Literair-theoretische geschriften. Deel 1. Teksten
(1999)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[Slot]4Zo heb ik de voorname eigenschappen van den geboren digter be-5schouwd, en aangetoond, wat elk derzelven op zig zelf, en wat zij allen 6samengenomen toebrengen, om een mensch tot een digter te maken. 7Nu schiet er nog over, dat ik iets zeg over het oordeel en den smaak. Ik 8heb die in 't verschiet geplaatstGa naar voetnoot137, om dat ik deze vereischtens niet zo 9zeer van nabij beschouwen wil, maar om dat ik alleen met weinig woor-10den wil aantoonen, hoe noodig dezelven zijn voor den digter, en in hoe 11verre men die ook aangeboren noemen kan. Ook is mijne verhandeling 12reeds zo uitgelopen, dat mijn lezer zo wel als ik reeds naar het einde ver-13langen zal. 14De teergevoeligheid en verbeeldingskragt zijn, aan zig zelf over gela-15ten, zeer geschikt om den digter van den regten weg afteleiden. Zijne ge-16waarwordingen en gevoelens zijn dikwijls zo sterk, zijn verbeelding 17werkt somtijds zo vurig, en zijne verdigtingen hebben zo veel aanloklijks 18voor hem, dat hij zeer geneigd is om het oordeel en den smaak het zwij-19gen opteleggen. Ook is er geen toestand natuurlijk zo geschikt om dezel-20ven te doen zwijgen als de enthusiasmus; en daarom zijn het oordeel en 21de smaak den digter zo noodig, dat hij zonder dezelven buiten staat is, 22om aan zijne voordbrengselen die volkomenheid te geven, welke men bil-23lijk daar in vordert. 24Hoe grooter derhalven de teergevoeligheid, hoe sterker de verbeel-25dingskragt bij den digter is, hoe noodiger voor hem het oordeel en de 26smaak zijn. Mist hij dezelve geheel en al, dan moet hij natuurlijk ons bui-27tensporige gewaarwordingen en gedrogtelijke beelden geven; in een 28woord, dan wordt hij een swanenburg. Heeft hij een kleine mate van 29oordeel en smaak, maar die egter niet genoegsaam was, om zijne teerge-30voeligheid en verbeeldingskragt binnen de palen te houden, dan be-31speurt men in zijne voordbrengselen zulke gebreken, als men bij shake-32spear, jan vos, antonides en soortgelijken aantreft; maar zijn dezelve 33van die sterkte, dat zij juist geëvenredigd zijn naar zijne teergevoeligheid 34en verbeeldingskragt, dan staat hij in een gelijken rang met homerus, 35met ossian, met virgilius, met klopstock enz. Hoewel nu zelden 36eene sterke verbeeldingskragt gepaard gaat met een fijn oordeel, het zij 37om dat het laatste een zeer zeldzame gave is, het zij om dat het natuurlijk | |
[pagina 272]
| |
[Toelichting] 1door eene sterke verbeeldingskragt verzwakt, en om zo te spreken over-2schreeuwd wordt, zo heeft men egter in homerus b.v. een bewijs, dat 3deze dingen zeer bestaanbaar met elkander zijn; en omtrend klopstock 4leest men met betrekking tot dit stuk het volgendeGa naar voetnoot138, ‘Zijn verstand is 5helder, geregeld, vaardig, doordringend. Zijne verbeeldingskragt is 6groot, zijn oordeel nog grooter. De verschillende vermogens, die den 7digter uitmaken, staan bij hem bijkans in evenwigt; en als er een was, ster-8ker dan de anderen, dan zoude het de inwendige aanschouwende gewaar-9wording zijn. Zijn hart is edel, zagt, teder. Hij is in een hoogen graad 10meester over zig zelf. Een zeer nauwkeurig opmerker - Deelnemend, wel-11dadig, niet agterhoudend - Stoutmoedig, snel en bij uitstek aanhoudend 12in alle ondernemingen - Nooit iets onstuimigs. Altoos daar waar hij is, 13waar hij wil zijn en wezen moet - Dergelijke eigenschappen zijn het ze-14ker, die eenen digter van een sterk gevoel en levendige verbeeldingskragt 15allernoodigst zijn, om hem voor sterke buitensporigheden te bewaren’. 16Veel was hier over aantemerken, doch gerardGa naar voetnoot139 en d'alembertGa naar voetnoot140 17hebben hier over genoeg gezegd; en ik heb ook op eene andere plaatsGa naar voetnoot141 18aangewezen, hoe veel de beoefening hierin doen kan; weshalven ik hier 19nog alleen maar wil aanstippen, in wat opzigt men deze eigenschappen, 20als aangeboren, met betrekking tot den digter, beschouwen kan. Men 21kan vooreerst opmerken, dat de eerste geniën, die, zonder zig aan regels 22te binden, zulke voordbrengselen geleverd hebben, waar in men de re-23gels zelf vindt, veel oordeel en smaak moeten gehad hebben; en dit wel 24zo natuurlijk, dat men daaruit besluiten kan, dat de natuur hen dezelven 25boven anderen in eene aanmerkelijke mate had meêgedeeld. Hoe grooter 26ook de verbeeldingskragt is, hoe noodiger een fijn oordeel; treft men 27dan bij zulken, in wier werken men eene buitengewoone verbeeldings-28kragt aantreft, tevens sporen van een scherp oordeel aan, men mag zeker 29besluiten, dat zij in staat waren om zulk een naauwziend oog over hunne 30voordbrengselen te houden, dat het aan de verbeeldingskragt niet vrij-31stond, buitensporige of gedrogtelijke voordbrengselen te scheppen. Hoe 32veel nu van dit alles door oefening moge verkregen worden, leert ons eg-33ter de ondervinding, dat een fijn oordeel en een kiesche smaak in den 34grond gaven der natuur zijn even als andere eigenschappen van den 35geest. In menschen van den laagsten rang in de maatschappij vertoont | |
[pagina 273]
| |
[Toelichting] 1zig dit dikwijls allerzigtbaarst, en men ziet zelfs in zulken, aan welker on-2derwijs veel te koste gelegd is, maar al te dikwijls, dat er menschen zijn, 3die door geen oefening kunnen geraken tot die scherpheid van oordeel, 4tot die kieschheid van smaak, waartoe anderen zonder veel moeite geko-5men zijn. Zijn nu deze vereischtens in den digter noodig, en wel des te 6noodiger naar dat zijne verbeeldingskragt sterker is; is hij, die noch oor-7deel, noch smaak heeft, volstrekt buiten staat, om zulke voordbrengselen 8te leveren, waarin wezenlijke schoonheid gevonden wordt; en blijkt het 9daarenboven, dat zij, wien de natuur deze eigenschappen niet geschon-10ken heeft, telkens daarvan de onaangename blijken vertoonen, zo kan 11men het oordeel en den smaak ook billijk als aangeboren eigenschappen 12van den digter aanmerken; en ze voor wezenlijke vereischtens van eenen 13goeden digter houden. Men zal egter ligter bij eenen digter zulke gebre-14ken over het hoofd zien, die uit gebrek aan oordeel en smaak voordvloei-15en, dan die welken veroorzaakt worden door mangel van teergevoelig-16heid en verbeeldingskragt; en uit dien hoofde blijven altoos die drie 17eigenschappen, welken ik opzettelijk behandeld heb, de hoofdvereisch-18tens van een geboren digter. Door dezelven kan hij het, al is zijn oordeel 19niet te scherp en zijn smaak niet te fijn, dikwils al vrij ver brengen; en 20men vergeeft hem vele gebreken uit hoofde van uitmuntende schoonhe-21den; maar mist hij dezelven, hij zal met het doordringendst oordeel en 22den fijnsten smaak, het hart koel en de verbeelding in rust laten, en dit 23vergeeft men hem nimmer, maar schrapt hem zonder mededogen uit 24den lijst der digters. Zie daar de reden waarom ik het oordeel en den 25smaak in het verschiet geplaatst heb. 26Het zal nu niet moeilijk zijn om het geen den digter bijzondert, en van 27alle andere schoone kunstenaars onderscheidt, optemaken; het is namelijk 28de neiging en het vermogen, om, door middel van eene harmonische taal, zijne gewaarwor-29dingen medetedeelen. Hij derhalven, die, bij de andere algemeene vereischtens 30van eenen schoonen kunstenaar, nog die neiging en dit vermogen heeft, 31is een geboren digter, en zoo zulk een zig op de beschaving en verdere 32opkweeking van zijn natuurlijke talenten toelegt, moet hij de man wor-33den, dien zijne natie hulde doet.
34Ik zal deze verhandeling nu sluiten met de volgende aanmerkingen. 35Er zijn zeker algemeene genies - genies die zo wel de verbeeldings-36kragt voor de schoone kunsten als die voor de wijsbegeerte bezitten. 37Die dan eens gewaarwordingen hebben van den digter, dan eens van 38den wijsgeer - of die het vermogen van uitdrukking in verschillende 39schoone kunsten hebben, en daar door in veele opzigten groot kunnen | |
[pagina 274]
| |
[Toelichting] 1zijn.Ga naar voetnoot142 huig de groot was zeker zulk een genie - dan dit strijdt niet met 2mijne denkbeelden over het aangeboorne - het bewijst niet dat elke genie 3in alle takken groot zoude hebben kunnen worden. Het bewijst alleen 4dat de aangeboren vermogens bij den een veel bepaalder zijn dan bij 5den ander, dat de buigsaamheid der verbeeldingskragt bij den een veel 6grooter is, dan bij den ander. 7Of een groot digter ook een groot schilder had kunnen worden, kan ik 8niet bepalen. Onmogelijkheid is er niet in, om dat er algemeene genies 9zijn; maar of elk digter, (elk individuum) ook een groot schilder had kun-10nen worden, steunt op die vooronderstelling, dat elk digter een algemeen 11genie is; en dit is niet te bepalen. Men ziet dit eerst door de uitwerkse-12len. Ziet men dat een schilder te gelijk een digter, en tevens een wijsgeer 13geweest is, zo, dat hij in alle takken groot is; dan besluit men, en te 14regt, dat hij een algemeene genie is; maar heeft hij zig enkel in één vak 15groot vertoond; dan zou men kwalijk doen, van hem eene algemeene ge-16nie toetekennen, en van voren te besluiten, dat hij ook in andere takken 17groot zou geweest zijn. 18In een land waar veele digters zijn, die waarlijk het aangeboorne bezit-19ten, of waar men veele digtwerken leest, al is het van anderen dan van zij-20ne landgenoten, kan men, zonder een geboren digter te zijn, het tamelijk 21ver in de kunst brengen. Het aanhoudend lezen van digters kan een zeker 22aantal van denkbeelden in het geheugen samenbrengen - en eene zekere 23vaardigheid om in gebonden stijl te schrijven tot zijn gevolg hebben - 24zo dat men een tamelijk digtstuk leveren kan; en zelfs zonder die gebre-25ken die men in geboren digters wel eens bespeurt. - Maar wat zijn het 26egter voor stukken? Zeker geene eigene gewaarwordingen; geen denk-27beelden door eigen teergevoeligheid of verbeeldingskragt opgezameld 28en bijeengebragt - maar gewaarwordingen van anderen, in andere woor-29den voorgesteld - eens anders beelden - in een ander gewaad uitgedoscht 30- en door het oordeel bij een gevoegd - en zo zelfs - dat men door ver-31momming ze de gedaante van nieuwheid eenigermate kan bijzetten. - 32Zie daar de reden waarom men in landen, waar geboren digters zijn of 33gelezen worden, zo veel digters heeft, die al vrij wat schijnbewijzen voor 34hunne geboorte zouden kunnen bijbrengen. 35Maar wat is dan derhalven in dat opzigt het kenmerk van een geboren | |
[pagina 275]
| |
[Toelichting] 1digter? Zeker alleen de oorspronkelijkheid.Ga naar voetnoot143 Deze te bezitten, te vertoonen, 2en daar uit alleen zijn beroep, om digter te zijn, te bewijzen, is een eigen-3schap van den geboren digter; en daar dit in agt genomen wordt, zal 4het getal der digters zeker niet zeer groot zijn. - daar zal de digtkunst 5hooger geschat worden. - Er zijn voor eene natie weinig digters noo-6dig, en zeker veel minder dan zulke muzikanten, die slegts uitvoeren 7wat anderen gecomponeerd hebben. Dezen gebruikt men dagelijks - 8maar zulk slag van digters kan men volkomen missen; zij doen zeker 9meer kwaads dan goeds, om dat zij, over het geheel genomen, den smaak 10der natie bederven. 11Er moeten natuurlijker wijze meer geboren digters dan geboren schil-12ders of beeldhouwers wezen: de reden is, om dat de spraak natuurlijker 13wijze voor een grooter aantal menschen een gepast middel is, om hunne 14gewaarwordingen uittedrukken, dan het penceel of de bijtel, daar zeker 15meer oefening en aanleiding, welke veelen, uit hoofde van hunne omstan-16digheden, geheel missen, toe noodig is. Ik weet wel, dat men hier tegen | |
[pagina 276]
| |
[Toelichting] 1zal inbrengen, dat mogelijk het getal van schilders grooter is dan dat der 2digters; maar daar tegen moet men in aanmerking nemen, dat wanneer 3men van geboren kunstenaars spreekt, men al de zulken uitsluit, die lou-4ter hunne meesters nabootsen, en daar in zelfs groote stappen doen. Wan-5neer men dit onder het oog houdt, zal men mogelijk bevinden, dat het 6getal van oorspronkelijke digters grooter is, dan dat der schilders of 7beeldhouwers; schoon ik tevens wel bekennen wil, dat deze aanmerking 8door proeven moeilijk te bewijzen is; hoe waarschijnelijk zij ook a priori 9is, en daarom wil ik er niet langer op staan. Zo het gevoelen van rei-10noldsGa naar voetnoot144 die niet veel aangeborens in den schilder erkent, maar meest al-11les aan de oefening en navolging toeschrijft, doorgaat, zullen er zeker 12weinig geboren schilders zijn. 13Er zijn egter ook waarschijnlijk veele geboren digters die zig nimmer 14vertoonen - de omstandigheden kunnen het digtvuur uitblusschen, voor-15al alvorens hetzelve regt aan het branden geraakt is. - Sterke vermoeijing 16door lichaamsarbeid - veel inspanning in afgetrokken beschouwingen - 17geleerde naspeuringen, die het geheugen meer dan de verbeeldingskragt 18verrijken - hebben mogelijk veele digters in de geboorte gesmoord. En-19kelen zijn dit alles doorgeworsteld, - maar dit is alleen de eigenschap 20van een buitengewoone genie - en bij sommigen was de neiging moge-21lijk reeds in de beginselen aan het werk geraakt - en dan zeker is ze zo 22gemakkelijk niet te bedwingen. 23Eindelijk een onderzoek als dit, is, dunkt mij, de regte weg voor den 24digter om zig zelf te kennen - en geen verzen te maken zo hij er door 25de natuur geen roeping toe heeft - Ik wil de zodanigen niet beletten, 26van nu en dan eens welstaanshalve te digten, b.v. - als hun broeder of 27zuster trouwt, als er een van hunne vrienden sterft - of in dergelijke om-28standigheden. Maar zij moeten zig voor geen digters uitgeven, er geen 29andere dingen om verzuimen, en vooral zig wagten om den toon te wil-30len geven. - Dat Vondel zijne neering liet verloopen, om verzen te ma-31ken, vergeeft men hem gemakkelijk; maar aan zulken, waar van ik 32spreek, zou men het nimmer vergeven. Het is tog zo, dat de onderschei-33den vermogens onderscheiden bezigheden aanraden, en dat wij allen niet 34alles wezen kunnen: Maar zeer nadeelig is het voor de maatschappij, en 35zeer onaangenaam ook voor elk mensch, wanneer de onderscheiden le-36den van het burgerlijk ligchaam verkeerd geplaatst zijn. Wanneer hij die 37een goed werktuigkundige, of een eerlijk regtsgeleerde zou geworden 38zijn, een slegt digter werd; of dat iemand die genie voor de poëzij had, 39zo aan de meetkunde gehouden werd, dat hij zijnen digtgeest uitdoofde 40en met dat al slegts gemeene vorderingen maakte. | |
[pagina 277]
| |
1Met betrekking derhalven tot de poëzij moet ik elk, wie hij ook zij, 2aanraden, zig nimmer tot de digtkunst te begeven, ten zij de natuurlijke 3geschiktheid daartoe zig in meer of minder trap bij hem vertoone. Het 4is altoos min of meer belagchelijk wanneer men dus redeneert: Al wie 5in dat of dat genootschap is, maakt verzen - Ik ben er ook lid van - Der-6halven. Ik heb zelfs wel eens gedagt, en, gelijk ik heb kunnen merken, 7meer met mij, of dat groot aantal van poëtische genootschappen, hetgeen 8men binnen weinig jaren in ons land zo zeer vermenigvuldigd heeft, niet 9meer nadeel dan voordeel aan onze digtkunst deed; en of het geen men 10daar door, in het aantal van digters en digtstukken, wint, men zulks in 11de hoedanigheid niet verliest. Dat lieden van smaak en genie zig bij elkan-12der voegen, is van een uitstekend nut; zo waren b.v. de leden van het ge-13nootschap Nil volentibus arduum, die, naar de omstandigheden van dien 14tijd, veel goeds gedaan hebben, maar de al te groote zugt tot genoot-15schappen doet dikwijls op verre na niet kiesch genoeg zijn, in de verkie-16zinge der leden. Dan hoe zeer ik elk een afrade, van zig niet te dwingen 17tot het maken van digtstukken, zo noodig vinde ik het, hier nog ten slot 18deze aanmerking bijtevoegen; dat niemand zig van de beoefening der 19poëzij moet laten afschrikken, uit hoofde van eenige moeilijkheid in de 20verzificatie. Deze kan al veeltijds door oefening verminderd worden. 21Die als digter denkt en gevoelt, maar dikwijls in het begin veel werk 22heeft, om zijne gedagten in een vloeiend en regelmatig metrum uittedruk-23ken, geve daarom den moed niet op; door aanhoudende oefening wordt 24deze arbeid gemaklijker, en het geen in de afbeeldende kunsten in een 25sterke mate plaats heeft, heeft ook in de poezij plaats; dat namelijk het ge-26bruik der teekenen altoos eene vaardigheid is, die door aanhoudende 27vlijt moet worden aangeleerd; ja dat hoe meer dit gebruik aan zekere be-28palingen en regels onderhevig is, hoe meer er vereischt wordt om daar 29in zulk eene vaardigheid te verkrijgen. |
|