Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijEncomivm Operis.
GRammaticos canones vulgari tradere linguâ,Ga naar margenoot+
Ne vulgare putes aut leve, lector, opus.
Noris Grammaticam patrij sermonis ab ipso
Incoeptam Karlo, qui tibi Magnus erit.
Mensibus & Ventis Germanica nomina fecit,
Carmine quê Heroum gesta canenda dedit.
Livor, in Ampzingo noli reprehendere, tanquam
Indignum: certè est hoc mihi Caesareum.
En acht het niet gering, noch met de voet te steken,
Sijn moederlijke tael naer wetten uyt te spreken,
En daer wat in te doen, dat alles wat men seyd,
Dat alles watmen speld, geschiede met bescheyd.
De Spraek-konst onser tael heeft Karel eerst begonnen,
De Groote recht genaemd, verwinner-noyt-verwonnen.
Hy heeft de Maenden ons de Winden ook genoemd:
Hy heeft der Helden daed in Duytschen Rijm geroemd.
Sou dan de Nijdigheyd hier over Ampzing bijten,
En als een slechte saek sijn arbeyd hem verwijten,
Niet waerdig so een man, een Leraer van Gods-Kerk?
Ik houd het voor een Groot, ja voor een Keysers werk.
|
|