| |
| |
| |
Robert Anker
Een soort Engeland
door Kim Gorus
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In 2001 publiceert Robert Anker (* 1946 te Oostwoud) Een soort Engeland. Het boek is heel wat dunner dan Ankers lijvige romandebuut Vrouwenzand (1998). Het telt 268 bladzijden en is onderverdeeld in dertien hoofdstukken. Onder de titel op de kaft staat de genreaanduiding ‘roman’. Er verschenen in 2001 en 2002 in totaal vier identieke drukken van Een soort Engeland. In 2002 ontving Anker de Libris Literatuurprijs voor deze roman. Op de achterflap staat een korte introductie tot de inhoud en de thematiek van het verhaal: ‘Een soort Engeland verraadt tot in zijn vezels een diepe hunkering naar werkelijke ervaring, naar een waarachtig leven, naar een doorleefde aanwezigheid in de wereld.’ De roman, zo lees je, handelt over een acteur die zijn greep op de werkelijkheid heeft verloren. De verwijzingen naar de schijnwereld van het theater worden weerspiegeld door de kaft van het boek: op de voorkant prijkt een foto van de keizerlijke loge van het Gran Teatro La Fenice in Venetië, dat in 2001 in de steigers stond. Het Gran Teatro La Fenice verwijst naar de rijkdom van het theater, maar ook naar het verval, aangezien het gebouw verschillende keren geteisterd werd door brand. Een soort Engeland eindigt trouwens net als een toneelstuk: het laatste hoofdstuk heet toepasselijk ‘Doek’. Het motto van het boek, ‘Freedom tastes of reality’, (ontleend aan de musical Tommy (1969) van The Who) benadrukt het verlangen van het hoofdpersonage naar vrijheid en authenticiteit.
| |
Inhoud
David Oosterbaan is een gevierd acteur die op middelbare leeftijd geconfronteerd wordt met zijn aan drugs verslaafde dochter Laura. David, die vrouw en kind dertig jaar eerder achterliet om zich op het toneel te storten, besluit om Laura te bevrijden uit haar ‘wezenloze schijnbestaan’: ‘Redden, denkt hij, ik moet haar redden. Ik moet haar terugvoeren naar het echte leven.’ David heeft echter zelf maar weinig voeling met het ‘echte leven’. Zijn jeugdig engagement heeft plaats ge- | |
| |
maakt voor wereldvreemdheid en egocentrisme, met alle gevolgen: zijn schulden stapelen zich op, zijn relatie met Annelies loopt op de klippen en op de koop toe dreigt zijn woonboot weggesleept te worden. Ook Davids toneelcarrière loopt niet van een leien dakje. Tijdens de repetities van Thomas Schwaigls Theatervernietiging of 360 jaar te laat komt hij herhaaldelijk in conflict met zijn regisseur en medeacteurs. Tot overmaat van ramp wordt hij hopeloos verliefd op zijn toneeldochter Lena, die hem resoluut afwijst. Van Davids voornemen om Laura te redden komt bijgevolg maar weinig terecht. Hij vergeet belangrijke afspraken of laat zich misleiden door zijn leugenachtige dochter. Als de Surinaamse gemeenteambtenaar Brian Reemnet David opwacht op zijn boot, komt zijn ondergang in een stroomversnelling. Deze vreemde figuur wijst David op zijn rechten en plichten aan de hand van een tocht door de onderste regionen van de Amsterdamse samenleving. Brian dwingt David zo te reflecteren op zijn eigen, oppervlakkige leven.
Door de confrontatie met Laura denkt David steeds vaker terug aan zijn kindertijd, toen hij nog Henk heette en werkelijk ‘aanwezig’ was. Deze periode wordt hoofdzakelijk verbeeld door het mythische stadje M.: ‘De Oosterhaven als aardse eeuwigheid, waar een geromantiseerd verleden en een gedroomde toekomst bekleed zijn met het goudstof van de avondzon of liggen te blinken in een schoongeschrobde ochtend als uit het open raam van een zeventiende-eeuws huis spinetmuziek waait die alleen in Davids oren is te horen, waar zeilboten traag als zwanen de haven binnen drijven en stemmen over het water klinken.’ David beseft gaandeweg dat hij zijn hele leven gevlucht is in een ketting van opeenvolgende rollen en relaties, zodat er uiteindelijk niets van dat leven overblijft: ‘Niemand is hij geweest. En nergens. Niemand en nergens. Geen aanwezigheid, geen herinnering. Leven vergooid.’ Bij de première van Theatervernietiging of 360 jaar te laat valt hij volledig uit zijn rol: hij kan geen woord meer uitbrengen en wordt onwel. Als David de dag erop ontwaakt, merkt hij dat zijn boot wordt weggesleept, met Brian aan het stuurwiel. Of deze rit zal leiden tot Davids verlossing of zijn definitieve ondergang blijft onduidelijk.
| |
Interpretatie
Titel
De titel van het boek verwijst naar het toneelstuk Is dit Engeland?, waarin David meespeelt. David vertolkt de rol van Paul, een man die de sleur van ‘Het Dagelijks Leven’ tracht te omzei- | |
| |
len, maar daartoe al zijn idealen overboord gooit. Net als David zelf heeft Paul zijn ‘[k]inderen in de steek gelaten, vrienden niet meer gebeld’ en zijn ‘werk verwaarloosd’. Zoals een boer zich de bourgeoisie droomt, zo had hij zich een clichématig ‘soort Engeland’ voor ogen gehouden: ‘Een landhuis en een gazon waar vrienden croquet spelen, koele wijn, luwte.’ Die droom resulteert in algehele ‘mentale dakloosheid’, die op het toneel gesymboliseerd wordt door een losgeraakt tentzeil. Is dit Engeland? is tevens een bestaand toneelstuk van Anker uit 1992, dat in 2004 in een beperkte oplage verscheen bij uitgeverij De Buitenkant.
Anker zinspeelt via de verwijzingen naar Engeland op het kinderliedje ‘Witte zwanen, zwarte zwanen’. De voornaamste strofe gaat als volgt: ‘Witte zwanen, zwarte zwanen / Wie gaat er mee naar Engeland varen? / Engeland is gesloten / De sleutel is gebroken / Is er dan geen timmerman / Die de sleutel maken kan?’ Anker refereert letterlijk aan ‘Witte zwanen, zwarte zwanen’ in de roman Vrouwenzand. Het hoofdpersonage Paul Masereeuw vertelt hoe hij heeft ‘meegevaren’ met de kraakbeweging toen ze ‘een zwaan’ was, in de hoop dat ze hem ‘in een of ander Engeland zou brengen’, maar net als in het liedje werd ‘de sleutel (...) gebroken’. Engeland - ook te lezen als ‘engelland’ - is in die zin een metafoor voor een ontoegankelijk geworden plek of toestand. In Een soort Engeland wordt die plek gelijkgesteld met het stadje M., ‘begrepen als een geestelijke positie’. Zoals de titel Is dit Engeland? suggereert, probeert David de intensiteit van zijn ervaringen in M. terug te vinden in de ‘verhevigde realiteit’ van het toneel. Op de planken ‘raakt’ de acteur kortstondig ‘aan het bestaansmysterie’. ‘Misschien,’ stelt David in een interview met De Z. Courant, ‘is het [theater] wel het leven zelf, maar dan op een hoger, realistischer niveau.’ Toch brengt zijn leven als acteur hem juist verder weg van de realiteit.
| |
Thematiek
De voortdurende spanning tussen schijn en zijn vormt het hoofdthema van Een soort Engeland. Deze spanning wordt hoofdzakelijk uitgewerkt via de toneelcarrière van David Oosterbaan. Als jonge twintiger is David geïnteresseerd in maatschappelijk geëngageerd toneel. Geïnspireerd door de ideeën van Antonin Artaud en Bertold Brecht willen David en zijn vrienden van de Werkgroep Nederlands Toneel de toeschouwer een ‘metafysische ‘kleun’ ‘toedienen. ‘Het toneel,’ meent Davids vriend Arthur, ‘is er bijzonder geschikt voor om ons valse bewustzijn op te helderen, om de schijn door te prikken.’ In navolging van Artaud brengen ze een theater van de roes, waarin maatschappelijke beperkingen worden opgeheven. Nadat David de toneelschool vroegtijdig verlaat, vanwege zijn
| |
| |
aanhoudende verzet tegen het psychologisch realistische gedachtegoed van Stanislavski, is hij gedurende enkele jaren de frontman van de geëngageerde theaterrockgroep Aan de Bak. Het experiment moet hier wijken voor de boodschap: ‘Niet originaliteit was het doel maar effect.’ Davids geloof in de goede zaak is echter nogal twijfelachtig. Terwijl hij de problemen van jonge moeders bezingt, voedt zijn vrouw Anneke hun dochter Laura alleen op. Geërgerd door het amateurisme van het vormingstheater, ruilt David de strijdcultuur geleidelijk in voor het burgerlijke theater. In de jaren negentig speelt hij dan zijn grote rollen: Hamm in Beckett' s Eindspel, Shakespeare' s Hamlet - ‘de Rol der Rollen’ - en Bruscon in Thomas Bernhards De theatermaker. Als David later terugblikt op zijn vroegere toneelperiode, vindt hij het ‘[o]nbegrijpelijk dat hij tien jaar lang had geloofd dat het theater - de illusie van het theater! - geschikt zou zijn om iets in de samenleving te veranderen.’ David verkiest voortaan ‘de illusie van het theater’ boven de werkelijkheid.
De wereld van de schijn slorpt David zodanig op, dat zijn ‘echte’ leven begint te lijken op een toneelstuk. Zijn kitscherige interieur bestaat gedeeltelijk uit afgedankte decorstukken. Davids garderobe hoort dan weer thuis in het theater van de wansmaak: ‘Zie wat hij nu weer aanheeft (...): een bruine heupbroek met flare-pijpen, een tricootje met korte mouwen en een polokraag, oranje-paars-geel gestreept en uiteraard te kort voor zijn buik, en daarboven een lichtblauw jasje van kunstleer.’ Zijn niet-aflatende pose toont zich vooral in zijn taalgebruik. Als een onverbeterlijke aansteller verwerkt hij voortdurend ‘Shakespeartjes’ in zijn oeverloze monologen. David gebruikt zelfs het verhaal van zijn eigen dochter als een hulpmiddel om Lena te verleiden: ‘Met geen pen te beschrijven, zal hij later tegen Lena zeggen, die hij probeert te weken, zacht te maken, ontvankelijk voor zijn doorlucht persoon, met de treurige komedie van zijn dochter.’
Annelies slaat in haar laatste ruzie met David de spijker op de kop: ‘Altijd ben jij aan het woord. Woorden, woorden, woorden. Pathologisch is het. Alsof je niet bestaat als je niet kunt praten.’ Aan het einde van het boek echoot David deze woorden aan de hand van een citaat uit Hamlet: ‘Wat heb ik nog te zeggen, denkt David. Words, words, words.’ Hij merkt dat zijn opgevoerde toneeltjes steeds vaker hun doel missen. Als hij na een arrogante opmerking slaags raakt bij een Groningse friettent, mompelt David: ‘De tekst is mislukt’. Deze uitspraak is op zijn beurt een citaat uit het stuk Loopkring (werktitel) van de Werkgroep Nederlands Toneel. Op deze manier wordt gesuggereerd dat er voor David geen werkelijkheid
| |
| |
meer bestaat buiten de fictie of taal. Die suggestie wordt versterkt door zijn associatieve stroom aan vriendinnen: na Anneke heeft David een relatie met respectievelijk Akke, Adriënne, Ariane, Annego, Alma, Alida, Annelies en Lena. Lena sluit de cirkel door de associatie met Laura en met Lyda, Davids eerste grote liefde uit M. De namen die met een A beginnen volgen elkaar erg snel op, in tegenstelling tot meer ingrijpende liefdes als Lyda, Laura en Lena. De letter A suggereert dan ook dat al deze namen slechts het begin zijn van een lange reeks.
Davids levensloop vertoont bovendien opvallende gelijkenissen met zijn toneelrollen. Zo ziet hij Laura terug op het moment dat hij wordt voorgesteld aan zijn toneeldochter Lena in Theatervernietiging of 360 jaar te laat. Daarnaast lijkt David sterk op het personage Paul, ‘de man alleen’, uit Is dit Engeland? De rol van de theatermaker Bruscon ‘past’ hem zelfs ‘als een handschoen’. David vereenzelvigt zichzelf zo sterk met Bruscon dat hij na een reeks voorstellingen in een psychiatrische instelling belandt met symptomen van zelfverlies. Naar het einde toe gedraagt hij zich steeds meer als de dolende ‘Onbekende Acteur’ die Hamlet speelt uit Theatervernietiging of 360 jaar te laat. Davids schijnbestaan wordt voornamelijk in verband gebracht met de existentiële twijfel van Hamlet. David interpreteert Hamlets twijfel als de keuze tussen intens leven of niet leven: ‘Niemand wil dat zijn leven voorbijgaat in de schijn van een onopvallend burgermans bestaan, iedereen wil groots en meeslepend leven. Een hartstochtelijk bestaan, of helemaal niet - daar gaat het om.’ Hij denkt via zijn toneelleven voor het eerste te kiezen, al wijzen verschillende elementen op het tegendeel. Zo beschouwt hij zichzelf als een man zonder eigenschappen of doopt hij zijn woonboot om tot ‘De Aak Zonder Naam’. David belichaamt in dat opzicht de dubbelzinnige status van de acteur: hij is nadrukkelijk aanwezig, maar tegelijkertijd is hij slechts een lege huls. David stelt hierover: ‘De acteur leeft in een staat van zonde. Hij is non-productief, hij bootst alleen maar na wat er is. Hij imiteert de schepping, hij levert er geen bijdrage aan.’ Hamlet en David worstelen bovendien beiden met hun vaderrol. Net zoals Hamlet er niet in slaagt de moord op zijn vader te wreken, is David niet standvastig genoeg om zijn dochter hulp te bieden. De enige
daden die hij stelt spelen zich af op het toneel.
| |
Mythologie
De thematiek van schijn en zijn wordt veelvuldig verbonden met de mythe van Orpheus en Eurydice. Volgens deze mythe mag Orpheus zijn geliefde Eurydice terughalen uit het dodenrijk op voorwaarde dat hij niet omkijkt bij het verlaten van de onderwereld. Orpheus kijkt toch om en veroordeelt Eurydice onherroepelijk tot de dood. Een soort Engeland kan be- | |
| |
schouwd worden als een hedendaagse versie van deze mythe. David geeft zichzelf de opdracht zijn dochter terug te halen uit haar onwezenlijke bestaan: ‘Hij, Orfeus Oosterbaan, zal zijn dochter wegvoeren uit het schimmenrijk, terug naar de echte wereld, waar de zon schijnt, de bloemen geuren, een beekje lispelt in het gras.’ Deze taak brengt hem tot in de diepste kringen van de hel: ‘Laura is de kelder onder de werkelijkheid, een onderwereld van schimmen, die hun onverbrekelijke kringen draaien in een stervend licht.’ David wordt via zijn dochter gedwongen om terug te blikken op zijn eigen vergeten verleden. Op weg naar Laura, naast het rusthuis Tabitha, kijkt David om naar een stem ‘die hem vaag bekend voorkomt’. Deze terugblik betekent zijn ondergang. Zonder het zelf te beseffen, drijft hij af naar het westen, hoewel zijn naam, Oosterbaan, het tegendeel laat vermoeden.
Naast de verwijzing naar de Orpheusmythe refereren nog een heleboel andere elementen aan de onderwereld. Zo vergelijkt David Laura met Tabitha, een vrouw die door Petrus uit de dood werd gewekt. Wanneer David verhuist naar de commune ‘Et In Arcadia Ego’ van zijn vriendin Alma, steekt hij onderweg de Lethe - de rivier der vergetelheid in de onderwereld - over. Aan de daaropvolgende periode van rust komt al snel een einde als hij in een café de reclamemaker Pieter de Kwaadsteniet ontmoet. Deze demon of ‘Beëlzebub’ wakkert de speeldrift in David opnieuw aan. Davids regressie komt vooral tot uiting in zijn gebrekkige tijdsbesef, een cliché in de literaire hellevaart. David draagt nooit een horloge, omdat hij naar eigen zeggen de tijd aan zijn arm niet kan verdragen. Wanneer hij beseft dat Lena zijn liefde nooit zal beantwoorden, rijdt hij weg alsof hij ‘op de hielen wordt gezeten’ door de duivel van de Tijd. Op het dieptepunt van Davids ondergang zijn de cijfers van zijn digitale wekker zelfs helemaal verdwenen
De rol van Brian in deze hellevaart is erg dubbelzinnig. Langs de ene kant ontpopt hij zich als een wakende engel die David weer op het rechte pad helpt. Hij regelt Davids gas- en elektriciteitsrekeningen, zorgt voor een schuldsanering en helpt hem met de begeleiding van zijn dochter. Brian spelt David ook geregeld de les. Als een belerende gids veroordeelt hij Davids escapisme: ‘Jij hebt je dorp verloochend, je afkomst, je eerste en zuiverste ervaring van het leven, en dat is je ziel. Jij bent een lege huls, een man met een lege maag, die hongert naar ervaring, naar authenticiteit.’ Langs de andere kant blijkt Brian zelf betrokken bij een heleboel louche zaakjes. Hij deelt drugs uit aan verslaafde jongeren en in een café bedreigt hij iemand met een pistool. Davids ‘duistere leidsman’ heeft onmiskenbaar toegang tot de onderwereld waarmee hij David con- | |
| |
fronteert. Zelf stelt hij zich voor als ‘de noodzakelijke engel’.
De noodzakelijke engel is afkomstig uit het gedicht ‘Angel surrounded by paysans’ van Wallace Stevens (The Auroras of Autumn, 1950). In dit gedicht verschijnt een engel die een nieuw licht werpt op de realiteit: ‘I am the angel of reality, / Seen for a moment standing in the door. (...) / Yet I am the necessary angel of earth, / Since, in my sight, you see the earth again’. Stevens herneemt deze engel later in de titel van zijn essaybundel The Necessary Angel. Essays on Reality and the Imagination (1951). De dichter stelt in deze bundel dat de verbeelding alle levenskracht verliest als ze niet langer verbonden is met de realiteit.
Zo beschouwd, is Brian de engel die David moet terugvoeren naar de realiteit. Een soort Engeland problematiseert op die manier de verhouding tussen het theater en de werkelijkheid. Het theater wordt afwisselend een ‘complete tegenwereld’ en een ‘verhevigde realiteit’ genoemd. Wanneer Brian David in aanraking brengt met de onderbouw van onze ‘preteconomie’, denkt David: ‘(...) Koning Lear die mompelt bij de wrakstukken van zijn leven, maar dit is de basis, ontkend, vernederd, onderbetaald. Hamlet aarzelt en aarzelt maar, “filosofeert” over zijn of niet zijn, maar zonder dit hier (...) is er niets, helemaal niets.’ Anker stelt zo het maatschappelijke isolement van de acteur of kunstenaar ter discussie.
| |
Verteller
Een soort Engeland heeft een traditionele, alwetende verteller die over zijn personages spreekt in de derde persoon. Hij staat buiten het verhaal, maar weet wel wat David denkt en voelt. Af en toe blikt hij vooruit op de feiten. Als David ongeduldig op zijn dochter staat te wachten, stelt de verteller: ‘O David, dat weet je nog niet, maar tijd is zo'n schimmig begrip in de wereld van je dochter.’ In het laatste hoofdstuk levert hij rechtstreeks commentaar op het leven van David: ‘Hij zal nog verder trekken door het zand, natuurlijk, al heeft hij de laatste oase gemist en al was dat wellicht zijn bestemming: het punt te bereiken waarop HET ophield, afbrak, voorbij was. Omdat niet alles door kan gaan. Niemand die weet waarom dat zo is. Vaak komen we er pas veel later achter, dat het jaren geleden al gestopt is.’ Toch treedt de verteller zelden nadrukkelijk op de voorgrond. Meestal geeft hij het woord aan David, die maar niet kan ophouden met praten.
| |
Stijl
De stijl van Een soort Engeland is erg overdadig. David is een kei in het opvoeren van uitgesponnen monologen, waarin hij dweept met citaten en moeilijke woorden. Soms is zijn taalgebruik ronduit potsierlijk. Hij gebruikt meervoudsvormen als ‘gerania’, ‘valia’ en ‘cacti’. Davids reilen en zeilen wordt dan ook toepasselijk weergegeven in lange, gedetailleerde beschrij- | |
| |
vingen. De stilistische overdaad hangt samen met de veelheid aan taalregisters. De verschillende personages worden opgevoerd in hun eigen spreektaal. De gemeenteambtenaar Brian spreekt af en toe met een Surinaamse tongval. Over zijn bijnaam Prik legt hij uit: ‘Ik oewee' nie' waarom ze meï Prik genoemd 'ebben, 'oor. Meïn oepa noemde meï alteed so, weet juh, meïn gaanta.’ Laura' s buurman Mohammed hanteert een Marokkaans gekleurd Nederlands: ‘Iz nit goed mt Lra, è? Iz erg jamr want ze iz een gde meizje, abzluut. Mr drk op de trap, è. Drk, drk.’ David houdt er zelf ook van om andere accenten te imiteren. De Antwerpse Lena wordt door hem verwelkomd in haar eigen dialect: ‘Lenoatje, kind, welkom, het is natuurlijk helemaal niet nodig, nochtans gaat dit nu uw eerste echte rol zijn èh? En wij zijn zeer content met u.’
Anker integreert bovendien verschillende genres in zijn roman: tussen de prozateksten staan afwisselend toneelfragmenten, songteksten, brieven en politieke slogans. De veelheid aan beschrijvingen, genres en registers benadrukt het belang van taal voor David. Hij gebruikt de taal als een middel om te blijven ‘stromen’, om stilstand tegen te gaan. Als David uiteindelijk geen woord meer kan uitbrengen, blijft het onduidelijk of hij daardoor ophoudt of net begint te bestaan. Op Brians vraag of hij zijn ‘tong feloren’ is ‘of so’, antwoordt David in zichzelf: ‘Ja, (...) tong verloren, land verloren, alles verloren. Alles gewonnen.’
| |
Context
Robert Anker debuteerde eind jaren zeventig als dichter. Voor zijn romandebuut in 1998 publiceerde hij al enkele verhalenbundels als De thuiskomst van kapitein Rob. Twee novellen en een brief (1992) en Volledig ontstemde piano (1994). Anker publiceerde in totaal drie romans, die inhoudelijk nauw samenhangen. Zowel Vrouwenzand als Een soort Engeland handelt over een volwassen man op drift die mijmert over zijn verloren jeugd en idealen. In Hajar en Daan (2004) wordt het hoofdpersonage Daan door zijn liefde voor de Marokkaanse Hajar geconfronteerd met zijn oppervlakkige genotzucht. De drie romans verwijzen bovendien geregeld naar elkaar. Zo worden de figuren Brian en David kort vermeld in Hajar en Daan. In Een soort Engeland wordt gesuggereerd dat het slecht afloopt met de advocaat Paul Masereeuw uit Vrouwenzand: ‘Jaren later zal Paultje Masereeuw overigens van de aardbodem verdwijnen zonder een spoor na te laten. Geliquideerd? Ondergedoken?’
Anker maakt daarnaast vaak toespelingen op bestaande fei- | |
| |
ten en figuren. In Een soort Engeland komt David in contact met theatericonen als Gerardjan Rijnders en Ellen Vogel. In een interview met Aleid Truijens stelt Anker over de dubbelzinnige relatie tussen feit en fictie: ‘Ik vind dat prikkelend, (...) dat aanschurken tegen de werkelijkheid, in een roman die ook op een opzichtige manier niet “echt” is.’ Deze dubbelzinnigheid wordt nog eens versterkt door het autobiografische gehalte van Ankers werk. In schetsen als Innerlijke vaart: zomerdagboek (2005) of Negen levens: een dorp als zelfportret (2005) vertelt Anker uitvoerig over zijn jeugdige uitstapjes naar M. (Medemblik) of over de oprichting van de Werkgroep Nederlands Toneel. Tegelijkertijd relativeert Anker de autobiografische waarde van zijn werk. Het motto van Negen levens: een dorp als zelfportret luidt immers: ‘We willen geen geheugen dat de waarheid vertelt, we willen een geheugen dat ons gelukkig maakt.’ (Koos van Zomeren).
Het prozawerk van Anker wordt meestal vergeleken met de generatieromans van A.F.Th. van der Heijden, al is Anker daar niet echt blij mee: ‘Hij [Van der Heijden] is een sprookjesverteller, denk ik, hij wil de poëzie eruit slepen, ik niet. Ik ben uiteindelijk op een waarheid uit. Ik wil confronterend zijn.’ (interview Truijens). De verwarring tussen theater en werkelijkheid verbindt Een soort Engeland met de roman Hoogste Tijd (1985) van Harry Mulisch. Zelf houdt Anker van het werk van W.F. Hermans en Gerrit Krol. Daarnaast is hij een groot bewonderaar van theaterschrijvers als Antonin Artaud, Samuel Beckett en Harold Pinter. Zoals Kester Freriks vermeldt, klinkt Pinters stuk Een soort Alaska (A kind of Alaska) (1982) mee in de titel van Een soort Engeland. Ankers werk past niet echt in een welbepaalde groep of stroming. Centraal staat de zoektocht naar waarheid en een geromantiseerd verleden dat contrasteert met het mistroostige, grootstedelijke heden. Deze zoektocht is doorspekt met talrijke inter- en intratekstuele verwijzingen, surrealistische scènes en kleurrijke dialogen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Een soort Engeland werd over het algemeen zeer positief onthaald in de pers. De roman wordt vooral geprezen voor zijn veelzijdigheid. Mirjam van Hengel stelt dat de verschillende verhalen, thema's en taalregisters op overtuigende wijze met elkaar vervlochten zijn: ‘Een soort Engeland is daarmee een rijke, overweldigende, bijna overvloeiende roman - precies: zo'n beetje als het leven zelf.’ ‘De lust van het schrijven,’ zo meent Solange Leibovici in De Groene Amsterdammer, ‘spat van de bladzijden af.’
| |
| |
Ook andere recensenten als Jos Borré (De Morgen), Thomas van den Bergh (Elsevier), Alle Lansu (Het Parool / De Standaard), G.F.H. Raat (Ons Erfdeel) en André Matthijsse (Haagsche Courant) hebben alleen maar lof voor Ankers tweede roman. Zelfs Max Pam, die Vrouwenzand eerder de grond in boorde, herziet zijn mening over Anker: het ‘barokke taalgebruik’ past volgens Pam perfect bij de overdadige toneelwereld van Een soort Engeland. T. van Deel gewaagt in Trouw van ‘Ankers magnum opus’: ‘Het is allemaal verbeelding, theater, nog steeds, maar wat een meerstemmigheid, een dolle boel, een existentiële aandrift ligt er aan dit schitterende boek ten grondslag.’ In het juryverslag van de Libris Literatuurprijs 2002 klinkt het: ‘Afwisselend rustig en exorbitant ontrolt zich het leven van David Oosterbaan in scènes, alinea's en zinnen die glansrijke en prikkelende beelden oproepen. Ook al mag “de inhoud” volgens Oosterbaan uiteindelijk vervluchtigen en niet als een anker in de wereld staan, Anker zorgt dat de inhoud ondertussen toch overvloedig en dwingend langskomt.’
Annemiek Neefjes is lovend over Ankers stijl, maar vindt dat de figuur van David niet genoeg wordt uitgediept: ‘De buitenkant vertroebelt het zicht nogal eens op Oosterbaans binnenkant.’ Een handvol recensenten ergert zich aan Ankers stilistische overdaad. Bart Vervaeck haalt uit naar het gebrek aan suggestiviteit: ‘In een overdadige, bijna schreeuwerige taal wordt alles in het lang en het breed uitgelegd en toegelicht.’ Vervaeck prijst de roman wel voor zijn engagement en veelzijdigheid. Hans Warren, daarentegen, verwijt de schrijver een gebrek aan stijl én visie: ‘Nergens valt iets van een visie te bespeuren, of ook maar een duidelijke lijn. Het verhaal is daarom even zwalkend als het bestaan van de hoofdpersoon.’ De auteur zelf ziet dat helemaal anders: ‘Eigenlijk ben ik beeldend kunstenaar, denk ik wel eens koket. Jawel, ik heb visie, ik zie precies voor me zoals het zou moeten. Maar jammer genoeg kan ik niet tekenen.’ (interview Truijens).
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Robert Anker, Een soort Engeland, eerste druk, Amsterdam 2001.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
R.L.K. Fokkema, Robert Anker. In: Ad Zuiderent, Hugo Brems, Tom van Deel (red.), Kritisch Lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur, Groningen, aanvulling februari 1991. (over Ankers oeuvre tot 1990) |
Koen Vergeer, Ontheemde beelden kraken nu mijn hoofd. Over Robert Anker. In: Ons Erfdeel, nr. 2, 1998, jrg. 41, p. 225-230. (over Ankers werk tot 1996) |
Annemiek Neefjes, Het publiek moet jankend de zaal verlaten. In: Vrij Nederland, 19-5-2001. |
Aleid Truijens, Bijna ziekmakend realistisch. In: de Volkskrant, 25-5-2001. (interview) |
Janet Luis, Icarus tobt tussen de illegalen. In: NRC Handelsblad, 1-6-2001. |
Monica Soeting, Een onbestemd heimwee naar Arcadië: Robert Ankers roman over toneel en de hunkering naar echt leven. In: de Volkskrant, 1-6-2001. |
T. van Deel, Ophouden met spelen. In: Trouw, 2-6-2001. |
Thomas van den Bergh, Zijn of niet-zijn. In: Elsevier, 2-6-2001. |
Alle Lansu, Mentale dakloosheid. In: Het Parool, 15-6-2001. |
André Matthijsse, De ondergang van een vreemde held. In: Haagsche Courant, 16-6-2001. |
Hans Warren, Verstekeling in het schip van de tijd. In: Noordhollands Dadblad, 21-6-2001. |
Wim Vogel, De ondergang van een zelfingenomen ijdeltuit. In: De Gooi- en Eemlander, 29-6-2001. |
Max Pam, Sprong voorwaarts. In: HP/De Tijd, 6-7-2001. |
Solange Leibovici, De meest onsympathieke held ooit. In: De Groene Amsterdammer, 7-7-2001. |
Alle Lansu, Robert Ankers verlangen naar mentale dakloosheid: een landhuis in de luwte. In: De Standaard, 12-7-2001. |
Jos Borré, Twee planken en een hartstocht. In: De Morgen, 1-8-2001. |
Mirjam van Hengel, Land verloren: virtuoze roman van Robert Anker. In: Het Financieele Dagblad, 11-8-2001. |
Bart Vervaeck, Orpheus in Engeland. In: De Financieel-Economische Tijd, 5-9-2001. |
G.F.H. Raat, Mentale dakloosheid. In: Ons Erfdeel, nr. 5, 2001, jrg. 44, p. 754-755. |
Herman Tjeenk Willink (voorzitter), Juryrapport Libris Literatuur Prijs 2002: Robert Anker, Een soort Engeland, Amsterdam 2002. (op www.libris.nl) |
Maarten Moll, Robert Anker is een goede schrijver: Interview met Libris-laureaat. In: Het Parool, 17-5-2002. |
Kester Freriks, Schrijven als een dom kind: Gesprek met Librisprijswinnaar Robert Anker. In: NRC Handelsblad, 12-7-2002. |
lexicon van literaire werken 73
februari 2007
|
|