| |
| |
| |
Teergevoeligheid
Als eerste van de dichterlijke eigenschappen wil Van Alphen de teergevoeligheid of sensibiliteit onderzoeken. Hij omschrijft deze als de ontvankelijkheid voor aandoeningen en gewaarwordingen die de mens in meer of mindere mate eigen is. Een grote mate van teergevoeligheid vindt men eerder in een ‘beschaafde staat’ dan in een primitieve, zoals men ze ook vaker aantreft bij mensen met meer dan gemiddelde geestelijke vermogens. Maar wat belangrijker is, we vinden die eigenschap vooral bij mensen met een duidelijke aanleg voor de kunsten.
Van Alphen kent sensibiliteit bij de beoefening van de schone kunsten een grote rol toe: hij beschouwt haar als bron (‘oorzaak’) voor ‘oorspronkelijkheid’. Een kunstenaar geeft door zijn aandoeningen of gewaarwordingen ‘nieuwheid, oorspronkelijkheid en treffendheid’ aan hetgeen hij voortbrengt. Hoe sterker zijn gewaarwordingen, des te ‘oorspronkelijker’ zullen zijn ‘voorstellingen’ worden. Voor de geboren dichter geldt dat hij ofwel zijn eigen gewaarwordingen beschrijft, ofwel aandoeningen van iemand in wiens situatie hij zich geheel heeft verplaatst. Teergevoeligheid wordt hier voorgesteld als het kenmerk van alle ware poëzie. Van Alphen citeert uitspraken van dichters waarin zij spreken over hun eigen gevoeligheid en vervolgens laat hij zien hoe die gevoeligheid tot uitdrukking komt in hun verzen en hoe dat zelfs de structuur van een gedicht kan beïnvloeden. Echter, voordat hij de uitwerking van sensibiliteit gaat beschrijven, laat Van Alphen zien dat er ook wel dichters zijn aan te wijzen die deze eigenschap nauwelijks bezitten, zoals bijvoorbeeld Boileau, Fontenelle en La Motte. Zij kunnen dit gemis enigszins compenseren door ‘kunst’, maar daarmee blijven zij achter op de werkelijke dichters.
Sensibiliteit is zo essentieel voor de dichter dat de sterkte daarvan tevens de kracht van de dichter uitmaakt. Hoe groter de sensibiliteit, hoe groter de dichter. Dit verklaart tegelijkertijd dat schrijvers die weinig talent hebben voor ‘harmonische uitdrukking’, zich in proza niettemin zeer dichterlijk kunnen uiten. Daarbij vraagt de dichterlijke beschrijving van andermans gewaarwordingen nog meer dan een natuurlijke sensibiliteit. Deze vereist, behalve natuur, veel oefening, het bestuderen van menselijk gedrag en een grote belezenheid in de werken van de klassieken. De gevoeligheid kan overigens vergroot worden door toevallige omstandigheden, zoals blijkt uit de levens van bekende dichters. Aan het eind beantwoordt Van Alphen de vraag of de dichterlijke gevoeligheid gepaard gaat met melancholie.
| |
blz. 201
r. 3-9 n. 63
Wij noemen [...] zenuwen: Eberhard, Allgemeine Theorie, blz. 102-103. Ook de regels ‘Zij vooronderstelt [...] de zenuwen’ zijn ontleend aan deze passage.
| |
| |
Eberhard: ‘Hiebey kömmt nun zuförderst die Menge der inneren Empfindungen vor, wonach wir einen Menschen empfindlich nennen, sofern bey ihm leicht eine äuszere Empfindung oder ein Gedanke viele innere Empfindungen, oder eine innere Empfindung leicht die andere weckt. Der Grund davon kann im Körper liegen; schwache Nerven, oder schnelle Bewegung der Lebensgeister kann an dieser Empfindlichkeit schuld seyn.’
r. 17-18
eene stervende Clarissa [...] Lovelace: Van Alphen verwijst hier naar de hoofdpersonen in Richardsons roman Clarissa (1747-1748).
r. 31-33 n. 64
Haller, Elementa, dl. 5, blz. 559 (boek 17 ‘Sensus Interni’, cap. 1 ‘Intellectus’, paragraaf 13 ‘Ingenium’). Vertaling: Vervolgens vereist het genie (ingenium) een grotere gevoeligheid dan een gewoon mens heeft, zodat een overeenkomst die een afgestompt mens niet in beroering zou brengen, ons hevig schokt en heftig emotioneert.
r. 36 n. 65 - blz. 202 r. 8
Sterne, Sentimenteele Reis, dl. 1, blz. 66. De eerste regel luidt: ‘Ik betuig, zeide ik, myne handen vrolyk in een slaande, dat, schoon ik ook [...] optewekken.’
| |
blz. 203
r. 4-6.
en uit dien hoofde [...] la tête: Trublet, Mémoires, blz. 116 (letterlijk citaat). Fontenelle zou geamuseerd zijn geweest door deze ‘plaisanterie’ van Mme de Tencin.
r. 11-25
Licidas [...] tu me dois: Fontenelle, Poësies pastorales, ‘Silvanire et Delphire. 2. éclogue’ (Oeuvres, dl. 4, blz. 13). De toevoeging ‘l'amour’ in r. 14 komt voor rekening van Van Alphen.
r. 38
aartige: vernuftige.
r. 41 - blz. 204 r. 2 n. 66
Eberhard, Allgemeine Theorie, blz. 87-88. Eberhard maakt deze opmerkingen bij zijn beschrijving van de begrippen eenheid en verscheidenheid. ‘Da der Witz schon so sehr am denken Theil nimmt [...] der Wärme der Empfindung schade, aber gleichergestalt nach dem angeführten Maasze.’
r. 27-28
Horatius, Ars poetica, vs. 102-103. De zinsnede luidt: ‘si vis me flere, dolendum est primum ipsi tibi’. Vertaling Schrijvers: ‘verlang je dat ik huil, huil zelf dan eerst’.
| |
| |
r. 39 n. 67 - blz. 205 r. 1
Een [...] telis: Ovidius, Heroides, ep. xv, vs. 79. Vertaling: Mijn hart is week en gemakkelijk te doorboren door lichte pijlen.
| |
blz. 205
r. 2-4 n. 68
Ovidius, Tristia boek iv, ep. xv, vs. 65. Vertaling: Mijn hart was altijd week, weerloos tegen de pijlen van Cupido - een hart in beweging te brengen door de geringste aanleiding.
r. 5-7 n. 69
Ovidius, Ex Ponto, i, ep. iii, vs. 31. Vertaling: Of je dit trouw of vrouwelijk wilt noemen, ik geef toe dat tot mijn ellende mijn hart week is.
r. 8-10 n. 70
Piron, La Métromanie, iii (Oeuvres, dl. 2, blz. 275). Na de twee geciteerde regels volgt hier: ‘Et l'on ne l'est qu'autant que l'on sait bien aimer.’
r. 12-13
Ach! [...] herz: Klopstock, Oden, blz. 297 (‘Die künftige Geliebte’).
r. 16-17
Bernard, ‘Epitre à Laure’ [L'art d'aimer, blz. 130).
r. 21-22 n. 71
Young, Night-thoughts, night i (Works, dl. 3, blz. 7).
r. 25-29
Idem.
| |
blz. 206
r. 3-10
Idem.
r. 21-23
Young, Night-thoughts, night i (Works, dl. 3, blz. 6).
r. 25-33 n. 72
Klopstock, Oden, blz. 16 (‘Dem Allgegenwärtigen’).
r. 34 n. 73 - blz. 207 r. 12
D. Smits, Gedichten, blz. 180-181 (‘Op verscheide Serafyntjes, kunstig geteekent, door den heer Dionys van Nymegen’, 1739). De dichter schetst hier zijn reactie op de zinsbegoochelende vermogens van de kunstenaar.
| |
blz. 207
r. 16-27
Horatius, Oden, 1, 3, vs. 9-20. Vertaling Schrijvers:
| |
| |
Wie als eerste zijn breekbaar vlot
durfde toe te vertrouwen aan de grimmige zee,
droeg een pantser van hout en brons
om het hart, onbevreesd voor het orkaangeweld
in zijn strijd met de Noordenwind,
of voor gure Hyaden bij een razende regenstorm,
die naar zijn grilligheid dansend haar golven leidt.
Bang was hij niet voor de tred des doods,
de man die met onbetraand oog monsters zag zwemmen en
wild de branding zag breken rond
de vervaarlijke rotsen van Acroceraunia!
[Het vervolg luidt:]
Zinloos was de voorzienigheid
waarmee aarde en zee door de godheid gescheiden zijn,
als de schepen brutaal een sprong
wagen over het water dat ongenaakbaar leek.
Alles durvend in overmoed
stort het menselijk ras zich op ieder vergrijp.
r. 28-31 n. 74
Jones, Poeseos Asiaticae, blz. 313. Van Alphen vertaalt hier naar het Latijn van Jones. Het distichon is genomen uit de funeraire poëzie van Ibn Zaid.
r. 34-35
Men leze [...] hebben: zie de geciteerde regels in de toelichting bij r. 16-27.
| |
blz. 208
r. 1-4
Klopstock, Oden, blz. 16 (‘Dem Allgegenwärtigen’).
r. 8 - blz. 209 r. 4
Niemeyer, Abraham auf Moria, blz. 1-3.
| |
blz. 209
r. 38-40
Men ziet [...] te zijn: niet gevonden.
r. 40 - blz. 210 r. 2 n. 75
De Kanselier [...] te vergieten: l'Hopital, Essai de traduction (‘Eclaircissemens sur la vie et sur le caractère de M. de L'Hopital, Chancelier de France’, blz. 88-89). Met ‘een wreed en woest hof’ is bedoeld het schrikbewind van Catharina de Medici en Charles ix dat culmineerde in de St. Bartholomeus- | |
| |
nacht. De l'Hopital leefde te midden van marchanderende hovelingen en politici maar liet zich daardoor niet beïnvloeden: ‘Il conserva son ame & ses mains pures, au milieu du siecle le plus corrompu [...]. Ces principes austères d'une vertu stoïque, rien ne pouvoit déranger, n'excluoient point en lui la sensibilité. Ce même homme [...] étoit encore le meilleur mari, le pere le plus tendre, l'ami le plus indulgent, l'esprit le plus agréable & quelquefois le plus gai’ (‘Eclaircissemens’, blz. 88-89).
| |
blz. 210
r. 2-3
de brieven [...] elisa: Cramer, Klopstock. Zie ook de toelichting bij n. 37.
r. 5-9 n. 76
gelijk quellin [...] vervaardigd: Webb, Untersuchung, blz. xxvi (‘An den Uebersezer von Herrn Webbs Versuch, über die Mahlerey’). De zinsnede ‘zijn eigen zagten [...] door hem vervaardigd’ is hieraan ondeend. Webb: ‘Richardson urtheilt richtig, wenn er sagt: Dasz der sanfte, sittsame, erhabne durch Leiden und Unglük geprüfte, aber nicht besiegte Geist dieses liebenswürdigen Künstlers, auf dem göttlich-schönen Kopfe des H. Martyrers ausgedrückt sey.’ De zin daarvoor noemde de schrijver hem de ‘H. Andreas von Fiammingo in St. Peter’.
r. 12-19
Doch mir sinket [...] zeit fort: Klopstock, Messias, dl. 3, blz. 214 (Fünfzehnter Gesang).
| |
blz. 211
r. 6-25 n. 77
Voorbeelden [...] beneemt: Winckelmann, Geschichte, dl. 1, blz. 226 en blz. 170. Winckelmann: ‘Die vorzüglichsten, und man kann sagen, die einzigen Werke in Rom aus der Zeit dieses hohen Stils sind, so viel ich es einsehen kann, die oft angeführte Pallas von neun Palme hoch, in der Villa Albani, und die Niobe und ihre Töchter in der Villa Medicis. [...] Die Niobe und ihre Töchter sind als ungezweifelte Werke dieses hohen Stils anzusehen [...]’ (Geschichte, dl. 1, blz. 226). Van Alphen heeft Winckelmanns formuleringen deels overgenomen, vooral in r. 22-25: ‘Von dieser Betrachtung kann man sich in zweyen der schönsten Werke des Alterthums überzeugen, von welche das eine ein Bild der Todesfurcht, das andere des höchsten Leidens und Schmerzens ist. Die Töchter der Niobe, auf welche Diana ihre tödtlichen Pfeile gerichtet, sind in dieser unbeschreiblichen Angst, mit übertäubter und erstarreter Empfindung vorgestellet, wenn dergegenwärtige Tod der Seek alles vermögen zu denken nimmt [...] Ein solcher Zustand, wo Empfindung und Ueberlegung aufhöret, und welcher der Gleichgültigkeit ähnlich ist, verändert kleine Züge der Gestalt und der Bildung [...]’ (Geschichte, dl. 1, blz. 170; curs. JdM). De tweede omschrijving heeft betrekking op de Laokoon. Op de hieraan voor- | |
| |
afgaande bladzijde had Winckelmann benadrukt dat de beeldende kunstenaar beperkter is dan de dichter in zijn mogelijkheden de uitbeelding van de hartstochten in harmonie te brengen met schoonheid.
r. 35-39
Clementina: tragisch personage in Richardsons roman The History of Sir Charles Grandison (1753-1754).
| |
blz. 212
r. 5-10
In den [...] redenvoering: Hoogvliet, Abraham, boek 10, blz. 224-246. Hoogvliet beschrijft hier het offer van Abraham.
r. 10-29
Fraaier [...] vader: Van Merken, David, boek 12, blz. 370-371.
r. 36-37
Young, The Force of Religion (Works, dl. 1, blz. 68).
r. 38 n. 78 - blz. 213 r. 30
Racine, Phèdre, iii (J. Racine, Oeuvres, dl. 4, blz. 343-345).
| |
blz. 213
r. 34-45
Racine, Phèdre, iii (J. Racine, Oeuvres, dl. 4, blz. 378-379).
| |
blz. 214
r. 1-10 n. 79
Unzer, Versuch, blz. 114 (‘Ahndungen’, geheel blz. 113-120). In de ed. 1770 luidt de vierde regel: ‘Dass der sehnsuchtsvolle Blick [...]’.
r. 16-27
Unzer, Versuch, blz. 119 (‘Ahndungen’).
r. 28 - blz. 215 r. 4
Racine, Iphigénie, ii (J. Racine, Oeuvres, dl. 4, blz. 88-89).
| |
blz. 215
r. 5-12
Van Merken, Jacob Simonszoon de Ryk, iv, blz. 49.
r. 13-22 n. 80
Voltaire, Zayre, iv (Théâtre complet, blz. 383).
r. 23-26
Shakespeare, Othello, v (Works, dl. 10, blz. 310).
r. 29 n. 81 - blz. 216 r. 14
Men vindt [...] jours: Berquin, Romances, blz. 48-49 (‘Plaintes d'une femme abandonnée par son amant’, geheel blz. 45-50) Het ‘Dors, mon enfant [...] sa douleur’ is het refrein.
| |
| |
Bibliothèque des sciences, dl. 48, 1, blz. 179-180 (‘Lettre à un des Auteurs de ce Journal sur une Romance de Mr. Berquin’; geheel blz. 177-189). Volgens de briefschrijver is dit niet meer dan een bewerking van een Engels of Schots origineel: ‘Il ne reste au Poëte François que le mérite de la versification ou de l'imitation’ (blz. 180). Volgens Wille is de schrijver van deze brief R.M. van Goens (De literator R.M. van Goens, dl. 2, blz. 235-236).
| |
blz. 216
r. 15-32
De eerste drie strofen van het hier gepresenteerde gedicht komen uit de Wertheriade ‘Lotte bey Werthers Grab’ (waarschijnlijk van C.E. von Reitzenstein). Deze is afgedrukt in vele bundels. De laatste strofe is overgenomen uit het vers ‘Klagen unglücklicher Liebe, bey Werthers Grabe im Mondschein’ uit de Almanach der deutschen Musen voor het jaar 1777, blz. 215-216. Zie hiervoor Kloek, Over Werther geschreven, dl. 2, blz. 28.
r. 34 n. 82 - blz. 217 r. 25
Niet gevonden.
| |
blz. 218
r. 25
Vergilius, Aeneis, boek 1, vs. 630 (Loeb ed. Aeneis, dl. 1, blz. 284). Vertaling Schwartz: ‘Zelf met leed bekend leer ik anderer leed te verzachten.’ Deze frase wordt uitgesproken door Dido na haar ontmoeting met Aeneas.
r. 34-36 n. 83
hume [...] heeft: Hume, Historie van Engeland, dl. 7, blz. 468. Hume: ‘Het was in een staet van armoede, blindheit, ongenade, gevaer en ouderdom, dat Milton vervaerdigde zyn wonderbaer dichtstuk, dat niet alleen alle de geschriften van zyn tydgenooten overtrof, maer alle andere werken welken, in de kracht van zyn leven en in zyn grootste voorspoed, uit zyn pen vloeiden [...].’
| |
blz. 219
r. 6 n. 84
Niet gevonden. Deze noot is overgenomen uit de oorspronkelijke lijst errata.
r. 6-8 n. 85
Men [...] ontbrak: De Sade, Mémoires, dl. 1, blz. xxii-xxiii (‘Aux personnes d'Italie qui aiment la poésie et les lettres’). In zijn inleidende beschrijving van eerdere biografieën en commentaren over Petrarca schrijft Abbé de Sade dat men zich vaker de vraag heeft gesteld of Laura werkelijk een wezen van vlees en bloed was. In de vijftiende eeuw, toen die kwestie erg populair was, neigde men het meest naar een allegorische interpretatie. Men hield de dichterlijke Laura voor een personificatie van de Christelijke
| |
| |
Godsdienst, de Boetedoening, de Wetenschap, de Deugd, de Ziel, de Poëzie of de Filosofie. Later werd die allegorische interpretatie betwist. In de voorrede bij dl. 2 (Mémoires, dl. 2, ‘Aux littérateurs Français, Italiens, &c.’, blz. xii-xv) komt De Sade hierop terug naar aanleiding van de ontvangst van dl. 1. Een anonieme criticus, wellicht Voltaire, achtte het waarschijnlijk dat ‘Laura étoit ce que Boileau appelle une Iris en l'air’ (blz. xii). De Sade laat tijdgenoten van Petrarca aan het woord die het bestaan van Laura ontkennen, maar zelf meent hij dat diens werk en zijn brieven te veel concrete verwijzingen bevatten om aan haar bestaan te twijfelen.
Sannazarus, Opera, blz. 114. In zijn commentaar bij elegie nr. x schrijft Van Broekhuizen: ‘Familiare est poëtis, etiam iis qui nunquam amaverunt, amorem aliquem sibi fingere, unde scriptionis petant argumentum.’ Vertaling: het is gebruikelijk dat dichters, zelfs al hebben zij zelf nooit liefgehad, een liefde verzinnen waaraan zij het onderwerp van hun geschriften ontlenen.
Bayle, Dictionaire, dl. 3, blz. 296. Bayle verhaalt hoe de jonge Malherbe en Racan zich een imaginaire geliefde kozen: Malherbe en Racan ‘s'entretenoient un jour de leurs amours, c'est à dire, du dessein qu'ils avoient de choisir quelque Dame de mérite et de qualité, pour estre le sujet de leurs vers. Malherbe nomma Madame de Rambouillet, & Racan Madame de Termes, qui estoit alors veuve: il se trouve que toutes deux avoient nom Catherine’. De rest van de dag besteedden zij aan het bedenken van anagrammen van deze voornaam. Bayle vervolgt: ‘Remarquez bien la différence qu'ils mettent entre un amour poëtique & un amour effectif. A cet-âge là le bon Malherbe n'étoit propre qu'à aimer poëtiquement; & néanmoins si l'on eût jugé de lui par ses Vers, on auroit dit qu'il avoit une maîtresse qui le faisoit bien soupirer [...].’
r. 9-11
Young, Night-thoughts, night i (Works, dl. 3, blz. 6).
r. 12-14 n. 86
voltaire [...] toelachte: Voltaire, Essai sur la poësie épique (Poëtique, dl. 2, blz. 90-91). Voltaire: ‘Il est le seul de tous les Poëtes épiques, qui ait joui de sa réputation pendant sa vie’ (blz. 90) en verder: ‘Horace & lui furent comblés de biens par Auguste. Cet heureux tyran savait bien qu'un jour sa réputation dépendrait d'eux’ (blz. 91).
r. 15
Van Merken, Het nut, r. 1
r. 24-25 n. 87
Zie hiervoor de toelichting bij dl. 1, blz. 185, n. 51.
| |
| |
r. 25 - blz. 220 r. 1 n. 88
De Rochefort, Discours (L'Iliade, dl. 1, blz. 67-68). Rochefort: ‘Je veux parler de celle [sensibilité, JdM] que de longs malheurs ont nourrie dans une ame mélancholique & profonde. Lorsqu’ Ulysse, dans l'isle de Calypso, desire de revoir sa patrie; assis sur le rivage, il tourne ses regards vers la plaine immense des mers, son coeur est oppressé, les larmes coulent de ses yeux. ‘L'homme qui a versé de pareilles larmes, est le seul qui puisse les imaginer; il connoît tout ce qu'une situation, un point de vue, le chant d'un oiseau, le lever ou le coucher du soleil, peut occasioner dans une ame vraiment tendre, qui cherche dans tous les objets de la nature, des alimens à sa sensibilité.’ Op de bij Van Alphen aangehaalde plaats komt de melancholie niet ter sprake.
| |
blz. 220
r. 1 n. 89
Ossian, Works, dl. 1, blz. 357. De desbetreffende passage is genomen uit het inleidende commentaar bij Ossians laatste hymne, Berrathon (aldus Macpherson). Over het karakter van dit gedicht schrijft Macpherson: ‘It is almost altogether in a lyric measure, and has that melancholy air which distinguishes the remains of the works of Ossian. If ever he composed any thing of a merry turn it is long since lost. The serious and melancholy make the most lasting impressions on the human mind, and bid fairest for being transmitted from generation to generation by tradition. Nor is it probable that Ossian dealt much in chearful composition. Melancholy is so much the companion of a great genius [...] elevated parts.’
r. 1-4 n. 90
en haller [...] swammerdammius: Haller, Elementa, dl. 5, blz. 556 (boek 17 ‘Sensus interni’, hfdst. 1 ‘Intellectus’, par. 11: ‘Facultates animae. Cogitatio’). Vertaling: Vandaar dat melancholici die meer ‘aandachtig’ [gespannen] zijn, dichters zijn en uitvinders. Vandaar Tasso, meer dan eens bijna maniakaal, Huygens en Swammerdam.
Haller rekende ‘aandacht’ tot de inwendige zintuigen.
|
|