Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijIn't Oosten.
| |||||||||||||||||||||||||
In't Westen.
| |||||||||||||||||||||||||
Tuschen de S. Nikolaes ende Graeuwe-steenen Bruggen.
| |||||||||||||||||||||||||
Tuschen de Graeuwe-steenen ende Visch ofte Melk-bruggen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
Tuschen de Visch ende Lange Bruggen.
| |||||||||||||||||||||||||
Op de Bakeneszer Gracht.
|
40. | De Swaen. |
41. | De twee Sterren. |
42. | De twee Ruyten. |
43. | De Paszer. |
44. | Het kleyne Anker. |
Tuschen de Quakel-Brugge, ende de Stads Veste.
45. | De VVind-hond. |
46. | De twee Akers. |
Op de Oude Gracht.
47. | De Olipot. |
48. | De Boog. |
Op de Raem-gracht.
49. | De Fortuyn. |
50. | De W. |
Dese Brouwerijen brouwen in't jaer te samen stijf vijf duysend brouten.
[pagina 340]
Ga naar margenoot+Hier toe behoren ook met recht de Mouterijen,
Die voegen immers wel by onse Brouwerijen,
De bieren die bestaen uyt water, ende mout:
Hier word het graen bereyd, daer word het graen verbroud.
Ga naar margenoot+Komt tot het twede stuck, en nerings hoofd, het VVeven.
Is onse burger hier niet sonderling bedreven?
T'is wonder wat hy al, en wat verscheydenheyd
Van werken op sijn boom seer konstig toebereyd!
Sijn lywaet sal veel-licht selfs Indien wel lijden
In fijnheyd met haer sijd' en sachticheyd te strijden:
De rest is konsten-rijk met verwen so doorschaeckt,
Dat niet om seggen is wat voords sijn spoel al maekt.
Noyt heefter enig volk, hoe geestig ook van sinnen,
Iets konnen met de spoel bedenken, ende vinnen,
Noyt iszer iets gemaekt hoe kloek en diep gesocht,
Of 'tis ook flukx van ons noch beter nagewrocht.
Daer komt wel nu en dan wat vreemds uyt and're landen,
Maer 'tword hier strakx gemaekt met heele and're handen,
Het krijgt een ander oog, het heeft een and'ren aerd.
So maekt sich onse Stad de wereld door vermaerd!
Italien heeft wel het Sij-damast gevonden,
En over-al hier door den roem haers naems gesonden:
Ga naar margenoot+Maer Haerlem heeft dat voords in't lywaet nagedacht,
Dat selfs Italien veel meer van 'thaere acht.
Hier is de rechte school die konste wel te leren:
En achtze ook niet kleyn, maer houdze wel in eren.
Voorwaer! so wie de konst, so wie den nood besiet,
So wie de heerlijkheyd, veracht het weven niet.
Indien ik voor mij nam hier van te willen spreken,
So sou de tijd mij wel maer geen bewijs ontbreken.
Wat dunkt u, datmen daer so veel koleuren vlecht
In so verscheyden werk, is dat gering, en slecht?
Wat meynt gy moet de mensch aen sijne naekte leden,
Sich niet met linnewaed en and're waer bekleden?
Wat ist ook of hy schoon aen sijne tafel eet,
En heeft geen linnewaed, en heeft geen tafel-kleed?
Wat? so hy slapen gaet, en heeft geen linnen-laken?
Ten korsten, kan men't hier wel sonder lywaed maken?
Of wilt gy datmen sal verstinken, en vergaen?
So iszer ook geen konst die langer heeft gestaen.
Wie kan de heerlijkheyd van dese konst beschrijven?
Voorwaer! sy sal ook wel in eer en segen blijven.
Hoe menig Prinz en Vorst, die naer sijn lust en staet
Voor sich in onse Stad wat heerlijks weven laet!
[pagina 341]
Wil 'tLand een gave doen, en enig Prinz vereren,
En d'ere van ons Land met een die Vorsten leren,
Te sien wat Holland heeft, men doet het met Damast,
Men doet het met de vrucht die hier te Haerlem wast.
Kon onse burgerij so konstig dan niet weven,
Wat soumen van het ons tot eer aen Vorsten geven?
De oudheyd eerd de konst, de nood, de konst, het Land:
Dies seg ik, dat de spoel gewis de krone spand.
- margenoot+
- Mouterijen.
- margenoot+
-
VVeverije.
de twede Hoofdneringe.
- margenoot+
- Lywaet-Damast te Haerlem gevonden An. 1580.