Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijIn Kennaviam.Dum celsas Harlemum animas, dum procreat acres,
Martia corda, viros, animosae prodiga vitae,
Haec levis est, inquit, nec me laus digna, virilis
Inspiranda anima est mulieribus, et nova virtus
Haec ait, & dictis respondent facta, facitque
Foeminei sexus Mavortia gesta referri.
VVanneer ons Haerlem gaf seer dappre kloeke mannen,
Bereyd voor't Vaderland hun kragten in te spannen,
In allerleij gevaer kloekmoedig uyt te staen,
Sprak Haerlem, dat is niets, ik moeter anders aen:
Ik wil ook in het hert van alle mijne wijven
Een mannelijken moed en helden kloekheyd schrijven.
Sy sprak't, sy deed het ook, en gaf ons een geslacht
Dat inden quaeden tijd een mannen aerd betracht.
Quid natos ad bella viros, quid Martia Belgas
Fulmina, foemineo Marte lacessis Iber?
Aspice ut infesto ruat in te foemina telo?
Hoc muliebre genus Battava terra creat.
Aufuge mollis Iber. Quid? si te militis ardor
Et robusta viri cuspide dextra petat?
Aufuge, nullus eris. Quid Battava respicis arva?
Actum agis, in Batavos nil tibi juris erit.
VVat mag de Spanjaerd doen? wat mag hy 'tvolk verstoren,
En tergen tot den krijg, een volk tot krijg geboren?
Siet Spanjaerd, hoe een Vrou sich tegens dij ook spand:
Dit is der vrouwen aerd alhier in Nederland.
Loopt Spanjaerd wat gy meugt! VVat wilt noch met dij worden,
VVanneer de mannen selfs hun svvaerden sullen gorden?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Weg Spanjaerd al dijn best, en liefst ter eerster uer!
VVat siet gy Holland aen? die druyven sijn te suer.
Quid Batavum infestas imbelli Marte Leonem?
Belligeramque petis promptamque in proelia gentem?
Vah! insanis Iber. Batavorum heroica virtus,
Excelsae vires, & mens proclivis in arma,
Vsque adeò est ignora tibi? fuge mollis Ibere.
Quid tibi cum invictis Batavis? Huc Martia Roma
Huc transportavit sedem Mavortia pubes:
Quin & Amazonides, genus insuperabile bello,
Hîc castra hîc fixere pedem: Kennavia gestis
Hoc probat, hoc ausis ingentibus Heroina.
Ad Styga mollis Iber, fuge perfide, desere Belgas,
Non seritur tibi, non metitur, non spes potiundi est.
Hos in Gymnasio versus lusi puer olim.
VVat wil de Spaensche bloed den Leeu van Holland quellen?
En tegen sulk een volk van wap'nen sich gaen stellen?
VVel Spanjaerd sijt gy dul? en is hun moed, en lust,
En kloekheyd in den strijd dij anders niet bewust?
Loopt wat gy lopen meugt! Hier wonen Roomsche Helden,
En die sich oyt en oyt met magt te were stelden:
Hier sijn d'Amazones, hier woond een vrouwen-aerd,
Die ook in tijd van nood haer ere wel bewaerd.
Bewijst dat Kennau niet met haere manne-daeden?
Haes-op dan, weg Maraen! en wil dij so beraden.
VVeg, weg! daer is voor dij in Holland niet gesaeijd.
VVeg, weg! daer is voor dij in Holland niet gemaeijd.
Ga naar margenoot+Quis Belgas neget esse viros? haec foemina plus quàm
Vir, magis & quam tu, miles Ibere, vir es.
Paulus Melissus.
VVie seyd mij dat het volk in Nederland geboren
Geen mannen souden sijn? wie lochend voor mijn oren
Dien roem der Bataviers? voorwaer! dit wijf is mij
Veel meerder als een man, en Spanjaerd, meer als gy.
'Kkom weer tot onse Stad, en tot dit swaer beleggen.
Wat sal ik meer (mijn Stad) wat sal ik van dij seggen?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
'Tis waer gy Spaensch gedrocht gy quaemter in Maraen,
Dit heeft des hongersswaerd, maer dijn swaerd niet gedaen,
Wie sal de bangicheyd, en 'tuyterste beswaren
Des swarten hongers-nood met tong of pen verklaren?Ga naar margenoot+
En waer toe heeft ons niet gebreck van spijs en brood
Ja waer toe niet gebragt? voorwaer in allen nood.
'Twas schier niet menschelijk het geen men heeft gegeten,
Paerd, hond, kat, rat, en muys, was wild-gebraed geheten,
Mout, raep, en kennip-koek, en wijngaer-blaen daer by,
Ja een gesouten huyd was spijs, en leckernij.
Mijn burgers (lieve) wilt dit nimmermeer vergeten,
En weest so dertel niet in drinken, noch in eten:
Gedenkt dit swaer beleg, en dien benouden tijd:
So geeft de Heer ook meer als gy wel waerdig sijt.
Wat wast dan van de Stad als haer de lijf-tocht miste?
Ook miste het ontzet, het welk de burger wiste,Ga naar margenoot+
'Theeft dan ook onsen Ga naar margenoot* Prinz niet aen de wil ontbroken,
En vaderlijke sorg, dat wy niet sijn gewroken,
Dat wy niet sijn bevrijd van al dat boos geweld:
Maer Godes swaere hand was tegens ons geveld.
Dan noch verdiend uw dienst, en trouwe daed beschreven,
O bloem van Ga naar margenoot‡ Jongemans! gy die uw dierbaer leven
Vrijwillig, wel gemoed, en blijd, en onverzaegd,
Vyt enk'le liefd tot ons hebt voor ons Stad gewaegd.
Getrouwe Bataviers! hoe sijt gy omgekomen?
Had Ga naar margenoot† Batenburg sijn stuck wat beter waergenomen!
Ten schorte niet aen u, uw moed, en vromicheyd:
Maer al de faute was by faute van beleyd.
Daer by quam eyndlijk dit, dat ons gevlerkte-Posten,Ga naar margenoot+
Die maer door d'op'ne locht her-over vliegen kosten,
Beloofden kranken troost, en soberlijk bescheyd.
Maraen gy quaemter in, ten kortsten uytgeseyd.
Doe heeft ons eerst een see van jammer overlopen!
Hoe dier most hier ons volk het Spaensche bloed bekopen? Ga naar margenoot+
So raekte de soldaet me deerlijk in't verdriet,
Die sich op't Spaensch gena vrij al te veel verliet.
Men mag dien wreen Tyran geen deugde toe-betrouwen,
En op sijn woord so veel, als op het water, bouwen.
Waer is by dij gena? Men is sijn vrijheyd quijt,
(O bloed-hond!) goed, en bloed, daer gy de meester sijt!
Ach! moste dan ons volk, de schrick van hun vijanden,
Een on-verwinlijk volk noch sterven door hun handen?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
En die de honger had verschoond, en 'svijands swaerd,
Dan noch van't swaerd des beuls en bast niet sijn gespaerd?
En most het waerde bloed van burgers en zoldaeten
So wredelijk gestort noch roken op de straten,
Getrocken totter dood door een so snooden feyt:
Niet anders als een schaep ter slachting word geleyd?
Hoe veelen heeft Maraen in't water ook verdronken,
Voor wien hem wel de moed te voren was ontzonken:
So woed hy meesten tijd, die selfs niet voor den man
En voor de vuyst 'tgesicht eens mans verdragen kan.
Ga naar margenoot+So liet Bordet sich dan van sijnen knecht doorschieten,
Als d'and'ren sich vergeefs op 'tSpaensch gena verlieten:
Voorwaer een krijgsmans feyt, en een Romeynsche daed,
Maer die het Christendom te wijd te buyten gaet?
Ga naar margenoot+O Ripperd, most gy ook dijn hals voor't swaerd noch buygen,
Van wiens kloekmoedigheyd de Spanjaerd moet getuygen
Hy wil, hy wil ook niet, so lang als onse daed
So lang als onse naem door aller monden gaet?
Dus maekmen ons niet wijs hy sou veranderd wesen,
Men hebbe nu niet meer den leeu en wolf te vresen;
De leeu speeld wel den vos, doch houd der leeuwen aerd:
Maer wel 'tgeluckig volk dat God voor bey bewaerd!
So heeft ons burgerij in't heetste van die tijden
Ga naar margenoot+Voor het gemeyne best dus veel dan willen lijden,
En heeft voor d'ere Gods, en't lieve Vaderland,
Ook alles wat sy had, en goed, en bloed, verpand.
Dit kon 'them wel doen: noch heeftmen ons in teken
Ga naar margenoot+Van opperst overlast met vuer ook aengesteken.
Denkt hier dan (Patriot) op dees voorleden stand,
Och! wat een huys hier lag, hoe woest, door krijg, en brand.
Ja even dat verdriet, en dat benoude wesen,
En angstig ongeval, dat wy van Troijen lesen,
Dat druckte onse Stad, of als Carthagoos magt
Van Romen door het swaerd en vuer is omgebragt.
Wy hebben 'tdan besuerd ons broeders so ten besten,
En onse nabuer-steen, om sich terwijl te vesten,
Te sterken, te versien van alle 'tgeen waer aen
Een stad gelegen is 'tbeleggen uyt te staen.
Wat had de vijand al te Sutphen bloed vergoten,
Ga naar margenoot+Te Naerden desgelijkx? Hier heeft hy 'thoofd gestoten
Noch moedig van't geluck, en sijnen goeden spoed,
Hier is sijn kragt gestut, hier lag sijn hooge moed:
Gelijk de wilde see sich stoot aen harde rotzen,
De rotzen die 'tgeweld der stoute baren trotzen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *13-*14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
P. Zaenredam Invent: W. Akresloot sculpt.
TBELEG VAN HAERLEM
Siet hoe de Spanjaerds hier de Haerlemmers benouwen!
En hoe't de Haerlemmers so seven maenden houwen,
En dat vijandig heyr van hunne wallen slaen!
Noch most die vrome Stad door honger overgaen!
Gy hebt den Spaensch'n arm voor uwe Stad gebroken,
O vrome Bataviers! en sijnen trotz gewroken,
En 'tgantsche vaderland een seker heyl bereyd.
Die krone komt u toe voor uwe dapperheyd!
Gy weet wat Spanjen is, en wat wy daer verwachten,
Graveert dat in uw hert, en houd't het in gedachten,
Doet als gy hebt gedaen, en sterkt uw' moed, en hand,
En offert goed en bloed voor God, en't vaderland.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *15-*16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
HAERLEM.
Verwoest door Beleg, ende Brand: ten tijde als sy wederom gekomen was onder de Regeringe vande Prinze van Oranjen Ao. 1578. Eerst gedaen door Thomas, Thomassen ende Joannes à Doetekum. Nu verkleynt door Pieter Zaenredam, ende Willem Akersloot. Ao. 1628.
Siet hier de goede Stad van Haerlem als gestorven!
Siet hier de goede Stad tot inden grond bedorven,
En heel en al verwoest door't bloedig swaerd, en vier!
Wat is de krijg een pest, en al-vernielend dier!
Maer sietze nu eens aen. O wat een heerlijk wesen!
Hoe isze uyt haer val en jammer opgeresen!
Besiet haer groeij en bloeij, en loffelijken stad,
Door Godes segening, en vaderlijke hand!
Maer laet des Heeren naem niet meer door onse sonden
Niet meer door ons en stank en grouw'len syn gesebonden!
Het oude is genoeg: wy syn genoeg geleerd:
Tís best dat wy den Heer en dat hy ons ook eerd!
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Van Haerlem mag dan wel ten rechten sijn geseyd,
Dat sy de moeder is van onse vrijicheyd.’
Ook heeft de tyrannij van 'svijands volk bedreven
De and'ren afgeschrikt sich immer op te geven,
Ga naar margenoot†En namen inden sin, en waren eer beraen
Van honger al gelijk en kommer te vergaen.
Siet Spanjaerd, wat gy kont door tijrannij verwerven,
Veel liever willen wy op onse wallen sterven,
En tot den laetsten man dij manlijk tegenstaen,
Dan wy door duysend doon dijn moorders-hert versaen.
Moord vrij gy moordenaer met worgen, ende branden,
Wy houden ons by een, wy vlechten onse handen:
Vervolgt des Heren Kerk, vertreed ons met de voet,
Gy bind ons so te saem, en doet ons so maer goed.
|
|