Naszousche lauren-kranze
(1629)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Clarus Bonarscius in het groote Toneel der Iesuvvijtische Eervvaedigheyd &c.
| |
[pagina 55]
| |
Of slinker, so gy wilt, en so gy dat niet doet,
So regent dan op mij uyt dijn gewonde voet.
En dan indien ik ook dij niet en kan behagen,
So laet dijn wonden mij ook wonden, ende plagen:
En so ik dij behaeg, so laet dijn wonden-bloed
Mij kroonen met het loon van’t onverganklijk goed.
De Hoer van Babylon heeft dickwils mij geschonken,
En overluyd geseyd: wel aen nu drinkt dij dronken.
Ik sal het toch niet doen, alwaer het al in roer
In Hemel, en in Hel, ô Babyloonsche Hoer!
‘KHeb grooten dorst nochtans, so dat ik moet versticken:
Wilt Soon, en Moeder mij met bloed en melk verquicken.
Segt tot dijn Moeder, Soon: mijn broeder, Moeder, dorst,
Tapt hem uyt mijn fonteyn, en tapt uyt dijne borst.
O Moeder!segt dijn Soon: dijn broeder toond sijn wonden
Gevangen, soete Soon: gy hebt het soen der sonden.
Toont dan dat gy met recht de Heyland word vermeld,
Indiender eelder bloed in dijne aders swelt.
En Moeder toont dat gy recht Moeder sijt geheten,
Indien dijn borsten sijn met rijker melk beseten.
Och wanneer sal ik eens van uwe melk, en bloed,
Uw borsten-leckernij, en wonden sijn gevoed!
Vergeeft mij toch, ô God! mijn roepen, ende tieren,
Die niemand door bevel kan dwingen, noch manieren:
Nadien de dorst mij perst, so houd ik heftig aen:
Beneemt dan mijnen dorst, so is mijn klacht gedaen.
‘Kben meer dan spijkers sijn: gy hebt hun bloed geschonken,
De speer heeft ook dijn bloed uyt dijnes sij gedronken.
‘Kben meer dan lijwaet is: dat dronk dan noch de kelk
Van ‘twonden-bloed des Soons, en Moeders borsten-melk.
Het en geeft nu alhier in dit mijn werk geene gelegenheyd desen grouwel te wederleggen: maer de Christelijke Leser besie hier van de ontdeckinge des vermomden Balaams van den wel-geleerden ende godsaligen wijlen Willem Teellink, in sijn leven getrouwen Bedienaer des Goddelijken Woords in de Gemeynte des Heren binnen Middelburg in Seeland. Dit sien wy dan noch alhier met een woord dat by dese Roomsche Baalijten Maria met haere borsten so veel tot onse saligheyd gewrocht ende toegebracht heeft, als de Sone Gods, de eenige Here, enGa naar voetnoot+ Saligmaker Iesus Christus met sijnen bitteren dood, ende bloed-stortinge. O laster! ô grouwel! |
|