Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijGedenk-waerdige Geschiedenisze in't Overgaen van het Slot van Haerlem.Had. Iun. ibid. in Harl.Portò arcis hujus mentio suggerrit mihi insigne & dignum cujus memoria literis consignetur facinus, inter rarissima conjugalis amoris exempla numerandum: ad quod diverticulum ab instituto si paulisper digrediar, cogitent lectores levandi taedij gratiâ id esse factum. Etenim cum loci dominus ob vim & effraenatam violentiam justum omnium in se odium contrxisset, arctissimâ obsidione in arce suâ premi coepit, quae cum in longius traheretur, praeclusâ omni effugij spe, ac deficiente jam re cibariâ in summâ egestate atque iuopiâ, cum deditio pararetur, uxor, singulare pietatis & amoris in maritum decus, ad eam pactionis cum hoste formulam descendit, ut semel exportandi sibi quae charissima haberet facultas daretur. Quo ex conventione pacto confirmato observatoque, conjugem bulgae inclusum, adjuvante onus pedissequâ, extrà arcem exportavit, neglectis charioribus utensilibis, cimilijsque: pari cum laude efferenda cum Guelphi Baioariae Ducis pientissimâ uxore, quae post similem obsidionem ad deditionem compulsa, cum Conrado Suevo Imp. ad eas pacti leges accessit, ut ipsa nobiliumque uxores efferrent res quasque pretiosissimas. Credente hoste sequuturam opum exportationem, visum fuit foemineum agmen, Principis foeminae exemplum imitans, maritos suos de humeris pendentes, dulcia onera, subvectare, ac in sinu parvos liberos gerere. | |
[pagina 20]
| |
Voords het gewag van dit Slot, doet mij een heerlijk feyt gedenken, dat waerdig is om beschreven te worden, ende te rekenen onder de alderselsaemste exempelen van echte trouwe: waer toe als ik een weynig af-trede, sullen de Lesers gelieven te gedenken, dat sulkx uyt lust gedaen is. Als dan de Here van dese plaetze door sijn geweld ende ongetoomde moedwille aller rechtvaerdigen haet op sich geladen hadde, is hy in sijn Slot seer nau belegerd geworden: welke belegeringe so sy lange duerde, alle hope van ontkomen afgesneden sijnde, ende den mond-kost nu ook ontbrekende, als sy't nu op-geven mosten, so heeft sijne huys-vrouwe, een zieraed van godsaligheyd, ende liefde tot haeren man, dit verdrag met den vijand ingegaen, dat sy het alderliefste dat sy hadde nu eens mogte uytdragen. Het welke haer beloofd ende gehouden sijnde, so heeft sy haeren man, in eene male besloten, met hulpe van haere staet-joffrouwe buyten het Kasteel gedragen, verachtende alle haere lieve juweelen, ende huys-raed. Eene vrouwe met gelijken roem te prijsen met de godsalige huys-vrouwe van Welphus Hertog in Beijeren, de welke na gelijke belegeringe tot overgeven ook gedwongen sijnde, met Ga naar margenoot* Keyser Conradus Suevus mede is over-een-gekomen dat sy ende alle de edele vrouwen souden uytdragen wat sy kostelijkx hadden. Als nu de vijand meynde dat daer op eene torzinge der goederen soude volgen, so is daer een vrouwen-leger gesien, het exempel vande Hertoginne navolgende, heure mannen, soete lasten, aen den hals op de schouderen, ende de jonge kinderen in heuren schoot dragen.
Ga naar margenoot+Gelijke kloeke greep is na noch eens gebleken,
Wanneer Milanen was van Ga naar margenoot† Freedrick afgeweken,
Gedwongen met geweld, gewonnen met het swaerd,
So heeft een Nonne ook haer broeder dus bewaerd:
Want overmits dat sy door hem afvallig waren,
So wou de Keyser dan dat Ga naar margenoot‡ burgers hoofd niet sparen.
Siet so is dese daed, so kloekelijk bedacht,
Van and'ren naderhand dus heylsaem me betracht.
Dit is van onsen naem. Wil iemand mij nu vragen,
Wat hier de waerheyd is? ik wilde dat wy't sagen.
Men vind ook Haralem, en Herlem me gespeld,
En ik verhael u maer het geen men ons vermeld.
Als Schrijver komen sal, die sal u 't sijne seggen,
En sterken met bewijs, en 'tand're weder-leggen.
Is wijs u dan tot hem: gaet, port hem dat hy schrijf,
Ga naar margenoot+Op dat so dienstig werk niet langer na en blijf.
Noch moeten wy alhier met-enen dit ook stellen,
'tGeen Ga naar margenoot* and'ren ons noch meer van onse Stad vertellen,
| |
[pagina 21]
| |
En seggen dan dat hier een groote hoek van't land
Met VVijngaerden te saem en Olmen was beplant,
Een Bosch 'twelk 'tHeydensch volk naer hun afgodisch wesen
Hun Bacchus had gewijd, hun Bacchus uytgelesen:
Dies werden wy van ouds genaemd Bacchiades:
'tWelk sou veranderd sijn by ons in Bakenes.
En tuygen dan dat ook in't graven deser gronden
Veel wort'len nu en dan van wijngaerd sijn gevonden,
Tot sekerder bericht, en vast getuygenis
Dat even dan also de saek gelegen is.
|
|