Literair-theoretische geschriften. Deel 1. Teksten
(1999)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 201]
| |
[Teergevoeligheid]1Vooreerst derhalven over de teergevoeligheid of sensibiliteit. Deze bestaat zeker 2in die vatbaarheid, waar door men van andere menschen, in het ontvan-3gen van aandoeningen (sensatien) onderscheiden is. ‘Wij noemen eenen 4mensch teergevoelig, zegt eberhardGa naar voetnoot63, bij welken eene uitwendige ge-5waarwording of een gedagte ligtelijk veel inwendige gewaarwordingen, 6of de eene gewaarwording ligtelijk anderen verwekt’. Zij vooronderstelt 7derhalven een fijner en aandoenlijker (irritable) zenuwgestel, en kan ver-8oorzaakt worden door de snelle beweging der levensgeesten, of ook 9door de zwakheid der zenuwen, schoon deze laatste meestal een gevolg 10van de eerste is. 11Deze teergevoeligheid heeft in een zekeren trap plaats bij alle men-12schen; vooral bij zulken, die in eenen beschaafden staat leven; en het zijn 13de wilden, bij welken men de meeste voorbeelden van eene geheele onge-14voeligheid aantreft: maar in beschaafde natien zijn die voorbeelden zeldsa-15mer. Een David, van Simei vervloekt, van Achitofel verlaten, van Absa-16lom vervolgd, barrevoets, met een omwonden aangezigt, weenend 17vlugtende, treft zelfs de onaandoenlijkste harten. Wie kan eene stervende 18Clarissa zonder weemoedigheid, eenen verraderlijken Lovelace zonder 19verontwaardiging beschouwen; en wien treft de lijdende Laökoön niet. 20Zo deze teergevoeligheid ook in het algemeen bij menschen niet gevon-21den werd, zou geen digter, geen schilder, geen beeldhouwer, kunnen be-22hagen. Zij moeten doen gevoelen, zal men over hun voldaan zijn, en dit 23vooronderstelt bij hen, voor wien zij arbeiden, eenige gevoeligheid. 24Eene onverschilligheid voor alle de schoone kunsten ziet men zeldsaam, 25en waar men ze aantreft, kan men tot eene verregaande ongevoeligheid 26besluiten; om dat deze alleen de oorzaak dier onverschilligheid wezen 27kan. De voordbrengsels der schoone kunsten behagen ook daarom, om 28dat zij de teergevoeligheid opwekken, aan het werken helpen, en den 29mensch in staat stellen om aandoeningen te hebben, welken hij door zij-30ne eigene gevoeligheid niet kan gaande maken. 31Schoon derhalven de teergevoeligheid aan den mensch in het algemeen 32in eenige mate eigen is, zo wordt zij egter in eenen groter trap bespeurd 33bij elk mensch van meer dan gemeene vermogensGa naar voetnoot64; bijzonder bij zulken, 34die door de natuur bestemd zijn, om de schoone kunsten te beoefenen. 35Zij worden aangedaan, waar de meeste menschen koel blijven, en hebben 36aandoeningen, waar anderen zouden geeuwen. ‘Ik betuig, zegt sterneGa naar voetnoot65, 37dat, schoon ik ook in eene woestijn was, ik in dezelve iets zoude vinden | |
[pagina 202]
| |
1om mijne aandoeningen optewekken. Als ik niets beter kon vinden; zou 2ik dezelve vestigen op een welriekend mijrtenboompje, of ik zoude eene 3droevige cijpres zoeken om mede te spreken - ik zou derzelver schaduw 4begroeten, en vriendelijk danken voor derzelver bescherming - ik zou 5mijn naam op den stam snijden; en zweeren, dat zij de beminnelijkste 6boomen van de geheele woestijn waren; wanneer derzelver bladen verdor-7den, zou ik mij zelven leeren treurig te zijn, en wanneer die vrolijk ston-8den, zou ik met dezelven vrolijk worden’. 9Men moet deze teergevoeligheid ook aanmerken als de oorzaak der 10oorspronkelijkheid bij de schoone kunstenaars. Naar mate de gewaarwor-11dingen, welken een voorwerp aan den kunstenaar geeft, in sterkte en hoe-12danigheid onderscheiden zijn van die van andere menschen, naar die ma-13te zijn ook zijne voorstellingen meer of min origineel, la fontaine zij 14hier een voorbeeld. Hij is in zijne Fables en Contes zeker origineel, vooral 15in de wijze van voorstelling - en met dat al schreef hij, als 't ware, slegts 16't geen hij gevoelde - ten bewijze, dat de voorwerpen, die hij zag, hem 17op eene wijze troffen, welke hij met zeer weinigen gemeen had. Een kun-18stenaar derhalven, die zulk eene teergevoeligheid bezit, waar door hij op 19het zien van sommige onderwerpen, buitengewoone aandoeningen of ge-20waarwordingen ontvangt, en wanneer dezen teffens van dien aart zijn, 21dat zij door zijn voorwerp natuurlijk konden verwekt worden, is in 22staat, om, door deze teergevoeligheid, aan zijne voordbrengsels nieuw-23heid, oorspronkelijkheid en treffendheid te geven; en daar deze teergevoe-24ligheid doorgaands zulke gewaarwordingen opgeeft, die meer of min 25aan hem alleen eigen zijn, ziet men, waarom men dezelve als eene eigen-26schap van den schoonen kunstenaar in het algemeen, beschouwen moet. 27Zij maakt op zig zelf den schoonen kunstenaar niet uit; zij kan, wanneer 28ze buitensporig wordt, gelijk in dwazen en zwakken, gedrogtelijke beel-29den voordbrengen; maar zij wordt overal vereischt, waar men door 30nieuwheid vermaken, en door aandoenlijkheid treffen zal. 31Maar om nu deze sensibiliteit, zo als zij eene eigenschap is van den ge-32boren digter, van den man die door middel der verbeelding tot het hart 33spreekt, nader te beschouwen, moet men onder de aandagt houden, dat 34een digter of slegts zijne eigene gewaarwordingen schildert, of dat hij 35zig verzet in de plaats van een ander, en zo denkt, spreekt en gevoelt als 36die zoude gedagt, gesproken en gevoeld hebben. In beide gevallen werkt 37zijne teergevoeligheid. Maar om in het aanhalen van voorbeelden eene ze-38kere orde te houden, zal ik deze twee uitwerksels der gevoeligheid van 39den anderen scheiden, schoon ze in den grond een en dezelfde zijn. Voor-40af egter moet ik aanmerken, dat er sommige digters of verzemakers ge-41weest zijn, die weinig of geen sensibiliteit bezaten; zo was b.v. boileau, 42die buiten staat was om een digtstuk voordtebrengen, waarin teergevoe-43ligheid zigtbaar was. fontenelle was geheel ongevoelig, en zijn geest | |
[pagina 203]
| |
[Toelichting] 1deed alles in zijne werken, zelfs in zulken waar in sentiment noodig was. 2Zodanig zijn zijne Poesies Pastorales, en zijne Heroides, waar in men even 3min als in de odes van boileau, gevoeligheid aantreft; maar geest flik-4kert overal in dezelve: en uit dien hoofde zeide zelfs Madame de ten-5cin, aan den eerstgenoemden, haar hand op zijn hart leggende: Ce n'est 6pas un coeur que vous avez là, c'est de la cervelle comme dans la tête. Zijn herders 7en herderinnen gelijken hem daar in doorgaands; zij zeggen elkanderen 8vijfentwintig aartigheden, en gebruiken zeer geestige wendingen om hun-9ne gedagten uittedrukken; zo zegt b.v. atis tegen licidas, die hem eene 10vertelling gedaan had: Licidas, tu ne saurais croire
Quel plaisir m'a fait ton histoire,
Je suis ravi lorsque j'entends,
Que notre commun maître (l'amour) obtienne une victoire,
15[regelnummer]
Viens m'en redemander le detail dans vingt ans,
Et tu verras si j'ai bonne memoire.
Je pourrois bien les soirs oublier quelquefois
Combien on a mené de mes moutons au bois;
J'oublierai bien des secrets qu'on m'enseigne
20[regelnummer]
Pour guérir un troupeau, qui périt chaque jour;
Mais il ne faut pas que l'on craigne
De me voir oublier une histoire d'amour.
23En licidas antwoordt daar zeer vaardig op: Puisque ta memoire est si bonne,
25[regelnummer]
Acquitte-toi berger, de ce que tu me dois.
26In de meeste puntdigten en hekeldigten is meer geest dan gevoel, en in 27deezen is het een wezenlijke eigenschap, terwijl het in herderszangen, 28oden enz. een wezenlijk gebrek is. Maar de reden, dat ik deze aanmerking 29gemaakt heb, is, om te bepalen, in hoe ver de sensibiliteit noodig is om 30waarlijk digter te zijn, en of men dezulken, in wier voordbrengsels, of 31schoon zij in den gebonden stijl zijn voorgedragen, meer geest dan ge-32voel heerscht, onder de digters tellen moet: zo ja, dan is zeker de sensibi-33liteit geen eigenschap van den geboren digter. 34Om dit stuk nu regt te beoordeelen, moet ik mijnen lezer verzoeken 35zig de beschrijving te herinneren die ik van eenen digter gegeven heb. 36Bijaldien deze aangenomen wordt, en men het daarover eens is, dat een 37digter treffen en het hart raken moet, zo heeft men maar te onderzoe-38ken, of touren van geest, aartige en scherpzinnige punten meer voor het 39verstand of voor het hart geschikt zijn, en dan zal men ras bemerken, 40dat wel onze hogere zielvermogens door geest bezig gehouden werden, 41maar dat ons hart onder dat alles koel blijft. ‘Daar de geest (witz) zo veel 42deel heeft in het denken, en bijgevolg een zekere mate van klaarheid in | |
[pagina 204]
| |
1de gedagten vooronderstelt, moet noodzakelijk volgen dat hij nadeelig is 2aan de warmte van het gevoel’, zegt daarom eberhardGa naar voetnoot66: en het is zo; 3denken staat tegen over gevoelen; de wijsgeer doet denken, de digter 4doet gevoelen. Alle stukken derhalven, waar in het denkvermogen aange-5naam wordt bezig gehouden, gelijk in alles waar in geest heerschend is, 6kunnen niet anders dan het hart koel laten, en daar het hart koel blijft 7spreekt de digter niet. In de beste, de treffendste digtstukken vindt men 8ook weinig geest; In ossian treft men geen geestige wendingen, maar al-9les werkt op de verbeelding en de gewaarwording: zo ook bij klopstock 10en andere groote digters. Bij young in zijne nagtgedagten vindt men 11hier en daar flikkeringen van geest, maar behalven dat dezen juist de 12fraaiste touren van dat gedigt niet zijn, zo worden zij ook zo overladen 13(om mij zo eens uittedrukken) met sentimenteele voorstellingen, dat 14men ze slegts als in het voorbijgaan bemerkt. Bij la motte in tegendeel 15is veel geest, en daarom ook behoort hij bijkans niet onder de digters; ter-16wijl men in tegendeel bij racine niets als sentimenten aantreft, en daar 17door van de sensibiliteit van den digter zelf verzekerd is. 18Men kan wel eenigszins door kunst dit gebrek aan sensibiliteit te ge-19moet komen; en men heeft zelfs aan fontenelle dien lof gegeven, dat, 20waar hij sentimenten schilderde, hij ze naar waarheid af beeldde; maar 21dan zijn het ook maar enkele trekken, of louter vrugten van de verbeel-22dingskragt, aan welken men doorgaands zien kan, dat zij kopiën zijn, en 23die nimmer eene heerschende uitwerking kunnen daarstellen, gelijk zulks 24geschieden kan door hen, die zelf sensibiliteit genoeg bezitten, om te ge-25voelen, wat zij aan anderen door hunne voorstellingen willen doen ge-26voelen: - si vis me flere, dolendum est
ipse tibi -
29Ik zou derhalven durven vaststellen, dat in alle treffende, ja laat ik zeggen, 30wezenlijke digtstukken deze sensibiliteit doorstraalt. In homerus vindt 31men zulke schilderijen, die een gevoelig hart vooronderstellen: in de Geor-32gica van virgilius vindt men zelfs de aandoenlijke episode van orpheus 33en euridice. 34In vondels treurspelen, vooral die Joseph tot hun onderwerp hebben, 35vindt men dezelfde eigenschap; ook in veelen van poots gedigten, die na-36melijk, welken zonder dwang gemaakt zijn. Juffr. v. merkens Helden-37brieven zijn vol gevoel, ook de gedigten van voet, en petrarcha's lie-38deren, zo wel als die van ovidius en tibullus. Een waar Digter zegt, 39gelijk sappho aan phaon schreefGa naar voetnoot67: | |
[pagina 205]
| |
Molle meum, levibusque cor est violabile telis.
2of met ovidius zelfGa naar voetnoot68: Molle cupidineis nec inexpugnabile telis
Cor mihi, quodque levis caussa moveret, erat.
5en met denzelfdenGa naar voetnoot69: Sive pium vis hoc, sive hoc muliebre vocari;
Confiteor misero molle cor esse mihi.
8te regt laat men daarom een digter zeggenGa naar voetnoot70: La sensibilité fait tout nôtre genie;
10[regelnummer]
Le coeur d'un vrai poëte est prompt à s'enflammer.
11ja hij moet dikwijls met klopstock uitroepen: Ach! warum, o Natur, warum, unzärtliche mutter!
Gabst du zu dem gefühl mir ein zu biegsames herz.
14zelfs voelt de digter somtijds zo sterk, dat hij niet in staat is, om zijne ge-15voelens onder woorden te brengen; dan zegt hij met bernard: On a tant d'ame pour sentir,
Et si peu d'esprit pour le dire.
18Wij hebben te voren gezien, dat deze teergevoeligheid daar in vooreerst 19bestaat, dat uitwendige voorwerpen veele en sterke gewaarwordingen 20veroorzaken; een voorbeeld daar van ziet men in de volgende regels van 21youngGa naar voetnoot71: The bell strikes one -
23welke gewaarwordingen verwekte dit nu bij dezen gevoeligen digter? 24Niet minder dan dezen: 25[regelnummer]
- We take no note of time,
But from its loss. To give it then a tongue,
Is wise in man. As if an angel spoke,
I feel the solemn sound. If heard aright,
It is the knell of my departed hours:
30en deze inwendige gewaarwordingen wekken weder anderen op, waar-31door een gantsche schakel van denkbeelden veroorzaakt wordt, die geen | |
[pagina 206]
| |
[Toelichting]1einde neemt, voor dat de digter zijn voorwerp van alle zijden bezien, en 2dus, om zo te spreken, uitgeput heeft: zo gaat hij voord: Where are they? With the years beyond the flood.
It is the signal that demands dispatch:
5[regelnummer]
How much is to be done? My hopes and fears
Start up alarm'd, and o'er life's narrow verge
Look down - on what? a fathomless abyss,
A dread eternity! how surely mine!
And can eternity belong to me,
10[regelnummer]
Poor pensioner on the bounties of an hour.
11De teergevoeligheid is derhalven eene noodzakelijke eigenschap van den 12waren digter, 1) in zo ver zij hem vatbaar maakt voor het ontvangen 13van veele gewaarwordingen door uitwendige voorwerpen; en 2) in zo 14ver zij, door de samenvoeging der denkbeelden, uit eene gewaarwording 15er veelen doet voordspruiten, en zijnen digtader daar door rijk maakt; 163) in zo ver zij even daar door onze gemoedsbewegingen gaande maakt, 17onze deelnemende neiging aan het werken helpt, en aan zijne voord-18brengsels die hoedanigheid mededeelt, dat zij ons belangrijk zijn en ver-19maak aanbrengen. Hoe sterker derhalven de digter zelf gevoelt, hoe ster-20ker hij ons doet gevoelen, en wanneer wij young hooren zeggen: The day too short for my distress; and night,
Ev'n in the zenith of her dark domain,
Is sunshine to the colour of my fate;
24gevoelen wij iets van zijne rampen, en verlangen naar hetgeen hij ons ver-25der te zeggen heeft. En wij zeggen gaarne klopstock naGa naar voetnoot72: Mit heiligen schauer,
Brech ich die blum ab.
Gott machte sie;
Gott ist, wo die blum' ist.
30[regelnummer]
Mit heiligen schauer, fühl' ich der lüfte wehn,
Hör ich ihr rauschen! Es hiess sie wehn und rauschen
Der Ewige!.... der Ewige
Ist, wo sie sauseln, und wo der donnersturm die ceder sturzt.
34En hoe werd d. smits aangedaan, wanneer eenige geschilderde kinder-35tjens deze gewaarwordingen bij hem opwektenGa naar voetnoot73: | |
[pagina 207]
| |
Ach! zou ons kroost, na 't sterven,
Dees' vreugdestaet verwerven,
Ontslagen van verdriet,
En in dees zalige orden
5[regelnummer]
Mêe Serafijntjes worden?
O ja, ik zie 't! ik zie 't.
Dat met die rozekoontjes,
Is de oudste mijner zoontjes;
Hier kent hij leet noch pijn.
10[regelnummer]
Kornelisje kom nader;
Vlieg bij me; kus uw' vader
'k zal.... enz.
13en wij gevoelen iets van het geen horatius gevoelde, toen hij, bij gele-14genheid dat zijn vriend virgilius naar Griekenland voer, de gevaren 15der zeevaart zo voor oogen had, dat hij zeide: Illi robur et aes triplex
Circa pectus erat, qui fragilem truci
Commisit pelago ratem
Primus, nec timuit praecipitem Africum
20[regelnummer]
Decertantem aquilonibus
Nec tristis Hyadas, nec rabiem Noti;
Quo non arbiter Hadriae
Major, tollere seu ponere volt freta.
Quem mortis timuit gradum,
25[regelnummer]
Qui siccis oculis monstra natantia,
Qui vidit mare turbidum, et
Infamis scopulos Acroceraunia?
28En vol gevoel is dit zeggen van een Arabisch digterGa naar voetnoot74: Mijne gezellen zeiden tot mij, dat mijne smarten eenigsints zouden
30[regelnummer]
gelenigd worden, wanneer ik het graf van mijne beminde bezogt; maar ik
antwoordde: heeft zij een ander graf dan dit hart?
32Deze teergevoeligheid is ook de oorzaak dat de digter, vooral in de Ode, 33van de eene gewaarwording tot de andere zo overgaat, dat de midden-34denkbeelden veeltijds ontbreken. Men leze de aangehaalde Ode van hora-35tius verder, en men zal een voorbeeld hebben. Zo gaat klopstock van 36het gevoel der alomtegenwoordigheid Gods, straks aangehaald, over tot 37deze gewaarwording: | |
[pagina 208]
| |
Freu dich deines todes, o leib!
Wo du verwesen wirst,
wird er seyn,
Der Ewige.
5En zou men, zonder teergevoeligheid, het tooneel zo kunnen openen, ge-6lijk mijn vriend niemeier zijn Abraham auf Moria begonnen heeft. - Ik 7moet de treffende plaats hier voor een gedeelte uitschrijven.
Chor.
Heilig, heilig, heilig Gott,
10[regelnummer]
Der die weken schuff!
Werdet! - rieff Gott Zebaoth,
Und die welten hörten seinen ruf!
Wie sie schimmern in der ferne,
In der stillen feyrnden nacht!
15[regelnummer]
Jehovah's ruhm schwebt höher als die sterne,
Gross, wie sein name, seine macht!
Ein hirte.
In den kühlen abendluften
Eine hirtin.
20[regelnummer]
Sanft durchweht von rosenduften
Beijde.
Wandelt der uns schuff.
Ein hirte.
In des mondes milden schimmer
25[regelnummer]
Seh ich immer -
Eine hirtin.
fühl ich immer,
Beijde.
Ihn, der uns erschuff.
30[regelnummer]
Ein hirte.
Wenn im abendthaue sich die sterne spiegeln,
Steigt die volle seele auf der andachtflügeln,
Hoch zu Gott empor!
| |
[pagina 209]
| |
Eine hirtin.
Mit der nachtigallen süssem abendliede,
Hebt das herz voll ruhe, diese brust voll friede,
Sich zu Gott empor.
5[regelnummer]
enz.
6Het is deze teergevoeligheid, welke zelfs dikwijls gelijkheden doet zien; 7en wanneer ze fijn en teder is, doet ze dikwijls eigenschappen bemerken, 8die een ander voorbij ziet, en daar door schept de digter ook dan eene 9nieuwe weereld, wanneer alles natuur bij hem is. Zij stelt den digter in 10staat, om zelfs, zonder eene merkelijke trap van verbeeldingskragt, een 11waar digter te zijn, schoon als dan zijn kring van werken bepaalder is. 12Zij kan door geen geest vergoed worden, zonder dat men het bemerkt; 13en dat men ontevrede is, dat de digter, in plaats van ons hart te raken, 14met ons verstand speelt, en ons daarmede zoekt te paaien. Het gebrek 15aan sensibiliteit maakt een vers droog, en men hoeft dikwijls niet te vra-16gen, waarom N.N. zijne stoffen droog behandeld heeft. Het antwoord 17is gereed, om dat hij insensibel is. Men geeft mij een vers op het huwelijk 18van A.B. op de dood van B.C. en zij treffen mij niet? Waarom tog 19niet? Er is meer of min geest in; er zijn geen fouten in; Ik zeg maar, de 20maker heeft zijn voorwerp met geen gevoelig hart beschouwd, en wat 21zal ik dan gevoelen? maar ik lees in tegendeel de lijkklagt van David op 22Jonathan, den Zegezang van Mozes, en ik hoef niet te vragen of de dig-23ter aangedaan is geweest onder de behandeling van zijn onderwerp; ik ge-24voel het zelf. 25Schoon nu deze gevoeligheid dan buitensporig wordt, wanneer zij bo-26ven het menschelijke is, gelijk in werther; of op eene verkeerde wijze 27kan opgewekt worden, gelijk in dweepers, is zij egter zulk eene noodzake-28lijke eigenschap in den digter, dat men volstrekt zeggen kan, dat een 29mensch, die dezelve mist, geen geschiktheid ter weereld hebbe, om een 30digter te zijn; en dat de grooter of kleiner mate van dezelve den groter, 31of kleiner digter maakt; zo dat schrijvers, die teergevoelig zijn, zonder 32de geschiktheid tot eene harmonische uitdrukking te bezitten, in hun 33prose zelfs poëtisch schrijven, gelijk fenelon, rousseau, göthe, lava-34ter, en dergelijken. 35Het is dan ook niet te verwonderen, dat men in de levensgevallen der 36grootste digters veele blijken van hunne buitengewoone sensibiliteit aan-37treft, en dat men er meer zoude vinden, als men beter levensbeschrijvin-38gen had. Men ziet uit de brieven van lotichius, hoe gevoelig hij was, 39omtrent de rampen van den oorlog, en hoe het hem trof, van zijn vader-40land en vrienden verwijderd te zijn. De Kanselier de l'hopital behield 41zijne tedere en gevoelige ziel, schoon hij aan een wreed en woest hof ver- | |
[pagina 210]
| |
[Toelichting]1keerde, en in het midden van krijgslieden leefde, die aan moord gewoon, 2geen andere eer kenden, dan die van bloed te vergieten.Ga naar voetnoot75 In de brieven 3van tellow aan elisa, vindt men omtrent klopstock veele soortgelij-4ke trekken. Somtijds ontdekt men den teergevoeligen digter in sommige 5karakters, onder welken hij zig zelven afgebeeld heeft, gelijk quellin, 6dien de Italianen, Fiammingo noemen, zijn eigen zagten, zedigen, verhe-7ven, door lijden en ongeluk beproefden, maar niet overwonnen geest 8heeft uitgedrukt in het hoofd van den H. Andreas, door hem vervaar-9digd.Ga naar voetnoot76 klopstock schildert zo zig zelf en zijne gestorvene meta in de 10karakters van gedor en de stervende cidli, welke schilderij hij op deze 11aandoenlijke wijze eindigt: Doch mir sinket die hand, die geschichte der wehmuth zu enden!...
Späte thräne, die heute noch floss, zerrinn mit den andern
Tausenden, welche ich weinte. Du aber gesang von dem Mittler,
15[regelnummer]
Bleib, und ströme die klufte vorbey, wo sich viele verlieren!
Sieger der zeiten, gesang, unsterblich durch deinen inhalt,
Eile vorbey, und zeuch in deinem fliegenden ströme
Diesen kranz, den ich dort am grabmahl von der cypresse
Thränend wand, in die hellen gefilde der kunftigen zeit fort.
20Uit dergelijke passages kan men dikwijls even goed, als uit berigten van 21digters, hunne grote gevoeligheid leeren kennen; maar ik heb over deze 22eerste soort van sensibiliteit nu, denk ik, genoeg gezegd, om te kunnen 23overgaan tot de tweede, waar door de digter in staat wordt gesteld, om 24zig in den stand van een ander te plaatsen, en dat te gevoelen, wat die 25in zulke omstandigheden gevoelen moest. 26Daar de digter veeltijds andere persoonen ten tooneele voert, door wel-27ken hij zo wel het hart van zijne lezers treffen moet, als door de voorstel-28lingen zijner eigen gewaarwordingen, is het noodig, dat hij in staat zij, 29zig zo in hunne gesteldheid te plaatsen, dat men niet den digter, maar 30den persoon dien hij sprekende of handelende invoert, zelf meent te hoo-31ren spreken of handelen. 'T is zo, de verbeeldingskragt werkt hier enigs-32zins mede; maar zij is alleen het middel, om de sensibiliteit op te wek-33ken, en aan het werken te helpen; want bijaldien de verbeeldingskragt 34alleen, of het sterkst, werkt in het voorstellen der gewaarwordingen van 35anderen, dan krijgt men van den digter wel eene beschrijving van aandoe-36ningen, maar niet meer; daar de digter, die door zijne teergevoeligheid 37zelve in staat gesteld wordt, om die gewaarwordingen voortestellen, de- | |
[pagina 211]
| |
[Toelichting]1zelven niet beschrijft, maar gevoelen doet. Dit laatste hebben sommige 2kunstrigters voornamelijk in shakespear opgemerkt, en het eerste meer 3in corneille; en het spreekt van zelfs, dat, bij aldien deze opmerking 4gegrond is, shakespear in dit stuk verre boven corneille staat. 5Men bespeurt deze teergevoeligheid in een hoogen trap in de beste 6werken der kunst. Voorbeelden daarvan ziet men, wat de beeldhouwerij 7betreft, b.v. in de schoone groep van Niobe. Zij behoort volgens winckel-8mannGa naar voetnoot77 tot den hoogen stijl, en is een van de schoonste overblijfselen 9der kunstwerken van het oude Griekenland. De kunstenaar heeft zig zo 10geheel kunnen verzetten in de gesteldheid van niobe, dat men niet kan 11twijfelen, of hij heeft ruim zo veel met zijn hart, als met zijn verbeelding 12gewerkt. Men ziet in haar den hoogsten trap van smart. De afgemat-13heid, veroorzaakt door eenen smartelijken, en met dat al eerwaardigen 14doodsangst, verliest zig eindelijk in eene aandoenlijke ongevoeligheid. 15Hare houding is edel. Zij is vergezeld van hare twaalf kinderen, benevens 16een steigerend paard, welks buik om grooter vastigheids wille, op een 17steen rust. Haar jongste dogter zoekt zig in 's moeders schoot te verber-18gen, die haar kleed ophoudt, om 't kind voor de pijlen van Apollo te be-19dekken. In haar bedroefd maar verheven gelaat is het lijden van alle hare 20kinderen, als in een punt saamgebragt. Hare zuivere schoonheid, alleen 21door die van Diana overtroffen, verwekt een eerbiedig medelijden. De 22dogters van Niobe zijn een afbeeldsel der doodvrees, en in dezen onbe-23schrijflijken angst met een overwonnen en verstijfd gevoel voorgesteld, 24wanneer de tegenwoordige dood aan de ziel al het vermogen tot denken 25beneemt. Schoon het nu zeker is, dat in dergelijke stukken de verbeel-26dingskragt den kunstenaar op den weg helpt, is het egter ontwijfelbaar, 27dat zijne eige gevoeligheid aan zijne voorstelling geest en leven mede-28deelt, zonder welke zulk eene voorstelling niet veel meer dan eene be-29schrijving wezen zou. 30In de schilderkunst zijn ook soortgelijke voorbeelden voorhanden, die 31ik egter hier kortheidshalve voorbijga. 32richardson was bij uitstek met deze teergevoeligheid begaafd; vooral 33blijkt dit daar uit, dat zijne gevoeligste karakters zig zelf nimmer ongelijk 34zijn; maar altoos zodanig zijn, als zij, naar zijn geheele plan, wezen moe-35ten. Zijne clementina b.v., die zo bij uitstek sensibel is, is zulk een 36meesterstuk van die teergevoeligheid, welke zig in alle omstandigheden 37van een ander, de kleinste niet uitgezonderd, verzetten kan, dat men het 38tafereel niet volkomener zoude kunnen hebben, bijaldien er eene clemen-39tina aanwezend was, en deze haar eigen aandoeningen geschilderd had. 40Van dit vermogen ziet men ook zo veele trekken in de beschrijving van | |
[pagina 212]
| |
[Toelichting] 1göthe's Werther, dat ik mij niet verwonderen zou, dat hij hier en daar zig 2zelven geschilderd had. 3Ik sla met opzet veele soortgelijke voorbeelden over, om er eenigen 4uit digters aantehalen. Het afscheid van hector en andromache bij 5homerus is te bekend, om het hier uitteschrijven. In den Abraham van 6hoogvliet vindt men, vooral in het xde Boek, spooren van zulk eene 7teergevoeligheid, schoon niet zo veel als men er in wenschen zou: de de-8clameerende toon, die juist het tegenovergestelde van de hevige taal des 9inwendigen gevoels is, heerscht er vrij sterk in; en het geen Abraham 10voorstelt, lijkt vrij wat na eene redenvoering. Fraaier en natuurlijker schil-11dert Juffr. van merken het afscheid van Jonathan, toen hij, in den mor-12gen voor den slag op Gilboa, gereed stond naar den strijd te gaan. Zij 13doet het Sadok verhalen; en men vindt daar in ook deze aandoenlijke re-14gels: 15[regelnummer]
Mijn vrienden, sprak hij, hoe dus sterk door druk vermand?
Beveelt aan Gods genade u zelv' en 't vaderland.
- - - -
Hij hield, dus sprekend, zijn gezicht naar 't veld gewend,
Van waar het eerste licht reeds schemerde in de tent.
20[regelnummer]
Daar rijst, dus voer hij voort, daar rijst mijn jongste morgen.
Nog deze dag; maar 't is een dag vol angst en zorgen.
Mijn vrienden! nadert mij; ontvangt mijn afscheidsgroet.
23En van zijn vader neemt hij dus afscheid: Vaarwel! Ik gaa ten strijde, en zal het oorlogsveld,
25[regelnummer]
Gelijk 't uw zoon betaamt, doen van mijn' moed gewagen;
En overwinnen, is 't des hemels welbehagen.
Terwijl hierop de vorst hem zo ontsteld als teêr
Omarmde, sloeg de Prins zijne oogen zugtend neêr.
Verliet, zodra hij kon zijn vader -
30Deze laatste trek is bijzonder natuurlijk, en doet ons de smart gevoelen, 31die zulk een zoon bij het afscheid nemen van zulk een vader treffen 32moest. young heeft ook treffende passages in zijn stukjen: genaamd The 33force of Religion, or Vanquish'd Love; waar Johanna Graij in hare laatste uuren 34wordt voorgesteld. Vooral zijn deze woorden van guilford haar gemaal 35vol gevoel: Give me the world, and ask me, where's my bliss?
I clasp thee to my breast, and answer, This.
38En racine geeft geen minder bewijs van zijne teergevoeligheid, wanneer 39hij Phédre dus spreken laat.Ga naar voetnoot78 | |
[pagina 213]
| |
Juste ciel! qu'ai je fait aujourd'hui?
Mon époux va paroitre, & son fils avec lui.
Je verrai le témoin de ma flamme adultere,
Observer de quel front j'ose aborder son pere,
5[regelnummer]
Le coeur gros de soupirs qu'il n'a point écoutés,
L'oeil humide de pleurs par l'ingrat rebutés.
Penses tu que, sensible à l'honneur de Thesée,
Il lui cache l'ardeur dont je suis embrasée?
Laissera t'il trahir et son pére et son roi?
10[regelnummer]
Pourra-t'il contenir l'horreur qu'il a pour moi?
Il se tairoit en vain. Je sçais mes perfidies,
Oenone, et ne suis point de ces femmes hardies,
Qui, goûtant dans le crime une tranquille paix,
Ont sçu se faire un front, qui ne rougit jamais.
15[regelnummer]
Je connois mes fureurs, je les rappelle toutes.
Il me semble dejà, que ces murs, que ces voutes
Vont prendre la parole, et, prêts à m'accuser
Attendent mon epoux pour le desabuser.
Mourons! De tant d'horreurs qu'un trepas me délivre!
20[regelnummer]
Estce un malheur si grand que de cesser de vivre?
La mort aux malheureux ne cause point d'effroi;
Je ne crains que le nom, que je laisse après moi.
Pour mes tristes enfans quel affreux héritage!
Le sang de Jupiter doit enfler leur courage.
25[regelnummer]
Mais, quelque juste orgeuil qu'inspire un sang si beau,
Le crime d'une mere est un pesant fardeau.
Je tremble qu'un discours, helas! trop veritable
Un jour ne leur reproche une mere coupable.
Je tremble qu' opprimés de ce poids odieux,
30[regelnummer]
L'un ni l'autre jamais n'osent lever les yeux.
31En vooral in die treffende passage, waar phedre, vernomen hebbende, 32dat hippolytus aricie beminde, dan eens tot zig zelve, en dan tegen 33hare vertrouwde sprekende, zegt: Ils s'aiment!... Par quel charme ont ils trompé mes yeux?...
35[regelnummer]
Comment se sont ils vus? Depuis quand? Dans quels lieux?
Tu le sçavois. Pourquoi me laissois-tu séduire?
De leur furtive ardeur ne pouvois-tu m'instruire?
Les a-t-'on vu souvent se parler, se chercher?
Dans le fond des forêts alloient-ils se cacher?
40[regelnummer]
Helas! ils se voyoient avec pleine licence;
Le ciel de leurs soupirs approuvoit l'innocence.
Ils suivoient, sans remords, leur penchant amoureux.
Tous les jours se levoient clairs et sereins pour eux.
Et moi, triste rebut de la nature entiere,
45[regelnummer]
Je me cachois au jour, je fuyois la lumiére.
| |
[pagina 214]
| |
1In de schoone gedigten van Mevrouw unzerGa naar voetnoot79 vindt men een Stukjen, 2Ahndungen genaamd, dat bij uitstek vol gevoel is. Zij verbeeldt zig eerst, 3dat zij ligt te sterven, en afscheid neemt van haar man, en zegt onder an-4deren: 5[regelnummer]
Freund, wenn diese augen brechen, die dich oft entzückt gesehn;
Wenn die lauen abschiedszähren rinnen, oder zitternd stehn;
Wenn mir kaum dein dunckles bild noch erscheint und endlich schwindet,
Dass der sterbend matte bliek dich, der du mich rufst, nicht findet,
Oder wenn ich dich erblickte, trostlos jammernd, nicht mehr mein:
10[regelnummer]
Welch ein augenblick o Damis! welch ein abschied wird das seyn.
enz.
12naderhand laat zij dit denkbeeld varen, en verbeeldt zig den dood van 13haar man, en gevoelt reeds vooraf, welke aandoeningen zij hebben zoude 14indien zij hem overleefde. Dan zegt zij met de stem des heerlijksten ge-15voels: Nein, dich sterben seh ich nicht. Schliesse deine augenlieder,
Sencke nur den matten arm, ohne meinen beystand, nieder.
Jene hand, die deinen körper leben und bewegung gab,
Trockn' ihm in den bittern stunde den erzwungnen angstschweiss ab.
20[regelnummer]
Er der deine seele liebt, wird mit gnadenvollen blicken
Dein getreues, frommes herz in dem letsten kampf erquicken:
Aber meine starren augen sehen deinen abschied nicht,
Nein, die werden sterbend brechen, wenn dereinst dein auge bricht.
Keine thräne fällt für dich auf dein grabmaal von der deinen.
25[regelnummer]
Wenn du tod bist, ist für mich keine zeit mehr da zu weinen.
Deinen tod muss ich noch fühlen, um dir nachzusterben, freund.
Weiter bleibt mir nichts mehr übrig, wenn dein todestag erscheint.
28In de Iphigenie van racine vindt men ook een trek van zulk eene gevoe-29ligheid, waar door de digter, in weinig woorden, de inwendige beroering 30van het hart van hem, dien hij wil voorstellen, uitdrukt. Iphigenia was 31zeer begeerig om te weten, of het huisgezin van Agamemnon bij de offer-32hande zoude tegenwoordig zijn: zij vraagt, Me sera t'il permis de me joindre à vos voeux?
Verra t'on à l'autel votre heureuse famille?
35Agamemnon antwoordt er niet op, maar roept slegts: Helas!
37waar op Iphigenie verwonderd zegt; Vous vous taisez?
| |
[pagina 215]
| |
1en hier op zegt Agamemnon vol aandoening, die hij egter verbergen 2wilde Vous y serez, ma fille.
Adieu!
5Even zo heeft ook Juffr. van merken in het treurspel van Jacob Simonszoon 6de Ryk zig zeer wel weten te stellen in den toestand van margareta 7hooft, die zo bitterlijk bedroefd was, over het nakend lot van haren 8man de ryk, dat zij hooft, die tot haar zeide: 'tIs voor ons beiden best, terstond naar huis te spoeden,
10met eene schijnbare onverschilligheid, onder welke de hoogste trap van 11gevoel verborgen ligt, dit kort antwoord gaf: Gelei mij waar gij wilt -
13En wanneer orosmanGa naar voetnoot80 tegen corasmin, na dat hij in de hevigste ver-14voering van drift, wegens het gewaande verraad van zaire, gezegd had: 15[regelnummer]
Cours chez elle à l' instant; va, vole Corasmin:
Montre lui cet écrit... Qu'elle tremble... & soudain
De cent coups de poignard que l'infidelle meure,
Mais avant de frapper... Ah! cher ami, demeure,
Demeure, il n'est pas tems. Je veux que ce Chretien
20[regelnummer]
Devant elle amené...
21er aanstonds op laat volgen: Non... je ne veux plus rien...
23shakespear, uit wien veele voorbeelden van zulk eene teergevoeligheid 24aantehalen waren, laat b.v. othello, na dat hij zijn vrouw desdemone 25vermoord had, uitroepen: My wife! my wife?! - what wife? - I have no wife.
27tasso heeft zig, in zijn Gierusalemme liberata, ook dikwijls zo verzet in den 28toestand van de gevoelige herminia, dat men zeggen moet tasso is her-29minia. Men vindt er ook veel van in de Plaintes d'une femme abandonnée par 30son amant van Mr. berquinGa naar voetnoot81: Dors mon enfant, clos ta paupiere,
Tes cris me dechirent le coeur!
Dors mon enfant, ta pauvre mere
A bien assez de sa douleur.
| |
[pagina 216]
| |
1en waar in zij onder anderen zegt: Tu ne peux concevoir encore,
Ce qui m'arrache ses sanglots.
Que le chagrin qui me devore
5[regelnummer]
N'attaque jamais ton repos!
Se plaindre de ceux qu'on adore,
C'est le plus grand de tous les maux.
Dors mon enfant &c.
Mêlons nos tristes destineés
10[regelnummer]
Et vivons ensemble toujours:
Deux victimes infortuneés
Se doivent de tendres secours,
J'ai soin de tes jeunes anneés,
Tu prendras soin de mes vieux jours.
15En niet minder in het zang-stukjen van wieland genaamd Lotte am 16Werthers grabe, vooral in de volgende coupletten: Einsam weil ich auf der rasenstelle,
Wo uns oft der späte mond belauscht:
Jammrend irr' ich an der silberquelle
20[regelnummer]
Die uns lieblich wonne zugerauscht.
Bis zum lager wo ich träumend leide,
Aengsten schrecken meine phantasie:
Blutig wandelst du im sterbenkleide
Mit den waffen die ich selbst dir lieh.
25[regelnummer]
Dann erwach ich bebend, und ersticke
Noch den seufzer, die mir schon entrann,
Bis ich weg von Alberts finstern blicken
Mich zu deinen grabe stehlen kan.
Hier am grabe fullt mich heilger schauer;
30[regelnummer]
Jtst noch trauert die natur um dich,
Rosen pflänzt' ich an des kirchofs mauer,
Selbst die rosen, ach! sie blühen nicht.
33Veel gevoel is er ook in een klein liedjen, dat men lezen kan, in het Wei-34nachtsgeschenk für kleine kinderGa naar voetnoot82; en het geen ten opschrift heeft: Der todten-35gräber; deze volgende coupletten zijn allerliefst: | |
[pagina 217]
| |
Das böseste, wobey ich schier
Zu unterliegen glaubte;
Das böseste bleibt für und für
Das schon in meiner jugend mir
5[regelnummer]
Gott meinen vater raubte.
Ja denkt nur, was ich da empfand,
Als amt und pflicht nun wollte,
Dass ich der sohn, mit eigner hand,
Dem vater, ohne widerstand
10[regelnummer]
Sein grab bereiten sollte.
Zuerst als ich den spaden nahm,
Konnt ich kaum luft bekommen,
Und plötzlich war, als wenn er kam
Und mir den spaden wieder nahm
15[regelnummer]
Den ich erst aufgenommen.
Doch endlich dacht ich, sieh mal an!
Ein grab muss er doch haben -
Drum - was zu thun? - Ich gieng daran,
Und fieng in Gottes namen an
20[regelnummer]
An seiner gruft zu graben.
Ich grub und grub, und liess nich ab,
Bis ich mein werk vollendet.
Dan bat ich; Gott? o sieh herab
Gieb ihm ein stilles kühles grab,
25[regelnummer]
Bis sich sein schlaf einst endet.
26Soortgelijke voorbeelden zijn er in zulk een aantal bij goede digters voor-27handen, dat ik niet zou weten waar te eindigen, bijaldien ik ze allen wilde 28aanhalen. Men kan uit de aangevoerden genoeg zien, van wat aart deze 29teergevoeligheid zij, en men zal het denk ik met mij eens zijn, dat zij 30een noodzakelijk vereischte voor den digter, en eene aangeboorne eigen-31schap van den man is, die tot het hart spreekt. 32Deze teergevoeligheid van den digter verkeert egter bij allen niet om-33trend alle voorwerpen. Hier in is wederom het verschil gelegen van de 34bijzondere digterlijke genien. Waar theocritus wordt geroerd, blijft 35anacreon koel; en ik twijfel of gessner getroffen zou worden door de 36voorwerpen die gleims krijgsliederen in de weereld gebragt hebben. 37Bij den heldendigter, 't is waar, behoort deze teergevoeligheid zeer uitge-38strekt, zeer algemeen te zijn. Men vindt ze ook daarom bij homerus, 39bij milton, tasso, ossian, en virgilius. De Heldendigter moet niet al-40leen den sterken, maar ook den grooten digterlijken geest bezitten. Hij 41moet door de schoonheden der natuur zo wel worden aangedaan, als 42door de verschillende karakters zijner personaadjen. | |
[pagina 218]
| |
1Mogten onze aankomende digters uit mijne aangehaalde voorbeelden 2leeren, dat het en door de natuur en door veel oefening geleerd moet 3worden, zig zo in eens anders stand te plaatsen, dat men spreke en den-4ke, gelijk zulk een in zijne omstandigheden zoude gedagt en gehandeld 5hebben. Men vindt egter in bijna alle verzamelingen van digtstukken, 6door aankomende Digters bij een gebragt, dergelijke stukken, waar in 7die teergevoeligheid allernoodigst is, - men vindt ze in overvloed; ik ver-8moede zelf dat men denkt dat ze gemakkelijk zijn. - maar die zig een 9meer of min kieschen smaak heeft zoeken te verkrijgen, ziet er weinigen 10die hem voldoen, en houdt zig verzekert, dat onze jonge digters over 11een stuk van dat aanbelang ligt heen loopen, als of men beginnen moest 12met een klagenden Adam, een weenenden Petrus enz. sprekende intevoeren, 13zonder te denken, dat er behalven eene natuurlijke bekwaamheid, ook tef-14fens veel oefening en kunde noodig is, om zulke stukken uittevoeren. - 15Ik bedoel niemand persoonlijk, ik wil alleen mijne landsgenooten den 16regten weg aanwijzen. 17Nu wilde ik nog even aanstippen, wat er in deze teêrgevoeligheid ver-18kregen kan zijn. Dit verkregene heeft of aan oefening, of aan van buiten 19aankomende toevalligheden zijn bestaan te danken. Aan oefening, door 20het bestudeeren van de natuur en het menschlijk hart, en van de werken 21der ouden. Gelijk tog een gevoelig hart stomp en hard kan gemaakt wor-22den, even zo kan het zijne gevoeligheid vermeerderen. - Maar ook kun-23nen de in schijn toevallige omstandigheeden een sensibel hart een groo-24ter mate van gevoeligheid toevoegen - 25[regelnummer]
Non ignara mali miseris succurere disco,
26is een waare spreuk - en wel, om dat men door tegenspoed gevoeliger 27wordt gemaakt voor de ongelukken van anderen. young bragt somtijds 28geheele nagten door bij de grafsteden. Van daar dat zijne teergevoeligheid 29voor al het geen de dood, de eeuwigheid, de nietigheid van het onder-30maansche betreft, zo toenam, dat zij in het sombere valt; en voor men-31schen van een lugtig en vrolijk temperament zelfs iets onaangenaams heeft. 32Men heeft ook opgemerkt, dat de meeste groote Digters in zulke om-33standigheden geleeft hebben, die hunne teergevoeligheid deden toene-34men - namelijk in droefheid en tegenspoed. humeGa naar voetnoot83 merkt van milton 35aan, dat hij in zijnen ongelukkigen tijd, toen hij blind en arm was, en 36daarenboven in ongunst leefde, zijne beste gedigten gemaakt heeft. spen-37cer had een hart dat door den tegenspoed en de ongelukken nog veel 38teergevoeliger werd. homerus was arm, dante ongelukkig, en tasso 39werd veragt in zijn leven, en stierf zelfs van hartzeer. Het leven van ca- | |
[pagina 219]
| |
[Toelichting]1moëns was eene aaneenschakeling van treurige lotgevallen. Men verhaalt 2onder anderen deze volgende anecdote van hem, dat hij het weinigjen 3goed, het welk hij in de Indiën gewonnen had, door schipbreuk ver-4loor, en zijn leven met zwemmen moest redden, houdende, gelijk Julius 5Caesar, met de eene hand zijne Lusiade en gedigten boven water, het ee-6nigste en het dierbaarste dat hij overig had.Ga naar voetnoot84 Men behoeft petrarcha 7slegts te leezen, om te zien, dat het hem in de weereld aan geen verdriet 8ontbrakGa naar voetnoot85; en toen young schreef: - and night,
10[regelnummer]
Ev'n in the zenith of her dark domain
Is sunshine to the colour of my fate.
12zo sprak hij gelijk hij gevoelde, door het geen hij geleden had. voltaire 13merkt ook aanGa naar voetnoot86, dat virgilius de eenigste heldendigter is geweest, dien 14het Fortuin toelachte. - Juffr. van merken zegt daarom ook van zig zelf: 15[regelnummer]
Ik zing door leed geleerd het nut der tegenspoeden.
16De aangeboren teergevoeligheid doet daar zeer veel toe. Rampen en on-17gelukken treffen alle menschen niet even sterk. De ongevoelige wordt 18ze nauwlijks gewaar, en de sterke geest gevoelt ze, maar wordt er niet 19door neergebogen. En met minder sterkte van geest slaat een mensch, 20die veel onheilen door moet worstelen, ligt tot droefgeestigheid over. 21Maar kan men nu hieruit opmaken, dat het melancholiek temperament 22aan digters eigen is? Ik weet niet of men dit stuk nog wel uit het regte 23oogpunt beschouwd heeft; mijne gedagten daar over komen hier op uit. 24Men heeft in het gemeen aan alle waare genien een melancholiek tempe-25rament toegeëigend, en dus ook aan groote digters.Ga naar voetnoot87 Men heeft ze dus | |
[pagina 220]
| |
[Toelichting] 1ook aan homerus toegeschrevenGa naar voetnoot88; ook aan ossianGa naar voetnoot89: en haller, die 2digter en geneeskundige te gelijk is, zegt daar omtrend: ‘Hinc melancho-3lici, quibus adtentio major est, poëtae sunt & inventores. Eo tassus, 4non semel pene maniacus, hugenius, swammerdammius’.Ga naar voetnoot90 Dan men 5heeft mij dit somtijds tegengesproken. Een geneeskundige heeft mij te-6gengeworpen, dat het melancholisch temperament aller ongeschikt zij 7voor de poëzij, dat menschen die waarlijk melancholici zijn, voor een las-8tigen arbeid, daar veel geduld en aanhoudendheid toe vereischt wordt, 9zeer geschikt zijn, b.v. voor de wiskunst; dat zij met een onbeseffelijke 10taaiheid als 't ware door moeilijkheden doordringen, en niets schroo-11men, als zij maar vooruitzien kunnen, dat het aan hunne verwagting zal 12beantwoorden. Ik heb daar met anderen over geraadpleegd, en eindelijk 13gegist, dat het mogelijk op een woordenstrijd uitkwam. 14Ik heb namelijk ontdekt, dat de geneeskundigen onderscheid maken 15tusschen eene melancholia cum materie, en eene melancholia sine materie; dat de 16eerste eigenlijk melancholia moet genoemd worden, dat zij bestendig en 17temperamenteel is, dat zij den mensch tot diep, afgetrokken peinzen ge-18schikter maakt dan tot digten. - Dat de melancholia sine materie eigenlijk ge-19grond is in eene tederheid of al te groote irritabiliteit, en daaruit voord-20spruitende ligtere aandoenelijkheid van het zenuwgestel zelf, dat zij uit 21dien hoofde dan vooral plaats heeft wanneer eene al te groote prikkeling 22veroorzakende inspanning is voor af gegaan, en derhalven als een gevolg 23daar van moet worden aangemerkt - dat ook dienvolgens zulk een me-24lancholie niet aanhoudend, altoosduurend is, maar zig bij aanvallen ver-25toont, en dat ze daarom eigenlijk tot de hijpochondriacque toevallen 26moet gebragt worden. 27Dit zo zijnde, zijn de digters zekerlijk geen geboren melancholici, maar 28bij tijden hijpochondrici; schoon men die aanvallen met dien naam be-29noemd heeft; en de tederheid der zenuwen, hun eigen, is er zekerlijk de 30oorzaak van. Zulke aanvallen zijn doorgaands het gevolg van die boven-31matige inspanning, die plaats heeft in den digter, wanneer hij een digt-32luim heeft; wanneer men ze door andere middelen niet voorkomt. Dig-33ters derhalven die veel in enthusiasme zijn, hebben ook veel die 34aanvallen; en deswegens heeft men, die melancholia cum materie, of de eigen-35lijke melancholie, met de melancholia sine materie verwisselende, de digters 36melancholici genoemd; schoon ik egter niet wil ontkennen, dat sommige | |
[pagina 221]
| |
1digters ook iets van de andere of waare melancholie gehad hebben, en 2daar door meer hunne stukken bekookt en doorgedagt hebben. Ook 3kan men van tasso zekerlijk zeggen, dat hij niet zo zeer als digter, dan 4wel als minnaar gemijmerd heeft. - Meer wil ik niet zeggen over een stuk 5dat buiten mijn kring loopt. 6Nu blijven er nog twee stukken over, rakende de teergevoeligheid. Het 7eerste is of de teergevoeligheid der vrouwen hen natuurlijker wijze tot 8digteressen maakt; dan of deze soort van sensibiliteit verschilt van die, 9welke een eigenschap is van den geboren digter. - En ten tweeden zoude 10men hier kunnen vragen: Is er eenig onderscheid tusschen de teergevoe-11ligheid van den digter, en die van een schilder, beeldhouwer, enz. Maar 12dewijl men dezelfde vragen kan herhalen na de behandeling van de dig-13terlijke verbeeldingskragt; vermits daarenboven het antwoord op die vra-14gen op zijn hoogst in enige algemeene aanmerkingen bestaan zal, wil ik 15liever de behandeling van dat stuk verschuiven, tot dat ik het een en an-16der over de verbeeldingskragt gezegd hebbe. |
|