Het Hoog-lied van den heyligen ende wijsen koning ende propheet Salomon
(1629)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijOp de wijse vanden xiij. Psalm.1.
Ga naar margenoot+ IK sochte hem in 't bedde alle nachten,
Hem dien ik lief uyt alle mijne kragten:
Ik sochte hem, doch heb hem niet vernomen.
Ga naar margenoot+ So wil ik dan, ik wil van 't bedde komen,
En in de Stad door al de straten draven,
En soeken die mij ligt in 't hert begraven.
| |
[pagina 10]
| |
2.
Ik sochte hem, doch heb hem niet gevonden.
Ga naar margenoot+ Sy vonden mij in 't gaen van hunne ronden:
En hebt gy hem niet ergens heen sien trecken
Tot wien mijn hert en al mijn sinnen strecken?
Ga naar margenoot+ Doch ik en was niet wijd van hun getogen,
Of siet ik kreeg mijn Vriend voor mijne ogen.
3.
Ik greep hem aen,en wil niet dat hy scheyde,
Voor dat ik hem in 't huys mijns moeders leyde,
En in haer sael doe treden, ende blijven.
Ga naar margenoot+ 'K beswere u Jerusalemsche wijven
By al de rheen, dat gy mijn lief laet rusten,
En niet en weckt tot dat het haer sal lusten.
4.
Ga naar margenoot+ Wie komt daer aen uyt een woestijn getreden,
Met rook van myrrh', en reuk van soeticheden,
Van alle zoort, die verre meer beduyden,
Dan al de reuk der apotekers kruyden?
Ga naar margenoot+ Sijn bed is meer dan Salomons te achten,
Daer zestig man der sterksten op staen wachten.
5.
Ga naar margenoot+ Die al te saem den scherpen degen dragen,
En sijn geleerd tot krijgen, ende slagen,
En yder heeft sijn swaerd op sij gehangen,
Of yemand 's nachts de vrese mogt bevangen.
Ga naar margenoot+ Siet Salomon die heeft sijn koetz doen bouwen
Van 't edel hout uyt Lybanus gehouwen.
6.
Ga naar margenoot+ Van welke koetz de stijlen en pylaeren
Op yders hoek maszijf van silver waren,
De vloer van goud, met een verhemels-deken,
| |
[pagina 11]
| |
En purp'ren kleed seer kostelijk besteken,
Met liefd gespreyd van binnen door de maegden
Van Zions hof, die Salomon behaegden.
7.
Ga naar margenoot+ Komt dochters t' saem van Zions lieve woning,
Komt hier, en siet, siet Salomon den Koning,
Met sijne kroon, die hem tot sulke saken
En bruydlofs feest sijn moeder heeft doen maken,
En voor den dag van sijne vrolijkheyden
Van sijnen staet en ere doen bereyden.
|
|