Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijRaeden ende Vroedschappen der Stad Haerlem, by sijne Excellentie, den Prinz van Oranjen, na ontslaginge ende bedankinge van den ouden Magistraet, binnen der selver Stad in persone selfs gesteld, gecommitteerd, geordonneerd, ende beedigd den 25. Oct. 1618.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vyt dese gemelde Heren Wethouders verkoos ende ordineerde sijne hoog-gemelde Excellentie ten selven dage | |||||||||||||||||||||||||||||
Burgemeesters.
| |||||||||||||||||||||||||||||
Schepens.
Ondertuschen dede sijne Pr. Excellentie gemelden 25. dito dit Plaeckaet vande peuije van het Raedhuys de Gemeynte aflesen, ende verkondigen.
Ga naar margenoot+ALso sijne Excellentie alhier binnen der Stad Haerlem in persoon is verschenen, omme de selve Stede ende de goede ingesetenen van dien wederomme in haer voorgaende ruste ende enigheyd te brengen, so ist dat sijne Excellentie allen ende een ygelijken by desen wel expresselijk doet belasten ende bevelen hem te onthouden van alle moedwille, ende petulantie, ofte enige ongeregeldheden binnen deser Stede aen te rechten, nochte iemanden te injurieren, schelden, naroepen, ofte in 't minste te beschadigen sijnen persoon, huysen, ofte goederen, om wat sake 't selve ook soude mogen wesen, maer hem op strate te gedragen in alle modestie, sulkx des behoord, op pene dat die genen die ter contrarie bevonden sullen worden iet tot iemands onere, schade, ende letzel te doen, ofte attenteren met woorden ofte werken, dat sy daer over ten exempel van an- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||
deren na gelegenheyden aen den lijve ofte anderzins met der daed sonder enige conniventie sullen gestraft worden. Actum ende afgelesen tot Haerlem den 25. Oct. anno sestienhonderd ende achtien, in presentie van sijne Prinzelijke Excellentie, andere Heren, ende den Magistraeten der Stad Haerlem.
By mij H. Steyn.
Sijne Pr. Excellentie heeft ook alle de Officieren van de Schutterije ten selven dage tegen den avond te vijf urern voor sich gedagvaerd, ende ontboden, ende hun in tegenwoordigheyd van de nieuwe Burgemeesteren afgevraegd, of sy hunnen eed, die sy den Staeten ende de Stad gedaen hadden, ook begeerden te houden, ende na te komen, ende als sy daer op al te samen ja geandwoord, ende sulkx sijne Excellentie met handtastinge beloofd hadden, ende sijne Excellentie hun de vrede ende enigheyd op 't hoogste aengepresen ende bevolen hadde, so sijnse gescheyden, ende weg gegaen. Ende na dat nu alles tot de hoogste vreugde der getrouwe Patriotten, Ga naar margenoot+ ende Religioens-verwanten, in goede ordre ende ruste gebragt, ende naer wunsch verricht was: so is sijne Pr. Excellentie den 26. Octob. ontrent den middag na 'sGraven-Hage weder vertrocken, ende alle de zoldaeten sijn t'scheep gegaen. God lof, wy leven noch! En kan men ook de steden
Met meerder eer en roem met meerder lof bekleden,
Dan dat des Heren Woord daer suyver word geleerd,
En God naer sijne wil gediend, gevreesd, ge-eerd?
Wat heeft dan onse Stad van onsen God ontfangen,
Wat eer, en waerdigheyd? Wat sal sy Gode langen
Tot quijting van haer plicht, en haer verbintenis,
En dat sy hem hier voor wel over-schuldig is?
Wat anders dan Gods naem in suyverheyd te eren,
En nimmer van sijn dienst en woord sich af te keren,
Den Christen-ommegang, de goddelijke leer,
Te zieren met haer doen, en wandel inden Heer,
En in een vroome siel hier op in vlijt te letten,
De waerheyd aller-weeg in yver voord te setten,
Te houden voor haer grootst en prijselijkste werk
Te vorderen den groeij en bloeij van Christus Kerk,
Der Secten stouticheyd den neck wat meer te breken,
Op dat sy hunnen kop so trotz niet op en steken,
En't doodlijk siel-vergift te dempen als't behoord,
Tot meerder vruchtbaerheyd van't saed van Godes Woord?
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||
So wil ons yv'rig God ons Land gansch rijklijk seeg'nen,
En allen hemelsch heyl op ons van boven reeg'nen,
In allen overvloed, so veel ons hert begeerd:
Ga naar margenoot+Want die God eren sal, word weer van God ge-eerd.
Dit geve dan de Heer! Hier wil ik het nu staken,
Op dat ik met mijn schip ten haven in mag raken:
'Tis recht ja na veel moeijt te ank'ren aen het land,
En na veel ebb' en vloed te rusten op het sand.
O Stad! o Neerlands roem! o Vader-stad! Stad boven
De Steden hier te Land en elders hoog te loven!
Wie kan dijn lof en eer, wie kan met pen of mond
Die roemen als die wel met recht te roemen stond.
Ik hebbe veel geseyd, daer rest noch meer te seggen:
Maer laet ik nu mijn seyl en mast ter neder leggen.
Mijn Stad! ik soeke rust. Ey! houd het my ten goe'n.
Het geen sich selven prijst, heeft 't prijsen niet van doen.
Veel liever wenschen wy, gelijk wy altijd sullen,
Dat God dij meer en meer met segen wil vervullen,
En geven dij so veel gelucks als kan geschien.
Oft oyt aen een'ge Stad ter wereld is gesien.
Sursum animus: & Sustine, & abstine. EYNDE. |
|