| |
| |
| |
Armando
De straat en het struikgewas
door Klaus Beekman
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De straat en het struikgewas van Armando (pseudoniem van Herman Dirk van Dodeweerd, *1929 te Amsterdam) verscheen in 1988 bij De Bezige Bij te Amsterdam in de reeks bbliterair. Het boek telt 264 pagina's en bevat 64 zeer korte prozastukken, die alle van een titel zijn voorzien.
Op de omslag van het boek staat een foto, gemaakt door Ronald Hoeben, waarop de vage contouren zijn te zien van een struikgewas, zoals Armando dat zelf ook heeft vormgegeven in zijn schilderijen en in zijn grafische werk, bijvoorbeeld in ‘Waldrand’ en ‘Schuldige Landschaft’. De zwart-wit foto is met behulp van een grof raster afgedrukt. Een en ander wekt de indruk dat het om een nogal oude opname gaat. De tijd is er zogezegd overheen gegaan.
Voor in het boek staat een Duitstalig motto van de romantische, Duits-Franse schrijver Adelbert von Chamisso. Daarin wordt gesteld dat de mens slechts een werktuig van de geschiedenis is. Ook boven een aantal prozastukken heeft Armando motto's geplaatst, afkomstig van de staatsman Otto Fürst von Bismarck, de filosofen Immanuel Kant en Friedrich Nietzsche en de schrijvers Jean Paul en Ernst Jünger. In die motto's, die allemaal Duitstalig zijn, wordt de werkelijkheid geassocieerd met onrecht, machtsvertoon en onbetrouwbaarheid; alleen in de herinnering en in de kunst zou de mens zich nog beschut kunnen voelen.
| |
Inhoud
Onder titels als ‘De helden van het schoolplein’, ‘De vader’ en ‘De vijand’ wordt steeds een facet uit het leven van een niet bij zijn naam genoemde man getoond. Met elkaar vormen zij een geschiedenis. De eerste acht verhalen zijn gewijd aan de jeugdjaren, beginnend vlak voor de Tweede Wereldoorlog. Dan volgt een terugblik op de ervaringen van de man tijdens de oorlog. Vanaf p. 159, te beginnen met het verhaal ‘Vrij’,
| |
| |
wordt de naoorlogse periode beschreven, waarin de man nog altijd geobsedeerd blijkt te zijn door wat er tijdens de oorlog is gebeurd.
De beginjaren worden gekenmerkt door de geijkte dingen. De jongen gaat naar school, voetbalt, doet mee aan wielerwedstrijden, verzamelt lucifersmerken en noteert autonummers. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog - hij is dan ongeveer tien jaar oud - verschuift zijn belangstelling. Hij kijkt regelmatig geboeid naar de marcherende en luid zingende troepen of houdt zich op in de lommerrijke buurt van een concentratiekamp, dat op het vroegere speelterrein is verrezen. De fascinatie voor geweld is bij hem al in zijn vroegste jeugd aanwezig, wat onder meer blijkt uit zijn enthousiasme voor de bokser Joe Louis en de geestdrift waarmee hij de gewelddadige passages in de boeken van Karl May leest. Na de oorlog speelt hij viool in een zigeunerorkest. In die tijd ziet en hoort hij hoe het de handlangers van de vijand is vergaan. Mannen die vrijwillig in het leger van de vijand dienden, worden opgepakt. De beulen van weleer worden op hun beurt afgeranseld.
Om te weten hoe het er met de vijand voor staat, reist de man af naar het in puin liggende land van de vijand, waar hij met oud-soldaten spreekt, hun reünies bezoekt, hun herinneringen aanhoort en deze noteert. Daarbij dringen zich de eigen herinneringen aan de oorlog steeds sterker aan hem op en filosofeert hij over de omzetting van die herinneringen in kunst.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
De geschiedenis van de man wordt in de ik-vorm vanuit het heden verteld. Hij kijkt terug op het verleden en probeert zich te herinneren wat hij als jongen kort voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog zag en dacht. Er bestaat, met andere woorden, een grote afstand in tijd tussen nu en toen. Dat wordt door de vertellende ik-figuur ook als zodanig ervaren. Steeds opnieuw tast hij zijn geheugen af naar oorlogsindrukken uit zijn jeugd.
De toch al grote afstand in tijd tussen de vertellende ik-figuur uit het heden en de belevende ik-figuur uit het verleden wordt nog verder vergroot doordat over laatstgenoemde ook heel vaak in de derde persoon enkelvoud wordt verteld.
Er wordt niet alleen op afstand verteld, er wordt ook op afstand gekeken. Als jongetje monstert de man de lelijke kleding van zijn vriendjes, zoals de pullover en de plusfour die zij in die tijd moesten dragen, als een toeschouwer bekijkt hij het
| |
| |
spel der meisjes, gefascineerd observeert hij de handelingen van militairen en geïrriteerd registreert hij het taalgebruik en de luidruchtigheid van de vijand. Hij is een buitenstaander en een eenling. In haardracht en kleding onderscheidt hij zich van de andere jongens. Liever zwerft hij langs de straten dan dat hij op school zit.
| |
Titel
In de titel van het boek staan twee plaatsaanduidingen: de straat en het struikgewas. ‘De straat’ - tevens de titel van een van de prozastukken (p. 132) - wordt geassocieerd met de kindertijd. In die tijd speelde het leven zich grotendeels op straat af. Als jongetje van twaalf, dertien jaar is hij dan menigmaal in een vechtpartij met andere jongens gewikkeld. Het is een periode vol strijd, geweld en heldhaftigheid: ‘Krachten meten. Vechten. Steeds vechten.’ (p. 134) En vochten de jongens niet met elkaar, dan luisterden zij naar de verhalen over geweld of over de op handen zijnde oorlog. ‘De straat’ kan, zogezegd, worden opgevat als een metafoor voor het authentieke, rauwe leven.
De andere aanduiding, ‘het struikgewas’, dat eveneens als titel boven een van de prozastukken (p. 175) prijkt, verwijst naar de plaats waar zich tijdens de Tweede Wereldoorlog gruwelijke dingen hebben afgespeeld. Armando gebruikt daarvoor ook wel de metafoor ‘de plek’, een ogenschijnlijk idyllische plaats, zoals het bos, het struikgewas of de hei, waar echter veel onheil is geschied. Zo herinnert de verteller zich hoe een jongen ergens in het bos een vijandelijke soldaat neerstak en hoe in het struikgewas gevangenen van het concentratiekamp werden begraven, terwijl deze plekken later alleen maar een stukje lieflijke natuur te zien geven.
Als vormen van cultuur en natuur mogen de straat en het struikgewas misschien tegenover elkaar staan, er bestaat tussen beide begrippen wel degelijk een nauw verband. In formeel opzicht wordt dit aangegeven door het nevenschikkend voegwoord ‘en’, alsook door het gebruik van alliteratie. Inhoudelijk stemmen beide begrippen overeen doordat ze, zij het op geheel eigen wijze, verbonden zijn met een gewelddadig verleden.
| |
Thematiek
Een centraal thema in het boek is het gevecht, niet alleen in lichamelijk, maar ook in geestelijk opzicht. Er wordt namelijk gestreden tegen de tijd die, naarmate hij voortschrijdt, het verleden verder naar de achtergrond dreigt te schuiven. Voor die strijd wordt een beroep gedaan op de eigen herinneringen aan de oorlog en op het geheugen van anderen. De omzetting van al die herinneringen in kunst levert opnieuw strijd op: ook het kunstdomein kent zijn ‘eigen wetten en gevechten’ (p. 245).
| |
| |
Eigenlijk is De straat en het struikgewas minder de geschiedenis van een bepaalde persoon dan van een plek. Daar waar jongens ooit voetbalden, verrees in de Tweede Wereldoorlog een kamp en rond diezelfde plek zouden nog weer later straten en huizen worden gebouwd. De natuur heeft moeten plaatsmaken voor de cultuur. Dat wordt betreurd:
‘Ja, het struikgewas van weleer. Het is geen struikgewas meer. Het zijn boompjes of bomen, en dan mag je nog van geluk spreken. Meestal is er helemaal niks meer. Er loopt een snelweg. Of er staan huizen, dat kan ook. Mogen ze misschien?
Nee, ze mogen niet. Van mij mogen ze niet.’ (p. 62)
Maar ook ten aanzien van de natuur heeft de verteller zo zijn bedenkingen. Het struikgewas, de hei, het bos, zij roepen argwaan bij hem op, omdat hij vermoedt - en vaak ook weet - dat er zich in de loop der tijd vreselijke dingen hebben voorgedaan. De schoonheid van de natuur is misleidend: achter haar gaat een verleden schuil vol strijd en geweld, waarvan zij de stille getuige is geweest. Om dit denkbeeld uit te drukken, personifieert Armando de natuur en gebruikt hij de metafoor ‘schuldig landschap’ (o.a. op p. 63 en 187).
Een verschijnsel in de natuur kan door Armando onmogelijk los worden gezien van de geschiedenis. Bij bomen denkt hij niet alleen aan de levende gewassen waarin kinderen klimmen in vredestijd, maar ook aan het brandhout dat ervan werd gemaakt tijdens de oorlog.
‘En de hei. De hei waar het kind ooit bij z'n vader achter op de fiets over het schaterend schelpenpad had gereden, dezelfde hei, die nu naar lijken stonk, naar geweervet.
Dit was hetzelfde landschap. Geen vergissing mogelijk.’ (p. 169)
De hei is voor hem niet alleen een vredig en ongerept natuurgebied, maar ook het terrein waarop de vijand zijn militaire oefeningen hield en waarop soldaten sneuvelden. Hij noemt haar daarom wel ‘een wreed teken’ (p. 26).
De gedachte dat de mens door de geschiedenis wordt voortbewogen, zoals het motto voor in het boek suggereert, keert in verschillende toonaarden terug in het boek. ‘De tijd rolt ons voort, zoals de vijand z'n gevechtswagens’, staat er op p. 254 te lezen. De tijden veranderen en de mensen passen zich daarbij aan:
‘Aan de straatweg langs de kazerne woonden, op enige afstand van elkaar, twee kleermakers die zich toegelegd hadden op het maken van uniformen. Beroepshalve moesten ze zich aan de veranderde omstandigheden aanpassen. Voor de oorlog maakten ze andere uniformen dan in de oorlog, en na de oor- | |
| |
log maakten ze andere uniformen dan in de oorlog. Aan hun uitstalraam kon je zien hoe de tijden veranderden. Zo verdienden ze hun geld, geen mens die het ze kwalijk nam. Nu zijn ze dood.’ (p. 112-113) Door de tijd heen zijn het in het algemeen bevelen die de gedragingen van mensen bepalen: Duitse soldaten handelden in de geest van de bevelen van hun officieren, Nederlandse politiemensen bij het ophalen van joden in die van hun meerderen en zelfs het ‘schuldige landschap’ volgt slechts de bevelen der seizoenen op (p. 187).
| |
Poëtica
Voor Armando geldt dat alle verschijnselen in de werkelijkheid ambivalent zijn. Hij gelooft niet in absolute tegenstellingen als goed of slecht: ‘Al dat geklets over goed en slecht, over zwart en over wit. De ervaring had me geleerd dat er mensen bestonden die zeer goed en mensen die zeer slecht waren, maar de ervaring had me ook geleerd dat het merendeel zich in het rijk der tussentinten ophield. Dat was een verademing.’ (p. 165) Nooit is er bij hem uitsluitend sprake van afkeer van ‘de vijand’. Alles heeft bij hem twee kanten. Zowel het geordende, zoals hij dat aantrof in de padvinderij en in het leger, als het ongeordende, zoals dat in het gedrag van straatjongens, zigeuners en kunstenaars tot uitdrukking komt, oefenen op hem de nodige aantrekkingskracht uit.
Of het nu gaat om een militaire term als ‘borstwering’, om een door militairen gebruikt attribuut als prikkeldraad of om een ‘plek’ in de natuur, zij roepen bij Armando altijd tegenstrijdige gevoelens op, namelijk gevoelens van gruwel èn schoonheid. Het struikgewas is iets idyllisch, maar hetzelfde struikgewas waarin gevechtshandelingen hebben plaatsgevonden, is voor zijn gevoel veranderd: ‘Dit was een en dezelfde plek, maar in de herinnering is de plek van het geweld haast nog mooier dan toen hij idylle was.’ (p. 246) De paradoxale toestand die dan ontstaat, is dat de auteur argwanend tegenover de schoonheid staat en er juist zijn hele leven aan zal wijden. Schoonheid, hetzij die van de natuur hetzij die van de kunst, heeft twee gezichten: zij is verraderlijk en tegelijkertijd in staat troost te bieden.
Armando houdt zich bij voorkeur op in ‘grensgebieden’, zowel wat ruimte en tijd betreft, als genre. Hij is bij uitstek gefixeerd door de ‘bosrand’, het overgangsgebied waar zich gruwelijke oorlogstaferelen hebben afgespeeld. Hij is gebiologeerd door de herinnering, waar verleden en heden samenkomen en die met behulp van de verbeelding gestalte heeft gekregen in De straat en het struikgewas, dat zich beweegt tussen ‘fictie’ en ‘non-fictie’. Aan de ene kant bevat het boek tal van autobiografische beschrijvingen en verwijzingen, zoals naar de tijd waarin de auteur opgroeide in een arbeidersmilieu in de
| |
| |
buurt van de Amsterdamse ‘Pijp’, maar vooral naar het concentratiekamp in de buurt van Amersfoort, zijn vroegere woonplaats, waar hij als kind zulke vreselijke dingen zag. Tegelijkertijd zijn de autobiografische ervaringen tot fictie omgesmolten.
| |
Stijl
In stukken als ‘De vader’ en ‘De vijand’ wordt steeds een ander facet uit het leven van de jonge hoofdpersoon geschetst. Het gaat daarbij niet om volledige en afgeronde portretten van bijvoorbeeld de vader of de vijand. Integendeel, elk stuk is opgebouwd uit losse, door witregels afgebakende notities, die het resultaat zijn van waarneming, herinnering, overweging of optekening, waarbij in het midden wordt gelaten of er sprake is van een gefingeerde dan wel een geciteerde dialoog. En zoals nagenoeg alle personen in het boek, blijven ook de geciteerden anoniem.
Armando bedient zich stelselmatig van zulke referentieel onbepaalde aanduidingen als ‘de straat’, ‘het struikgewas’, ‘de plek’, ‘de vijand’ en ‘de zigeuner’. Soms wordt een dergelijke aanduiding in het boek geïdentificeerd. Met ‘de vijand’ bijvoorbeeld wordt, zij het slechts bij uitzondering, expliciet verwezen naar ‘de duitser’ (p. 102). Op zichzelf gaat het daarbij nog altijd om een zeer generaliserend begrip. In andere gevallen ontbreken zelfs deze verwijzingen. Wel valt met behulp van buitentekstuele gegevens - de biografie van Armando en diens andere werk - te achterhalen waarom het precies gaat. Zo weten wij dat Armando kort na de Tweede Wereldoorlog in het zigeunerorkest van Tata Mirando viool speelde. Met behulp van De geschiedenis van een plek (1980), een samen met Hans Verhagen voor de vpro-televisie gemaakte documentaire, kunnen wij ook ‘de plek’, ‘de straat’ en ‘het struikgewas’ identificeren als de omgeving van het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, in de buurt waarvan Armando als kind heeft gewoond. Het is echter de vraag of het erg opportuun is na te gaan waarnaar ‘de plek’ verwijst of wie er met ‘de vijand’ is bedoeld.
| |
Context
Nagenoeg het hele oeuvre van Armando is bepaald door de Tweede Wereldoorlog en voor een niet gering deel bestaat zijn werk uit het optekenen van uitspraken van getuigen uit die tijd: De SS'ers (1967) bevat een aantal interviews met Nederlandse vrijwilligers in Duitse dienst, Uit Berlijn (1982) en Machthebbers (1983) bevatten herinneringen van Duitsers aan deze periode. In deze werken, alsook in Dagboek van een dader
| |
| |
(1973) en Aantekeningen over de vijand (1981), past Armando het procédé van de abstrahering toe. Het paradoxale in zijn werkwijze zit hem daarin dat boventijdelijke abstracties in een historisch kader worden geplaatst. Dat is als volgt te verklaren. Ook al verandert een ‘plek’ uiterlijk, ze blijft in de herinnering onveranderd voortbestaan als geheimzinnig teken van geweld. Zo heeft ook ‘de vijand’ in de geschiedenis weliswaar diverse gestalten aangenomen, maar door de tijd heen roept het begrip ‘vijand’ dezelfde, vaak tegenstrijdige gevoelens op.
Behalve het abstraheringsprocédé hebben deze boeken met De straat en het struikgewas gemeen dat daarin de posities van daders en slachtoffers of sterkeren en zwakkeren als omkeerbaar worden voorgesteld. Als de tijd verandert, worden daders slachtoffers en andersom. Zo wordt over de fysiek zwakke jongens uit de jeugd van de man opgemerkt dat hun tijd nog wel zou komen: ‘Ze gingen studeren en werden de baas. Ze beschikten over veel meer wapenen dan de anderen ooit gehad hadden.’ (p. 135)
Op grond van de door Armando gebruikte typeringen en abstracties en diens opvatting over de schoonheid van het lelijke en het gruwelijke, is zijn werk nogal eens in verband gebracht met de Romantiek. Dat geldt evenzeer voor het werk van Louis Ferron en dat van de twintigste-eeuwse Duitse auteur Ernst Jünger, ‘de romanticus van de dood op het slachtveld’, met wie Armando vaak in één adem wordt genoemd. Met deze schrijvers deelt Armando ook zijn ambivalente literatuuropvatting.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Een aantal critici, onder wie Hans Warren, heeft opgemerkt dat De straat en het struikgewas duidelijker autobiografisch en meer verhalend is dan Armando's vroegere werk. Van Deel en De Vos spreken zelfs van een chronologisch opgebouwde en in thematische hoofdstukken uiteenvallende ‘roman’.
Het boek heeft slechts enkele tegengestelde reacties opgeroepen. Van Deel, die vol lof is over deze ‘schitterende roman-in-fragmenten’, noemt de opmerkingsgave bij de dialogen onovertroffen en spreekt zijn waardering uit voor ‘de van korte kanttekeningen voorziene observaties’. Heumakers daarentegen meent dat de fragmentarische werkwijze die Armando ook in eerder werk toepaste, hier en daar tot een maniertje is geworden, ‘dat gewicht moet geven aan op zichzelf weinig saillante observaties’. Tegen het vermeende bezwaar dat Armando teveel in herhaling valt, hebben Anthony Mertens en
| |
| |
Gerrit Jan Zwier ingebracht dat de herhalingen in het werk van Armando functioneel zijn, gezien zijn pogingen greep te krijgen op het verleden, iets dat hem telkens weer ontglipt.
In grote lijnen zijn de critici het erover eens dat het om een fascinerend boek gaat. De lezers blijkbaar ook als wij mogen afgaan op het aantal drukken dat het boek in relatief korte tijd heeft beleefd: in mei 1988 verscheen de eerste druk, in maart 1990 een tweede en in mei van datzelfde jaar verscheen het als Bezige Bij-pocket nr. 71. De waardering voor De straat en het struikgewas bleek een jaar na het verschijnen van het boek nogmaals toen Armando er de Multatuliprijs 1989 voor ontving.
Voor deze bespreking is gebruikt gemaakt van:
Armando, De straat en het struikgewas. Eerste druk, Amsterdam 1988.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
T. van Deel, De tijd gaat erg tekeer. In: Trouw, 13-5-1988. Ook in: Een Jaar Boek. Overzicht van de Nederlandse en Vlaamse literatuur 1988. Samengesteld door Aad Nuis, Jaap Goedegebuure en Jos Borré. Amsterdam 1988, p. 56-59. |
Marjoleine de Vos, Alles beter dan bretels. Roman van Armando zonder ontboezemingen. In: NRC Handelsblad, 27-5-1988. |
Arnold Heumakers, Een schreeuw van schrik tussen nu en toen. Armando in verzet tegen de onverbiddelijke tijd. In: De volkskrant, 27-5-1988. |
Frans de Rover, Wachten op de blindheid van de stilte. Armando's verzet tegen de onbetrouwbaarheid van de tijd. In: Vrij Nederland, 4-6-1988. |
Hans Warren, Autobiografisch boek van Armando. In: Provinciale Zeeuwse courant, 4-6-1988. |
Anthony Mertens, Armando's fenomenologie van de stoerheid. In: De groene Amsterdammer, 8-6-1988. |
Koos Hageraats, Armando in gevecht met de tijd. De leerschool van straat en struikgewas. In: De tijd, 17-6-1988. |
Gerrit Jan Zwier, Schuldig bos. In: Leeuwarder courant, 15-7-1988. |
Robert Anker, De schreeuw van schrik tussen toen en nu. In: Het parool, 11-8-1988. |
Johan Velter, De mens, hij moordde voort. In: Knack, 14-9-1988. |
Han Foppe, ‘Vechten. Was dat het leven?’ Over het geweld in Armando's literaire werk (1951-1988). In: Bzzlletin, nr. 173, februari 1990, p. 31-38. |
lexicon van literaire werken 14
mei 1992
|
|