens de tweede) druk verscheen in 1962 als Salamanderpocket nr. 108 bij Em. Querido's Uitgeverij te Amsterdam en telt 191 pagina's; wie de bloemlezing heeft samengesteld, is niet aangegeven. Er volgden herdrukken in 1963, 1965, 1967, 1970, 1973, 1977, 1981, 1987 en 1990, totdat er in 2002 bij Polak & Van Gennep een nieuwe uitgave volgde, met een nawoord van Anthony Mertens. Inmiddels was er in 1991 ook een editie gemaakt door uitgeverij Grote Letter Bibliotheek.
De opgenomen verhalen, die allemaal terug te vinden zijn in latere bloemlezingen en verzameluitgaven, zijn representatief voor het werk van Belcampo uit de jaren 1930-1960: volgens velen de periode waarin hij op het hoogtepunt van zijn kunnen stond. In Bevroren vuurwerk is een keuze gemaakt uit de bundels De verhalen (1934; niet: 1935), Nieuwe verhalen (1946), Sprongen in de branding (1950), Liefde's verbijstering (1953) en Tussen hemel en afgrond (1959). Evenals in de verzamelbundel De fantasieën van Belcampo (1958) is de chronologische volgorde in deze bloemlezing echter op zijn kop gezet: een eigenaardigheid die goed past bij deze tegendraadse schrijver. Voor de omslag heeft Bob van den Born een kleurrijk fantasiewezen ontworpen.
In de commentaren die Belcampo zelf heeft toegevoegd aan Van Dijks studie De eerste Nederlandse tiftie, staat hij soms even stil bij de aanleiding voor een bepaald verhaal, maar van veel belang zijn die mededelingen niet. De auteur, die zich na zijn studie in de rechten en de medicijnen uiteindelijk met zijn gezin in Groningen vestigde als studentenarts, heeft zich steeds proberen te onttrekken aan belangstelling voor zijn persoon. Toch zijn er wel autobiografische verwijzingen in zijn werk te vinden: bijvoorbeeld zijn liefde voor het zwerven en zijn herinneringen aan het Overijsselse stadje Rijssen, waar hij het grootste gedeelte van zijn jeugd heeft doorgebracht. Het daar spelende verhaal ‘Het grote gebeuren’ is in 1975 door Jaap Drupsteen bewerkt voor de VPRO-televisie.
| |
| |
| |
Inhoud
Uitvaart
In dit verhaal, geschreven in de derde persoon, kijkt de lezer mee met een naamloze man, die samen met andere leden van een overwonnen stam is neergeworpen in een diepgelegen grot en daar wacht op zijn dood. Voordat zij uit het leven zullen vertrekken, moeten de gevangenen eerst nog vermaak bieden aan de overwinnaars en hun vrouwen, die vanaf een balkon op hen neerkijken. Het feestvierende gezelschap weet de slachtoffers in beweging te krijgen door hun driftleven te prikkelen. Wanneer er een gebraden everzwijn naar beneden wordt gegooid, beginnen zij als beesten met elkaar te vechten. Daarna brengen slavinnen die vanuit de hoogte wellustige bewegingen maken, de gevangenen ertoe tegen de rotswand op te klimmen, met steeds een dodelijke val als gevolg. De hoofdfiguur, die zich tot dan toe afzijdig heeft gehouden, wordt nu plotseling door een overweldigende liefde getroffen bij de aanblik van een slavin die zich kennelijk even ‘verdwaasd en wanhopig’ voelt als hijzelf. Met al zijn krachten weet hij haar te bereiken. Maar wanneer zij zich dan ‘in de afgrond van elkaar storten’, veroorzaakt hun liefdesverbintenis zo'n grote woede dat zij alsnog naar beneden worden gesmeten.
| |
De achtbaan
In dit verhaal, waarin ook de naam van de schrijver zelf even voorkomt, schetst de verteller hoe het hersenonderzoek zich zal gaan ontwikkelen en welke gevolgen dat zal hebben. Wanneer de wetenschap erin slaagt heel precies te bepalen waar bepaalde herinneringen zich in de hersenen bevinden, wordt het mogelijk onaangename en kwaadaardige herinneringen operatief te verwijderen; de psychoanalyse wordt dan overbodig. Maar misbruik van de nieuwe techniek blijft niet uit. Wanneer men rond het jaar 2050 hersencellen met een bepaalde gedachte-inhoud weet te isoleren en te transplanteren, bereikt de ‘achtbaan’ van deze historie pas echt een hoogtepunt en ontstaat er een levendige handel in heerlijke herinneringen. Vervolgens verplaatst het gezichtspunt zich naar een schrijver die in grote geldnood verkeert. Hij heeft zijn vrouw ertoe overgehaald de beelden van alles wat zij voor elkaar hebben betekend, in de verkoop te doen. Bij hen beiden roept dit besluit veel emoties op. Na de ingreep gaat de schrijver naar huis en even later belt er een heel bijzondere vrouw aan. Zij stellen zich netjes aan elkaar voor, wat de kinderen maar raar vinden.
| |
Het museum
De ikfiguur wordt vaak door allerlei mensen aangesproken. Wanneer hij een keer naar het Rijksmuseum gaat, houden ook de suppoosten hem aan de praat. De eerste heeft ontdekt dat allerlei schilderijen van andere zeventiende-eeuwse meesters eigenlijk van Rembrandt zijn. De tweede is er zeker van
| |
| |
dat juist arme schilders stillevens met bijvoorbeeld vissen erop hebben gemaakt, omdat zij dan hun voorbeelden later zelf konden opeten. De derde heeft zich afgewend van het stellen van daden om op heel bijzondere ideeën te komen. De vierde is van mening dat het leven totaal is verburgerlijkt, sinds de ‘sans-culotten’ van de Franse revolutie de adel hebben verdreven. De vijfde deelt mee dat hij na sluitingstijd zo'n rijk leven kan leiden, doordat hij overdag heeft staan slapen. De zesde tekent naar aanleiding van een schilderij steeds een ander verloop van de slag bij Waterloo en de zevende weet iemands geestesgesteldheid af te leiden uit diens visie op de geëxposeerde landschappen. Maar helaas is de ik nog niet aan goed kijken toegekomen.
| |
De dingen de baas
De ikverteller, die uiteindelijk Belcampo blijkt te heten, wil de geschiedschrijver zijn van een weggemoffelde periode. Op een dag komen in alle huizen de dingen in beweging om in een stoet naar buiten te gaan. Zelfs de kleren sluiten zich daarbij aan, zodat iedereen ten slotte bloot rondloopt in een naakt huis. Omdat ze zich niet langer door de mensen willen laten misbruiken, beleggen de dingen een vergadering onder leiding van een groot aambeeld. Ondanks al hun eigenwaan mogen de mensen blijven leven op grond van het dingmatige in hen: er alleen maar in alle rust willen zijn. Zij zullen te eten en te drinken krijgen, maar moeten tot nader order in hun huizen blijven. Het gezin van de ikfiguur probeert zo veel mogelijk vast te houden aan typisch menselijke gedragingen. Wel gaat het in op de uitnodiging voor een groot stadionfeest. Na de kroning van het aambeeld wordt er muziek gemaakt en gedanst, maar niet iedereen laat zich meeslepen. Dan begint een pop van de dochter des huizes het gezin in vertrouwen te nemen; ook de dingen blijken rangen en standen te kennen en ook bij hen blijft partijvorming niet uit. Ten slotte maakt de planeet Aarde een einde aan de revolutie door af te kondigen dat het de bestemming van de dingen is de mensen te dienen en dat de mensen de dingen moeten respecteren.
| |
Het verhaal van Oosterhuis
De ikfiguur, evenals Belcampo zelf Herman geheten, komt na vijftien jaar zijn sterk veranderde studiegenoot Oosterhuis weer tegen, die hem een wonderlijk verhaal vertelt. Als veearts werd hij door de regering uitgezonden naar het vroegere Brits-Indië. Tijdens een indrukwekkende tocht door de natuur kwam hij door een val in een onderaardse wereld terecht. Nadat hij liefdevol was verzorgd door een vrouw, aanschouwde hij van nabij het paradijselijk aandoende leven van een volk dat zich lang geleden onder de grond had teruggetrokken. Het maakte op een harmonische manier gebruik van de mogelijkheden die de natuur bood, het leven in een vast huwelijks- en
| |
| |
gezinsverband was afgeschaft en iedereen ging zonder wantrouwen en in vrijheid met elkaar om. ‘Niets dwong daar ooit een mens een bepaalde houding aan te nemen: het leven was een onophoudelijk vrij meetrillen met alle dingen om je heen.’ Het gevoel van gelukzaligheid dat Oosterhuis begon te ervaren, raakte echter wreed verstoord toen hij merkte dat de stamleden van tijd tot tijd mensen uit de bovenwereld naar beneden gooiden en plunderden. Zijn geliefde biechtte hem op dat haar volk wist dat dit een misdadig gebruik was, maar vast geloofde dat ooit een vreemdeling zo'n vreselijke val zou overleven. Dat wonder zou dan de bevestiging zijn van de overtuiging dat men zich ‘aan de maat van zijn zonde’ had gehouden en daarom niet voor eeuwig verloren was. Die vreemdeling leek Oosterhuis geweest te zijn, maar deze voelde zich nu zo bedrogen, dat hij wegvluchtte uit de kloof. Nu hij weer in de gewone aardse maatschappij verkeert, beseft hij echter dat de schuld daar zeker niet minder groot is dan in de onderaardse kloof, terwijl het besef van goed en kwaad bovendien erg is verwaterd. Daarom gaat hij nu terug. Hij weet dat zijn geliefde hem in haar hart nooit heeft losgelaten. En hun kinderen had hij gelukkig stiekem van een merkteken voorzien.
| |
Het grote gebeuren
Dit verhaal speelt zich af in het plaatsje Rijssen. De ikfiguur werkt op het gemeentehuis en woont naast een onderwijzer die graag de natuur bestudeert. Op een avond schrikt diens vrouw van een vreemd beest in haar slaapkamer. Al gauw blijkt uit allerlei tekenen dat het al zo lang door de christenen voorspelde Laatste Oordeel is aangebroken en weerklinkt er een luide stem die zegt: ‘Siddert gij zondaars! Houdt u gereed, gij die rein zijt!’ Wanneer engelen en duivels de mensen beginnen op te halen, wordt het de ongelovige ikfguur bang te moede. Gelukkig schiet hem te binnen dat hij nog ergens een duivelspak heeft liggen. Die vermomming blijkt te werken, zodat hij rustig en met instemming kan zien hoe de goeden en de kwaden van elkaar worden gescheiden. Opeens vraagt hij zich af of er geen twijfelgevallen zijn, die hij wellicht een duwtje in de goede richting kan geven. Daarbij denkt hij direct aan een getrouwde vrouw die hij iedere week in het geheim ontmoet. Zij blijkt zich verstopt te hebben en schrikt erg, totdat zij de ikfiguur herkent. Zij troosten elkaar ten afscheid in liefde en daarna weet hij haar op het pad naar de hemel te zetten. Dan blijft hij alleen achter en wordt het stil. Gelukkig blijken vijf engelen nog op zoek te zijn naar een zekere Belcampo en wordt hij na zijn ‘ontmaskering’ naar de eeuwige zaligheid gevlogen.
| |
De driesprong
Koning Wurm II heeft veel last van akelige dromen en neemt strenge maatregelen om niet alleen het dromen, maar ook al het andere wonderlijke en fantastische in zijn rijk tegen
| |
| |
te gaan. De mensen die niet kunnen aanzien hoe alles wat hun leven waarde geeft nu wordt uitgeroeid, komen in opstand en de koning wordt onthoofd. Dan grijpt een chirurg in. Hij voorziet het hoofd van de koning van een kunstmatige bloedsomloop, die via een pompje op gang moet worden gehouden. Nu wordt de koning pas echt ‘staatshoofd’. Wat later weet de chirurg het hoofd ook van een kunstlichaam te voorzien, dat als een soort piano bespeeld moet worden om emoties op te wekken. Wanneer er een kat op de toetsen springt (de derde sprong in het verhaal), gaat echter alles mis en vinden de prinsesjes hun vader in ‘een grote plas van koninklijken bloede’.
| |
De verwarring
Het plaatsje Durgerdam is letterlijk en figuurlijk in diepe rouw gedompeld, omdat de burgemeester is overleden. Hij ligt opgebaard in het lijkenhuisje, dat naast het brandspuitenhuis staat. Wanneer er opeens een felle brand uitbreekt, probeert men die tevergeefs te blussen, want per abuis heeft men de burgemeester meegenomen en aan diens ledematen staan zwengelen. Het gebrek aan leiding heeft zich dus al onmiddellijk gewroken.
| |
Bekentenis
Wanneer de ikfiguur, die weer een keer Herman heet, in de trein wil stappen, ziet hij tot zijn schrik zichzelf al zitten. Het eerste wat hij zich afvraagt, is of die andere ik wel een kaartje heeft, maar dat blijkt in orde te zijn. Dan voeren zij een gesprek met elkaar waaruit moet blijken of hun innerlijke gelijkenis even groot is als de uiterlijke. De eerste ik, die na een reeks beroepen nu tijdelijk ‘reiziger in vuurwerk’ is, waardeert het dat hij een zwervend leven leidt en kennelijk niet kan aarden in de leegheid van het ‘kuddeleven’, maar geeft toe dat hij toch af en toe de behoefte kent om zich alsnog te ‘vestigen’ in de maatschappij. De tweede ik bezit wél een vrouw, twee kinderen, een vaste positie en een eigen huis, maar bekent dat hij juist verlangt naar het vrije bestaan van de ander. Na wat heen en weer gepraat besluiten zij een jaar lang elkaars plaats te gaan innemen. Aanvankelijk zijn de twee ikken allebei heel gelukkig, maar dan begint er toch iets aan hen te knagen. De ideale oplossing blijkt nu te zijn dat ze voortaan ieder jaar opnieuw van rol ruilen. Het gevolg is dan wel, zegt de ik, dat noch de lezer, noch ikzelf nu nog weet ‘wie van ons beiden ik ben’.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
De meeste verhalen zijn geschreven in de ikvorm, waarbij de ik zowel verteller als personage is en de lezer soms wordt toegesproken. Volgens de auteur is dit de meest vanzelfsprekende vertelwijze: ‘niet een stem die zo maar uit de lucht of de grond
| |
| |
komt zetten [,] maar net of iemand naast je zit en tegen je praat.’ (aangehaald bij Van Dijk, p. 207-208) Daaraan moet echter worden toegevoegd dat dit procédé ook goed past bij Belcampo's spel met werkelijkheid en fantasie, temeer daar hij het aardig vindt af en toe niet zonder ironie zijn pseudoniem of zijn eigen voornaam te gebruiken. Opvallend is verder dat de commentaren op de handeling dikwijls uitgroeien tot bespiegelingen over allerlei facetten van het menselijk bestaan.
| |
Opbouw
Belcampo bouwt zijn verhalen eenvoudig op. De gebeurtenissen worden zonder bijzondere kunstgrepen in chronologische volgorde verteld, al dan niet na een inleidend gedeelte, zoals in ‘Het verhaal van Oosterhuis’. Bij nader toezien blijkt het vrijwel steeds te gaan om de uitwerking van een verrassend idee, van een veronderstelling die onze gewone werkelijkheids-ervaring aantast. Wat gebeurt er als niet de mensen, maar de dingen de baas zijn? Hoe kun je je redden als onverhoeds de dag van het Laatste Oordeel aanbreekt? Welke mogelijkheden gaan zich voordoen als het hersenonderzoek in een stroomversnelling terechtkomt? Het aardige is dat zulke mogelijkheden steeds op een quasi-realistische manier worden gepresenteerd en dat daarbij de wetten van de logica ogenschijnlijk gewoon blijven gelden. Bij voorkeur zorgt dan een verrassend en vaak geestig slot voor een fraaie afronding.
| |
Poëtica / Titel
Als de verteller in ‘De achtbaan’ speculeert op toekomstige ontwikkelingen in de wetenschap, noemt hij ook de naam van Belcampo als een van degenen die ‘het zoeklicht van zijn geest’ af en toe eens ‘vooruitgeworpen’ heeft. Veelzeggender nog is de passage in ‘De driesprong’, waarin uiteen wordt gezet dat de onderdanen van koning Wurm (!) de zogenaamde werkelijkheid maar armzalig vinden en zich niet wensen te houden aan het gebod dat boven de paleisingang staat gebeiteld: ‘De geest mag alleen bewogen worden in overeenstemming met het bestaande.’
Het is duidelijk dat ook Belcampo zelf dit gebod voortdurend overtreedt en zijn verbeelding vrij spel geeft. Daarop lijkt eveneens de titel te zinspelen die aan deze bloemlezing is gegeven: een reminiscentie aan de ikfiguur uit het verhaal ‘Bekentenis’, die zichzelf een ‘reiziger in vuurwerk’ noemt. Het vuurwerk van de kleurrijke fantasieën die steeds weer in de geest van de schrijver zijn opgekomen (zie ook ‘Het museum’), zijn als het ware bevroren in de uitgeschreven en daarna gedrukte verhalen zoals ‘een vliegende vogel’ en ‘een dansende danser’ op een schilderij.
| |
Thematiek / Motieven
Belcampo is geen schrijver die een oeuvre heeft opgebouwd rond enkele grote thema's. Hij volgt liever zijn wonderlijke invallen, waarbij hij een dubbelzinnig spel speelt met de relatie
| |
| |
tussen fantasie en werkelijkheid door ogenschijnlijk uit te blijven gaan van ‘feiten’ en ‘consequenties’. Behalve zelfironie en zelfrelativering bevatten de verhalen bij nader toezien ook veel maatschappijkritiek. Zoals J.C. van Aart en anderen hebben opgemerkt, gaat het daarbij met name om het hekelen van burgerlijke bekrompenheid, het spotten met religieuze opvattingen en het aantasten van vaste normen en conventies. Traditionele wereldbeelden en vaste ordeningsprincipes worden aangetast, vormen van individualisme krijgen meer sympathie dan groepsgedrag, veel menselijke gedragingen blijken de lachlust op te wekken. Maar alle spot en hoon verstomt, als er in roerende bewoordingen wordt beschreven hoe mooi en troostend het is wanneer een man en een vrouw zich volledig aan elkaar geven.
Soms krijgt een verhaal expliciet een morele strekking mee. Behalve in ‘Het verhaal van Oosterhuis’, met zijn pleidooi voor een open en vrije menselijke samenleving, is dat vooral het geval in ‘De dingen de baas’. De mensen hebben dingen beraamd, zegt de planeet Aarde, ‘die vloeken met de opzet van 't heelal’. En als zij daarmee doorgaan, zal de aarde haar medewerking verder weigeren. Die neiging om een levens- en maatschappijvisie uit te spreken, neemt in het latere werk van Belcampo toe, getuige ook deel I van zijn verhandeling De filosofie van het belcampisme (1972).
Van interpretatief belang is ook dat het slotverhaal ‘Bekentenis’ lijkt te wijzen op een soort romantische gespletenheid die vaker in Belcampo's werk voorkomt: de drang om zich af te keren van het leven in vaste en traditionele verbanden tegenover de neiging zich te binden aan een gezinsverband en een werkkring; het verlangen naar een vrij zwerversleven en diepere bestaanservaringen enerzijds tegenover de angst voor eenzaamheid en verlatenheid anderzijds. Alles bij elkaar genomen is het menselijk bestaan voor de schrijver zelf een vreemde aangelegenheid gebleven. ‘Je wordt geboren, je leeft een tijdje, je begrijpt er geen bliksem van en je gaat dood’, heeft hij een keer verklaard. Juist door de zogenaamde werkelijkheid voortdurend te ontwrichten en te vervormen, kan hij laten zien hoe merkwaardig en absurd het gewone leven eigenlijk is. Die werkwijze is een constante in zijn omvangrijke oeuvre, waarvan een bloemlezing als Bevroren vuurwerk maar een paar aspecten kan laten zien.
| |
Stijl
Als verteller gebruikt Belcampo graag verschillende registers door elkaar. Vaak overdrijft hij met opzet en bijna even vaak kiest hij voor een onderkoelde manier van zeggen. Bij herhaling klinkt zijn toon ironisch en relativerend, maar soms ineens ook ernstig en bewogen. Wat eveneens opvalt, is een voorkeur
| |
| |
voor verouderde woorden en uitdrukkingen. Ook zonder humoristische bedoelingen kan dat taalgebruik echter onverhoeds doorbroken worden door een heel informele woordkeuze. Zo wordt de hoofdfiguur in het bijna mythologisch aandoende verhaal ‘Uitvaart’ bijvoorbeeld ‘de donkerte binnengedonderd’ en krijgt ‘trapgat’ in een omgeving vol archaïsmen als ‘lustwarande’ en ‘verwulft’ als extra betekenis: het gat waardoor je naar binnen wordt getrapt.
Allerlei taalvondsten, die variaties zijn op bestaande manieren van zeggen, verlevendigen de verhalen: ‘onder het eten zakte de soepspiegel gestadig’; ‘zoals een ander aan de drank, zo waren wij aan elkaar’; ‘met de atoombom waren wij door de angst geverfd en van alle angsten thuis’; ‘terwijl mijn oren als het ware vastgespijkerd waren op zijn mond’; ‘ik stoeide haar neer op een bemoste plek’.
Een heel directe manier van schrijven is vooral te vinden in ‘Het verhaal van Oosterhuis’, dat Belcampo's droom van een ideale samenleving weerspiegelt. Maar ook moet opgemerkt worden dat zijn zinnen wel eens vreemd of stroef lopen. Het valt moeilijk uit te maken wanneer men als lezer te maken heeft met onhandigheden dan wel met eigenzinnigheden van een auteur die zich weinig gelegen liet liggen aan taalregels.
| |
Context
Vanaf het moment dat Belcampo in de jaren dertig debuteerde, is het opgevallen dat zijn verhalen sterk afweken van de traditionele of experimentele vormen van werkelijkheidsbeschrijving. Behoorde zijn werk misschien tot een of andere bijzondere richting of stroming? Op die vraag heeft de schrijver in een interview een keer spottend geantwoord: ‘Jazeker. Van het begin af heb ik sterk het gevoel gehad een stroming te zijn.’ (geciteerd bij Dinaux, p. 210)
Het ligt voor de hand dat zijn verhalen in een algemene zin meermalen in verband zijn gebracht met mythen en sprookjes, ook omdat er achter de fantastische elementen af en toe een diepere zin of strekking schuil lijkt te gaan. Wat meer specifiek zijn de soms ook genoemde parallellen met bijvoorbeeld de schilderijen van Jeroen Bosch (vgl. de apocalyptische taferelen in ‘Het grote gebeuren’), met de wel heel sterke verhalen van de Baron von Münchhausen, met de sciencefiction van Jules Verne (ook even genoemd in ‘De achtbaan’) en anderen, met de macabere kanten van de korte verhalen van Edgar Allan Poe en de Fantastische vertellingen van F. Bordewijk. Bij nader toezien komt men echter niet erg ver met het aanwijzen van der- | |
| |
gelijke incidentele overeenkomsten, die al gauw wegvallen tegenover de essentiële verschillen.
Iets dergelijks geldt voor Belcampo's relatie tot de romantiek. Pogingen om te ontsnappen aan het alledaagse bestaan vormen een niet onbelangrijk thema in zijn werk (vgl. ook het dubbelgangersmotief in ‘Bekentenis’) en ook zijn neiging tot groteske en bizarre fantasieën deelt hij met oudere Duitstalige romantici als Gustave Meyerink (1868-1932) en vooral E.T.A. Hoffmann (1776-1822), aan wie veel schrijvers schatplichtig zijn. Het pseudoniem ‘Belcampo’ verwijst bovendien niet alleen naar de eigenlijke naam van de auteur zelf, maar ook naar die van een ironische, zingende kapper uit Hoffmanns roman Elixiere des Teufels. Daar staat dan tegenover dat een metafysisch verlangen naar een hogere en diepere werkelijkheid en soms ook de angst daarvoor niet beschouwd kunnen worden als een grondmotief in Belcampo's werk, dat daarvoor ook te eigenzinnig, te aards en te humoristisch is.
Met sommige surrealisten - vgl. ook de medewerkers rond het Nederlandse tijdschrift De Schone Zakdoek uit het begin van de jaren veertig - deelde Belcampo zijn voorkeur voor een speelse en absurde vermenging van werkelijkheid en fantasie, maar hij was allerminst een aanhanger van freudiaans aandoende theorieën over verdrongen seksuele verlangens en over de droom als toegang tot de wereld van het onbewuste. Met recht lijkt Anthony Mertens hem dus een ‘literaire vrijbuiter’ genoemd te hebben, die zich naar zijn eigen zeggen nog het meest verwant voelde aan de stukjes van een zekere ‘professor Hans Nar’, die hij als jongen gretig las in het geïllustreerde weekblad De Prins.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De bloemlezing Bevroren vuurwerk is indertijd nauwelijks apart besproken in kranten en tijdschriften, omdat Belcampo's werk in een andere context al vaak de aandacht had gekregen. De toon voor de bewondering van zijn fantasieën is al in de jaren dertig gezet. Zijn verhalen, schreef S. Vestdijk bijvoorbeeld, ‘laten een gevoel na als van een vuurwerk: men is verdoofd en verblijd en verlangt naar stilte’. En Menno ter Braak waardeerde het vooral dat hij zich niet op het fantastische genre had geworpen om zich te onttrekken aan de alledaagse werkelijkheid, ‘maar om in het spel zijner fantastische verhoudingen de dingen van het alledaagse des te scherper te doen uitkomen’.
Latere critici zoals H.A. Gomperts, C.J.E. Dinaux, Paul
| |
| |
Rodenko, C.J. Kelk, W.L.M.E. van Leeuwen, Piet Grijs = Hugo Brandt Corstius, Anthony Mertens en nog weer anderen, die méér bundels in hun beschouwingen konden betrekken, zijn Belcampo op een soortgelijke manier blijven typeren en bewonderen. ‘Hij is een fantast-van-nature, aan wie ongezocht de werkelijkheid zich voordoet als een menigvuldigheid van mogelijkheden, waarvan de alledaagse er maar één is en niet bepaald de boeiendste’, merkte Dinaux samenvattend op. Maar dat er achter zijn invallen een kritische geest schuilging, bleef zeker ook niet onopgemerkt. Het ging, zoals Rodenko het een keer formuleerde, om ‘humor met een souterrain’. Wanneer de verhalen af en toe een maatschappelijke of morele strekking kregen, werd dat echter niet door iedereen gewaardeerd.
Wat verder opvalt in de ontvangstgeschiedenis van Belcampo's werk, is dat zijn naam in de grote literair-historische handboeken ontbreekt: kennelijk omdat hij niet als een vernieuwend of invloedrijk schrijver te boek staat. Toch neemt hij in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde een heel aparte plaats in, ‘als onze grootste schrijver van bizarre, gekke, fantastische en buitenissige verhalen’. (Dautzenberg)
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Bevroren vuurwerk. Een keuze uit de verhalen van Belcampo, eerste en tweede druk, Amsterdam 1962.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
S. Vestdijk, Virtuoze gedachtenvlucht. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal, deel I, Den Haag 1941, p. 99-101. |
Menno ter Braak, Het fantastische. In: Menno ter Braak, Verzameld werk, deel 5, Amsterdam 1951, p. 459-464. |
C.J.E. Dinaux, Belcampo. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek. Benaderingen en ontmoetingen, deel I, 's-Gravenhage 1958, pp. 208-214. (interview) |
Paul Rodenko, Humor met een souterrain (Belcampo). In: Paul Rodenko, De sprong van Münchhausen, Den Haag 1959, pp. 55-57. |
B.F. van Vlierden, Belcampo: Reiziger in vuurwerk. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 12, 1959, jrg. 104, pp. 631-636. |
Wim G.J. van Dijk & Belcampo, De eerste Nederlandse tiftie, Amsterdam 1983. (met een zeer uitvoerige bibliografie) |
J.C. van Aart, Belcampo. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, Groningen 1985. (met bibliografie) |
J.A. Dautzenberg, De meest bizarre en buitenissige fantast van de Nederlandse literatuur. In: de Volkskrant, 3-1-1990. |
Arjen Schreuder, Belcampo 1902-1990. In: NRC Handelsblad, 3-1-1990. |
Jeroen Vullings, Verhalen die zich beter laten navertellen. ‘De wondere wereld van Belcampo. De keuze uit zijn werk.’ In: Vrij Nederland, 1-6-1996. |
Anthony Mertens en anderen, Belcampo-nummer van Bzzlletin, nr. 234, 1996, jrg. 25. (diverse artikelen) |
Anthony Mertens, Nawoord. In: Belcampo, Bevroren vuurwerk, 12e druk, Amsterdam 2002. (eerst verschenen in De Groene Amsterdammer van 6-4-2002 onder de titel ‘De laatste vrijbuiter in onze letteren’) |
Zie ook de websites www.schrijversinfo.nl/belcampo.html en www.belcampo.net. |
lexicon van literaire werken 68
december 2005
|
|