Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij
[Folio A3v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Af-beeldinge der buyginge der self-standige, ende by-worpige naem-vvoorden, door de gevallen, in beyde de getalen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio A4r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merkt I. De woorden worden gemeynelijk met dese Ga naar margenoot*Ledekens de, het, een, eene, naer de Hebreeusche ende Grieksche wijse, ende het gebruyk van veele andere talen, uytgesproken, ende met ende door de selve in de gevallen gebogen. Deser worden de ende het eygentlijke, een ende eene oneygentlijke genoemd: nadien de ende het de geslachten eygentlijk onderscheyden: want so word de voor het mannelijke ende vrouwelijke geslachte gesteld, het welke in de buyginge die geslachten onderscheyd: ende het teykend het geenderleij geslachte uyt: daer en tegens so en onderscheyd het oneygentlijke ledeken een de mannelijke ende geenderleije geslachten niet. So is het ook wel so eygentlijk geseyd; de mensche is een edel schepzel, de mensche is van God geschapen, als een mensche. Behalven dat een ofe eene ook een Ga naar margenoot† tellend By-woord is. Voords laten sy al te samen de woorden eygentlijk onbepaeld: als, de man is het hoofd van de vrouwe, de vrouwe is den man onderworpen: het kind staet onder sijne ouderen: een hond is een getrou beest: eene katte is in huys profitelijk tegens muysen ende ratten. 'Tgebeurd dan noch, dat de ledekens de ende het eene sake bepalen, in maniere van Ga naar margenoot‡ aenwijsende Voor-namen, voor die, ende dat, gebruykt: daer is de man, de vrouwe, het kind, dat is, die man, die vrouwe, dat kind, daer so veel van te seggen is. Maer de Voor-namen mijn mijne, dijn dijne, sijn sijne, haer haere, ons onse, uw uwe, hun hunne, heur heure, die, dese, dat, bepalen daerentegens altijd de woorden. II. De eyge namen van mannen, vrouwen, etc. hebben gemelde ledekens niet van node, als Abraham, Isaak, Jakob, Samuel, David, Sara, Maria. So is het dan eene quaede aenneminge by veelen, als sy seggen, Saul vervolgde den David: David versloeg den Goliath: ten sij datmen sekeren persoon van anderen wil uytzonderen, als, dat is de (ofte die) Jan daer van wy spreken: ofte dat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio A4v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter een by-worpig woord voor heen gaet, ofte een self-standig woord by-voegens gewijse: Saul vervolgde den onnoselen David: David versloeg den reuse Goliath. De rivieren, ende bergen willen dese ledekens wel lijden: de Rijn, het Sparen: de Alpes, de Witte-blink. III. Het ledeken de word in den noemer van 't eenvoud van 't mannelijke, ende vrouwelijke geslachte voor alle letteren sonder onderscheyd, ook voor de Ga naar margenoot* klinkers, ende de letter (h) gesteld: also onse tale van de ontmoetinge der klinkeren geenen af-keer en heeft, of schoon sommige geleerden dat sonder reden sich inbeelden. So spelle ik de arend, den outaer, den hemel: want so mosten wy anders, naer desen regel, ende grond, dese ontmoetinge der klinkeren ook in het meervoud, ende vrouwelijke geslachte, ende ten korsten over al mijden, seggende: den arenden, den outaeren, den hemelen: ja ook den aerde, den ere, den eeuwe, den olie, ende diergelijke. IV. Het ledeken de geeft den vrouwelijken uytgang van e inde byworpige woorden in den noemer des eenvouds aen man ende vrou gelijk; de geleerde man, de geleerde vrouwe: maer het ledeken een houd die geslachten aldaer ook onderscheyden: een geleerd man, eene geleerde vrouwe. V. Het ledeken het voor een by-worpig woord gesteld, by een self-standig woord van't geenderleije geslachte, maekt dat self-standig woord geenderleij: het kleyn ofte kleyne kind: maer het ledeken een maekt het mannelijk, een kleyn kind. VI. Daer sijn mannelijke woorden die in den aenklager, ende ofnemer des eenvouds de, ende den lijden konnen, sijnde aldaer beyde van't mannelijke, ende vrouwelijke geslachte, daer by blijkende, datze daer ook wel eene r willen aennemen, waer van de mannelijke woorden ende gevallen eenen natuerlijken af-keer hebben: so seydmen: hy is krank tot de, den, der, dood toe: 'tsal met de, den, der, tijd wel komen. In den gever wil de, ende den ook wel vallen: maer der so gevoegelijk niet. VII. Het schijnt ook wel dat de aenklager, ende ofnemer der mannelijke woorden zomwijlen soeter vallen naer de wijse van den noemer uytgesproken: insonderheyd met een by-worpig woord te saem gevoegd: ende noch met-namen met het oneygentlijke ledeken een gebruykt: ik sie daer de man, hy komt met de man, ik sie daer de selve man, ik houde hem voor de selve man: ik sie na een vroom man uyt, ik ken hem voor een vroom man: voor datmen soude seggen, ik sie daer den man, hy komt met den man: ik sie daer den selven man, ik houde hem voor den selven man: ik sie na eenen vroomen man uyt, ik ken hem voor eenen vroomen man. Maer ik achte dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio B1r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onse Hollandsche verkortinge ende af-bijtinghe hier van oorsake is, ende dat sulke onse gewoonte dat onse oren ook daerom best doet gevallen: ende meyne oversulkx, dat wy onse monden, ende oren liever aen regelen behoren te gewennen, ende dat wy daerom insulke manieren van spreken matig moeten wesen, om den vasten regel niet te verbreken, tot nodig ende zierlijk onderscheyd der gevallen. VIII. De eerste buyginge des gevers ende ofnemers van't geenderleije geslachte, het kind, van het kind, wort gemeynsaemer gebruykt: maer de twede, den kinde, vanden kinde, is eygentlijker ende zierlijker: also sy de gevallen beter onderscheyd. Daer sijn ook woorden van't geenderleije geslachte, die mede in den aenklager, gelijk in den gever ende ofnemer met den konnen gebogen worden: als aen den kruyze, door den gelove etc. welke woorden gemeynlijk in den noemer ook uytgerekt konnen uytgesproken worden, als het kruyze, het gelove. So seydmen ook hy is by den leven, by levenden lijve, ende diergelijke. IX. Also onse tale de soetvloeijendheyd dapper bemind, ende vereyscht, so wil de meesten-tijd wel so aengenaem vallen, als den in den ofnemer van't meer-voud in't mannelijke ende geenderleije geslachte: als vande mannen, vande kinderen: so nochtans dat het andere, van den mannen, van den kinderen geenzins en mag verworpen worden. X. De woorden van't vrouwelijke geslachte worden slechts in hunne ledekens gebogen, sijnde selfs in alle gevallen onbuygelijk. T'gebeurd dan noch dat sy zomwijlen eene s inden barer aen-nemen: in welken geval sy ook het mannelijke ledeken des gebruyken: ende ook liever voor als na hunne bygaende woorden willen gevoegd wesen: als des werelds begrijp, des wijsheyds rijkdom, des lochts regen, des sons stralen, des maens klaerheyd: voor het begrijp der wereld, de rijkdom der wijsheyd, de regen der locht, de stralen der sonne, de klaerheyd der mane: hoewel ik achte dat men dese wijse van spreken niet buyten nood, altijd niet lichtvaerdig, en behore te gebruyken. Ja waer toe dese vermenginge der geslachten buyten den rijm? Maer in den rijm moet het te met wesen, daer wy also (mijns oordeels) dickwils best spreken: want so klinkt het beter in mijne oren, des werelds rond, des wijsheyds schat, etc. als der wereld rond, der wijsheyd schat: maer het rond der wereld, de schat der wijsheyd, waer ongetwyfeld wel alderbest geseyd, doch het en wil altijd in den rijm niet. So houde ik dit dan liever ende eygentlijker voor eene wijse van spreken in maniere van rijm-verlof, by de Poeten gebruykelijk, als wel eene Phrasis ofte fraeijicheyd, quanzuys tot zieraed, buyten rijm, ende nood. Wil dan noch iemand dese maniere van spreken in eene vrije rede, nu, ende dan, ende by lust ende gelegenheyd gebruyken, dat kan ook met behoorlijke bepalinge in soberheyd wel gheschieden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio B1v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. Wanneer een by-worpig woord met een self-standig woord, van't vrouwelijke geslachte, met het oneygentlijke ledeken eene gebruykt, t'saem gevoegd gesteld word, so word het ledeken niet ongevoeglijk ook mannelijk een uytgesproken, insonderheyd in onse Hollandsche sprake, die tot verkortinge, ende uytbijtinge der zilben, ende letteren sonderling genegen is: als een vroome vrouwe, ofte vrou; een goede sake ofte saek: voor eene vroome vrouwe: eene goede sake. XII. De by-worpige ofte Ga naar margenoot* deelnemende woorden achter de vrouwelijke self-standige in rechter t'samen-voeginge gesteld worden mannelijk uytgesproken: de sake is klaer, de dochter is getroud. XIII. De by-worpige woorden voor mannelijke self-standige vergrotens, ofte beswarers, ende uytdruckens gewijse gesteld, willen dickwils niet ongevoeglijk in den noemer, gelijk in den gever, ende aenklager, gebogen worden: het is so vroomen man als op voeten gaen kan: het is so trouwen knecht als men wenschen mag. De geenderleije woorden willen desen voet ook wel volgen: het is al te stouten kind. Maer ik achte dat het ledeken een in het by-worpig woord niet duysterlijk besloten, ende begrepen is: het is so vroom een man, het is so trou een knecht, het is al te stout een kind. Ja het schijnt ook selfs in de vrouwelijke plaetze te hebben: het is al te swaeren saek: Haerlem is so schoonen Stad. XIV. De woorden van't vrouwelijke geslachte willen dickwils gaerne, ofte in hunne ledekens alleen gesteld, ofte in hunne bygevoegde woorden in verscheyde gevallen eene r aennemen: als, getrou tot der dood toe, uyt der stad, ter goeder ure, tot aller stond, uyt mijner hand, van dijner hulpe, in sijner onnoselheyd. XV. Als de mannelijke by-worpige woorden by ende voor de self-standige gesteld worden in den noemer, ende aenklager van het meervoud, so eyndigen sy in e: als de geleerde mannen: maer als sy sonder self-standige woorden in plaetze van de self-standige selver self-standelijk gebruykt worden, so gaense in en uyt: so segge ik: de geleerden gevoelen dit eendragtelijk, ik meyne de geleerden van onsen tijd: op dat also dese gevallen van den noemer in't eenvoud mogen onderscheyden worden. So gebruyke ik ook den of-nemer des meervouds: ik spreke van de verstandigen: daer ik anders soude moeten seggen, ik spreke van de verstandige, ofte den verstandigen menschen. insonderheyd daerse dickwils sachter ende aengenaemer luyd: met namen in de woorden enige, sommige, weynige, alle, andere, ende diergelijke. XVI. Ik onderscheyde ook den gever van een by-worpig woord self-standig gebruykt in beyde getalen aldus, seggende in't envoud den gelovige, fideli, in't meervoud den gelovigen, fidelibus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio B2r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII. De deel-nemende woorden die in en uytgaen laten in het meervoud, ende vrouwelijke geslachte so gevoeglijk (mijns oordeels) de n vallen, als sy eene e aennemen, ende daerom gebruyk ikze also sonder onderscheyd. b.e. bedrogen, bedroge ende bedrogene, gebonden, gebonde ende gebondene, gedwongen, gedwonge ende gedwongene, verslagen, verslage ende verslagene. Dese dingen (voorwaer!) en sijn geen versierzelen, maer inder daed, ende waerheyd verzierselen van onse tale, uyt den aerd, ende grond der selve opgesocht, hoe vreemd sy ook veel-licht sommigen sullen mogen schijnen te wesen, door de ongewoonte, ende den ouden slof, waer door te wege gebragt is, dat wy op onse moeder-tale niets ter wereld gelet, ende nu dus, nu so, lof ende onvast gesproken, ende geschreven hebben. Derhalven wy ook geene nieuwe tale en smeden, maer arbeyden slechts deselve met regelen vast ende seker te maken, datmen ons sulkx voor euvel ofte ongoed soude willen afnemen. In't bysonder moet ik hier noch voords voor-voets, slechts een Ga naar margenoot+ weynig vande Spellinge aenroeren, nu ik-er in ben. De a de hoofd-letter der letteren in alle talen, ende die voor alle andere voor aentreed, geeft ons aenvankelijk in haren tweeklank vrij eene sonderlinge opmerkinge: dewijl het seker is datter woorden sijn, Ga naar margenoot+ de welke naer de verscheyde Dialectus, ofte uytsprake onser Nederduytsche steden, ende landschappen, verscheyden oft met een vollen mond, ofte met eene dobbele tonge, ende op de wijse van het blaeten der schaepen worden uytgesproken. Men heeft in oude tijden, ende vorige eeuwen hier op gansch niet gelet, ende alle die woorden op eene wijse so maer heen geschreven: so het toch ongetwijfeld is, datmen de spellinge naer de tale ende uytsprake moet richten. So moeter dan onderscheyden geschreven worden. By dese geleerde tijd, in welke de sucht tot onse moeder tale daeglijkx merkelijk ende loffelijk groeijd, ende haere verbeteringe wacker in achtinge ende ter hand genomen word, hebben verscheyde dappere mannen ook op dit onderscheyd bescheyden beginnen te letten. Enige maken dit onderscheyd met aa ende ae, met aa de ronde volle uytsprake, ende met ae de andere uytdruckende, diese gelijk de Grieksche Eta gebruyken. Dit is al enige jaeren begonnen, maer naer den tijd weynig aengenomen: om dat andere ook geleerde ende verstandige luyden, ende mede liefhebbers onser moederlijke tale, achten dat sulke spellinge te wijd, sonder nood, van't oude gebruyk aftreed, ende de rechte uytsprake ook eygentlijk niet en treft, als de welke den mond te wijd opspard, ende te hard ende onaengenaem klinkt, van wegen de volheyd ende swaerheyd der letter a: daer anders de e inde ae naer de oude spellinge den mond weder watter treckt, ende de uytsprake merkelijk versacht: synde ook onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio B2v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tuschen buyten twyfel seker dat de Ga naar margenoot* twe-klank ae sijne volle uytsprake so wel kan bereyken als de andere tweklanken in e uytgaende ie, oe, ue, de hunne in hunne gelegenheyd: baer, bier, boer, buer. Derhalven of schoon dat gemelde gevoelen grootlijkx sijn bescheyd, ende groote auteuren ende voorstanders heeft, ende ik gaerne bekenne, die bedenkinge mede wel eer gehad ende gevolgd te hebben, ende noch daer van niet vreemd te wesen, so het maer gevoeglijk konde ingevoerd worden: te meer om dat ik de nieuwe ende onbekende maekzels, hoedanig de Latijnsche ae is, die wy hier anders tot onderscheyd gebruyken moeten, ofte iets diergelijke, niet heel gaerne toe en stae: evenwel op dat wy dan noch onse spellinge sonder de hoogste reden, voor den gemeynen man niet ongesien ende afschouwelijk en maken, ende van't oude gebruyk, so veel mooglijk is, nergens af en wijken: so soude ik (de sake recht ende rijpelijk, naer mijn beste oordeel, ingesien) de voorslag, ende 'tgevoelen van den E. Christiaen van Heule, Mathematicus, in sijne Spraek-konste, om de minste veranderinge, mij tegenwoordig hier wel liefst laten gevallen: ende dien volgens de ae inde woorden van de volle uytsprake naer de oude spellinge laten blijven, ende de Latijnsche ae in die woorden gebruyken, die wat lijmende ende treckende worden uytgesproken: om datze niet veel en sijn. Ende so veel mij belangd, so en weet ik niet, dat ik enig ander woord ter wereld weet, als blaeten, dat ik also uytspreke, ende dat ook noch om dat geluyd der schaepen wel uyt te drucken: hoewel wy hier ook selfs wel souden durven blaeten ofte blaten seggen, ende schrijven: so dat ik dan dit nieu maekzel der ae ten hoogsten noch nergens anders als in dat enige woord en hebbe te gebruyken, ende daerom dan ook dit gevoelen noch dies te liever volge. Behalven dat het exempel van Cornelius Kilianus by mij ook seer veel geld, die dese spellinge in sijn Dictionarium ofte Woorden-lijste ook gebruykt: ende de oude Gentsche spelen ook vrij wat seggen, die gemelde van Heule mede aldaer aentreckt. Waer uyt ten minsten blijken kan, dat dit gevoelen nu niet eerst uyt de locht geraept en word, nochte nieu en is, maer dat dese bedenkinge al voor langen tijd inde molen is geweest, ende opentlijk gebruykt geworden. Dese twee dingen dan komen hier (mijns oordeels) in bedenkinge, de woorden vande onderscheyde uytsprake, ende het maekzel der uytbeeldinge, met veranderinge van het oud gebruyk, dat aen wedersijde, hoement ook neemt, ende doet, noodwendig (gelijk ook billijk) voorvallen moet: want de dobbele aa is so nieu, als de ae: alleen is hier dit onderscheyd, dat de ae eygentlijk onse letter niet en is, daer de aa maer eene verdobbelinge van onse letter a is: daer-tegens so valt de ae in weynige woorden voor, daer de aa in ongelijke meer, ja ontallijke, veranderinge maekt. Dit staet so al vrij wat tegens malcanderen te heffen, ende te wegen. Ende of schoon de gekoppelde ae der Latijnen onse letter ey- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio B3r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gentlijk niet en is: lieve! wat reden even-wel, de minste ook, verbied ons de selve vande Latijnen te ontlenen, ende voor de onse aen te nemen, ende eygen te maken: te meer also sy met de losze ae seer groote gemeynschap heeft, ende sonderling geene veranderinge in het gesicht en geeft? behalven ook noch dat dese lijmende uytsprake sich merkelijk met a ende e vermengd, gelijk het fatzoen vande ae mede-brengt: maer de volle uytsprake vloeijd kennelijk ende tastelijk door die beyde letters sachtkens heen, ende valt vande a op de e met eene aengenaeme soeticheyd. Ende dan dat noch meer is, wat raed ook anders met die gene die de volle ende harde uytsprake vande dobbele aa in sommige woorden gebruyken, als in verscheyde plaetzen van Holland geschied? want willen wy hun de dobbele aa benemen, als wijse op die woorden paszen daer wy maer ae uytspreken, hoe sullen sy dan hunne gemelde harde uytsprake van aa uytbeelden, die sy daer toe nood-wendig moeten gebruyken? Hier op staet gewis wel dapper in desen ook te letten. Ten kortsten wy meynen het ter weder sijde goed, ende souden gaerne onderscheyden spellen, gelijk wy verscheyden spreken: het komt maer daer op aen dat wy dat gevoeglijkst doen, ende met de minste veranderinge, tot de meeste navolginge, ende ook sonder verkortinge van anderen. Ende dewijle wy tot noch toe noch maer aen't soeken sijn, ende gaerne in alles seker souden worden, so dienen wy na malkanderen wat om te sien, ende te luysteren, om 'tgevoeglijkste aen te nemen, ende na te komen: ende so en mag ook niemand sijne inbeeldinge voor eenen regel laten gelden, om sijn gevoelen met de tanden slechts vast te houden, naer 'tspreek-woord, suum unicuique pulchrum: Men heeft dat meest wel best besind
Dat yder in sijn herzens vind.
maer men moet het sijne gaerne om een beter geven, als men beter sien kan. So en is dat ook so vreemd niet, by wijlen te veranderen, eermen noch eenen vasten voet gegrepen heeft. Doorsoekt het al, en dan op't lest,
Verlaet het slimst, en kiest het best.
Ook en moetmen niemand, slechts blindelings volgen, om dat hy het seyd, ἀυτός ἒφα (alsmen seyd) maer om dat het sijnen vasten grond heeft, ofte inden aerd der sprake, ofte in het gevolg, ofte inde onderscheyde uytsprake, ofte in het oud ende billijk gebruyk, ofte anderzins. Ende wat mij hier wederom aengaet, segge noch als voren, dat ik dit onderscheyd niet van doen en hebbe, dan veel-licht in dat gemelde enig woord: dies ik dan ook by de oude goede spellinge billijk blijve: laten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio B3v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de voords in sonderheyd sich malkanderen hier over wat nader verstaen, die dit onderscheyd naer hunne uytsprake wat meer gebruyken moeten, ende ondertuschen wachtende wat streek de geleerden met der tijd meest sullen houden, om mij daer na, dies nood sijnde, als dan nader te schicken, ende te wenden: ende dat niet so seer, om mijne onderscheyde uytsprake: die ik sonderling niet en hebbe, gelijk nu meermaels geseyd is: maer om te verstaen te geven hoe ik die woorden uytspreke. Maer wat wil ik nu alrede om de uytsprake van anderen door onnodige veranderinge mijn werk by den gemeynen man onaengenaem maken? Ende dat ik hier aldus van mij segge, geef ik ook also voords onsen Haerlemmers, ende Amsterdammers al te samen te bedenken: al is schoon dit maekzel der aa alhier te Haerlem (meyn ik) van Koornhert eerst geboren, ende t'Amsterdam voords meest op gevoed.
Haec alternami potior sententia visa est.
Na bey-sijds overleg, en goeden rijpen raed,
So kies ik voor het best dat hier geschreven staet.
De Ga naar margenoot† drie-klank aey wil ook aldus beter vlotten in kraeij, kraeijen, saeijen, maeijen: daer ik sie, datmen anders kraaij, kraaijen, saaijen, maaijen beswaerlijk durfd schrijven, houdende ook dat de tweeklank ay kraij, kraijen, saijen, maijen de uytsprake niet wel en voldoet. Ga naar margenoot+Eer ik van de c richtig ende bescheyden kan spreken, so moet ik te voren mijn gevoelen van de z openen; also ikze voor de klinkers e, ende i gelijk de z recht uytgesproken uytbrenge: alwaer ik dit dan eerstelijk segge, dat de letters s, ende z, verschedene letters sijn als dat immers niemand sal konnen, ofte durven ontkennen, ende daerom qualijk overhoop geworpen, ende onder malkanderen in't wilde, ende op den dollen bof, onder een gemengd, ende gebroud worden, so dat woorden van eene uytsprake, ja het eene ende 'tselve woord, nu met eene s, nu met eene z, sonder onderscheyd word geschreven, ook van luyden die letters gegeten ende herzens hebben, dat dan immers geenzins en kan bestaen. Wat nu voords de letter z aenlangd, segge daer van, dat ikze liever voor een soet-scherpe, dan doof-swaere letter soude konnen aennemen: of schoon het tegen-gevoelen in onse verdorve uytsprake vrij wat voets schijnt te hebben, ende dapper begint sonder wettelijk oordeel aengenomen ende gevolgd te worden. Ik segge eene soet-scherpe letter: dewijle Fabius Quintilianus haere uytsprake met de Grieksche y voor de aldersoetste ende aengenaemste aller letteren houd: Iucundissimas (inquit) ex Craecis v & z literas non habemus, vocalem alteram, alteram censonantem, quibus nulla apud illos dulcius spirant: quas mutuari sole- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio B4r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mus quoties illorum nominibus utimur. Quod cum contingit, nescio quomodo bilarior protinus renidet oratio, ut in zephyris, zopyrisque: quae si nostris literis scribantur, surdum quiddam & barbarum efficient, & velut in locum earum succedent tristes & horridae, quibus Graecia carer. Lib. xii Cap. x. So dat wyse daerom geene seta, maer tseta, dat is zeta behoren te noemen, ende onse kinderen aen sulke uytsprake in de scholen te gewennen. Ik hebbe hier toe de meeste ende beste spraek-ervarenen opgesocht, ende met vlijt ende moeijte doorgesien, die ik hebbe konnen bekomen, als Desiderius Erasmus, Iulius Caesar Scaliger, Theodorus Beza, Iustus Lipsius, Iacobus Ceratinus, Adolphus Mekerchus, Petrus Ramus, Petrus Antesignanus, Fridericus Sylburgius, Franciscus Sanctius, Iohannes Scapula, ende meer andere: ende en kan niet wijser worden, of sy sijn meest, so maer niet al te mael, in dit gevoelen. Want dit staense eerst al te samen toe, dat de z iets meer gedaen heeft by de Grieken, ende Latijnen als de s, sijnde eene dobbele letter van kragt, ende uytsprake, als eene d met eene s. Ook stemmen sy vast al te samen daer in, dat de Latijnen die uyt-sprake beswaerlijk hebben konnen treffen, ook naer het getuygenisze van Fabius Quintilianus aldaer: dat ik dan daerom segge, dat het ons ook so vreemd niet en moet dunken, dat wy het ook so juyst niet en doen. Hier in komen sy ook meest al over een, dat de Italiaenen, ende Hoogduytschen de naeste ende rechtste uytsprake behouden hebben: dat wy insonderheyd ende voor al (mijns oordeels) hier wel merken moeten op dat wy onse uytsprake naer de hunne richten, ende daer mede vergelijken mogten. Ende op dat ik nu van de Italiaenen niet en spreke, die hier te lande so niet bekend en sijn, wie en weet niet, dat de Duytschen de z scherp uytspreken? ofte wie twyfelter ook aen, of de Hoogduytsche sprake is de moeder-tale van de onse, ofte, om beter te seggen, de eene ende de selve sprake: behalven dat syse wat hooger ende mannelijker uytbrengen, ende wy die wat laeger ende minnelijker spreken? Ende wat reden salder dan ook ter wereld wesen, waerom wy van de oorspronkelijke uytsprake van de letter z selve, ende van de uytsprake van onse moeder-tale sullen af-wijken, dat wy ons met de Hoogduytschen niet en souden vergelijken: te meer ook om dat de oude Romeynen, ende de nieuwe Latijnen, ofte Italiaenen de uytsprake van dese letter met de Hoogduytschen also gebruyken: dat ik nu van de Grieksche sprake niet en spreke, die immers de moeder is van de wereldsche geleerdheyd? Ende vrage, waerom toch wy hier liever willen alleen gaen, ende eene uytsprake op onse eygene hand hebben, dan wy ons met hun souden verenigen, ende vergelijken, dat ik in het minste niet en kan verstaen: also immers de enkele letters in de eene tale niet anders als in de andere, ofte ten minsten in alle, naer de oudste ende eygenste uytsprake, behoren te klinken? Ofte waerom willen wy de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio B4v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rechte uytsprake deser letter verlaten, ende die de selve noch recht behouden, ende die te jagtig volgen diese den hals breken, ende qualijk uytspreken, selfs naer het gevoelen ende getuygenisze van hunne eygene tael-geleerden? Maer laet ons hier de tael-geleerden eens selver horen spreken, of iemand veel-licht dat van de gemelde talen ontkennen mogte. De wijd-beroemde Theodorus Beza in sijn Boek vande vvaere uyt-sprake der Grieksche Tale, dien de hoog-geleerde Henricus Stephanus over dit werk grooten lof geeft, seyd, dat de Grieksche z van eene uytsprake is tot (ts) af-wijken, gelijk ook de Hebreen doen. Zeta (inquit) opposuimus Tsade Hebraeorum, non Zain. Latini declinant ad ts, sicut & Hebraei faciunt. Daer na: De Franzoysen (seyd hy) spreken de z uyt als eene gebroke s: maer de Hoogduytschen, ende Italiaenen hebben de rechte uytsprake behouden. Galli quidem ut s infractum sonant, Germani verò & Itali vel inviti veram pronuntiationem retinuerunt. Adolphus Mekerchus van Brugge, in sijn 18. Kap. De welke grof ende duydelijk leren, seggen, dat de z by na klinkt als (ts) by de Nederduytschen, dat sy seer lichtelijk uytspreken, als sy met twee zilben seggen tsamen, ende de Hoogduytschen bezalen: welk een lichte klank is, ende het geswerm ende gesnor der bijen seer gelijk. Het welke Q. Papyrius, Grammaticus, ook so schijnt te kennen te geven, als hy seyd, dat de z klinkt gelijk de t voor de i by de Latijnen doet, otium, justitiua, &c. de welke sy uytspreken als ts. Qui crassè docent, monstrant z propermodum sonare quod Flandris ts, quod illi facillimè sonant, cum duabus syllabis dicunt tsamen, id est simul, & Germani bezalen, solvere: qui sonus lenis est, apumque susurro persimilis. Quod etiam subindicare videtur Q. Papyrius, Grammaticus. In hic inquit syllabis sonus z litterae immistus inveniri tantumpotest, quae constant t & i, & eas sequitur vocalis quaelibet: ut Tatius, otia, justitia, et similia. Daer na. De Franzoysen spreken de z uyt als eene gebroke s, de Nederlanders ook, als sy seggen zoeken, zomen, zieden: de Hoogduytschen ende Italiaenen hebben de eygene uytsprake behouden. Galli quidem ut s infractum sonant, et Belgae dum dicunt zoeken, quaerere, quod Graeci ζητει̃ν zomen, circundare, circumsuere, a ζωννύειν zieden, fervere, bullire, quod Graeci ζέσιν Germani vere & Itali vel inviti veram pronuntiationem retinuerunt. Fridericus Sylburgius in het 1 Kap. van sijne Grieksche Spraek-konste: VVy Duytschen spreken de z uyt als ts. maer de Grieken wat sachter als ds. Nos Germani efferimus z per ts: Graeci verò mollius per ds. Onse Erasmus in sijn Boek vande rechte uytsprake vande Latijnsche ende Grieksche Tale: De Hoogduytschen gebruyken de z geluckelijk ende dickwils in hunne moederlijke tale: Eam (puta literam z) Germani feliciter et frequenter usurpant lingua vulgata. Maer voor allen spreekt de hoog-geleerde spraek-ervaren, ende groote ondersoeker, ende richter van de Grieksche ende Latijnsche oudheyd Iustus Lipsius, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio C1r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die mij in desen alleen genoeg voor allen is, hier van gansch duydelijk in sijn boek vande rechte uytsprake vande Latijnsche Tale, in het XVI. Kap. daer hy aldus eerst vande letter S schrijft: Laet ons haeren klank sien, die wat sachter ende soeter luyd als men die huyden uytspreekt. VVant wy verdickense, ende sprekense uyt niet wijd van ts, sonus, saccus, even of het tsonus, tsaccus waer. Maer de sachte uytsprake, die wy in't midden der woorden gebruyken, misi, Piso, asinus, is waerachtiger, de welke wy Nederlanders behouden, seggende, sien, saek, sout, swijgen: Ik en vrage na die geleerden niet, diese als de verdorve C willen uytgesproken hebben, Seleucus, simia, sanus. Qualijk. Sonum potius ejus videamus, qui lenior paulò quam hodiè efferunt, molliorque. Incrassamus n. & haud longè pronunciamus à TS, sonum, saccum &c. quasi esset tsonus, tsaccus. At lenis ille effatus verior est, quem servamus in mediis vocibus, misi, Piso, asinus. &c. ia margine habetur: quem Belgae retinent, sien, saek, sout, swijgen. Viros doctos non audio qui efferti ut corruptum illud C volunt, Seleucus, simia, sanus, malè: & transeunt in vitium quod Συριγμὸς Graecis. Terentianus à lenitate hac nostra est:
agitur pone dentes,
Sic levis, & unum ciet auribus susurrum.
Vbi sic lenis malim, ex Victorino, qui ferè haec transcripsit. Ende daer na vande letter Z: Mij is de Letter Z noch overig, de welke voor ds eendragtelijk gehouden wordt: moet daerom also uytgesproken worden dsona, Dseno, dselus, madsa, Medsentius. VVy doen huyden gansch qualijk diese sachter uytspreken als de S selver, Superest mihi Z, quam valere DS. consensu tradunt: ideò et sic efferenda: dsona, Dseno, dzelus, madsa, Medsentius. Nos hodiè pessimè, qui mollius quam ipsum Sigma. Dit is hier ook noch met-enen over de Z wel te merken, dat de selve sich nergens op doet, dan alleen voor de klinkers: want nimmermeer kan eene dobbele letter in het hoofd van een zilbe gevoegd worden met eene andere Ga naar margenoot* meklinker, seyd de geleerde Petrus Ramus in het III. Boek van sijne Spraek-konstige Scholen. Vitium (inquit) faciunt quiz antem schribunt: nunquam n. duplex in capire syllabae posita potest cum alia jungi consonante. So kan dan volgens de z voor de w, ofte wa, (alsze sommige noemen) geene plaetze hebben in zweren, zwijgen, etc. als nochtans aldus van sommigen gepleegd word. Maer ik gebruyke de letter s voor alle de meklinkeren. Dit komt hier ook noch by ten overvloed in bedenkinge, dat wy so bijster veel z in onse tale sullen moeten gebruyken, so het tegen-gevoelen vande z stede grijpen sal, niet allen tegens onse gewoonte, maer ook tegens het gebruyk van alle andere spraken. Ik konde ook dit ons waerachtig gevoelen met de praktijke van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio C1v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onse voor-ouderen wel enigzins bevestigen: maer dewijle ik sie inde alder-oudste drucken, datze over-al sich selven niet gelijk en sijn, ende inde spellinge nergens seker, gelijk dat ook een gemeyn ende slordig gebreck tot noch toe doorgaens by ons geweest is, so houde ik mij liever geheel aende nature ende grond vande letter selve, ende haer wettelijk gebruyk in alle de voorgemelde talen. Ik gebruyke dan de z met sulke uytsprake, als nu geseyd is, in alle Nederduytsche namen, ende in alle onse andere woorden: maer de oorspronkelijke Hebreeusche, ofte Grieksche eyge namen, ende alle andere woorden, die wy van elders ontleend hebben, schrijf ik naer hunne maniere, als uytheemsche, ende aengenomene, genaturaliseerde ende geene natuerlijke Duytsche woorden: op dat ikze daer mede uytsteke, ende hunnen oorsprong aenwijse: als Samuel, Salomon, Sara, item sacrament, secte, signet, somme, persoon, suppliant, ende diergelijke: die ik anders naer onse Nederduytsche uytsprake moste spellen ende schrijven, Zamuel, Zara, zakrament, zerte, zignet, zomme, perzoon, zuppliant. Want hoe seer ik ook alle vervalschinge, ende verbasteringe van onse tale vijand ben, so segge ik hier dan noch met den Roomschen Orateur M. Tullius Cicero in het begin van sijn III. Boek van de eynden: Hoe vvel wy alle vreemde woorden der ouden voor Latijnsche (ik segge nu Duytsche) gebruyken, diemen nochtans wel soude mogen verlatijnen (verduytschen) als Philosophie, Rhetorijke, Dialectijke, Grammatijke, Geometrie, Musijke: niettemin aengesien sy by ons int gebruyk gekomen sijn, so houden wyse als voor de onse. ipsa Philosophia, ut Rhetorica, Dialectica, Grammatica, Geometria, Musica, quanquam Latinè ea dici poterant, quoniam usu recepta sunt, nostra ducamus. Wil hier dan noch iemand inde spellinge recht door gaen, ende onse Nederduytsche uytsprake slechts volgen, ende uytbeelden, als ik voor desen ook al gedaen hebbe, dien kan ik de hand seer lichtelijk op het hoofd leggen, ende gansch gaerne sijn doen inwilligen, ende toe staen: ja meynde ook selfs, met goede redenen, sonder omsien, op dien voet noch te gaen, ten ware ik hier in mijne voornemen schier tegens mijnen dank ende meyninge, door raed van andere, geleerde mannen, die ik meer dan mij selven hebbe toe gegeven, ware wederhouden. Want om de waerheyd te seggen, dewijle wy geen Hebreeusch, Grieksch, nochte Latijn, maer Duytsch spreken, ende schrijven, behoord dan onse spellinge de oorspronkelijke Hebreeusche, Grieksche, ende Latijnsche uytsprake, die wy verlaten hebben (also wy Duytschen daer in so wel onse vrijheyd hebben als de Grieken, ende Latijnen) ofte onse aengenomene Duytsche te volgen? Hoewel dit wederom daer tegens in bedenkinge kan komen, ende niet sonder reden ingebragt worden, dat de tweeentseventig vermaerde Grieksche Oversetters van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio C2r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H. Bibel, op de begeerte ende kosten van Ptolomeus Philadelphus, Koning in Egypten, uyt het Joodsche Land ontboden, ende van den Hogen-Priester Eleazarus afgesonden, ende binnen Alexandrijen om de gemelde oversettinge vergaderd, de Hebreeusche grondletters over al naer de eygenschap ende aerd der Grieksche sprake eygentlijk ende grondig hebben vertaeld, ende overgeset: waerom ook de Latijnen de selve in hunne oversettinge hebben behouden, ende de Grieksche Sigma Σ in hunne S veranderd: ende dat wy daerom ook sulke spellinge in onse tale behoorden aen te nemen, ende geene onnodige veranderinge ende afwijkinge buyten reden te maken. Maer ik segge wederom daer toe, dat wy dan ook onse uytsprake naer de hunne behoren te richten, ende hunne spellinge met hunne uytsprake te gelijk te volgen, ende geen Zamuel, Zalomon, Zymon, Zara, uyt te spreken, maer Samuel, Salomon, Symon, Sara, etc. dat wy nu niet en doen: want het is gansch seldzaem ende ongerijmd eene tale anders te schrijven, ende anders te spreken: ende also ook in tegendeel geen Asarias, Lasarus, Nasareth, maer Azarias, Lazarus, Nazareth, niet alleen te spellen, maer ook uyt te spreken: gelijk sommige geleerden by wijlen ook wel doen. Maer het is wederom beswaerlijk ende ongevoeglijk tegens de gemeyne uytsprake te worstelen. Het sal dan veel-licht noch wel best sijn (alles rijpelijk ingesien) desen middel-weg in te gaen, dat wy de Grieksche ende Latijnsche grondletters, ende spellinge behouden als uytheemsche woorden, ende dat wyse evenwel naer onse uytsprake om het gemeyne gebruyk uytbrengen, als ik nu ook doe.
Sic dies diem docet.
So leerd de een den and'ren dag,
En sietmen dat men niet en sag.
Ende also nu ook dese opmerkingen in mijnen so voor als by-naem plaetze hebben, op dat mijne veranderinge niemand veel-licht vreemd en dunke, ende die qualijk en duyde, so moet ik dit hier ook noch seggen, dat ik Samuel met eene s spelle, om de vermelde redenen, ende Ampzing met eene z, om de rechte uytsprake. Ik schrijf ook Ampzing met eene g op't eynde, ende niet meer met ck: want also ik de c van wegen haeren over-tolligheyd naer de rechte spellinge moste weg-werpen, (waer van terstond) ende also veranderinge maken, so hebbe ik de g in de plaetze liever aen te nemen, waer in sy toch in de Latijnsche sprake om der soeticheyd wille komt te veranderen. Ik kome van de z, tot de c, ende eerstelijk voor de klinkers e, Ga naar margenoot+ ende i: also se daer van eene ende de selve uytsprake met de z wel, dat is scherp, uytgesproken, onder ons bevonden word: want so spreken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio C2v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wy cedel, ende zedert, cieraed, ende zickel op eene wijse uyt. Derhalven hebbe ik de c in het begin dier zilben liever na te laten, ende de z in de plaetze te gebruyken, ende zedel, ende zieraed, ende diergelijke woorden, aldus met eene z, ende met geene c te schrijven: want wat behoeven wy twee letters van eenen klank? Ik vrage ook, waerom wy cedel, ende cieraed, met eene c, ende zedert, ende zickel met eene z, ofte naer het gevoelen van hun die de s scherp uytspreken, sedert, ende sickel, met eene s schrijven: ende waerom wy niet zedel, ende zieraed met eene z, ofte sedel, ende sieraed met eene s, ende cedert, ende cickel, met eene c spellen? Voor de klinkers a, o, ende u, en voegd de c ter wereld niet, ende en kan de uytsprake ganschelijk niet bereyken, die hier hard wesen moet, ende daerom ook als een k moet uytgesproken worden: quaed genoeg, of wy dan selfs geene k en hadden. Ende wilde hier wederom wel gaerne weten, welke ook de minste reden datter sij, waerom wy de c voor e, ende i, soet-scherp, gelijk eene z, ende voor a, o, ende u, hard, gelijk eene k, sullen uytspreken: het welke mij (onder verbeteringe) te gansch vreemd aenstaet, ende ongerijmd dunkt: also ik niet en kan sien, hoe dat de letters, die tot sekere bescheyde ende onderscheyde uyt-sprake gevonden zijn, van uytsprake konnen veranderen? Het is selfs onwaerachtig, dat de oude Latijnen dit gedaen hebben, naer het gevoelen van alle de kloekste spraek-ervarenen, de welke met goede redenen bewijsen, dat sy de c over al als de Grieksche Kappa gebruykt hebben: also sy geene k en hebben: gelijk de Grieken geene c en gebruyken. Ja Quintilianus selver verwerpt de k opentlijk, als eene vreemde en onnodige letter: also sy Latijnen de c in plaetze hebben, ende voor alle de klinkeren gebruyken. Nam k quidem, (inquit) in nullis verbis utendum puto: cum sit c litera, quae ad omnes vocales vim suam perferat. Lib. 1. cap. xiii. Waerom ook Iulius Caesar Scaliger Lib. i. de Causus Linguae Latinae. Cap. x. van sijne Franzoysen seyd, dat sy seer schandelijk doen, datze de c voor de e ende i, tegens haeren aerd, ende het gebruyk der Latijnen, met eene blasinge uytbrengen. Doch ik en wil hier evenwel van de Franzoysen, ende Latijnen, ende anderen niet spreken, die de k uyt het getal van hunne letteren hebben uytgemonsterd. Maer wat behoeven wy de c eenen tweederleijen klank aen te dichten, daer't ons aen geene eygene letters en gebreekt, ende daer van verschiets genoeg, ende de volle ruymte hebben, ende voor e, ende i, de z, ende voor a, o, ende u, de k gebruyken konnen? De c voor de me-klinkers in plaetze van de k te besigen, is al te vreemd, ende en staet anders niet, dan als of sy de k onder onse letters geene plaetze en wilden laten, ende de c over-al met geweld ruym baen maken, ofzer diend, ofte niet. So gebruyk ik dan de c nergens in het hoofd, ofte begin der zilben in onse Neder-duytsche woorden. In het laetste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio C3r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der zilben mosten wy naer de konste, ende de rechte uytsprake, de k ook veel liever dan de c gebruyken: also de k, ende de c niet, in't meervoud, ende het vrouwelijke geslachte, op nieu opgenomen, ende verdobbeld word, als dikke, strikken; so ook in de Ga naar margenoot* werk-woorden trekken, dekken: daer ik niet sien en kan, dat de verdobbelde k onhebbelijker ende wan-schickelijker staet, als de verdobbelinge van enige andere der me-klinkeren. Ende aldus konden wy ook met-enen eenparig, ende sonder om-sien, alle die woorden in't eenvoud slechts met eene k schrijven, die in't meervoud, ende vrouwelijke geslachte de k verdobbelen, ende den druck aller-wegen van die onnodige, ende over-tollige c verlichten: ende konden dik, ende bok, etc. so wel als dijk, ende boek, sonder c schrijven: daer wy nu anders dick, ende bock spellen moeten, om dicke, ende bocken, in het vrouwelijke geslachte, ende het meervoud, daer van te konnen maken: waerom dan Iakob van der Schuere, ende David Mostart, ende anderen, sulke spellinge met recht hebben aengenomen: die ik vastelijk gedacht hadde hier te volgen: also ik ganschelijk met hun in dat gevoelen ben: ten ware ik gevreesd hadde, dat alle dese veranderingen niet wel te gelijk over de brugge en souden willen: te meer, also de oude spellinge ook goed ende lijdelijk, ende in het gevolg gegrond is. 'Tsal mij ondertuschen genoeg sijn, de rechte streke aengewesen te hebben, dit alle verstandigen met der tijd, eens mogen na-sien, ende na-denken. Ook sal ik veel-licht dit ten minsten by alle buyg-saemen ende leer-gierigen door dese opmerkinge te wege gebragt hebben, dat sy sien ende tasten sullen, hoe overtollig wy dickwils dese letter c gebruyken, daerse niets ter wereld te doen en heeft, ende daer't de k alleen ten vollen kan beschicken, als in ik, ook, ende alle self-standige, ende by-worpige woorden, die in't meervoud, ende vrouwelijke geslachte de k niet en verdobbelen: daer ikze dan ook over al, als eene onnutte letter hebbe uytgeworpen. Dit heeft de geleerde Pontus de Heuyter ook al by sijnen tijd seer wel vernomen, datmen die beyde letters gantsch qualijk ende overtollig te gelijk gebruykt: maer hy heeft de c behouden, ende de k verworpen, schrijvende ic, ooc, alwaer sijne E. inde verkiesinge der letteren, naer uytwijsen van heure uytsprake, kennelijk ende gewiszelijk gemist heeft. De c dan heeft haere eygentlijke plaetze, ende gebruyk alleen in het midden der zilben, staende voor de h, ende dat, ofte achter de meklinker s, in schaden, scheren, schieten, schoren, schuren, etc. ofte achter alle de klinkers, in trachten, slechten, richten, vochten, suchten, ende diergelijke: waerom David Mostart de c chi noemd, om dese haere uytsprake uyt te drucken: hoe wel Pontus de Heuyter meynd, dat de c achter alle de klinkers overtollig is, ende de h alleen genoegzaem, schrijvende saht, sleht, liht, loht, tuht: welk gevoelen sijne bedenkinge ook wel waerdig is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio C3v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat ik van de z in de ontleende woorden geseyd hebbe, dat volge ik ook also op den selven voet, ende om de selve redenen, in de letter c: so schrijf ik Cicero, Cesar, calmus, ceremonie, credentie, civet, conscientie, consent, cubit, ende andere: ende niet Zizero, Zesar, kalmus, zeremonie, kredentie, zivet, konzienzie, konzent, kubit: gelijk ook de Romeynen het Grieksche woordeken Kalendae met de Grieksche Kappa mede gebruykt hebben. So spelle ik ook Marcus, ende Laodicea, ofte Laodiceen, ende niet Markus: om dat het eygentlijk een Latijnsche naem is: als-mede een Latijnsche uyt-gang ende buyginge: nochte ook Laodizea: om de Latijnsche uyt-gang ende buyginge: nochte ook Laodizea: om de Latijnsche aengenome spellinge: nochte Laodikea: om dat wy van de harde Grieksche uyt-sprake af-wijken. Dit doe ik nochtans also wederom, dat ik den genen, die onse Nederduytsche spellinge liever onbeschroomd mogte volgen, in't alderminste, nochte in geenderleije maniere, en begere tegens te spreken: want heeft het den Romeynen vrij gestaen, de Grieksche Kappa in calendae, calamus, academia, ende andere, in hunne c aldus te veranderen, die dan noch by hen van eene uytsprake met de k was: waerom toch en sullen wy Nederlanders niet met gelijk, ja meerder recht, de uytheemsche woorden van de c met onse k mogen spellen: te meer, also onse c dien klank, die hier vereyscht word, geenzins en kan voldoen, ende de k hier de rechte letter is? Inde woorden die wy niet van de Latijnen, maer die sy ende wy van de Grieken ontlenen, die geene c, maer k hebben, wil ik ook de k alleen gebruykt hebben: als Katechismus, katholijk, akademie, katarre, klisterie, ende diergelijke. Dit wil ik ook also van hunne eyge namen achtervolgd hebben, als Korinthen, Kolossen, Kadmus, Nikolaes, ofte Niklaes, ende Klaes, Katelijn, ofte Katharijn, Jakob, Lukas, ende alle andere: die alleen uytgesonderd, daermen aen twyfelen mogte, of wyse van de Latijnen ofte Grieken ontfangen hebben, ofte wel Latijnsche namen sijn, maer in het Grieksche Nieuwe Testament gebruykt worden, ende van daer insonderheyd, tot ons overkomen, ende in onse Nederduytsche tale naer onse buyginge ende maniere van uytsprake sijn aengenomen, de welke men dan, naer gevallen, op beyde wijsen sonder onderscheyd konde gebruyken, als Cornelis ofte Kornelis, ende watter sulke meer mogen sijn: hoewel dit ondertuschen daertegens altijd vast ende seker blijft dat de k overal de uytsprake by ons best voldoet. Ga naar margenoot+Vande tweederleije e, de eene van sachter, ende de andere van harder ende dobbelder uytsprake, de eene de Grieksche Epsilon, ende de andere hunne Era niet ongelijk, eene anderhalve letter in kragt, ende waerde, en spreke ik hier tegenwoordig niet: also wy dat onderscheyd (mijns wetens) alhier te Haerlem niet en gebruyken. Diese dan noch hebben, mogen hunne Dialectus ofte maniere van uytspreken, billijk, vrijelijk uytdrucken: waer toe sommige eene geteykende é, ende som- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio C4r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mige de Grieksche Era voorstaen, dat mij gelijke veel is, als sy het slechts eens konnen worden: altijd kan de dobbele ofte breede ee (alsze sommige noemen) hier niet voegen: alsose te breed gaet, ende sy eene derde uytsprake tuschen de enkele ende dobbele e hier mede willen uytdrucken. Wat mij aenlangd, ik schrijf over al eene enkele e naer mijne uytsprake, ende late het gaerne andere naer hunne uytsprake lesen: gelijk ik ook hunne spellinge, ende uytsprake naer de mijne moet uytbrengen, ende spreken. De Twe-klank eu doet sich op in deugd, vreugd: waer voor sommige Ga naar margenoot+ den twe-klank ue gebruyken: maer ik meyne dat het buyten alle twyfel behoord te wesen, dat wy de e voor de u, in dien twe-klank hooren. Ga naar margenoot+De Twe-klank ue hoordmen in muer, suer, dien ik liever soude gebruyken, als de breede uu: om dat die den mond wat suer toetrekt, ende wat te hard schijnt te luyden, te meer om dat ik node vande oude spellinge onnodig afwijke: als mede, op dat ik desen twe-klank met de ae gelijk make. Ga naar margenoot+De g en gebruyken wy Nederlanders op de Fransche wijse niet onderscheyden, diese voor de e ende i sacht, ende voor de andere klinkers hard uytspreken, als die gene weten die de Fransche sprake verstaen: maer altijd harden, de op de selve wijse: waerom sy ook by ons geen je maer ge heet. So is het dan eene walsche ende valsche, ende onlijdelijke spellinge in onse tale, datmen Jillis met eene g aldus Gillis schrijft: ende vrage wat reden datter sij, waerom de g in Gijsbert hard, ende in Gillis sacht word uyt-gesproken? dat onse huys-luyden van Jisp wel beter weten, die Jisp, en geen Gisp en schrijven. Ja wy maken het hier ook noch veel slimmer ende slordiger als de Franzen: want daer sy de g verscheyden gebruyken voor verscheyde letteren, daer doen wy het hier voor de selve: ofte doen sy dat ook somwijlen voor de e ende i, so doen sy dat dan noch met bescheyd, reden, ende ordre, ende geven de nieuwe harde uytsprake met eene tuschen u te kennen, daer onse tale niets van en weet. So mosten wy dan dese openbaere malle ende lamme dingen afschaffen, ende nalaten, ende de g spellen, als wyse spreken, ende daer wyse spreken, ende elders afkeuren, ende uytmonsteren. De letter h is maer eene adem-halinge, ende aen-blasinge: waerom Ga naar margenoot+ sy by de Grieken onder de letters niet geteld en word. In onse sprake beslaetze de plaetze van eene letter, ende heeft haer merkelijk gebruyk, ende met namen staetze voor de klinkers in het hoofd der zilben: ook wilze gaerne achter de c gesteld worden, als recht, slecht, licht, etc. daerse met de c te samen een geluyd slaet als onse g. In de zilben met sc beginnende, wilse ook die meklinkers wel volgen om heure hardicheyd merkelijk te versachten, als schrijven, schamen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio C4v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheyden: ofte ook eene zilbe eyndigen, mensch, vleesch, visch. Met dese letter mallen wy te bijster, ende gebruykense gansch dickwils op ongevoeglijke plaetzen: veele en konnen niet eene g aen enige klinker hechten, of de h moeter tuschen staen pronken, dat een lelijk misbruyk van dese letter is: ja onse druckers misbruykense in plaetze van hunne spatien, ofte plaetz-vullingen, ende stoppingen der regelen. Maer wat maektze daerse geen gebruyk en heeft? ja wat maektze daerse de rechte uytsprake verderft? So heb ikze dan over al den voet gelicht daerse maer een druck-beswaerster, ende o n't zijfer, ende heel ende al onnut ende overtollig is. Ga naar margenoot+Wy hebben tweederleije enkele i, eene klinker i, ende eene meklinker staert-j, die wy je noemen tot onderscheyd. De klinker i kan over al inde zilben plaetze hebben, ende word gesteld ofte voor sich selven, ofte voor ofte na de meklinkers, ende ook voor ofte na de klinkers, in de twe ende drie-klanken: de meklinker je word alleen in het hoofd der zilben voor de klinkers gevonden. Dit onderscheyd moet in het schrijven wel waergenomen worden. Wy hebben ook eene dobbele i, die wy in't groot gelijk de Grieksche Ypsilon Y, ende in't kleyn gelijk hunne Gamma schrijven: doch de uytsprake heeft daer mede geene gemeynschap ter wereld: want de Grieksche Gamma heeft eenen klank met onse g, ende de Ypsilon de selve uytsprake met onse u. Niettemin so schrijf ik de Grieksche woorden naer hunne spellinge, ende brengse uyt naer onse uytsprake, gelijk ik ook van de z, ende de c, hier boven geseyd hebbe: als tyran, tyrannije, Cyprus, Symeon, ende diergelijke. Ik noemse eene dobbele i, ende geene enkele zieraed i, ende die niets meer en soude doen als eene gemeyne i: want so mostese by de enkele i in het a b c gesteld worden, ende niet achter aen onder de dobbele letters, daerse ook wel-eer inde scholen eenen bysonderen naem van oy ofte oije plag te dragen: nochte ook eene langdurige ende swaere i, om eene lange zilbe uyt te drucken: want dat en vereyscht (mijns oordeels) onse tale niet meer als de Latijnsche, ofte enige andere: behalven insonderheyd datmen inde i eenen voet moet houden met alle de andere klinkeren, die hierom niet verdobbeld en worden, gelijk het ook niet en behoefd te geschieden: waer uyt met-enen blijken kan, datze onse voor-ouders daer voor ook noyt en hebben aengenomen. Ende wat de langdurige ende swaere klank-zilben aengaet: die moeten de vreemdelingen door het gebruyk leren, gelijk wy ook in hunne talen moeten doen: ofte wy mosten anders de selve over-al ende in alle klinkeren eenparig met eene klank-mate op sijn Griekx teykenen, het welke by ons in geen gebruyk en is: gelijk het ook so bijster nodig niet en is. Dit verdobbelen, ende teykenen der swaere ende lange klinkeren is vervolgens vande oude Latijnen ook gebruykt geweest, maer sulkx is alle beyde ook noch in oude tijden met der tijd verdwenen: waer van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio D1r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoog-geleerde Lipsius in sijn voorverhaelde Boek vande rechte uytsprake der Latijnsche Tale wijdluftig ende vernuftig handeld. T'is best dat wy dit in onse tale niet en beginnen, ofte so wy dan noch een van beyde doen mogten, dat wy dan ook over al gelijk gingen. Daer en is dan schier geene letter die wy beter koop geven, ende meer mis-bruyken als dese y: dewijlse doorgaens voor eene enkele i gesteld word, als't ons maer in 'thoofd schiet, ende inden sin komt: so wy toch op veele plaetzen de minste bondige reden niet en konnen geven, waerom wyse daer meerder als elders gebruyken, behalven noch dat wy 'tselve woord nu wel met eene i, ende nu weer met eene y, los ende onseker schrijven, ende daer wy de y ook nergens (mijns achtens) en behoorden in te ruymen, dan daerse haeren klank voldoet, dat is daer wy geen eene i, maer twee ii moeten uytspreken; ofte daer het gevolg vande dobbele i word aengewesen. Ik hadde mij wel vast voorgenomen alhier recht door te gaen, ende met dese letteren in het spellen also niet te spelen, ende beyde so onse enkele i, als de y, heure behoorlijke kragt te doen hebben, ende de selve naer heuren aerd, ende nature te schrijven, ende te gebruyken, dat is, de i so wel voor eene i, als de a voor eene a, de e voor eene e, de o voor eene o, de u voor eene u, ofte enige andere letter voor sulkx alsze is, te doen verstrecken, ende de y eene dobbele i te doen gelden, schrijvende gi, hi, si, wi, bi, twifelen, ider, idelheid, arbeid, syn, myn, dyn, schyn, pyn, etc. naer't voorschrift van verscheyde oude drucken, hoewel nochte eenparig, nochte overal: also dese letters immers geen meer bastaerd en sijn als de andere: ten ware ik bevonden hadde, dat de luyden sich voords aen een stroo stoten; ende dat de quaede gewoonten, ende veroude misbruyken sulke ongetemde ende ongetoomde beesten sijn, datze niet gebreydeld, nochte bereden en willen wesen. Frangas n. citius quam corrigas quae in pravum induruerunt, seyd Quintilianus in sijn i. Boek, in het iii. Kap: Gy kond in't oud mis-bruyk, en lang verloop der saken
Eer alles stucken slaen, als 'tquaede beter maken.
Ende daer op het gemeyne Spreek-woord bedacht, ende betracht hadde:
Ne contrà fluminis ictum.
En roeijt niet tegens stroom, en vloed:
'Tis yd'le moeijte wat gy doet.
Ende den raed van Horatius in Arte Poeticâ geluysterd, ende gevolgd hadde:
Et quae
Despero tractata nitescere posse, relinquo.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio D1v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat niet wil gaen,
Dat laet ik staen.
So laet ik hier dan den kloot lopen, niet willende eene bysondere spelling: op mijne eyge hand hebben, nochte nieuwicheyd invoeren, tot der tijd toe, dat veel-licht van de geleerden iets eendragtelijk in dese sake mogte voorgenomen, ende gedaen worden. Evenwel niet in 'twilde, nochte sonder bepalinge, onderscheyd, ofte reden: want ik soude gaerne alles sonder omsien, ende met volle sekerheyd schrijven, ende vast gaen, ende eenen eenparigen wiszen voet voor't slibberen grijpen, ende mij van alle twyfelingen geheel ontwarren: op dat, so ik veel-licht mijn doen anderen niet en konde doen bevallen, mij selven ten minsten mogte voldoen, ende in desen dienen. Ik hebbe dan geseyd dat wy eene dobbele i hebben, van fatzoen als de Grieksche Gamma, γ: ik hebber ten tweden by beweerd, dat sy inder daed eene dobbele, ende geene enkele i en is: doch dat sy ondertuschen allerwegen van alle man tot eene enkele i mis-bruykt word: ja hebber dat by bevonden, dat, daerse te rechte voor eene dobbele gebruykt word, ook voor eene enkele, berispens gewijse, gelesen word: waer over ik ook sie, datze sommige heel ende al uyt hunne werken hebben uytgemonsterd: so sy dan noch ook in de schrijf-konste daer voor is aengenomen. Maer het is al te mager om het maekzel van eene letter te knibbelen, ende strijd te voeren. Daer is ook noch dit ander fatzoen ij, dat van allen daer voor aengenomen is, daer veel-licht met reden veel meer konde tegen geseyd worden, indien het de pijne waerd waer, ende staende gehouden, ofte ten minsten met goeden grond, ende recht getwyfeld, ofze niet liever eene klinker i, ende me-klinker je en behore te gelden, die in geene eene zilbe te gelijk en konnen staen, of de je moste voorgaen, ende niet volgen: maer wel in twee zilben, de eene met de i besloten, ende de andere met de je begonnen. Konde daerom beter ende billijker (mijns oordeels) gebruykt worden in alle die woorden, in de welke de i voor eene klinker gesteld word in twee verscheyde zilben, in de welke dan de i by ons also word uytgesproken, als ofze in de volgende zilbe wederom op een nieu werde op-genomen: als prijeel, vijolette, pijonnier, vrij, vrije, alderleij, alderleije, bijen, dijen, keijen, leijen, meijen, gedijen, ende diergelijke: ende konde dan ook also de y haere oude kragt, ende waerde behouden: ende de enkele i haere volkome plaetze bekleden. Maer sal nu dat fatzoen (ij) de dobbele i verstrecken, wat reden iszer waerom de selve met dese hangende staerte word besloten? men konde haer immers veel liever dese staerte af-houwen, ende so dan dit maekzel (ii) voor de dobbele i gebruyken. Doch het schijnt dat sulkx nu al te laet is, ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio D2r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het nu al over-lang over-al de plaetze beset ende ingenomen heeft, door de druckers ende letter-gieters (acht ik) in het besit gekomen. So moeten wy dan nu ook van den nood eene deugd maken, als men seyd: dewijle het toch als noch anders niet en wil wesen. 'Tis ook even-veel wat fatzoen eene letter heeft, alze voor sulkx goed gekend, ende ook bekend word: so laet ikze dan ook gansch gaerne in heure waerde, ende wesen blijven. Maer dit moet even-wel ondertuschen vast gaen, dat wyse niet onder een en vermengen, maer yder op heure plaetze onderscheyden gebruyken. Ook moet het nodig gevolg heylig ende onverbrekelijk gehouden worden, als het welke eene bysondere natuerlijke eygenschap, ende groote kragt, ende aensien in onse tale heeft voor alle andere spraken. Dewijle dan nu dit eerste maekzel maer eene enkele i sal mogen Ga naar margenoot+ gelden, (ofte eene durige ende swaere klank-i, ofte eene anderhalve, als andere spreken, daer ik ook te voren van gesproken hebbe) ende dat twede fatzoen, ij, de dobbele i sal moeten verstrecken; ende daerom ook om des gevolgs wille ter plaetze gebruykt worden daer maer eene i word uyt gesproken: als in het meervoud, ende vrouwelijke geslachte, der self-standige, ende by-worpige naem-woorden, voor-naem woorden, werk-woorden, ende andere, in pijlen, stijlen, rijke, mijne, sijne, lijden, etc. om 'tgevolg van pijl, stijl, rijk, mijn, sijn, lijd, strijd: so hebbe ik dan dese twee aldus onderscheyden gebruyken willen: te weten, dit twede maekzel, ij, dat voor de dobbele i word aengenomen, daer wy twee ii moeten uytspreken: ofte daer het gevolg vande dobbele i word aengewesen: als mede inde woorden in de welke de i de klinkers ontmoet in verscheyde zilben, ende sy naer onse uytsprake merkelijk verdobbeld word: ende het andere eerste fatzoen, y, op alle andere plaetzen, daer wy't ook wel, ja beter (mijns bedunkens) met eene enkele i konden beschicken: daer ik dan ook geheel gelijk, ende op eenen voet, rond ende algemeyn ga, in alle onse eyge Duytsche woorden van sulken grond, sonder onderscheyd. Want met wat reden sullen wy woorden van eenen aerd verscheyden schrijven? ofte waerom sullen wy viver, tiger, vileyn, rivier, linie, ende diergelijke, aldus met eene enkele i meer spellen, als de andere; ja nu ook met eene i, ende nu weer met eene y, als ik sie dat nu ende dan vast van veelen gedaen word in grooter onvasticheyd, ende ongestadigheyd? Gewis men moetze al te samen over eene kamme scheren. Derhalven een van beyde, ofte wy moetense al te mael met eene enkele i schrijven, het welke (mijns gevoelens) verre best waer: ofte en wil dat niet wesen, ende wilmen dit de oude sleure toe geven, so moetmen de y overal inhullen, ende plaetze maken. Maer also sommigen vyleyn, lynie, ende sulke meer, voor uytheemsche mogten keuren, ende daerom also de spellinge van hunne grond-tale met recht volgen: so moet ik dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio D2v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier eens seggen, dat ik mij in dese sake, tot eene bepalinge, voor ditmael, aen het oordeel van Kilianus gedenke te houden in sijn vermaerd ende loffelijk Dictionarium, waer in hy grooten vlijt gedaen heeft op de ondersoekinge van den rijken schat onser woorden, ende derhalven die alle voor de onse aennemen, ende als de onse spellen, die hy onder het getal der uytheemsche niet en rekend, ende inde lijste onser woorden als eygentlijke onse heeft opgeteykend, hoedanige onder anderen alle dese voor-gemelde sijn. Dat en sijn ook voords geene uytheemsche woorden, die met de uytheemsche enige gemeynschap hebben: also de selve grond-woorden in verscheyde talen konnen voorvallen. Keurd hy dan noch veel-licht enige weynige uytheemsche voor de onse, ofte onse voor uytheemsche, dat en kan in eene volle see van woorden niet veel maken, ende daerom ook het verschil dat hier soude mogen vallen niet groot wesen, nochte in den gemeynen regel sonderlinge inbreuke doen, ofte veranderinge veroorsaken: hoe wel dan noch hier op ook met-enen wel nader kan gelet worden. Evenwel hebbe ik gansch beswaerlijk van mijn gemoed verkrijgen konnen dit oude misbruyk der y inde twe ende drie-klanken in te ruymen, ende de enkele i tegens alle reden, ende den bescheyden aerd, ende eygenschap der twe ende drie-klanken uyt te monsteren: also die immers in sich selven door hunnen dobbelen klank eene swaere ende lange zilbe maken (als men't daer op nemen soude) sonder datze daer toe in't minste enige versterkinge van buyten door verdobbelinge der letteren van doen hebben. Ende om de waerheyd te seggen, is het niet een nieu ende seldzaem verdichtzel, dat sommige de i so angstig ende beschroomd als eene halve letter maer uytspreken, ende de selve ik en weet niet wat voor eenen mierschen, vijsen, bekrompen, ongehoorden, valschen, mallen klank aendichten, ja dien den kinderen ook inde scholen soeken in te planten, die vande oudste Nederduytsche Drucken opentlijk word wedersproken, inde welke de i doorgaens als eene volslage letter plaetze grijpt: welke maniere ook van Pontus de Hueyter gevolgd, ende gebruykt word, die op onse tale wel de aldereerste (mijns wetens) aldus goede acht genomen heeft? Maer ik ben vast mede op de wagen, so moet ik ook mede varen: ende dewijle ik hebbe beginnen te wanken, so en kan ik het nu hier niet wederroepen. Dit ga dan noch so verre als het voeten heeft in die zilben die op den twe ofte drieklank rusten, als leyden, weyden: (want het schijnt toch dat dit de oorsake, ende reden van dese quaede gewoonte wesen moet: even of de i so vol niet en waer, ende so vast niet en stond als eene andere letter: want op haere magerheyd uytvlugt te maken, is mij al te mager om daer van te spreken, ende daer mede mijnen mond ende den goeden tijd te verslijten) maer het schijnt te gansch wijd buyten het spoor gehold, datmen de arme i ook kaszeerd, ende de y over al indringt in die zilben die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio D3r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op den tweklank niet en blijven staen, maer op enige andere volgende letter voord rollen, als in geyt, guyt, gerechticheyd. Ende (lieve) waer om de i daer meer afgeschaft, als in den tweklank ie: want gelijk de zilbe daer op haer niet en rust, also ook hier niet. Doch ik en mag hier van geene woorden meer maken: alleen so mogen alle verstandigen hier op eens met der tijd by gelegenheyd, (so't hun gelieven sal) in ernst letten. Ondertuschen dewijle wy vast aen het toegeven sijn; maer evenwel gelijk ende vast gaen willen: so staet dan wederom daer op te letten, dat wy desen tweklank in alle onse woorden sonder onderscheyd also schrijven, ende het eene niet met ei, ende het andere met ey, ofte het eene ende selve met alle beyde: gelijk ik nu dickwils geseyd hebbe. Ende dit wil ik also vande gemeyne ende kleyne letteren verstaen hebben, daer wy dese twee gemelde maekzels hebben: maer also wy in de Kapitaelen, ofte Hoofd-letteren slechts een fatzoen vande Grieksche Y hebben, so moeten wy ons daer mede over al behelpen. Resteren noch de drie ofte meer-zilbige uytheemsche Grieksche, ende Latijnsche aengenome woorden daer de i plaetze heeft, ende staet te bedenken, hoemen't daer mede maken sal: want dewijle de selve naer den Griekschen accent, ofte klank-maet in de voor-laetste zilbe kort ofte lang worden uytgesproken, ende wy geene geteykende klank i, naer de Grieksche wijse, en hebben, ende niet-te-min wel diende onderscheyd gemaekt te worden, om den gemeynen man, die anders hier in licht konde komen te dutten, ende wy hier dan met de riemen souden moeten roeijen die wy hebben, ende ons met onse i, ende ij behelpen, ende daer-mede dit onderscheyd aenwijsen: so konden wy de ij in die woorden gebruyken die in de voor-laetste zilbe naer den Griekschen klank-maet eene lange i hebben, die wy dan ook so met eene ij uytspreken, also wy de letter i in de laetste zilbe naer den aerd van onse sprake in onse uytsprake schijnen wederom op te nemen, ende te verdobbelen: als Philosophije, Geometrije. Die wy daerentegens gewoon sijn kort uyt te drucken, als de Grieksche, akademie, blasphemie, tegens hunne uytsprake: ende de Latijnsche, victorie, glorie, naer hunne uytsprake: die kondemen met eene enkele i schrijven: daermen dan ook de twede i om de korte zilbe so niet en hoord, als wel in de andere. Gelijken voet mogtmen houden met de Bibelsche eyge namen: ende volgens Elijas, Hiskijas, Tobijas, Jeremijas, ende andere, aldus spellen: alsose gemeynlijk lang gebruykt worden. Maer de vrouwen-namen Athalia, Lydia, ende diergelijke, wederom op dese wijse: om datze naer onse aengenome gewoonte kort willen klinken, onaengesien datze de Grieksche accent, ofte klank-maet lang maekt: dewijle wy niet met de Grieken, maer met onse luyden spreken. So worden ook Tobias, Elias, Lysias, Gorgias, Ahasia ofte ias, Amasia ofte ias, etc. niet selden kort uytgesproken: daerentegens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio D3v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
word Marija altijd lang gebruykt. Die nu beyde sijds in't gebruyk sijn, kondemen schrijven naer datmense wil uytgesproken hebben. In de twe-zilbige woorden daer-men de klank-maet niet ofte weynig hoord, daer mogmen't by de Grieksche Iota sonder accent, ende onse i laten blijven, schrijvende Sion: als mede in die zilben daer de i in de klank-maet niet en komt, spellende diaken, diakenije. Dit is so maer mijn voorslag, dien ik in de schale van het gesonde oordeel aller verstandigen geve te wegen: om te sien wat de tijd hier ook allenskens sal willen toe-laten. Ondertuschen sal ik hier ook mijnen vorigen stijl houden, als ik in de uytheemsche woorden begonnen hebbe, ende de selve naer hunne gewoonte, ende spellinge, ende niet naer onse uytsprake schrijven, om die van onse inlandsche, ende eyge woorden, als boven, te onderscheyden. Onse luyden mogense middeler-tijd in de Prosa, ofte vrije rede lesen als sy konnen, ofte ook als sy willen: inden Rijm sal't sich selven genoegzaem wijsen, daerse na de pijpen van de maet sullen moeten danzen. Dit en doe ik nu ook niet alleen ten opsien van onse ij, maer ook van onse y: dat is, ik en schrijf de uytheemsche woorden, in de welke de i voor eene andere klinker komt in twee verscheyde zilben, ende daer wy naer onse spellinge de i weder opnemen, ende de ij gebruyken, niet alleen met eene enkele i, naer hunne wijse: als diaken, diakenie: maer ook die woorden, in de welke de i in't eynde der zilben staet voor eene me-klinker, ende daer wy naer onse vijse wijse de y besigen: als bibel, libel, librije. Dat ik nu daerentegens librije, ende niet librie, gelijk ook poesije, etc. spelle, dat komt hier van, om dat wy den uytgang van die woorden van elders niet en ontlenen, maer van ons selven hebben. Dat ik van de i in de Latijnsche woorden, inde voor-laetste zilbe kort uytgesproken, geseyd hebbe, dat heeft ook also plaetze in de onse, die met gelijken korten klank aldaer in die zilbe gebruykt worden, die wy daerom met eene enkele i aldus moeten schrijven: berrie, besie, lynie, kastanie, malie, olie, tronie, ende andere: gelijk wy in tegendeel dit fatzoen der dobbel-i, ij, gebruyken, daer de uytsprake lang valt, naer den stijl der Grieken, uyt oorsake dat in sulke gelegenheyd de i om de volgende klinker in de uytsprake schijnt verdobbeld te worden, 'twelk anders in de korte zilbe so niet en geschied, als meermaels aengeroerd is: so spelle ik galeije, galerije, valleije, schalmeije, ende diergelijke. Ga naar margenoot+Wy hebben eyndelijk ook noch een maekzel van twe enkele i, aldus by malkanderen ii, in verscheyde zilben, van alle dese andere fatzoenen onderscheyden, die dan moet gebruykt worden, wanneer de eene zilbe met eene i eyndigd, ende de andere daer mede begint, als kleiig, vleiig, vloeiig, leiig, vriicheyd, draeiinge, vermoeiinge, ende diergelijke. Dit waer nu ook wel weer mijn gevoelen: maer also ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio D4r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over al eenen voet moet houden, so moet ik dan ook alhier den twe-klank, ofte enige andere zilbe met eene i besloten, met eene y schrijven, als kleyig, vleyig, vryicheyd, etc. Ende of men ook inde volgende zilbe de i naer onse uytsprake schijnt op te nemen, ende de je sich hier naer de selve tuschen de beyde i merkelijk ende tastelijk voegd, ende indringt, daerom wy ook wel kleyjig, ende vryjicheyd, etc. schrijven konden: so soude ik dan noch die onnodige veelheyd der letteren vermijden: Dan noch so soude ik om gemelde wederopneminge der letter i inde volgende zilbe, kleijig, vrijicheyd, etc. op de wijse van prijeel, pijonnier, etc. wel liefst spellen: ofte ten minsten kleijig ende kleyig, vrijicheyd ende vryicheyd, sonder onderscheyd. Maer de ij in de gemeyne spellinge kleijg, vrijeheyd, dunkt my het rechte fatzoen niet te konnen wesen: om dat de staert-i de me-klinker je, ende niet de klinker i beteykend, ende beduyd. Dit hebbe ick also vande enkele ende dobbele i wel seggen willen tot merkelijk ende nodig onderscheyd. De verdobbelinge van dese letter i hadde ons nu met de klinkeren Ga naar margenoot+ a, ende o, ende de twe-klanken ae, ende ue, de markt wel konnen ende behoren te setten, so wy de selve om der gewoonte ende des gebruyks wille, niet wat te ruym, ende al te veel hadden moeten toegeven. Wy willen dan slechts daer toe arbeyden, dat wy met gemelde twee andere klinkeren, ende twee twe-klanken te samen eenen gelijken voet mogen houden, op dat wy nimmermeer en behoeven om te sien, nochte te twyfelen, maer altijd seker mogen gaen, dat ik in de spellinge geheel nodig achte. Ende also de minst beswaerde ende geletterde zilben met recht de beste ende zierlijkste te achten sijn: so willen wy onse bedenkingen in dese spellinge daer na richten, so veel als gevoeglijk doenlijk sal wesen. Ende (lieve!) waer toe ook toch dese lastige verdobbelinge der klinkeren, e, ende o, ofte onnodige by-voeginge der letter e tot de a, ende u, inde twe-klanken ae, ende ue, als men het met de enkele letteren e, ende o, ende met a, ende u, sonder twe-klank, ten vollen kan beschicken? Ofte waer toe alle dese krabbelinge, ende brabbelinge, belemmeringe, ende beswaringe van den druck, als men't voor-by mag? Quod fieri potest per pauciora, frustrà fit per plura. Het geen geschieden kan met minder even goed,
Ist reden, datmen dat met meerder moeijte doet?
Ik verdobbele dan de gemelde klinkers e ende o, ende gebruyke ook die twe-klanken ae, ende ue, in alle self-standige naem-woorden van't mannelijke geslachte, in't meer-voud, om't gevolg van't eenvoud, daer die klinkers dobbel, ofte die twe-klanken gevonden worden: als aelen, steenen, boomen, bueren, komende van't eenvoud ael, steen, boom, buer. Weynige woorden uytgenomen, die vande Grie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio D4v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken ende Latijnen tot ons over-komen, die in't eenvoud met die dobbele klinkeren ee, ende oo, ofte met die twe-klanken ae, ende ue, ingetrocken, ofte slechts met eene klinker e, o, a, ende u uytgereckt worden uytgesproken: als poeet, ofte poete, propheet, prophete, paep, pape, ende diergelijke, dieder meer mogen sijn: die dan ook int meervoud met enkele, ofte dobbele klinkeren, met twe-klanken, ofte anderzins, naer believen, konnen geschreven worden: poeten ofte poeeten, propheten, propheeten, papen, paepen. Onder welk vaendel der uytneminge ik ook met-enen soude begrijpen alle die woorden des mannelijken geslachts, die ook so wel verlangd, als verkort gebruykt worden: als naem ofte name, graef grave, heer here, neef neve, soon sone, persoon persone, ende diergelijke. Alle de by-worpige naem-woorden verdobbelen die klinkers, ofte houden die twe-klanken in het meervoud, ende vrouwelijke geslachte, van gelijken, ende op de selve wijse, ende op den selven grond, ende om de selve reden, om datze in het eenvoud, en mannelijke geslachte, met verdobbelde klinkers, ofte twe-klanken worden uytgesproken: als swaer swaere, teer teere, hoog hooge, suer suere. De voor-naem-woorden moeten ook op dese leeste schoeijen, ende naer desen regel gericht worden: haer haere: gelijk mijn mijne, dijn dijne, sijn sijne. Maer in alle de self-standige naem-woorden van't vrouwelijke geslachte soude ik die verdobbelinge, ende twe-klanken na-laten, ende den druck van dese beswaringe ontlasten: so om de geslachten te onderscheyden, als ook voornamelijk, om dat die woorden eygentlijker ende zierelijker in't eenvoud meer-zilbig worden uytgesproken, ende daerom dese verdobbelinge der klinkeren, ofte twe-klanken, niet en schijnen so nodig van doen te hebben: als mage, ere, schole, hure: of men ook schoon maeg, eer, school, huer kan seggen; ja wy Hollanders liever also ingetrocken spreken: ende daer van ook de twe-woorden maeg-drank, eer-sucht, school-dienst, huer-huys gemaekt worden: want alsmen die woorden ingetrocken ende een-zilbig wil gebruyken, so brengense die dobbele klinkers, ofte twe-klanken merkelijk ende uytsprakelijk voor sich, datze twe-zilbig uytgetrocken, ende eygentlijk ende bescheyden uytgesproken, niet en doen. Gelijk oordeel ende gebruyk vande uytgereckte woorden, die beyde van't vrouwelijke ende geenderleije geslachte sijn: als oge, ore, bore, spore, strale, ende andere. In alle de Ga naar margenoot* afkomstige woorden van alle de geslachten soude ik ook desen voet houden, ende de verdobbelingen, ende de twe-klanken afschaffen: als eenparig, enig, noodzakelijk, vrezelijk, smerig, nodig, dodelijk, geburig, gedurig, ende diergelijke: want wy en leren de Ga naar margenoot† stam ofte grond-woorden uyt de afkomstige niet, maer recht anders. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio E1r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de dobbele, ofte twe-woorden, soude ik ook desen gang gaen: ka-dijk, se-man, stro-halm. In alle de werk-woorden soude ik ook desen regel volgen, schrijvende: gapen, leren, lopen, buren: also wy in den eersten persoon vande Ga naar margenoot* verkondigende ofte aenwijsende maniere niet alleen en seggen, ik gaep, leer, loop, buer: maer ook ik gape, lere, lope, bure. Alleen den tweden persoon van het meervoud, in verscheyde Ga naar margenoot† manieren, ende tijden uytgenomen, daer enig gevolg aen vast is: gy spaert gy spaeret, gy eert gy eeret, gy loopt gy loopet, gy buert gy bueret. Daer de t voorvalt die in u komt te veranderen, soude ik die verdobbelinge so nodig niet achten: om dat het gevolg toch evenwel door die veranderinge verbijsterd word: gy geeft gy gevet, gy gaft, ofte gaeft, gy gavet. In de veel-nemende woorden soude ik van gelijken doen: spellende, begraven, gegeven, gestoten, etc. De Ga naar margenoot‡ werk-stammige woorden soude ik ook in dese vorme gieten: als vermaninge, beleninge, beloninge, besuringe: item, gaper, breker, loper, hurer, ende diergelijke. So moetmen ook alle de self-standige woorden, van alle de drie geslachten, daer geen gevolg en is, ongetwyfeld aldus met enkele klinkers spellen, gelijk dat sich selven genoegzaem wijst, ende sulkx sonder seggen door moet gaen: als vader, banier, water, beker, keten, fenijn, horen, boter, koren, fluweel, rumoer, etc. Het voor-naem-woord (dese) schrijf ik ook op dese wijse: dewijl het tot alle de geslachten behoord: waer voor ook het ingetrockene ende verkorte woord (dees) inden rijm kan gebruykt worden: gelijk ook ons voor onse. Ten korsten alle woorden van alle Ga naar margenoot* deelen van eene rede die buyten het gevolg sijn konnen hier naer gericht worden. Die hier nu voor de e, ende o, in sommige woorden, pleyten willen, waer van hier boven in de e geseyd is, ende hier na in de o sal gesproken worden, die wijse ik daer henen: ende late hun gansch gaerne toe hunne uyt-sprake uyt te drucken: hoe wel de dobbele ofte breede letter ee, ende oo, (als sommige spreken) hier geene plaetze en behoorde te hebben, maer enig ander maekzel daer van onderscheyden: also de dobbele klinkers hier niet van node en sijn, ende sy ook eenen anderen klank van middel-matige uyt-sprake tuschen de enkele ende dobbele klinkers willen uyt-gebeeld hebben: gelijk ik ook in de letter e verhaeld hebbe. So en kan ik hun dan ook alhier met mijne spellinge niet dienen: want behalven dat de breede ofte dobbele letters, volgens mijnen vasten ende eenparigen grond, ende voet, overtollig sijn, so en sijn sy ook daer mede niet geholpen. Ook soude ik gestadig moeten dubben, ende dutten; ter wereld niet wetende waer ik naer hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio E1v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevoelen eene enkele, ende waer eene dobbele letter soude stellen, ende schrijven? Tis dan best dat ik spelle, als ik spreke, gelijk dat meer als billijk is, ende dat ik mijne uytsprake slechts uytbeelde, latende eenen anderen voor de sijne sien, ende sorghen. Ga naar margenoot+Hier waer nu de plaetze wel by dese gelegenheyd van het gevolg der me-klinkeren ook een weynig te spreken, indien ik mij voorgenomen hadde so breed te gaen. Evenwel met een woord. De verdobbelinge der me-klinkeren op het eynde des eenvouds, naer de Hoogduytsche maniere, om het meervoud aen te wijsen, met beswaringhe van den druck, in vreemder gestalte, en soude ik tegenwoordig niet konnen prijsen: also wy die letter geenzins en konnen uyt spreken, ende ook met weynige regelen in't gevolg wel kan versien worden. Meynd dan noch yemand den vreemdelingen daer mede te konnen dienen, dat mag ik seer gaerne lijden, ende kan hem sulkx heel wel ten goeden houden. Maer de enkele gevolg letter des meervouds, op't eynde des eenvouds, achte ik geheel noodzakelijk, ende en kan niet sien, hoemen anders kan oordelen, als wy de reden plaetze willen geven. So schrijf ik hoofd hoofden, tand tanden, mond monden, heylig heylige, ende niet hooft, tant, mont, heylich, ende diergelijke, over al daer enig gevolg aen vast is: alleen de uytheemsche eyge namen eygentlijk uytgenomen, als Job, Jakob, ende andere: latende ondertuschen de onse, als Arnout, Arent, Barent, Evert, Lubbert, Geertruyt, Machtelt, ook vrij aldus te schrijven: om dat het gevolg hier niet breed en gaet, ende selden voorvalt: hoewel de d om des gevolgs wille van't meervoud alhier de eygentlijke letter is: gelijk ook de p in Jop, ende Jakop, welke spellinge ik ook geenzins en wil verwerpen. So schrijf ik ook inde werk-woorden den derden persoon in't eenvoudig getal vande verkondigende maniere met eene d, om 'tgevolg van den eersten persoon in den Ga naar margenoot* onvolmaekten tijd, in die woorden die dat gevolg hebben: als hij leerd, ik leerde: maer den tweden persoon spelle ik ofte met eene t, ende dat ofte om't gevolg vanden tweden persoon in't veelvoudig getal: gy stoot, gy stootet: ofte als de t wel eygentlijk geen gevolg en beduyd, maer slechts in beyde getallen op't eynde blijft, wordende het meervoud ghemaekt met byvoeginge van eene e voor de t: gy leert, gy leeret: ofte ook met eene d, om't gevolg naer den aerd der woorden: gy arbeyd, gy arbeydet. De deelnemende woorden volgen ook desen regel des gevolgs: bemind, beminde. Ende ofschoon de d swaerder ende doffer luyd als de t, ende daer om de rechte uytsprake so wel niet en schijnt te treffen: so kan dat immers met eenen gemeynen regel liever geholpen worden, te weten, dat de d in't eynde der zilben klinkt als eene t, (het welke de Franzoysen ook so | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio E2r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen) dan dat wy dit nodig en merkelijk gevolg verachtende, de vreemdelingen verbijsteren, 'tgesicht verdwelmen, ende het papier tegens dit gevolg met ontallijke regelen overtollig bekladden. Waer in ons ook niet en behoord te verhinderen, nochte op te houden, dat enige woorden in d eyndigende also ook moeten uytgesproken worden: also die gansch weynig sijn. Ist ook niet wel haest ende met een half oog te sien hoe de d klinken moet, ende ofze maer slechts om't gevolg daer staet, ofte ook om de uytsprake? ja hoe nodig op dit gevolg diend gelet te worden betonen veele die sulke woorden met dt schrijven, de d om't gevolg, ende de t om den soeten ende lichten klank gebruykende: maer (lieve!) als wy door eenen gemeynen vasten regel, de d den klank van de t in't eynde der zilben verlenen, als geseyd is, wat behoeven wy hier dan met die onnodige t noch om te slepen, ende het gesicht te belemmeren, ende den druck te beswaren? Maer de g heeft in't eynde, der zilben het selfde geluyd met ch: waerom hier dan noch het gevolg geene plaetze gemaekt? Wat baet mij kaers of bril,
Als ik niet sien en wil?
Ja dese gevolg letter maekt dickwils een heel ander woord ende van eenen gansch verscheyden sin: als wand, een muer, ende want, een handschoen; rat, een dier, ende rad een wiel aen eenen wagen; bloot, naekt, ende blood ofte blode, beschroomd: so onderscheydze ook de naem-woorden voet voeten, hout houten, van de werkwoorden voed voeden, houd houden, ende diergelijke. Dat noch meer is de Ga naar margenoot‡ naemstammige woorden in heyd eyndigende dwingen ons genoegzaem tot dese spellinge, als naerstigheyd, voorsichtigheyd: want so wy de voorlaetste zilbe met ch op't eynde tegens het klaer gevolg immers spellen willen, so moeten wy twee h by malkanderen schrijven: also de laetste zilbe daer mede ook moet beginnen, als naerstichheyd, voorsichtichheyd, het welke noyt gesien en is. Hier tegens te willen seggen dat gemelde woorden niet in heyd, maer in eyd uytgaen, is (onder verbeteringe) maer eene ydele bemantelinge van eene overtuygde dwalinge, ende een tastelijke misslag: want so mostmen dan goedeyd, sterkeyd, wyseyd spellen. Dit geeft ons met enen merkelijk te sien, dat wy ook in alle de uytgereckte naem-stammige woorden in heyd uytgaende, de voorlaetste zilbe met eene g behoorden te eyndigen, ook daer geen gevolg van de g aen vast is: als slechtigheyd, dolligheyd, sloffigheyd, ende diergelijke: want slechticheyd en speld geen slechtigheyd, maer slechtic-heyd: ende en kan daerom de rechte spellinge ende uytsprake, die hier vereyscht word, niet voldoen. Doch ik en wil evenwel ditmael so scherp niet seylen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio E2v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maer om't onderscheyd des gevolgs wille de oude sleure hier ook noch wat houden, ende volgen. Want ik neme mij tegenwoordig maer voor het nodigste over al te veranderen, ende het andere slechts aen te wijsen, ende anderen in bedenkinge te geven. Ga naar margenoot+Wy hebben eene twederleije o van verscheyde uyt-sprake: als stock bock: sot, bot: hol, vol: volk, wolk: golf, wolf: sorgen, worgen: dat so seker, ende bekend is, dat wy ook sien, dat eenderleij woord door de verscheyde o eene verscheyde uytsprake, ende bysondere beteykenisze ontfangt: als een dol, de scheeps-devick, daer de riem tegens geroeijd word, ende dol, uytzinnig: so iszer ook een dobbelen met taerlingen, ende dubbelen: een jock ofte boerte, ende jock ofte juck der beesten, bol een kloot, ende bol vet, ende diergelijke. Hier hadden wy nu wel eenen Nederlandschen Kadmus van doen, (die ik niet en durf worden) die ons eene nieuwe letter mogte smeden: op dat wy onse woorden onderscheyden mogten schrijven: want de letters sijn gevonden om het geluyd onser sprake te bewaren, ende als geleende panden den leser getrouwelijk voor ogen te stellen dat heur bevolen is, seyd Fabius Quintilianus in sijn i Boek in het xiii. Kap. Ego nisi quod consuetudo obtinuerit, sic scribendum quicquid judico, quomodo sonat. Hic n. est usus literarum ut custodiant vocem, et velut depositum reddant legentibus. Itaque id exprimere debent quod dicturi sumus. Hoewel de penne over al de tonge so nau juyst niet en kan volgen, ende uytdrucken: maer de gewoonte, ende het gebruyk moeten ons ook wat leren. Doch niettemin moeten wy niet de spellinge so na aen de uytsprake komen als wy konnen. Ga naar margenoot+Hier van daen achte ik ook het onderscheyd in de dobbele oo gekomen te wesen, die sommige, niet sonder reden, verscheyden uyt spreken, hoe wel wy dat alhier te Haerlem (mijns wetens) wederomme niet en doen: als hoop een stapel, een hoop (ofte hope) verwachtinge: kool warmoes, ende een kool vuers: nood swaricheyd, ende een noot, een vrucht: ende meer andere: waer toe sommige de Grieksche Omega ω gebruyken willen, die by hen eene anderhalve o sal uytleveren, ende die woorden uyt-drucken die van den rechten klank der o meest af-wijken, ende wat smeltende ende lijmende worden uytgesproken. Ga naar margenoot+Meyne van gelijken dat de haperinge, ende twyfelachtigheyd in den twe-klank ou mede van hier ontstaet: also der insonderheyd twederleije zoorten van woorden sijn die wy hier-mede met eenen verscheyden klank uytbrengen: so seggen wy doud, ende hy doud: hy schoud ofte siet, ende schoud ofte mijd, ende diergelijke: want de eerste zoorte met au op sijn Vlaemsch uyt te spreken, dauwen, schauwen, dunkt mij het rechte geluyd geenzins te treffen: also wy die zilbe niet met a, maer met o merkelijk uytbrengen. Wanneer wy de onderscheydene o sullen gevonden, ende in't werk gesteld hebben, so sullen wy ook in desen twe-klank geholpen wesen. Daer schijnt ook noch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio E3r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene derde uyt-sprake van desen twe-klank ou te konnen wesen in bouk, kouk, souken, vlouken, welke spellinge vast veele geleerden volgen, ja dapper drijven: so dat wy dus doende driederleije maniere van uyt-sprake van desen twe-klank souden moeten hebben, als b.e. hy schoud sijne bouken om de strenge koude, Devitat libros intensi frigotis ergò. Wat my aenlangd, ik en begere wel dese spellinge niet te verwerpen, so om't aensien dat gemelde geleerden by mij hebben, als ook wel insonderheyd, om dat die sake mij so vreemd niet en schijnt te wesen, ende sijne bedenkinge billijk behoord te hebben: dewijle dese twe-klank ou also naer de wijse der Grieken kan uytgesproken worden, gelijkerwijs dan de Franzoysen, ende ook onse Vlamingen vast geene andere uytsprake van den selven en gebruyken: willende ook desen twe-klank ou den mond wel wat nauwer toe-trecken, die de oe wijder schijnt te openen: so dat wy op dese sake wat nader ende grondiger lettende, tuschen dese twe twe-klanken wel enig onderscheyd konnen vernemen. Maer evenwel dewijle het gansch gering is, ende wy so onderscheyden, als mooglijk is, behoren te spellen, so soude ik in alle diergelijke woorden den twe-klank oe liever gebruyken: want daer wy de vorige haperinge met eene verscheyde o konnen helpen, so en sie ik geenen raed met dese derde uytsprake, ofte wy mosten noch eene derde o verdichten, ofte ook eene nieuwe u smeden. Ook staen vast gemelde geleerden bekend, datter verscheyde woorden sijn, dewelke die twederleije uytsprake, ende spellinge konnen lijden, ende daerom so wel met oe, als met ou konnen geschreven worden. Doet hier ook met-namen by, dat de oe maer van eenderleije sekere uytsprake is, ende de ou van verscheyde, die daerom lichtelijk tegens de rechte uyt-sprake konde verdraeijd worden: so dat de vreemdelingen insonderheyd dickwils door dese spellinge konden verbijsterd worden, niet wetende, of sy goud ofte goed, sout ofte soet, hebben te lesen, ende uyt te spreken: gelijk ook Pontius de Heuyter die woorden al eens speld. Geve daerom allen verstandigen ende goedwilligen minnelijk te bedenken, of het hierom niet beter en sij, ons aen de oe te houden, die ja immers die uytsprake kan bereyken, ende sulke haperinge, ende verwarringe niet en is onderworpen. Men en kan ook op de oe geene pleyt soeken om de oude ende nieuwe uyt-sprake der Latijnen, die ons niet aen en gaet: want so kondemen dan ook op den tweklank oy uytvlugt maken om de Fransche uytsprake wille: ende op andere dingen meer. Maer die spraken en raken ons niet: so en lijmen wy ook onse tale niet, maer spreken alles rond uyt den mond, ende so als de letters leggen. De Twe-klank oy komt hier mede op desen selven grond der verscheyde Ga naar margenoot+ uytsprake der letter o met recht in bedenkinge, ende meyne datmen de selve aldus billijk mag schrijven, oyt, noyt, moij, ende de o | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio E3v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet en behoefd te verdobbelen, ooyt, nooyt, mooij, gebruykende de rechte ende harde o, die in volk, kolk, tolk, ende diergelijke woorden plaetze heeft: gelijk men dan ook so altijd met goede reden heeft geschreven. Ga naar margenoot+Dit moet ik ook noch van de spellinge seggen, dat de groote Kapitaele, ofte hoofd-letters in onse tale gemeynelijk seer misbruykt worden, als men schier yder woord daer mede begint: so men die toch niet gebruyken en moste dan inden aenvang van eene rede, ofte nieuwen sin: als mede inde eyge namen van menschen, beesten, steden, bergen, ryvieren, ende diergelijke: ofte ook om iets anders daer mede uyt te teykenen. So is dat ook altijd so by de Grieken, Latijnen, Franzoijsen, ende anderen, als ook by ons van ouds gebruykelijk geweest alle verzen met eene groote letter te beginnen, om den Rijm van de Prosà, ofte vrije reden te onderscheyden. Ga naar margenoot+Dit moet ik hier ook noch vande Euphonia, ofte Soetvloeijendheyd, ende goed geluyd aenroeren, eer ik vande spellinge scheyde, dat wy veele twe-woorden, ofte dobbel-woorden niet naer hunne grondletters, maer naer den soeten klank uytspreken, die wy daerom voords also niet en behoeven, nochte en behoren te spellen; hoe wel met onderscheyd: also de spellinge aldus de 'tsamenvoeginge, ende den grond der zilben dickwils grondig soude omkeren, het welke wy (onder verbeteringe) op't hoogste moeten mijden, daer het niet te lijden en is. b.e. so seggen wy: mette, metten, metter, mettet, dattet, wattet, datter, watter, mender, hebber, iszer, ikker, hijer, ende diergelijke, voor met de, met den, heb daer, is daer, ik daer, hy daer: alwaer wy dit dan wel bevinden, ja merkelijk gevoelen, dat de d, ofte h achter de t in twe verscheyde zilben gesteld, inde uytsprake in eene t komen te veranderen in mette, metten, metter, mettet, dattet, wattet: ja de d met de a in alle de andere exempelen gansch ende gaer te versmelten: het welke wy de soetvloeijendheyd billijk moeten geven: maer wy en moeten daerom, om de voor verhaelde reden sulke spellinge flukx overal niet goed kennen, ende inruymen. Segge oversulkx dit alhier van dese spellinge der soetvloeijendheyd met onderscheyd: dat de spellinge de uytsprake wel volgen ende uyt-drucken mag in alle oprechte ende waere twe-woorden, die uyt twee naem-woorden, werk-woorden, ofte andere deelen van eene rede genomen, ende te samen gevoegd worden, naer de wijse, ende nature der twe-woorden, die veeltijds tot veranderinge der letteren, in hun begin sonderlinge genegen sijn: ende dat ik dan ook volgens geene swaricheyd en soude maken, datter, watter, mender, hebber, iszer, ikker, hijer: ofte met dit teyken der twe-woorden, heb-er, is-er, ik-er, hy-er, ende niet met het teyken der uytbijtinge inde enkele woorden, heb'er, is'er, ik'er, hy'er, te spellen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio E4r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maer in de, ende het, die maer ledekens der naem-woorden, ende derhalven geen deel van eene rede sijn, ende dies ook geen deel van een twe-woord konnen worden, soude ik dese spellinge verwerpen, ende niet mette, metten, metter, mettet, dattet, wattet, maer met de, met den, met der, met het, dat het, wat het, etc. naer de grondletters schrijven. Dese soet-vloeijendheyd in't verkorte, ende uytgebete by-woord daer, in datter, watter, mender, etc. voor dat daer, wat daer, men daer, schijnt al vrij niet weynig het oud gebruyk vanden vollen twe-klank ae te bevestigen: also wy niet en spreken dattar, wattar, mendar, etc. maer datter, watter, mender: dat ik dan so maer met eenen vinger aenwijse, ende met een woord in't voorby paszeren aenroere, ende allen verstandigen geve nader te bedenken. Waer wy ik ook dit met-enen by dese gelegenheyd moet seggen, dat de ingetrocke woorden versma'en, bela'en, bera'en, voor versmaden, beladen, beraden, ende diergelijke, het selve van gelijken doen. Eyndelijk moet ik ook noch een woord ofte twee vande sake ende sprake Ga naar margenoot+ selver spreken, ende dat slechts over enige weynige bedenkingen. Ende of mij hier schoon het oud ende gemeyn Spreekwoord wel bekend is,
Sentiendum cum doctis, loquendum cum vulgo:
Gevoelt met hun die't hoofd om wetenschappen breken:
Maer voegt uw spraek en tael naer dat de luyden spreken:
Waermede Horatius in arte Poeticâ overeenstemd:
Multa renascentur quae jam cecidete, eadentque,
Quae nunc sunt in honore vocabula, si volet usus:
Quem penes atbitrium est, & jus, & norma loquendi.
De spraek die valt, en rijst, de spraek die komt, en gaet,
En hangt heel aen't gebruyk, in wiens gewelt sy staet:
So houde ik het nochtans voor eene groote volmaektheyd ende zieraed van eene tale, dat haere woorden wel onderscheyden worden. Derhalven behoren wy ook in de onse daer toe te arbeyden, de welke hier in voor geene en behoefd te wijken. Meyne daerom dat wy so aen 'tgemeyne gebruyk niet en behoorden gebonden te wesen, dat ons dat geheel ende al een regel, ende breydel van onse tonge sij. Ik beken wel met Fabius in het x. Kap. van sijn i. Boek, dat de gewoonte de sekerste leermeesterze van't spreken is: ende datmen de tale moet gebruyken als de gemeyne munte. Consuetudo (inquit) certissima loquendi magistra: utendumque planè sermone, ut nummo, cui publica forma | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio E4v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
est. Ende in het xii. Kap. dat het schier belachelijk is, liever eene tale te verkiesen die de luyden gesproken hebben, dan diese spreken: ende dat de oude gewoonte van spreken de oude tale is. Fuerit penè ridiculum, inquit, malle sermonem, quo loquuti sunt homines, quàm quo loquuntur. Et sanè quid est aliud vetus sermo, quàm vetus loquendi consuetudo? Maer ik houde ook ganschelijk met hem, dat hier een wacker oordeel versocht word. Omnia tamen haec exigunt acre judicium. Lib. i. Cap. x. Ende dat de over-een-stemminge der geleerden de rechte gewoonte van spreken is. Ergò confuetudinem sermonis vocabo consensum eruditorum: sicut vivendi consensum bonorum. Lib. i. Cap. xii. So en is dan de gewoonte van den gemeynen man niet enkelijk het richt-snoer van de sprake, nochte hun mond de schat-kamer van de suyverheyd derselve: maer by de geleerden is het beste ende sekerste oordeel: so behoren die ook op de tale vlijtigst te merken, ende de selve suyverst ende bescheydenst te spreken. Ga naar margenoot+Ende so wenschte ik wel, dat de woordekens dij, ende dijn, in heur oud gebruyk mogten hersteld worden, ende dat wy dij, ende u, dijn, ende uvv, onderscheyden gebruykten: want dij, ende dijn, spreken van eenen, u, ende uvv, van veelen. V, ende uvv, schrijf ik ook onderscheyden: want u siet op de personen, ende uvv op hun besit: het is u goed, dat is profijtelijk, vobis bonum est: het is uw goed, dat is, het sijn uwe goederen, vestra bona sunt. Het afgeslete ende uytgediende du wil ik gaerne buyten het gebruyk laten blijven, om de hardicheyd des gevolgs wille die het in de by-gevoegde werk-woorden veroorsaekt: uytgenomen dat wy het sonder gemelde by-gevoegde werk-woorden met enige naem-woorden in't quade genomen zomwijlen loffelijk gebruyken konden: als du bengel, du boos-wicht, du verrader, du verleyder, etc. Hier voor hebben wy gy aengenomen: het welke of het schoon in't meervoud ook gy heeft, so worden nochtans door de self-standige namen, ofte werk-woorden, daer dat woordeken by gesteld word, de getalen genoeg onderscheyden. Wil dan noch iemand in't meervoud gy lieden, ofte gy luyden; ofte ook gy ly, ofte gy luy, naer de oude wijse, om de kortheyd, seggen, dat kan ik ook heel wel lijden. Ga naar margenoot+Ik make ook onderscheyd tuschen hem, ende hen, ende hun; ende haer, ende heur: hem word van eenen man in't eenvoud, hen, ende hun in't meervoud: haer van eene vrouwe, heur van veele uyt-gesproken. Ook is hen het geval de aen-klager, hun de gever, ende ofnemer, in't meervoud, van't mannelijke geslachte. Gelijk onderscheyd moeter waer-genomen worden in de Ga naar margenoot* besittende voor-namen sijn sijne, hun hunne, haer haere, heur heure: so word van eenen man geseyd: het is sijn vader, sijne moeder: van veelen, hun vader, hunne moeder: van eene vrouwe, haer vader, haere moeder: van veele, heur vader, heure moeder. De naem-woorden van het mannelijke, ofte vrouwelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio F1r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geslachte volgen ook de mannen, ofte vrouwen: so seggen wy: de hond loopt na sijne staert om: de leeuwen loeren in hunne holen: de sonne steekt met haere stralen: de koeijen scheren het gras met heure tanden. Evenwel blijft het begaefde, ende beklaegde geval van hy hem, ende van sy haer, in't eenvoud, ende heur in't meervoud niet onderscheyden: maer men kan uyt den sin, ende by-gaende woorden de gevallen lichtelijk onderkennen. De Ga naar margenoot* aengehechte voor-naem se is ook van seer gemeyn, ende liefelijk, ende loffelijk gebruyk in onse sprake, inden noemer, ende aenklager, des eenvouds, van't mannelijke ende vrouwelijke geslachte; ende des meervouds, van alle drie de geslachten: ende word dan gesteld in de plaetze van hy, sy, hem, ende haer, in't eenvoud: ende voor sy, hen, ende heur, in't meervoud. b.e. In't eenvoud van't mannelijke geslachte, in den noemer, de brief, isze besteld? in den aenklager, ik hebse besteld, in plaetze van is hy besteld? ik hebbe hem besteld: doch dit en valt in de mannelijke woorden altijd niet voor. In't vrouwelijke geslachte, in den noemer, hoe komtze daer? inden aenklager, ik hebse gehaeld, voor, hoe komt sy daer? ik hebbe haer gehaeld: dit heeft in't vrouwelijke over al plaetze. In't meervoud van alle de drie geslachten, inden noemer, se sijn daer, mannen, vrouwen, kinderen, in den aenklager, ik hebse gesien, voor sy sijn daer, ik heb hen, ofte heur gesien: dat gaet ook doorgaens vast, ende seker. Het woordeken sich behoord ook tot onse tale, ende heeft sijn merkelijk Ga naar margenoot+ ende nodig onderscheyden gebruyk: so segge ik, hy heeft sich bekeerd, dat is, sich selven; ofte hy heeft hem bekeerd, dat is, eenen anderen. So soude ik mede voor goed achten, dat wy alle woorden, so veel Ga naar margenoot+ als mooglijk is, ende het gebruyk sal willen lijden, mogten onderscheyden uytspreken: als hayr coma, haer illa: heyr exercitus, heer dominus: meyr lacus, meer plus: beyr aper, beer verres: end anas, ende et, eynde finis: vier quatuor, vuer, ofte vuyr ignis: hert cor, hart cervus, hard durum: ende diergelijke: sonder nochtans de Poeten ofte Rijmers hier aen te binden, als het anders inden rijm te pas komt. Dese woorden worden ook onderscheyden gebruykt. Rede, reden, oratio, beteykend een verhael: reden, redenen, ratio, Ga naar margenoot+ een bewijs. Doe, cum, is een bywoord, ende beduyd als: doe Augustus Roomsch Ga naar margenoot+ Keyser was, is Christus geboren: doen, facere, is een werk-woord, ik sal dat doen. Doch, sed, geeft reden in't vervolg van eene rede, ende is so veel Ga naar margenoot+ als maer: het word so wel geseyd, doch ten gaet niet vast: toch, sodes, is een smeek-woord: doet het toch: ofte eene bevestinge: het is toch so als ik segge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio F1v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Of, si, beteykend een geval: of dat so geschiede: ofte eene wenschinge, utinam: och of dat so geschiede: ofte, vel, is een Ga naar margenoot* scheydend koppel-woord: ofte Keyser, ofte niets. Ga naar margenoot+Noch, adhuc, beduyd een vervolg: hy woond noch te Haerlem, nochte, neque, is een scheydend koppel-woord: daer is nochte trouwe, nochte liefde langer inde wereld. Ga naar margenoot+Niet, non, lochend de daed van eene sake: ik en hebbe dat niet ontfangen: niets, nihil, de sake selver: ik en hebbe niets ontfangen. Ga naar margenoot+Oyt, ende noyt, spreken vanden voorgaenden tijd: immermeer, ende nimmermeer, vanden toekomenden. Ga naar margenoot+Na beteykend tot, ad: ga na hem: ofte achter, post: hy volgt na hem: naer secundum, iets daer men sich naer schickt, ofte iets naer doet: doet naer mijnen raed: naer dese, ofte die wijse. Ga naar margenoot+Tegen, obviam, beduyd eene ontmoetinge: hy komt my tegen: tegens, contrà, beteykend vijandschap: hy is tegens mij: jegens ergà, druckt vriendschap uyt: hy is tegens mij wel gesind. Maer het werk-woord bejegenen word beyde in't goede ende quade genomen. Ga naar margenoot+Tot, ende te konden wy ook meesten tijd wel onderscheyden gebruyken, tot, om een beweginge na de plaetze, te, om eene ruste inde plaetze uyt te drucken: of daer schoon manieren van spreken voorvallen die dat onderscheyd schijnen weg te nemen. Ga naar margenoot+Leggen ponere, ende liggen jacere, sijn ook van verscheyde beteykenisze, ende gebruyk: so seydmen, iets aen sijne plaetze leggen, ende op sijn bedde liggen. Ga naar margenoot+Kennen noscere, ende konnen posse, ik ken, ende ik kan, sijn van seer grooten onderscheyd, gelijk wy alle weten: doch worden dickwils onbedacht van den gemeynen man vermengd. Ende sulke opmerkingen van onderscheyde woorden sijnder meer. Ga naar margenoot+Inde Ga naar margenoot* gebiedende ofte biddende maniere der werk-woorden segge ik in't eenvoud vanden tweden persoon geef, ofte liever geeft, neem ofte neemt, (sommige seggen ook geve, neme) in't meervoud gevet, nemet: ende niet geef ende neem, alleen in't eenvoud, ende geeft ende neemt, in't meervoud: om oorsake dat wy het onderscheyd der getalen alhier gelijk maken mogen met alle manieren in alle tijden: want so seggen wy: gy geeft, gy gevet: gy gaft ofte gaeft, gy gavet: gy hebt, gy hebbet gegeven: gy had gy haddet gegeven: gy sult gy sullet geven, och ofte gy gaeft ende gavet: op dat gy gaeft ende gavet: ende so voords want den tweden persoon in beyde getalen op eene wijse uyt te spreken is eene faute (onder verbeteringe) waer door het onderscheyd der getallen t'enemael word weggenomen. Daer sijn dan noch werkwoorden die desen regel niet en volgen: als sie, ende siet: doe ende doet: ga ende gaet: sta ende staet: etc. die dan ook alleen siet, doet, gaet, ende staet, hebben in den tweden per- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio F2r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soon in beyde getallen van den tegenwoordigen tijd der verkondigende Ga naar margenoot* ofte aenwijsende maniere. Ook sijnder noch andere die van desen regel afwijken, die in het eenvoud der gebiedende maniere mede maer eenderleijen uytgang hebben: als laet, laetet: praet, praetet: stort, stortet: bid, biddet, etc. maer dese onderscheyden de getalen in alle tijden. Doch de Poeten ofte Rijmers en sijn hier aen niet gebonden, gelijk ook niet aen de gevallen in beyde getalen der voornamen, ende andere woorden: maer gebruyken doorgaens geeft voor gevet: vroom voor vroome ende vroomen: sijn voor sijne ende sijnen: want het verz en kan dickwils de twee zilben niet lijden, ende de konste en wil so nau niet bepaeld, nochte bedwongen wesen. De Poesije heeft altijd haere vrijheyd gehad: so en magmen haer ook by ons de schoenen so enge ende bekrompen niet snijden, datmen haer niet wat bots ende spelens en soude geven: sulkx waer de geesten maer quellen, ende den geest uytbluschen. Ik en houde het ook niet nodig de afgebetene woorden altijd met teykenkens uyt te steken tot merkelijke beswaringe van den druck: maer achte, dat sy die kloekheyd by sich hebben moeten die de Poeten lesen sullen, dat sy dat wel van selfs sien, ende verstaen konnen. Dese vrijheyd dan neem ik mij selven in't rijmen doorgaens aen, dat ik den tweden persoon in beyde getalen in alle de manieren opde wijse van't eenvoudig getal vermengd, ende niet onderscheyden en gebruyke: behalven dat ik inde gebiedende maniere den voet, ende wijse van geef, ende geeft, neem ende neemt meest arbeyde te houden, liever dan in beyde getalen geeft ende neemt te seggen: also de woorden van het veelvoudig getal gevet, ende nemet, over al inden Rijm niet en willen gebragt wesen: wel verstaende in die woorden die inde gebiedende maniere in't eenvoud den stijl van geef, ende neem willen lijden: also der woorden sijn die so gansch hard luyden. Ende dit dan noch ook so, dat ik mij hier aen niet en binde tegens de poetische vrijheyd, ende den eygentlijken eysch, ende zieraed van onse tale: maer buyten rijm daer de stijl vrij ende onbedwongen is, sal ik van mijnen gesetten regel die inder waerheyd ende eygenschap onser sprake gegrond is, nimmermeer, ende nergens, een hayr-breed afwijken. Maer als ik hier nu van Poetische Vrijheyd spreke, so en wil ik hiermede Ga naar margenoot+ niet, dat de Rijmers sich eene ongebonde ende onbepaelde vrijheyd sullen aennemen, ende onder dit deckzel alles doen wat sy willen, gelijk van veelen geschied: want men moet het Rijm-verlof niet misbruyken, nochte te verre trecken. Van allen Rijm-verlof en wil ik hier niet spreken. Twee zoorten sijnder voornamelijk die van veelen te gansch veel, naer mijn oordeel, misbruykt, ende verre buyten het recht van verlof getrocken worden: te weten: de Reckinge, ende de Krimpinge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio F2v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+De Reckinge maekt van eene zilbe twee, als in de deel-nemende woorden beminnet, vertroostet, voor bemind, vertroost, 'twelk gansch onzierlijk is, ende de nature, ende den aerd der woorden bederft: also het meervoud, ende vrouwelijke geslachte niet en heeft beminnette, vertroostette, maer beminde, vertrooste. Ofte ook in den * tegenwoordigen tijd van de verkondigende maniere in den tweden persoon van't eenvoudig getal, gy beminnet, vertroostet, voor gy bemint, vertroost, het welke ook behoord gemijd te worden, dewijle dat sulkx het onderscheyd der personen wegneemt, ende onder een mengd, ende verbrabbeld: want in't meervoud moetmen seggen, gy beminnet, vertroostet, maer in't eenvoud, gy bemint, vertroost. So ook inden derden persoon, hy beminnet, vertroostet, voor hy bemind, vertroost: want hier uyt vloeijd de onvolmaekte tijd, ik beminde, vertrooste, ofte vertroostede: ende de deel-nemende woorden, bemind, vertroost. In dese zoorten van woorden dan en soude ik dit verlof der Reckinge nimmermeer willen gebruyken, al is het schoon sommigen so gemeyn dat sy het ook buyten den rijm tegens het gemeyn ende wettelijk gebruyk altijd in den mond hebben. Maer ellef, sellef, Sauwel, arrem, vollick, ende diergelijke, voor elf, self, Saul, arm, volk, dat heeft sijn goed bescheyd, ende daer toe is het rijm-verlof. Maer dat ik hier van den tweden persoon in de Reckinge geseyd hebbe, sal veel-licht niet wel schijnen te bestaen met het gene dat ik hier terstond te voren in maniere van Krimpinge hebbe toegelaten, ende self gedacht te volgen, daer ik gemelden tweden persoon in beyde de getalen van gelijken vermenge, als ik aen weder sijde inden rijm gy geeft, gy neemt, segge, daer ik in't meervoud gevet, ende nemet moste gebruyken. Ik andwoorde, dat wy om der kortheyd wille gemeynelijk ja gestadelijk in't meervoud ingetrocken spreken, gy geeft, gy neemt, dat is, accipitis: maer dat wy het eenvoud nimmermeer uytgereckt en gebruyken, gy gevet, gy nemet, das, accipis: ja en twyfele ook niet, of het sal veelen eene nieuwicheyd dunken in't meervoud selfs also te spreken, hoewel het selve tot onderscheyd der personen noodwendig diend. Ook konden wy gemelde vrijheyd, die ik mij in't rijmen aenneme, die, om 'tgemeyn gebruyk ook buyten den rijm, schier geene vrijheyd en mag genoemd worden, met een teykenken, so 'tnodig waer, te kennen geven, ende also het onderscheyd der personen uytdrucken: maer dese Reckinge gaet geheel tegens het gebruyk, ende en is ook nergens mede te helpen. Ga naar margenoot+De Krimpinge maekt daer-en-tegens van twee zilben eene, 'twelk veeltijds hard valt tegens den aengenaemen vloed der Poesije: als werld, paerl, g'loof, g'rechtigheyd, voor wereld, parel, ofte paerle, geloof, gerechtigheyd: also en soude ik mij dit verlof ook niet wel durven aennemen. Noch word het meer misbruykt: als and'r, groot'r, uw'r, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio F3r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sijn'r, voor ander, grooter, uwer, sijner: het welke nergens toe en deugd: om datmen dese woorden niet en kan uytspreken: nadien men sonder klinkeren geene zilben en kan maken. Item in twee verscheyde woorden: d'son, d'maen, voor de son, de maen: het welke ook geenzins door den beugel en mag: also de klinkers van de me-klinkeren niet en konnen uytgebeten worden. Maer kind'ren, hind'ren, 'sheeren, 'tvolk, t'saem, d'aerde, 'kben, ende diergelijke, voor kinderen, hinderen, des heeren, het volk, te saem, de aerde, ik ben, komt gansch niet hard, ende is so gemeyn, dat het ook wel buyten rijm, ende sonder poetisch verlof mag gebruykt worden. So seydmen ook niet alleen d'onse, voor de onse, maer ook wel d'onsen, voor den onsen. De uytbijtinge voor de h, indiense enigzins veel-licht te lijden is, so isze nochtans seer te mijden, ende niet lichtvaerdig te gebruyken: als d'Heere, voor de Heere, d'Hebreen, ende diergelijke, wil beter vallen: om datmen Ga naar margenoot+ ook Ebreen mag seggen, van Heber, ofte Eber. Geen weyniger misslag word-er in het stellen der by-worpige Ga naar margenoot+ woorden begaen, als de selve niet voor, maer achter hunne selfstandige woorden geplaetst worden: als een man groot, een kind kleyn, een paerd sterk, voor een groot man, een kleyn kind, een sterk paerd, het welke te gansch ongerijmd is, ende onder deckzel van rijm-verlof geenzins te lijden: want men en mag so niet rijmen datmen de tale geweld doet: ende dat geen goed Duytsch en is, kan dat wel goed rijm wesen? Wy en mogen ons hier niet behelpen met andere spraken. Ygelijke tale heeft haere eygenschap: maer de onse en kan dit niet lijden. Alleen seggen wy God Almagtig, ende ik en weet niet dat wy diergelijke exempelen meer hebben. Maer wanneer wy meer byworpige woorden by een selfstandig gebruyken, dan konnen de byworpige ook wel achter aen gesteld worden: als een ruyter sterk, en koen; een jonge kleyn, en teer. Waer by te merken staet, dat de byworpige woorden van't vrouwelijke geslachte in sulken geval ook mannelijk worden uyt-gesproken: als, een vrouwe, schoon, en vroom: een sode, versch, en goed. Dit kan ook wesen, wanneer de by-worpige woorden vergrotens, ende na-druckens gewijse worden voorgesteld: als, een held seer onvertsaegd: een heer geweldig rijk. Van gelijken moet in het rijmen dapper acht genomen worden, Ga naar margenoot+ datmen de natuerlijke ordre der woorden niet en versette, maer houde so veel als immermeer mooglijk is, ende datmen onse tale niet en verwoeste, ende verderve, om rijm te maken, tot onere beyde van de tale, ende van den rijm. Ik wil de Poeten wel gaerne wat toegeven: sy moeten ook vrij wat hebben: ondertuschen Deteriores omnes sumus licentià, seyd Terent. in Heaut. De Vrijicheyd maekt wild, sy wil niet aen den band,
Geeft gyse maer den duym, sy neemt de heele hand.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio F3v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wy willen dan dat onse Rijmers gedenken willen dese krom-tongige maniere van spreken na te laten: mij dese vrundschap doet: en wilt mij straffen niet: ik heb't genomen aen: want wy en walen ende mallen so immers met onse tale niet, maer seggen: doet my dese vrundschap: en wilt mij niet straffen: ik heb't aengenomen. Dit soude ik dan geheel verwerpen. So moet ook dese zoorte van rede in den rijm gemijd worden: geheyligd sij dijn naem: ik heb't gegeven hem: ik heb gebeden God: want men moet seggen: dijn naem sij geheyligd: ik heb't hem gegeven: ik heb God gebeden. Doch hier in kan men wel wat door de vingeren sien, als't maer niet te bont, ende te grof en gaet: ook slibberd het bywijlen dat het so wat heen paszeren mag: insonderheyd wanneer de naem ofte voor-naem-woorden met eene voorder rede bekleed worden, het welke in de scholen Casus vestitus genoemd word. So kan men seggen: geheyligd sij dijn naem, die groot en heylig is: ik heb't gegeven hem, die 'tmeest van node had: ik heb gebeden God, die in den hemel woond. Dese maniere van spreken kan ook plaetze hebben in enumeratione individuorum, & rerum singularium, in't verhael van verscheyde dingen: sy verdelgden met den swaerde mannen, vrouwen, ende kinderen: sy verbranden met den vuere steden, dorpen, ende sloten: de Here sal ten jongsten dage oordelen levenden, ende doden. Item in eene onderscheydende rede: het en is het boek niet van Jan, maer van Pieter. De jaer-getallen worden ook gemeynlijk in eene rede niet qualijk achter gesteld: geschied, gedaen, gemaekt op dit ofte dat jaer, op dien ofte desen dag. Daer en is schier niets dat in den Rijm minder word waergenomen, ja in de gemeyne ende ongebonde rede selfs meerder overgetreden. Ook sullen de geleerden dickwils wel meest tegens desen regel sondigen, ende aenlopen, die onse Duytsche tale naer de Latijnsche woord voor woord willen spreken, so toch die talen in desen gansch van verscheyde nature sijn: getuyge verscheyde gedruckte boeken, dagelijksche predikatien, formulieren der opentlijke gebeden, gemeyne t'samen-spraken, ende diergelijke. Ga naar margenoot+De Rijm moet ook met eenen vollen ende gelijken klank op malkanderen vallen, ende sluyten: want daer van draegt het den naem van Rijm. So konnen dan aerden ende werden, hoop ende op, haest ende vast, altemael ende al, swijgen ende liegen, man ende gaen, here ende eren, pijne en verdwijnen, ende diergelijke, geene goeden nochte rechtschapen rijm maken. De naem-stammige woorden in heyd, gelijk uytgaende, ende voords nergens rijmende konnen het beste rijm ook niet maken: als heylig ende gewillig, gerechtigheyd ende barmhertigheyd: hoewel men dat in goede Poeten lichtelijk over het hoofd kan sien, als het maer niet al te veel en geschied: maer trouwicheyd, ende soeticheyd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio F4r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en kan niet verworpen worden: om dat de voorlaetste zilben bescheyden rijmen: so van gelijken dofficheyd ende slofficheyd, alwaer de eerste zilben op malkanderen sluyten. Gelijk oordeel sij (mijns oordeels) van alle andere woorden van gelijken uytgang in't geheele, ofte ten deele, doch van verscheyden sin: want ik en kan daer in so grooten zieraed niet sien, om die met voorbedachten raed, ende willens, tot den rijm op te soeken: als hy staet in goeden staet, voorwaer 'tis waer, een vest wel gevest, tegenweer met geweer, ende diergelijke. De verscheyde o word ook inden rijm geleden: als volk, wolk. Op de Caesura, ofte Standaerd diend ook vlijtig gelet te worden, het Ga naar margenoot+ welk den rijm sonderling bevallig maekt. De verzen van dertien ende twaelf voeten rusten op de seste zilbe. Des Heren heyl is groot - voor al die sich bekeren.
Gods toorne blijft op hem - die inde sonden leefd:
Die van elf ende tien voeten blijven op de vierde zilbe staen: So wie God eerd – dien sal God weder eren.
Wel hem die sich – tot sijnen God begeeft.
Hoe der nu met den standaerd meer sins is, hoe die volder, ende de rijm zierlijker ende aengenaemer is. In verzen van minder voeten word geen standaerd vereyscht: also sy niet veel meer al halve groote verzen en sijn, ende al voord aenrollen, ende niet en rusten voor dat sy ten eynde lopen: ende daerom also sich selven voor eenen standaerd verstrecken. Maer 'tis eenmael lang genoeg, so het maer niet al te lang en is: Ga naar margenoot+ want ik en neme mij hier niet voor eene Grammatica, ofte Spraek-konste te beschrijven. Ik en dachter ook inden beginne so veele moeijte niet om te doen, nochte so veele woorden den hals te breken, nochte mij sulken hoofd-sweer te maken: maer ik bevinde, als men daer aen komt, so iszer schier geen afkomen van: ende daer is (voorwaer!) so wat aen vast, als de onbeproefde sich niet lichtelijk en sal inbeelden, nochte geloven. Ik en begere ook hier over met niemand te knibbelen, nochte iemand wetten te geven, nochte aen mijne bedenkingen te binden: maer gevese slechts allen verstandigen vrundelijk in nader bedenkinge: latende eenen ygelijken sijne vrijheyd, gelijk ik ook de mijne behoude. Alleen begere ik dit slechts van hem die mijne spellinge niet en beliefd te volgen, dat hy maer lijden wil, dat ik mij selven, ende ook veel-licht anderen, daer mede mag dienen. Ik en hebber niets anders ter wereld mede gesocht, dan mij selven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio F4v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenmael, ende eyndelijk, na veel soekens, ende tastens, met pijnelijken arbeyd, ende verdrietige moeijte, ende geen kleyn hoofd-breken, seker te maken, daer ik tot noch toe in de spellinge so blind als een mol geweest ben, (dat ik gaerne beken) ende alles met groote onvastigheyd, ende loszicheyd, bekommerd, ende twyfelachtig geschreven hebbe: ende met-enen reden ende rekenschap van mijne stellinge gevende, ende mijne gronden openende, ofte anderen tot na-volginge te verwecken, ende met mij vast te maken, (also ik niet en meyne iets voord-gebragt te hebben dan dat op reden slaet) ofte ten minsten allen goedwilligen te verstaen te geven, dat ik met goede reden, uyt liefde tot onse moeder-tale, ende lust mijner gerustheyd, ende sekerheyd, ende sinnelijkheyd, ende niet door enige licht-vaerdigheyd, nieuws-gierigheyd, neus-wijsheyd, ofte sotten-waen van eyge kloekheyd hier toe gedreven ben. Ik sal mij ook houden wel gequeten, ende seer veel gedaen te hebben, so ik andere kloeker geesten nader opwecken, ende het spoor geven sal (gelijk andere mij hier hebben op-gescherpt, ende grotelijkx geholpen; insonderheyd de erentfeste ende wel-geleerde Here, Mr. Antonis de Hubert, Rechts-geleerde, mijn gunstige ende waerde vrund, die aldervlijtigst, ende bescheydenst op onse tale gelet, ende mij de opgen dapper geopend heeft: met wiens kalveren ik gaerne bekenne nu ende dan niet weynig alhier ook geploegd te hebben) om ons eenmael eenen nader, beter, sekerder, ende vaster voet te wijsen, daer ik seer na verlangen sal: ten hoogsten bereyd sijnde voor de reden, ende waerheyd, ten allen tijden, met dank-segginge, te wijken.
Si quid novisti rectius istis
Candidus imperti si non, his utere mecum.
Die ons wat beters heeft, die wil wat beters schrijven:
Die niet, die wil met mij in mijne meyning blijven.
Ondertussen,
In magnis voluisse sat est.
Si desint vires, tamen est laudanda voluntas.
In saken van gewicht, al heeftmen niet gedaen,
Het gene datmen wil, neemt daer de wil voor aen.
Ende wat wonder waer't of men in so een open ende wijd veld, ende ruymen, ende ruygen dool-hof, ende rouwe ende verwarde sake, van duysenderleije over-legginge, daer men wel met honderd ogen als een Poetische Argus heeft toe te sien, hier ofte daer wat gedoold ende gemist hadde?
Quandoque bonus dormitat Homerus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio G1r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een schutter schiet wel eenskens mis,
Alwaer hy ook noch eens so wis.
Et venia primum experienti.
Die sich wat dappers onderwind,
Al feyld hy eens die eerst begint,
Wie iszer van so kleyn bescheyd,
Die dat ten quaedsten overleyd?
So meyne ik dan sluytelijk gansch ernstelijk, dat, so ik hier mede geenen dank, nochte ere behaeld en hebbe, daer't mij niet om te doen en is:
(Vanitas vanitatum, & omnia vanitas.
Hy is met ydelheyd geplaegd,
Die wereldlijke eer bejaegd.)
Ten minsten ook geenen ondank, veel min smaedheyd, ende lasteringe, by alle redelijke ende verstandige menschen, met desen mijnen arbeyd verdiend en hebbe, naer't verz Stank, geen dank, ondank, qua klank, in sine laborum: daer ik met so grooten ende verdrietigen arbeyd, ende tijd-kosten, meest alle de auteuren hebbe doorgelopen, die oyt op onse tale geschreven hebben, ende hunne bedenkingen, ende de mijne, dickwils om ende wederom in alle vaten ende gaten gegoten, eer ik daer van te met goed garen (indien noch maer) hebbe konnen spinnen. Ende wat dan nu ook de Momos, ende Zoilos, de onvernuftige, domme, ende afgunstige berispers, ende bedillers belangd, gelijk ik van hun geenen dank, maer eer stank verwachte, so verachte ik ook alle hunne nakakelingen met eenen koelen moed, ende ongefronst voor-hoofd: wel wetende, dat sulke fuci, ofte weet-nieten niets anders en weten, nochte geleerd en hebben, dan den sueren arbeyd van anderen met tongen-fenijn te belonen, ende dat sy beter wat konnen berispen, als verbeteren. Ik en hebbe ook niet gedacht hier van iets meer na desen te seggen, ofte te schrijven. Ik later ook andere geheele boeken af maken die het gelegen is: wat my belangd, ik en hebbe daer toe nochte gelegenheyd, nochte genegenheyd. Mijn lastige dienst geeft mij de handen wel so vol werks, dat ik mijn hoofd met sulke letter-saken niet veel meer breken en mag: hoewel ik niettemin gansch gaerne sage, dat wy al te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio G1v]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samen, so veel mooglijk is, alhier eenen eenparigen voet mogten grijpen, ende houden, ende eenen selven weg gaen, datmen van ons niet en segge:
Quot homines, tot sententiae.
Een yder drijft dat hy geloofd,
En volgt het dichten van sijn hoofd.
Ende
Grammatici certant, & adhuc sub judice lis est.
De Schrijvers twisten noch, en leggen over hoop.
En 'trecht is niet beslecht, en hangt noch aen den knoop.
Ik bestede liever den tijd, dien ik mij selven, ende mijnen gewichtigen dienst, eenigzins ontbinden ende ontrecken kan, inde sake, dan in de woorden, inde pitte, ende kerne, dan inde schelle, ende schelpe. So hebbe ik dan ook den drift van mijne nature niet wederhouden, nochte versaken konnen, of ik hebbe in dese geluckige eeuwe der kloeke verstanden, ende wackere ende dappere Poeten (in welken deele wy voor de Grieken ende Romeynen ende alle andere volkeren, niet een hayr-breed en behoeven te wijken) ook een weynigsken naer mijn geringheyd ter handen halen, ende te voorschijn brengen moeten, niet om met anderen te monsteren (also ik mij hier mijner swackheyd ten vollen bewust ben, ende mij gaerne de minste erken) maer om de konste ook te eren, so veel ik konde, door't exempel van so veele dappere mannen opgeweckt; ende God, ende mijnen even mensche daer mede te dienen: hoewel ik mij hier slechts een kleyn besteck gemaekt hebbe (ist dat de Here wil, ende ik leven mag) dat ik niet en denke over te treden: Nam haec aetas mores postulat. Mijn ampt, en dese tijd, veel-licht
Vereyschen wat van meer gewicht.
Ga naar margenoot+Ook heeft het boek-maken lichtelijk anders geene eynde, naer het getuygenisze vanden H. Prediker, ende dat neem ik mij ook also voor, dat niets van mij het licht sien en sal, dan alleen dat gene dat ik meyne, dat yder verstandige, ende recht Religioens-verwant, ende goed Patriot, oordelen sal niet dan naer enkele ere Gods, ende Christelijke stichtinge aller vromen te sullen smaken, gelijk het mij betaemd, ende dat mijn dierbaer ampt, daer in ik voor Gode sta, in het alderminste niet alleen niet onteren, nochte verkleynen, maer ook selfs zieren, ende kronen sal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Folio G2r]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nil me pravorum livor, clamorque morantur:
Vnica cura mihi, posse placere bonis.
Ik denke na't gekrijt der bosen niets te vragen:
Ik soeke maer alleen den vromen te behagen.
Valete, favete, & plaudite. Sijt Gode bevolen, ende mijn voornemen gunstig. Vwer E. toegedaen ende dienst-willige SAMVEL AMPZING. |
|