Literair-theoretische geschriften. Deel 1. Teksten
(1999)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 253]
| |
[Neiging en vermogen tot harmonische uitdrukking]1De twee eigenschappen, teergevoeligheid namelijk, en verbeeldingskragt, 2welken wij in den geboren digter vonden, maken egter alleen eenen 3mensch tot geen poëet; maar alleen dan, wanneer zij eene neiging, en 4een vermogen om zig harmonisch, zinnelijk, door middel der sprake, uit-5tedrukken, tot haar gevolg hebben; en dit is het derde stuk, dat wij, in 6de behandeling van het aangeboorne in de poëzij, moeten overwegen. 7Zo dra een teergevoelig mensch gewaarwordingen krijgt, die hem tref-8fen, die hem bedroeven, verlustigen, of gemengde gevoelens bij hem ver-9oorzaken, zo dra zijne verbeeldingskragt hem beelden opgeeft, die hem 10levendig voor oogen staan, zijne neigingen aan het werken helpen, en zij-11ne teergevoelige ziel in beweging brengen, dan geraakt hij in dien toe-12stand, welke men enthusiasmus (verrukking) noemt. Deze toestand der ziel, 13die zig dikwijls zelfs in de trekken van het gelaat en de houding des lig-14chaams openbaart, heeft nu, uit hoofde van de gesteldheid onzer natuur, 15tot haar gevolg, eene neiging om deze gewaarwordingen naar buiten te 16vertoonen, en dus aan anderen medetedeelen. - Is deze neiging nu van 17dien aart, dat de spraak het beste en het gemakkelijkste middel is voor 18hem, die in enthusiasme geraakt was, om deze zijne voorstellingen en ge-19voelens uittedrukken, dan krijgen wij den digter; zijn daarentegen toonen 20voor hem geschikter, dan krijgen wij den muzikant; zijn het verwen, dan 21krijgen wij den schilder.Ga naar voetnoot118 | |
[pagina 254]
| |
1Langs dezen schakel van denkbeelden wil ik dit stuk uitwerken. Ik be-2gin met de enthusiasmus, als den grond van de neiging om zijne gewaar-3wordingen medetedeelen. ‘Alle kunstenaars, die maar eenigszins genie 4hebben, zegt sulzerGa naar voetnoot119, verzekeren, dat zij somtijds eene buitengewoone 5werksaamheid der ziel gevoelen, welke hen den arbeid bij uitstek gemak-6lijk maakt, terwijl de voorstellingen zig zonder moeite ontwikkelen, en 7de beste gedagten, met zulk een overvloed, toestroomen, als of zij door 8een hooger kragt ingegeven werden. Dit is zonder twijffel dat, wat men 9enthusiasme noemt. Bevindt zig de kunstenaar in dezen toestand, dan 10staat zijn onderwerp voor hem in een buitengewoon licht. Zijn genie, 11als van een hooger kragt verzeld, vindt zonder moeite, en geraakt zonder 12arbeid tot de beste uitdrukking van dat wat hij uitvindt; den digter stroo-13men de voortreffelijkste gedagten en voorstellingen ongezogt toe; de re-14denaar oordeelt met de grootste grondigheid; gevoelt met de hoogste le-15vendigheid; en de woorden, om zig sterk en levendig uittedrukken, 16worden hem als in den mond gelegd. De schilder vindt het beeld, dat 17hij zogt, voor zijne oogen geschetst, en dat in zulk een kragt, dat hij 18het maar heeft nateteekenen; zijne hand zelf schijnt van zulk eene buiten-19gewoone kunst geleid, en met elke beweging van zijne vingeren krijgt 20het werk meer en meer leven.’ In beeldhouwers zelfs heeft men deze aan-21drift waargenomen. Men zag michel angelo eens aan een marmeren 22standbeeld werken. In den opslag van zijn oog was iets wilds; de hamer 23viel met veel geweld op den bijtel, zo dat de afgeslagen stukken marmer 24ver heen vlogen. Men zoude gedagt hebben, dat het geheele blok aan 25spaanders zou geslagen zijn. Toen was die groote kunstenaar in enthusi-26asme. Hij zag het beeld, het welk hij wilde voorstellen, reeds in het blok 27marmer, en vol ongeduld, om het daar uit te vormen, sloeg hij slegts 28het overtollige weg, en was verzekerd niets van het beeld, dat hij in zijn 29hoofd had, te zullen weghakken. 30Schoon nu deze toestand hare trappen heeft, naar mate van de genie, de 31teergevoeligheid, en de verbeeldingskragt van den kunstenaar; als ook, 32naar mate van het meerder of minder aanbelang, dat de kunstenaar in zijn 33onderwerp stelt, blijft het egter zeker, dat deze toestand der ziele den kun- | |
[pagina 255]
| |
[Toelichting]1stenaar, als 't ware, noodzaakt, om zijne gewaarwordingen aan anderen 2medetedeelen. De menigte der denkbeelden; de beweging des gemoeds, 3welken zij veroorzaken; en een gevoel van het vermogen, om zijne bevin-4dingen te kunnen voorstellen, veroorzaken de aandrift om dit ook dade-5lijk te doen. Komt hier nu nog bij, eerzugt, lust om de aandagt van ande-6ren ook op voorwerpen, die ons van het uiterste belang schijnen te 7vestigen, liefde tot het vaderland, den godsdienst, deugd en regtschapen-8heid enz., dan kan deze aandrift nog merkelijk sterker en volstrekt onbe-9dwingbaar worden. 10Dit in het algemeen over den enthusiasmus, waar over sulzer ook 11veel lezenswaardigs geschreven heeft.Ga naar voetnoot120 Wat nu den digter meer in het 12bijzonder betreft, wat is eigenlijk die toestand bij den digter die hem 13doet zeggen: In numeros jubet ire fervor?
15Het is zeker niets anders dan die toestand der ziel, waarin denkbeelden of 16voorstellingen, door uitwendige voorwerpen, of door de verbeeldings-17kragt, of door beide voordgebragt, de teergevoelige ziel zo in beweging 18brengen, dat het eene denkbeeld op het andere volgt, en eene gewaarwor-19ding veele anderen veroorzaakt: voorstellingen, welken van dien aart 20zijn, dat zij en onder beelden gebragt, en door middel der sprake voorge-21steld kunnen worden. Dan heeft de digter iets van dat esprit, waar van di-22derot ergensGa naar voetnoot121 zegt: ‘J'en ai quelquefois senti la presence; mais tout ce 23que j'en sçais, c'est que c'est lui, qui fait, que les choses sont dites & repre-24sentées tout a la fois; que dans le même tems, que l'entendement les sai-25sit, l'ame en est émue, l'imagination les voit, & l'oreille les entend; & 26que le discours n'est plus seulement un enchainement de termes ener-27giques qui exposent la pensée avec force & noblesse, mais que c'est en-28core un tissu d'hyeroglyfes entassés les uns sur les autres, qui la peig-29nent. Je pourrais dire en ce sens, que toute poésie est emblematique’. 30De werksaamheid der ziele, op zulk eene wijze aan het werken gehol-31pen, krijgt, om zo te spreken, hare hoogste spanning; en even daar door 32is het voor hem, die zo gesteld is, even onmogelijk te zwijgen, als het 33voor hem, die vermaak heeft in werken, onmogelijk is, uuren agtereen 34leeg te zitten. De gezelligheid, aan onze natuur eigen, spoort ons uit ha-35ren aart aan, om onze vreugd, onze droefheid, ja alle onze aandoeningen 36naar buiten te vertoonen en aan anderen medetedeelen. Een bedroefd 37hart klaagt liever zijn nood aan rotsen, aan boomen, dan dat het zijn leed 38opkropt. De voorstellingen kunnen in eene ziel al te menigvuldig zijn, 39om allen te worden ingehouden. Men krijgt lugt door de mededeeling; | |
[pagina 256]
| |
[Toelichting] 1dat is - door de mededeeling wordt onze ziel, die te voren alleen die 2voorstellingen beärbeidde, en dezelve binnen in zig gevoelde, ontheven 3van dien al te grooten trap van gevoel; en zij, aan wien zij hare gewaar-4wordingen mededeelt, al zijn het levenlooze voorwerpen, nemen daar 5als 't ware iets van over. Een digter, die in verrukking is, stelt zijne ge-6waarwordingen voor, hij schrijft ze neder, en zijn trek tot werksaam-7heid, tot mededeeling, wordt daardoor niet alleen voldaan, maar ook 8houdt die al te groote spanning op, en de rust, die aangename loon op 9allen onzen arbeid, verkwikt ook de ziel van den digter. Zij is over zig 10zelf voldaan, daar zij, door haren arbeid, anderen heeft in staat gesteld 11om treffende en belangrijke onderwerpen uit dezelfde oogpunten als zij, 12en met dezelfde deelneming, te kunnen beschouwen; en zij verheugt 13zig, van aan hare medemenschen eenig vermaak te hebben toegebragt. 14Men verwondere zig dan niet, dat een Digter in zijn werk behagen 15schept. Hij in tegendeel, die ons wil wijsmaken, louter te arbeiden om an-16deren te behagen, zonder dat hij iets van het egoisme gevoelt, zou lang 17werk hebben eer hij mij van de opregtheid zijner gezegdens overreed had. 18Schoon nu bijkans alle digters dergelijk eene enthusiasme bij ondervin-19ding kennen; zo dat klopstock van zig zelf zegt: ‘nimmer ben ik gaan 20zitten, en heb ik gedagt, nu wil ik eene ode maken, maar een zeker ge-21voel heeft er mij altoos toe gedrongen, en zo zijn ze allen in de weereld 22gekomen’Ga naar voetnoot122, heeft men egter in een der bevalligste digters, wien het an-23ders, noch aan gevoeligheid, noch aan verbeeldingskragt, ontbreekt, een 24voorbeeld, dat er geen regel is zonder uitzondering. metastazio name-25lijk; van welken burney, die met hem heeft omgegaan, zegtGa naar voetnoot123: ‘metasta-26zio lagcht met alle digterlijke ingeving, en maakt, zo werktuiglijk, een 27gedigt, als een ander een schoen, wanneer hij wil, en zonder eenige an-28dere aanleiding, dan de noodzakelijkheid om het te doen.’ Waarlijk een 29zonderling verschijnsel, dat met klopstock regt in contrast staat. Zeker 30is het, dat zijne verzen eene zagtheid gemaklijkheid en gratie hebben, 31die boven het gewoone is, maar teffens ontbreken er dat vuur, die 32kragt, die opstapeling van denkbeelden in, welke de blijken zijn van het 33enthusiasme; ja hoe meer een digter valt in dat geen, het welk men eigen-34lijke gratie noemt, hoe minder er veeltijds van die rapiditeit, van dat ge-35weld in is, waarmede horatius schreef: Quo me Bacche rapis tui
Plenum? - - -
38en waar door men zeker alleen in staat is, om de vlugt der hooge ode te 39bereiken; en zonder dewelken de gedagten, hoe zagt, hoe vloeiend an- | |
[pagina 257]
| |
[Toelichting]1ders, noodzakelijk die flauwheid hebben, welke men ook, over het alge-2meen, in veelen van metastazio's verzen bespeurt. Doorgaands egter be-3speurt men zulk eene verrukking in ware digters. De toon waar op zij 4hun stuk instellen, doet een gevoelig lezer ras bemerken, hoe vol de dig-5ter van zijn onderwerp was. Zo gelijk young, toen hij in het begin zijner 6beschouwing van den jongsten dag, zeide: This globe is for my verse a narrow bound;
Attend me, all ye glorious worlds around!
O! all ye angels, howso 'er disjoind,
10[regelnummer]
Of every various order, place, and kind,
Hear, and assist, a feeble mortal's lays;
T'is your eternal King I strive to praise.
13en zo ook klopstock, wanneer hij den tienden zang van zijnen Messias 14op deze wijze aanheft: 15[regelnummer]
Immer weiter komm ich, auf meinem furchtbaren wege,
Immer näher zum tode des sohns. Ach, wärs nicht der Liebe,
Nicht der Tod der ewigen Liebe; so würd ich erliegen,
Unter der Last der betrachtung! Auf beiden Seiten ist abgrund
Da zur linken: Ich soll nicht zu kühn von den Göttlichen singen!
20[regelnummer]
Hier zur rechten: Ich soll ihn mit feyrlicher würdigkeit singen!
Und ich bin Staub!....
22En in de eerste zijner oden: Der Seraph stammelts, und die unendlichkeit
Bebts durch den umkreis ihrer gefilde nach
25[regelnummer]
Dein hohes lob, o Sohn! wer bin ich,
Dass ich mich auch in die Jubel dränge?
Von staube staub! Doch wohnt ein unsterblicher
Von hoher abkunft in den verwesungen!
Und denkt gedanken, dass entzuckung
30[regelnummer]
Durch die erschütterte nerve schauert!
31De heilige digters vooral werden zo getroffen, zo in enthusiasme gezet, 32door de beschouwing hunner onderwerpen, dat men er een groot aantal 33voorbeelden uit zoude kunnen aanhalen; maar ik vertrouw, dat mijne le-34zers met dezelven zo bekend zijn, dat zij zig zelf die uit mozes, david, 35jesaias enz. herinneren kunnen. 36Deze toestand nu heeft tot zijn gevolg, een gevoel van het vermogen 37en eene ongemeene gemakkelijkheid, om dat te kunnen uitdrukken wat 38men gewaar wordt; om zulks levendig en sterk te doen; om zulks op ver-39schillende wijzen te doen; door namelijk dan zijn onderwerp eens uit 40dat oogpunt, dan weder uit een ander, te beschouwen; en eindelijk, om 41den toon te vatten, die voor elke gewaarwording de geschiktste is. Maar | |
[pagina 258]
| |
1is het dan te verwonderen, dat hij, die in enthusiasme is, zig niet bedwin-2gen kan om zijne voorstellingen aan anderen medetedeelen; en, bijaldien 3daar toe voor hem de taal het geschiktste middel is, dat hij dan een digter 4is. 5Maar wat behoort er nu toe, om te kunnen zeggen, dat de taal voor 6iemand het geschiktste middel is om zijne voorstellingen aan anderen me-7detedeelen? Voor eerst, de gemaklijkheid, waar mede hij van dit middel, 8dit vehiculum konde ik zeggen, gebruik maakt, om aan zijne mededeel-9zame neiging voldoening te geven. Deze gemaklijkheid nu kan in tweeër-10lei opzigt beschouwd worden; 1) of met betrekking tot de gevoelens zelf 11en gewaarwordingen; 2) of met betrekking tot den persoon die in enthu-12siasme is. Over beide moet ik iets zeggen, om mijne bedoeling nader te 13ontwikkelen. 14Daar elke schoone kunst haare grenzen heeft; daar de een zig van na-15tuurlijke, en de andere van willekeurige teekenen bedient; daar de eene 16in den tijd, en de andere in de ruimte werkt; moeten er noodwendig ze-17kere gewaarwordingen en gevoelens zijn, die, uit haren aart, beter door 18de eene dan door eene andere kunst kunnen worden voorgesteld. Alle 19voorstellingen, die noodwendig door opeenvolgingen moeten worden 20uitgedrukt, kunnen veel beter door de poëzij, dan door de schilderkunst 21worden medegedeeld; en omgekeerd, die beter zig voor de ruimte schik-22ken, zijn meer de onderwerpen voor de afbeeldende kunsten dan voor 23de poëzij. Valt nu de genie van den geboren kunstenaar op zulke onder-24werpen, die beter uit haren aart in de ruimte, en door natuurlijke teeke-25nen kunnen worden voorgesteld, dan kan, over het algemeen, en de zaak 26van voren beschouwd zijnde, de taal voor hem het gemakkelijkste middel 27niet zijn om zijne gewaarwordingen medetedeelen. Ik zeg, in het alge-28meen, en de zaak van voren beschouwd zijnde, om dat de schoone kun-29stenaar, die zig in eene bijzondere kunst geoefend heeft, ook somtijds zul-30ke voorwerpen moet en wil voorstellen, die uit haren aart geschikter 31waren, om door eene andere kunst, dan de zijne is, te worden uitge-32drukt. Een schoon en fraai gestoffeerd landschap b.v. treft den schoonen 33kunstenaar en zet hem in enthusiasme; hij ziet het in zijne verbeelding 34als tegenwoordig voor zig, en kan van zig niet verkrijgen om dit voord-35brengsel van zijn genie te laten verloren gaan. Hij wil het voorstellen - 36Wat is nu, a priori, en naar den aart der zake, het geschikste, het gemakke-37lijkste middel, ter mededeeling van zijne gewaarwording? Zeker de taal 38niet; die werkt te langsaam, om dat zij in de tijd werkt, en het fraaie 39van zijn voordbrengsel kan niet wel voorgesteld worden dan door het 40op eens te doen zien. - Zeker niet de bijtel, die in stukken van deze soort 41de natuur niet genoeg kan nabootsen - Maar het is de schilderkunst - 42De natuurlijkheid van haare teekenen, en hare wijze van in de ruimte te 43werken, maken noodwendig, dat het penseel in dit geval natuurlijk het | |
[pagina 259]
| |
[Toelichting] 1geschikste en gemakkelijkste middel zijn moet, om zijne gewaarwordin-2gen medetedeelen; en hij, wiens genie voor de beschouwing van zulke 3soort van onderwerpen het meest geschikt is, en daarom zig ook met de-4zulken het meest bezig houdt, heeft zig in een verkeerd vak geplaatst, bij-5aldien hij een digter geworden is; al was het, dat hij door de oefening 6eene zekere gemaklijkheid, om zijn gedagten voortestellen, gekregen 7had; en deze verkeerde plaatsing heeft meer plaats dan men gewoonlijk 8gelooft. 9Maar valt nu de genie van den digter op zulke onderwerpen, welker 10voorstelling beter in de tijd kan geschieden, dan is de spraak voor hem 11een geschikt middel om zijne gewaarwordingen medetedeelen; en het 12kenmerk van een geboren digter is derhalven, met betrekking tot dit 13stuk, de neiging om zig harmonisch door middel van de taal uittedruk-14ken - en het vermogen om zulks te kunnen doen. Zo dra tog de schoone 15kunstenaar neiging gevoelt om zijne gewaarwordingen medetedeelen; zo 16dra de spraak hem het geschiktste en gemaklijkste middel schijnt om dit 17te doen; zo dra hij in zig gevoelt een vermogen om zulks te kunnen 18doen; dan neemt hij dit middel bij de hand, en dan bespeurt men ook 19in zijne voorstellingen die tweede soort van gemaklijkheid welke wij 20straks opgaven, toen wij opmerkten, dat men de gemaklijkheid kon be-21schouwen, of met opzigt tot den aart der gewaarwordingen zelf, of met 22betrekking tot den persoon die in enthusiasme is. 23Deze natuurlijkheid, om door middel van de taal zijne gewaarwordin-24gen medetedeelen, vooronderstelt derhalven in den digter een fijn ge-25hoor, en een gevoel voor de schoonheid van harmonie en melodie: welke 26beide hoedanigheden, hoe zeer ze door oefening ook verfijnd kunnen 27worden, in den grond aangeboren zijn, en waar van de oorzaak in de ge-28steldheid der organizatie gezogt moet worden. Daar nu de voorwerpen, 29voor de schoone kunsten in het algemeen, en voor de poëzij in het bij-30zonder, zinnelijke voorwerpen zijn; en er in een taal die hoogstzinnelijk 31zal zijn, harmonie en melodie plaats moet hebben, spreekt het van zelfs, 32dat een digter en de neiging en het vermogen moet hebben, om eene 33hoogstzinnelijke, harmonieuze en melodieuze taal te gebruiken, zal hij 34in staat zijn om den regten toon te vatten, en de uitdrukking overeen-35komstig te doen zijn aan zijne gewaarwordingen. De neiging zal van 36zelfs volgen, zo dra hij in enthusiasme is, en de taal als het geschiktste 37middel beschouwt; maar hoe staat het in dit opzigt met het vermogen? 38Dat het vermogen van uitdrukking mede onder de eigenschappen der 39genie voor de schoone kunsten behoort, heeft gerardGa naar voetnoot124 reeds opge-40merkt, als ook dat het mogelijk is, een gebrek van dit vermogen te be- | |
[pagina 260]
| |
[Toelichting]1speuren bij iemand die anders de vereischten van een schoon kunstenaar 2bezit; maar de vraag derhalven is deze; waar in bestaat dit vermogen 3met opzigt tot den digter? wat is er in dit vermogen aangeboren en wat 4in tegendeel verkregen? 5Het vermogen om als digter te spreken, of anders, het vermogen om 6zig door middel van de taal, overeenkomstig zijne gevoelens en gewaar-7wordingen, uittedrukken, bestaat in eene gemaklijkheid om zulke woor-8den uittekiezen en op dusdanige wijze samentevoegen, dat de beelden, 9die de digter in zijn verbeelding had, op dezelfde wijze, en meer of min 10met dezelfde kragt, voor de verbeelding der lezers geplaatst worden; en 11daar door bij dezelven, naar mate van hun onderscheiden gevoel voor 12het digtkundig schoon, op zulk een wijze het hart treffen, als de digter 13overeenkomstig zijn oogmerk, bedoelde. Ik heb het gemaklijkheid ge-14noemt, niet om daar mede te kennen te geven, dat het aan den digter geen 15moeite moet kosten; dit is met opzigt tot den digter zo min noodzakelijk 16als met betrekking tot den schilder en beeldhouwer - maar - alleen om 17aanteduiden, dat hij in staat moet zijn, om het zo te kunnen doen, dat, 18uit hoofde van de natuurlijkheid, gepastheid, en ongezogtheid der uit-19drukkingen, men niet moet kunnen merken of de digter lang of kort be-20zig is geweest om zijne uitdrukkingen te vinden, ja dat het in tegendeel 21eerder schijnt, als of ze zig van zelf hadden aangeboden. Eenen digter, 22die deze eigenschap bezit, zal ik eene gemaklijkheid in de uitdrukking 23toekennen, al is het dat hij mij zeide dat sommige derzelven hem veel 24moeite gekost hadden. 25Het is er dan ver af, dat men een natuurlijken trek om te rijmen; het 26vermogen om op de knie te digten; de kunst der improvisatori, en soortge-27lijke vaardigheden, op zig zelfs, en zonder dat er iets meer bij komt, hou-28den kan voor het vermogen om zig digterlijk te kunnen uitdrukken; of 29dat hij, die het spoedigst een gedigt kan afwerken, dit vermogen in een 30hoogeren trap bezit, dan hij die met meer moeite arbeidt. Want schoon 31het waar is, dat de uitdrukkingen somtijds den digter als ingegeven wor-32den; dat de gedagten als 't ware te gelijk hunne woorden met zig bren-33gen; dat de gelukkigste touren wel eens dezulken zijn, die het spoedigst 34ter neder zijn gesteld; dat sommige digters ook waarschijnlijk hunne ver-35zen somtijds alleen voor het schrijven hebben, als b.v. la fontaine en 36anderen, zo is het ook aan den anderen kant onloogchenbaar, dat veele 37ongelukkige touren, min nauwkeurige uitdrukkingen, prosaische regels 38enz. veroorzaakt zijn door eene al te groote overijling, door niet genoeg 39met zijn oordeel en smaak nategaan, of de uitdrukking wel nauwkeurig 40overeenkomt met de gedagte, en het beeld der verbeelding; zo dat men 41bij slot van rekening zoude kunnen zeggen, dat zij, die, met racine, 42van boileau geleerd hebben, om ongemaklijk verzen te maken, zig ge-43maklijker en natuurlijker uitdrukken, dan zij, die, te veel gewoon om de | |
[pagina 261]
| |
[Toelichting] 1eerst invallende woorden op het papier te stellen, daar door dikwijls min-2der nauwkeurig spreken, en dus ook noodzakelijk minder treffend hunne 3gewaarwordingen mededeelen. Gemaklijkheid in de uitdrukking is daaren-4boven een betreklijk denkbeeld - Ben ik een digter, en heb ik het vermo-5gen van uitdrukking, dan is voorzeker de taal voor mij het gemaklijkste 6middel, al is het dat een ander minder tijd en moeite daartoe noodig 7heeft. Mijn voordbrengsel is zo wel een digtstuk, al is het langsamer en 8met meer inspanning voordgebragt dan een ander; een geboorte blijft na-9tuurlijk, al gaat zij niet zeer spoedig voord, en al is zij met weeën ver-10zeld. Men vraagt ook nimmer, of de schoone kunstenaar lang of kort 11op zijn stuk gearbeid heeft, maar wel of zijne uitdrukking natuurlijk, ge-12maklijk en nauwkeurig is; en daar naar meet men de trap van zijn vermo-13gen om zig uittedrukken, af.Ga naar voetnoot125 14Om nu aantetoonen, wat er in dit vermogen is aangeboren, merke ik 15aan, dat eene natuurlijke geneigdheid tot eene harmonische uitdrukking 16- eene eigenschap schijnt te zijn, welke voordspruit uit het behagen, dat 17zulk een, die dezelve heeft, schept in een afgemeten, en voordrollende 18taal; dat een geboren digter zeer gevoelig is, voor de geëvenredigdheid 19der toonen met de zaak die voorgesteld wordt; en dat hij deswegens ee-20nen grooten afkeer heeft van zulk eene wijze van voorstelling, welke klan-21ken met zig voert, die strijdig zijn met den aart van zijn onderwerp; dat 22dit fijn gevoel voor harmonie en melodie, hetwelk zeker zijn grond heeft 23in de organizatie, hem ongevoelig brengt tot zulk eene uitdrukking waar-24in die beide plaats hebben. Dit onderscheid, tusschen den eenen mensch 25en den anderen, is zo zigtbaar, dat, gelijk men er veelen aantreft, die geen 26muzikaal gehoor hebben, sommigen, als men hun rijmeloze verzen 27geeft, geen onderscheid kunnen hooren tusschen de harmonie van een ge-28digt, en dat van het proze. De gezetheid dus op eene harmonische uit-29drukking, de enthusiasme zelf, en het fijn gehoor dat een afkeer heeft 30van alles wat wangeluid is, zijn, denk ik, de oorzaken van het vermogen 31om harmonisch te spreken; waar toe de oefening niet weinig toebrengt. 32Het vermogen namelijk om in een gebonden stijl te spreken, den digter 33natuurlijk eigen, is, voor zo ver het aangeboren is, nog het vermogen 34niet om op rijm te spreken; of eene kunstige verzificatie, met telkens op 35zijn tijd herhaalde regels of voeten. Dit laatste is verkregen: egter zo, 36dat hij, die het eerste mist, met het laatste niet gemaklijk te regt komen, 37of dikwijls verkeerde metra verkiezen zal. Hoe veel derhalven de kunst 38hier doen kan bij iemand die natuurlijk geschikt is tot een digter, zij zal, 39met alle hare regels, nooit iemand regt die fijne melodie en natuurlijke 40harmonie doen kennen, die noodig zijn, om de klanken wel naar de voor- | |
[pagina 262]
| |
[Toelichting]1stellingen te schikken, het metrum te veranderen als het noodig is; en op 2vijfentwintig dingen te letten, die in schijn kleinigheden zijn, maar egter 3een grooten invloed hebben op de ware harmonie van een digtstuk, en 4waar door het, zonder rijm of door kunst geregelde voetmaat zelf, zeer 5onderscheiden is van het proze. 6Voor hem nu, die dit vermogen bezit, kan de opkweeking van hetzelve 7van veel nut zijn. Zijn muzikaal gehoor te verfijnen; muziekstukken, 8waarin de overeenkomst tusschen de klanken en zaken wel in agt geno-9men is, te hooren uitvoeren; het schoone, het natuurlijke, het treffende 10daar van, in al zijn kragt, te leeren voelen; goede digters te lezen, en 11hun aftezien, op welke wijze zij groote vorderingen gemaakt hebben in 12de harmonieuze voorstelling; welke gebreken zij vermijd hebben; hoe zij 13hunne metra naar hunne stoffen geschikt hebben; hunne stukken wel te 14leeren voorlezen; zig zelf te gewennen om in een gebonden stijl zijne ge-15dagten voortedragen enz. enz. kunnen geschikte middelen zijn, om dit 16vermogen te doen toenemen. Blijvende het altoos egter een paal boven 17water, dat een digter meer zijne ooren dan zijne regels moet raadplee-18gen; schoon het teffens waar is, dat men, door nalatigheid, het vermogen 19om in gebonden stijl te spreken, zeer kan verzwakken. 20Hoe zeer nu de neiging tot eene harmoniesche uitdrukking, door mid-21del van de spraak, en het vermogen daar toe, het kenmerk is, dat den ge-22boren digter onderscheidt van den schilder, den beeldhouwer enz. is het 23nogtans zeker, dat dit vermogen op zig zelf niet alleen den digter uit-24maakt. Wat baat mij eene melodieuze uitdrukking, zo de voorstellingen 25zelf niet poëtisch zijn. Zij mag mij bevallig in de ooren klinken, maar 26mijn hart blijft koel, en ik hoor den digter niet spreken. Men houde der-27halven nimmer dezen trek afzonderlijk voor het bewijs van een geboren 28digter. Hij kan uit duizend oorzaken ontspruiten. De trek tot rijmen 29b.v. in kinderen is in 't geheel geen bewijs van hunne geschiktheid voor 30de poezij, schoon het er wel eens voor gehouden wordt. De speling, om 31woorden van dezelfde klanken op elkander meer of min geregeld te doen 32volgen, kan, daar het veel al in den grond iets kinderagtigs in zig heeft, 33aan een kind zulk een vermaak toebrengen, dat het zig daar meê verlus-34tigt, er zig in oefent, en er dus eene hebbelijkheid van krijgt, zonder dat 35het teergevoeligheid, verbeeldingskragt, ja zelfs het ware gevoel voor har-36monie en melodie bezit. boileau waarschouwt daarom hen die fraaie 37geesten willen worden, van niet te houden, Pour génie, un amour de rimer.
39Even zo is het met het spreken op een zekere cadans, dat ook eene louter 40verkregene vaardigheid wezen kan, zonder daarom eene uitdrukking te 41zijn, die ware harmonie en melodie in zig bevat. Ook wordt de egte toon | |
[pagina 263]
| |
[Toelichting] 1der voorstelling eigenlijk door de enthusiasme aangegeven, en is dus vrij 2wat meer dan eene bloote kunstgreep. 3Men zal van mij verwagten, dat ik hier het een en ander zeggen zal 4over de kunst om voor de vuist verzen te maken of optezeggen. En ik 5diene zulks ook te doen, ten einde het regte oogpunt aantewijzen, waar-6uit men dit vermogen beschouwen moet. Onze rederijkers komen hier 7het eerst in aanmerking. Zij hadden onder anderen eene gewoonte om 8op de knie te digten, waar van ons job a.v. waelGa naar voetnoot126 eene beschrijving 9geeft, die ik, om de aartigheid, hier wil invoegen: Men noemde deze vaar-10digheid Kniedigten, - om dat eertijds dit dicht
Worde op de knie verricht.
De knie was het schrijf-kantoor,
Op de knie quam 't dicht te voor.
15[regelnummer]
Op de knie worde beprooft
Watter stack in 's dichters hooft.
Dit ging toe op deze wijs:
Den voorsteller stelde prijs
Op 't voorstel, en riep bij een
20[regelnummer]
Alle Dichters in 't gemeen,
Die dan knie-werker woud' zijn,
Die quam daar dan ten voorschijn.
En ontfing ('t was de manier)
Eerst een schoon vel postpapier,
25[regelnummer]
Twee schrijfpennen wel gesneen,
Enen incktpot met inckt reen,
Een zandtdoosien met stof-zandt,
Van het beste dat men vandt:
De eene zat bij d'ander neer,
30[regelnummer]
Al vervolgens in een heir,
Elck worde een kaert gebrocht
Daar hij hem na houden mocht.
So haest als die was doorzien,
Leijd' men 't papier op de knien,
35[regelnummer]
Want daer was noch bort noch plank,
Tafel nochte ook schrijfbank:
Daer en was noch dit noch dat
Daer men op moch leggen wat,
Het gebruijck niet toe en liet
40[regelnummer]
Dat men daer toe bruijkte iet -
Wast een liedtjen of gezang,
Daer was tijdt een ure lang,
| |
[pagina 264]
| |
Een Re-vier-een of Revr'eijn,
Hadd twe uren loops gemeijn.
Na de grote of de kleent'
Aan 't werck, worder tijt verleent.
5[regelnummer]
Elck die schreef daer strijt om strijt,
Elck die bruijckte kunst en vlijt
Om bij tijts hebben gedaen,
En daer niet beschaemt te staen:
Niemant was 'er garen lest,
10[regelnummer]
Daerom zo preegh elck zijn best,
Want de leste kreeg een jouw,
En die niet gereet zijn souw,
Moest horen tot een verwijt
Ghij een verlang-dichter zijt.
15Schoon ik nu niet ontkennen wil, dat er onder onze Rederijkers lieden 16gevonden werden, die eene natuurlijke geschiktheid voor de poezij had-17den, houde ik egter zulk eene vaardigheid en anderen van soortgelijken 18aart niet voor een natuurlijk vermogen om zig harmoniesch door middel 19van de spraak zinnelijk uittedrukken, maar alleen voor een kunstgreep 20om wat op rijm te praten. Men hieldt het ook slegts voor iets dat door 21oefening geleerd kon worden: dezelfde v.d. wael zegt: Dit kennen in den mensch keert
Door de oeffening die 't leert:
Want niemant, (na 't spreuckjen kort)
25[regelnummer]
Met de kunst geboren wordt.
26Hij derhalven, die deze vaardigheid bezit, is daarom zeker geen digter; 27schoon er onder dezulken, die deze kunstgreep door oefening geleerd 28hadden, digters konden zijn, en in wier stukjes men ook mogelijk daar 29van sporen aantreffen zal. 30Maar de zogenaamde Improvisatori trekken meer mijne aandagt tot zig. 31volkmanGa naar voetnoot127 geeft er ons dit berigt van: ‘De improvisatori, of dichters 32voor de vuist, zijn alleen Italiën eigen. Men staat verbaast over de leeven-33digheid van hunne verbeeldingskragt; daar zij, over eene hun opgegeven 34stof, wanneer dezelve maar eenigzins voor de dichtkunde vatbaar is, vijf-35tig, zestig, ja wel honderd verzen op een recitativen trant, onder het spee-36len op een guitarre, zingen. Die het nooit gehoord heeft, zal er zich niet 37ligt een regt begrip van maaken: maar het verschaft eene aangename uit-38spanning, een paar goede Improvisatori te hooren, & cantare pares & respondere parati;
| |
[pagina 265]
| |
1zoo als zij elkander over eene zekere stof in de zoogenaamde octava rima 2beantwoorden, hoe veele dichterlijke toeren, gemakkelijke rijmen, harmo-3nieerende verzen, en geestige invallen zij weeten bijeentebrengen. Men 4belegt zomwijlen gezelschappen om hunnent wil; de toejuiching van het 5gezelschap wekt ze op; hunne inbeeldingskracht wordt al leevendiger, 6en zoo rijk in aangename beelden en dichterlijke beschrijvingen, dat 7hun poëzij meer gevalt, dan wanneer men lange overdagte verzen hoorde 8opzingen. Eenige zingen over eene voorgeschreeve stof alleen eene reeks 9van honderd verzen; maar het is altoos aangenamer twee, die elkander 10op zulk eene wijze onderhouden, aantehooren. Eenigen van deeze Impro-11visatori zijn zeer beroemd, als de Abt Lorenzi van Verona, de Pater Cor-12vesi te Pavia, een Napolitaan Gasparo Molle; onder de vrouwspersoonen 13munten Magdalena Morelli te Napels, en Corilla te Florence meest uit.’ 14volkman egter bedriegt zig, wanneer hij zegt, dat de Improvisatori aan 15Italien alleen eigen zijn. baretti vondt ze tot zijne groote verwondering 16ook in Spanje.Ga naar voetnoot128 Een jongeling, dien hij mede genomen had om hem 17den weg te wijzen, en die niet eens lezen kon, vermaakte hem met eenige 18coupletten voor de vuist optezingen; eene dergelijke vaardigheid bemerk-19te hij bij zeer veele inwoonders in de Posada; en uit het geene hij hoorde 20en zag rekent hij zig bevoegd, om te besluiten, dat van den stroom Caya 21tot aan de Stad Toledo veelen ex tempore kunnen zingen; de een egter beter 22dan den anderen. 23Wat zal men nu over deze vaardigheid zeggen? Is het louter eene aange-24leerde vaardigheid, of een bewijs van eenen sterken digtgeest, die zo na-25tuurlijk en gemakkelijk poëtisch doet denken en spreken, dat het den dig-26ter geen de minste moeite kost? Ik denk, dat men deze beide dingen 27eenigsints moet samenvoegen, om dit vermogen juist te beoordeelen. 28Mijne gedagten over dit stuk komen hier op uit. Er zijn zekerlijk meer 29menschen, dan men denkt, die in den grond meerder of minder natuurlij-30ke geschiktheid voor de poëzij hebben, en bij welken de toevallige en 31van buiten aankomende omstandigheden beletten, dat zij geen digters 32worden. Schoon nu deze natuurlijke geschiktheid nimmer eigenlijk een 33eigenschap van eene geheele natie is, zo vindt men egter het getal der zul-34ken in sommige landstreeken vrij groot. Ik zal hier toe een bewijs nemen 35uit de Brieven van guys over Griekenland. Hij zegt niet alleen, dat die vuu-36rige verbeeldingskragt, welke de voorwerpen schept en aan dezelven le-37ven geeft; die alles sterk uitdrukt, en de goden van de Heidensche Fabel-38historie vermenigvuldigd heeft, nog bij de hedendaagsche Grieken 39plaats heeft; maar, inzonderheid, zegt hij: ‘vergrooten de jonge meisjes al-40les, wat zij gezien hebben; de tropen, beelden, gelijkenissen en figuuren, | |
[pagina 266]
| |
[Toelichting] 1zijn hen zeer gemeenzaam’, en ten bewijs hier van brengt hij eenige stuk-2ken uit de gemeenzame samenleving bij, die vol zijn van poëtische uit-3drukkingen.Ga naar voetnoot129 Iets dergelijks heeft waarschijnlijk ook wel in andere lan-4den, die onder eene gelukkige hemelstreek gelegen zijn, plaats; en 5vooral daar waar men de Improvisatori vindt. Tot dus verre is het alleen 6natuur; maar de kunst kan daartoe insgelijks het hare toebrengen; en 7wel op deze wijze. Waar deze vaardigheid in hoogagting is, moet dit ze-8ker veelen aanzetten om hunne kragten daar in te beproeven. De eerzugt 9wordt gaande, wekt de verbeeldingskragt op, het dagelijksch hooren 10van zulke zangers went het oor aan eene afgemeten wijze van voorstel-11len, en geeft eene hebbelijkheid en neiging om dezelve natevolgen. 12Komt hier nu de natuurlijke geschiktheid tot de poëzij bij, dan is het niet 13te verwonderen, dat zulk een vermogen al tot een grooten trap stijgen 14kan; terwijl het, met dat al, waar blijft, dat de voorstellingen van zulke 15improvisatori meer of min poëtisch zijn, naar mate van de kragt en de 16zinnelijkheid der uitdrukkingen, en niet naar mate van hunne vlugheid 17in het voordbrengen derzelven. De vrijheid die zij ook nemen, vooral 18in Spanje, maakt hen dezen gebonden stijl gemaklijk. ‘In eene taal, zegt 19daarom baretti, zo vloeibaar als de Spaansche, die zo gemaklijk aan de | |
[pagina 267]
| |
[Toelichting] 1maat wordt verbonden, en van een volk wordt gesproken, dat zig niet 2nauwkeurig aan regelmatige rijmen houdt, kan het niet moeilijk vallen, 3zulke opstellen, als de bovengemelde, te vervaardigen’. Maar schoon er, 4onder deze improvisatori, zijn, die niet eens lezen kunnen, zijn er egter 5ook, die door oefening en het aanhoudend lezen der digters deze hunne 6vaardigheid merkelijk vermeerderd hebben, gelijk giovanni sibiliato 7te Venetiën, en dezen zullen zonder twijfel, bijaldien zij anders natuurlijk 8voor de poëzij geschikt zijn, het in hunne kunst het verst brengen kun-9nen; terwijl zij in tegendeel, die geen poëtisch genie in het geheel bezit-10ten, wel eenige vaardigheid kunnen krijgen om in een gebonden stijl te 11spreken, maar egter daarom nooit den naam van digters zullen verdie-12nen. quadrioGa naar voetnoot130 heeft ook opgemerkt, dat deze Improvisatori zig zo ge-13meenzaam met de digters maken, dat hunne gezangen veeltijds voor een 14groot gedeelte uit centones bestaan; dat zij zig daarenboven veele algemee-15ne denkbeelden eigen maken, die op alle onderwerpen passen, en dat 16men, hen dikwijls hoorende, ook veeltijds hetzelfde hoort; zo dat veele 17touren, welken ex tempore schijnen voordgebragt te worden, waarlijk 18voorbedagt zijn. Daar nu bij dit alles eene hebbelijkheid komt, om op 19rijm te spreken, is deze kunst zeker geen bewijs van een buitengewoon 20grooten digtgeest, en vooral zou men kwalijk doen, wanneer men alle 21Improvisatori voor geboren digters hieldt. 22Ik houde derhalven deze kunst louter voor eene vaardigheid, die door 23oefening verkregen wordt, maar die eene ware poëtische voorstelling 24wordt, wanneer zij door hen geleerd wordt, die natuurlijk voor de poëzij 25geschikt zijn; en in zo verre zij hunne eigene gedagten en geen centones 26voorstellen. Ook kan dit vrij algemeen zijn, in zulke landstreken, waar 27in het aantal der zulken die natuurlijke geschiktheid voor de poëzij heb-28ben, aanmerkelijk groot is. Als men dit zelfs onder het oog houdt, zal 29men eenige overeenkomst bespeuren, tusschen deze Improvisatori en de 30oude grieksche Sophisten, die ook waarschijnlijk door eene natuurlijke 31geschiktheid, gepaard met eene sterke oefening, tot die vaardigheid ge-32raakten om over alle soort van onderwerpen eene rede te voeren.Ga naar voetnoot131 Maar | |
[pagina 268]
| |
[Toelichting] 1er zullen ook veele menschen zijn, die, met al hun oefening, het nimmer 2zo ver kunnen brengen, dat zij ex tempore verzen kunnen opzingen; of 3die, bijaldien zij al eenige vaardigheid daar in krijgen, alleen eene prosai-4sche taal in gebonden stijl of op rijm zullen voordbrengen. Wie zal b.v. 5de couranten, door beronicius, wiens genie voor de poëzij ik egter niet 6ontkennen wil, in Grieksche of Latijnsche verzen overgebragt, voor ware 7digtstukken houden? Men kan daar in de vlugheid om woorden voor 8de vuist zo te schikken, dat zij in een gebonden stijl staan, wel bewonde-9ren, maar de voorstellingen zelf worden daar door nog niet poëtisch. 10Even zo zal het somtijds over het algemeen met de Improvisatori gelegen 11zijn, al was het dat sommigen van hun, die waarlijk digters zijn, ook ware 12digtstukken voor den dag bragtenGa naar voetnoot132; of ten minsten hier en daar voor- | |
[pagina 269]
| |
[Toelichting]1stellingen hadden, die bewijzen waren van hunnen digtgeest. En derhal-2ven houde ik dit vermogen der Improvisatori eigenlijk niet voor die ei-3genschap en dat vermogen van den geboren digter, waar door hij, uit 4hoofde van zijn teergevoeligheid en verbeeldingskragt, neiging heeft, en 5ook het vermogen bezit, om zig harmoniesch door middel der spraak uit-6tedrukken. Zelfs de enthusiasme, welke men aan de Improvisatori toe-7kent, en die op verscheide wijzen kan opgewekt worden, is juist daarom 8die egte ware enthusiasme niet, welke uit de opeenstapeling van beelden 9en gewaarwordingen voordvloeit; maar mogelijk doorgaands niet anders 10dan eene gewoonte door oefening verkregen, om, wanneer men wil, en 11door het gebruik van deze of geene middelen, in zig zelf eene zekere 12soort van redeloze of werktuiglijke aandoening en hevige beweging 13voordtebrengen, waar door men schijnt in staat gesteld te worden om 14zo voor de vuist verzen te kunnen maken. beronicius had ook het ver-15mogen om zig op deze wijze in enthusiasme te kunnen stellen. Maar 16wat hier van zij; ook deze enthusiasme, die dikwijls door niets minder 17dan door opeenstapeling van denkbeelden en gewaarwordingen ont-18staat, en weinig meer dan werktuiglijk is, maakt op zig zelf den digter 19niet. 20Om derhalven, na deze uitwijding ter zake wedertekeeren, zal ik nog 21alleen opmerken, dat die onbedwingbare neiging om de poëzij te beoefe-22nen, welke men in ovidius, lotichius, racine en anderen heeft opge-23merkt, dan eerst een bewijs is van geschiktheid voor de poëzij, wanneer 24zij voordspruit uit een overvloed van gewaarwordingen en beelden; maar 25niet, wanneer zij slegts eene zugt is, om eenen weg te betreden, waar op | |
[pagina 270]
| |
[Toelichting] 1men ziet, dat anderen roem behaald hebben. Hier over zegt schlegelGa naar voetnoot133: 2‘Dan eens wordt men vervoerd door voorbeelden. Dan eens wordt men 3verblind door den uiterlijken schijn van vermaak; dan eens door de voor-4deelen, die men, het zij met of zonder grond, er zig van belooft. Dan we-5derom is het de walg en het verdriet aan andere bezigheden, die zulk ee-6nen onnatuurlijken lust voordbrengt enz.’ Daarom is het voor hen, wier 7werk het is, jonge lieden optebrengen, van veel aanbelang, klare denk-8beelden te hebben, van het geen men in hen ontdekken moet, om met 9regt te kunnen besluiten, dat zij tot deze of die kunst of wetenschap ge-10nie hebben. Men zoude denzulken, met betrekking tot de poezij, dezen 11raad kunnen geven; dat, wanneer zij eenen lust tot de digtkunst in eenen 12jongeling ontdekken, zij, om hem te beproeven, hem ongevoelig, zonder 13dwang, moeten zoeken aftetrekken van die beoefening; en zorg dragen, 14dat zijne andere bezigheden hem zoo aangenaam gemaakt worden als mo-15gelijk is; dat zij de natuurlijke vermogens van hem nagaan, en opletten 16wat hem het meeste treft, en zijne oplettendheid naar zig trekt, op zulke 17tijden waar in hij niet weet dat men hem beloert; en eindelijk, dat men 18hem somtijds toelaat zijnen lust optevolgen, en dan uit proeven zoekt te 19ontdekken, of hij waarlijk natuurlijke geschiktheid voor de poezij heeft. 20Blijft dan na dit alles deze trek; komt dezelve natuurlijk bij aanhoudend-21heid te voorschijn; ziet men sporen van digterlijke teergevoeligheid en 22verbeeldingskragt; dan kan men het besluit opmaken, en door oefening 23aankweeken het geen de natuur geplant heeft. Teregt tog zong wate-24letGa naar voetnoot134: 25[regelnummer]
Vous qu'un secret desir d'imiter la nature
Dans l'empire des arts attache a la peinture:
- -
D'un penchant qui vous flatte examinez la source;
Le désir, sans talens, offre peu de ressource;
30[regelnummer]
Il faut être né peintre; & ce don précieux,
Comme celui des vers, est un présent des cieux.
32en le mierre zegt insgelijks zeer juistGa naar voetnoot135: Ne suis point au hazard ce dangereux attrait,
Que ce soit un instinct & non pas un projet.
35De Philosophe de sans souci past dit zelfs toe op hem die een Veldheer wil 36worden, wanneer hij hem toeroeptGa naar voetnoot136: | |
[pagina 271]
| |
Eprouvez avant tout vos talens & vos forces,
Et ne prenez jamais des voeux ambitieux,
Pour l'effort du génie en vous victorieux.
|
|