Het Hoog-lied van den heyligen ende wijsen koning ende propheet Salomon
(1629)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijVerklaring des derden kapittels.1. LIchamelijke rust plagt sielen plicht te storen: Ga naar margenoot+
So voel ik Christus liefd so sterk niet als te voren:
So week sijn troost van mij. 2. Ik sprak de lieden aen
De leden sijner kerk, om met hun om te gaen,
Om aen den ouden smaek van Gods gena te raken:
Maer die en konden mij het hert niet seker maken.
3. De Harders van Gods Kerk die boden mij de hand.
4. En daer na voelde ik den ouden liefden-brand.
So wil ik dan met ernst mijn christen-plicht betrachten.
En mijn gerustigheyd des herten duerder achten,
Tot dat ik by hem koom, en blijve steeds aldaer
In 't nieu Jerusalem by Godes heyl'ge schaer.
5. Dewijl ik teder ben, so wilt mij niet beswaren,
'K ben teder als een vrou, en jonge rheen die baren:
So laet mij toch met vreen. 6. Wat sietmen Godes Kerk Ga naar margenoot+
Om hoog vrijmoedig gaen als rook van wierook werk,
Die eerst van vrese school? 7.8. Ik voel de gunst des Heren Ga naar margenoot+
En vrede in mijn hert: wat jammer kan mij deren?
De Bruyd van Salomon was immers wel bewaerd:
Maer dien de Heer bewaekt is noch veel min vervaerd.
| |
[pagina 12]
| |
9.10. Heeft Salomon sijn koetz so kostlijk doen bereyden,
Hoe heerlijk sal de Heer sijn Bruyd ten hemel leyden!
11. Was Salomon verheugd als hy sijn Bruyd bequam,
Wat sal de vreugde sijn des Bruydlofts van het Lam!
|
|