Literair-theoretische geschriften. Deel 1. Teksten
(1999)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 157]
| |
Verhandeling over het aangeboorne in de poëzij | |
[pagina 158]
| |
Ingenium cui sit, cui mens divinior atque os | |
[pagina 159]
| |
1‘Mijn vriend! gij zijt dan, naar uw zeggen, geen Digter! Zal ik u met deze 2uitspraak geluk wenschen, of u deswegens beklagen? Ik weet het niet. 3De digtkunst is zeker aanlokkelijk, en heeft meer invloed op den 4mensch, en op den staat van eene natie dan men gemeenlijk gelooft; 5maar heeft zij ook niet hare onaangenaamheden? Trekt zij ons niet wel 6eens af van gewigtiger bezigheden? gellert zelf noemde de digtkunst 7in dit opzigt eene betoverende Sirene; hij, die er zo van werd gelief-8koosd, en die er zo veel nut meê deed. 9Dan uwe oordeelvelling over u zelf heeft mij ook tot nadenken ge-10bragt. Niemand heeft eene roeping om digter te zijn, dan die er van de 11natuur zelve toe bestemd is. En wie is hij? Elk die het zo ver gebragt 12heeft, dat hij rijmen kan; en slegts zegt wat anderen voor hem duizend-13maal gezegd hebben? Neen waarlijk; onze oogenblikken zijn te kostelijk, 14en ons leven te kort, dan dat wij die zouden gebruiken, om ons te verle-15digen tot eene bezigheid, waar toe wij geene natuurlijke geschiktheid heb-16ben; waar van het gevolg niet anders zijn kan, dan dat onze voordbreng-17selen geen verdienste hebben, en slegts, geduurende eenen korten tijd, 18door bevooroordeelde vrienden gelezen worden. 19Wij moeten dan ook in dit opzigt tragten ons zelf te kennen; en onder-20zoeken, of wij geboren Digters zijn, dan niet. Bijaldien dit meer en opreg-21ter geschiedde, dan zoude de wereld met zulk een versen-vloed niet over-22stroomd worden, gelijk wij nu dagelijks zien gebeuren. Laat ons tragten 23wijzer te zijn, en daar toe elkander, in dit onderzoek, behulpsaam we-24zen. Er moet veel over gelezen, en nog meer over gedagt worden; 25doch, menschen in het algemeen, en onszelven, in het bijzonder, te leeren 26kennen, is eene gewigtige bezigheid.’ 27Op deze wijze schreef ik onlangs aan een mijner goede vrienden, toen 28ik met hem eene briefwisseling wilde beginnen over die eigenschappen 29van eenen digter, welken hij, niet door kunst, door inspanning, door on-30derwijs, maar van de natuur zelve schijnt gekregen te hebben. Ik heb se-31dert mijne gedagten over dat stuk nader ontwikkeld, nauwkeuriger be-32proefd, en mogelijk verspreiden mijne denkbeelden eenig licht over het 33zelve.
34Om de behandeling van dit stuk wel te beginnen, zijn er sommige din-35gen, die betrekking hebben op de geschiedenis der poëzij, en welken 36van zulk eenen invloed zijn op ons onderwerp, dat men mij met regt be-37schuldigen zou, van geschreven te hebben zonder eenigsints mijn stuk 38meester te zijn, bij aldien ik dezelven oversloeg, of slegts hier en daar 39ter loops aanroerde: en daarom wil ik daarover zo veel zeggen, als moge-40lijk is zonder langdradig te worden. | |
[pagina 160]
| |
1Mijne eerste aanmerking derhalven is deze: Men heeft in alle landen, 2onder alle hemelstreeken, onder alle regeeringsvormen, en ook, voor zo 3ver mij bekend is, in alle tijden, digters gehad.Ga naar voetnoot1 Het zijn niet slegts de be-4toverende schoonheden der natuur, die Griekenland opleverde; het ro-5maneske toneel van Arcadia; de geur der Oostersche hoven, en dergelij-6ken, die het digterlijk vuur aanblazen. Het is niet slegts de zagte 7wellust, die sijne gewaarwordingen doet ontstaan: - maar - onbewoonde 8woestijnen - huilende wildernissen - een droevige hemel - vreesselijke 9slagregens - holle zeëen - halfverbrijzelde klippen - rotsen waar tegen 10de golven woedend aandonderen - dikke nevels enz. die bij eenen ossian 11dezelfde neiging opwekken, als een tegenovergesteld gewest bij homerus 12deed. Zij worden beide geroerd, verrukt, drukken zig somtijds zelfs bijna 13met dezelfde woorden uit en dragen, in een woord, hetzelfde vuur in 14hunnen boezem, schoon de wijze, waar door het in vlammen overgaat, 15verbazend veel van elkander verschilt. 16Ook doet hier de regeeringsvorm minder, dan men denkt. Welk eenen 17invloed dezelve ook hebben moge op kunsten en wetenschappen, schijnt 18het mij egter toe, dat dit meer zijn opzigt heeft op de bijzondere rigting 19en ontwikkeling derzelve, dan op derzelver eigenlijke opwekking in het 20algemeen; in een woord: meer op de soort van poezij, en de wijze van be-21handeling, dan op het geen, naar mijn gedagten, aangeboren is. Het zijn 22niet alleen de Gemeenebesten van Griekenland, in de tijden hunner 23grootste vrijheid, die digters gehad hebben; de Chineezen hebben die 24ook. De eeuw van Augustus, die zekerlijk voor Rome, met betrekking 25tot de vrijheid, niet voordeelig was, heeft beter en meer digters voordge-26bragt, dan alle de vorigen en volgenden te samen. Geduurende de regee-27ring van Lodewijk den xivden hebben de Franschen eenen hoogen trap 28in de fraaie letteren bereikt, en Vrankrijk heeft mogelijk meer digters 29dan Engeland.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 161]
| |
1De beschaafdheid eener natie doet insgelijks niet veel, en mogelijk 2niets, tot de eigenlijke opwekking der digtkundige neiging; schoon zij 3veel toebrengt tot de ontwikkeling.Ga naar voetnoot3 Het is mogelijk alleen die wildheid, 4die dierlijkheid, in welke b.v. de inwoonders van Nieuw-zeeland leven, 5waar door dit vuur geheel onder den asch bedolven raakt, en geheel on-6zigtbaar is. De Geten, bij welken ovidius zijn tijd doorbragt, hadden 7waarschijnlijk hunne digters, zo wel als de Romeinen.Ga naar voetnoot4 De Peruvianen en 8Mexicanen hadden ook dezelven.Ga naar voetnoot5 Of rekent men die onder de meer be-9schaafde volkeren; men stelle dan, in hunne plaats, de inwoonders der 10Marianische eilanden, de Apalachiten in Noord-America, de Iroqueezen, de 11Huronen, de Groenlanders, Lappen en anderen meer.Ga naar voetnoot6 't Is waar, er zijn eeni-12ge volkeren, bij welken men geen spooren van digtkunst vindt, b.v. de 13Egijptenaars, en de Babijloniers; doch dit is mogelijk alleen toeteschrijven 14aan gebrek van berigten, en aan de onoplettendheid der landbeschrijvers 15en reizigers. Mozes ten minsten, die in Egijpten en zelf aan het Hof werd 16opgevoed, en tot zijne mannelijke jaaren daar gebleven is, heeft zig nader-17hand ook, als digter, vertoond; schoon het ook aan den anderen kant 18waar is, dat het in Egijpten met de schoone kunsten en wetenschappen 19slegt gesteld is geweest. Die de redenen wil weten, kan winckelmanGa naar voetnoot7 20opslaan. Maar hoe dit ook zij, deze voorbeelden zijn zo zeldsaam, en zo 21onzeker, dat zij in geen aanmerking kunnen komen, om onze algemeene 22stelling te ontzenuwen. 23Maar eindelijk, er zijn in alle tijden digters geweest. De oudste gedenk-24schriften leveren ons voorbeelden daar van op. De kindsheid van het 25menschdom werd door digters zo wel vermaakt, als de mannelijke jaren: 26en wat in deszelfs ouderdom plaats zal hebben, is wel onzeker, maar de 27analogie doet ons hetzelfde denken. Alle volkeren beginnen hunne jaar-28boeken met berigten van digters en digtstukken. De Edda der Yslanders | |
[pagina 162]
| |
[Toelichting] 1en de Bardenzangen bewijzen dit genoegsaam. De Turdetaners hadden 2ook op hunne wijze hunnen Orpheus en Linus. - Dan, daar ik in 't ver-3volg dit stuk nog nader zal moeten uitwerken, neeme ik het hier als bewe-4zen aan. 5Uit dit alles nu blijkt volledig, het geen ik in deze eerste aanmerking 6gezegd had; en de vraag waar op het aankomt is deze: dient dezelve eenig-7sints tot opheldering van het aangeboorne? en zo ja, in welk een oogpunt 8moet men dan dezelve beschouwen? 9Naar mijne gedagten dient dezelve, om ons te doen besluiten; dat het 10poëtische vermogen, of de digterlijke genie, natuurlijk is aan het mensch-11dom. Bijaldien tog een digter door oeffening gemaakt werd; bijaldien on-12derdrukking, ongemakken, grote koude, of onverdraaglijke hitte, onkun-13de, en dergelijke omstandigheden, die in de hoedanigheid der lugtstreek, 14of van den regeeringsvorm moeten gezogt worden, het digterlijk vuur 15konden uitdoven, of tegenovergesteld, hetzelve konden opwekken, dan 16zou het waarschijnelijk worden, dat niet eene natuurlijke eigenschap van 17den mensch, maar eene door oeffening en aansporing verkregene vaardig-18heid iemand tot eenen digter maakte. Vermits egter in tegendeel geen sla-19vernij, geen onstuimige hemel, geen onbeschaafdheid den digter belet 20van zig te vertoonen, wordt het geschiedkundig waar, (verder spreek ik 21nog niet) dat de poëtische genie een gevolg is van de gesteldheid van 22den mensch, als mensch, en niet in hoedanigheid van lid der burgerlijke 23maatschappij; en dit wordt dan verder bevestigd door den algemeenen 24smaak van bijkans alle menschen in stukken van poëzij. 25Maar schijnt ook dit niet tevens te kennen te geven, dat alle menschen, 26natuurlijker wijze, geboren digters zijn? 27Ik wil ook deze vraag hier slegts uit de geschiedenis beantwoorden, en 28dan zeg ik, zonder bedenking: Neen. Men heeft de digters altoos aange-29zien voor menschen van bijzondere vermogens, en die veel invloed had-30den op eene natie. Dit laatste zelfs deed Plato besluiten, om ze uit zijn ge-31meenebest te bannen, daar hij meende dat zulk een invloed nadeelig 32was. Maar over het geheel genomen, dagt men zo niet als Plato. Men 33hield hen voor de eerste wetgevers en beschavers van het menschdom. 34De oudste digtstukken behelzen in zig de voornaamste waarheden van 35den godsdienst, de zedekunde, en de staatkunde. Zij waren de geleerden 36in de alleroudste tijden; ook de Wijsgeeren.Ga naar voetnoot8 Aan hen heeft men de eerste 37berigten der Sterrekunde te danken.Ga naar voetnoot9 De Joodsche Propheeten waren, ge- | |
[pagina 163]
| |
[Toelichting]1lijk sulzer zegtGa naar voetnoot10, nationaaldigters. Zij waren de historieschrijvers bij de 2noordsche volkeren, ook somtijds de priesters. Men zogt hen, men eerde 3hen aan de hoven der Vorsten. De Barden werden ook gebruikt om het 4volk tot den strijd aantemoedigen; en zij, die zig dapper gekweten had-5den, werden door hun met gezangen beloond. Ook vindt men bewij-6zen, dat zij dergelijke lofspraken niet naar gunst, maar naar verdienste toe-7wezen.Ga naar voetnoot11 8Alle deze aanmerkingen strekken nu, dunkt mij, ten bewijze, dat men 9de gave der digtkunst doorgaands beschouwde, als iets dat buitenge-10woon, ja van de goden zelf afkomstig was. Maar nu is het zeker, dat 11men zelden agting en eerbied heeft voor het geen aan alle menschen ge-12meen is. Het buitengewoone verwekt alleen verwondering, en het ver-13wonderlijke ontzag en eerbied. Men ziet dat onverschillig aan, wat dage-14lijksch gebeurt, maar dat onder de zeldzaamheden behoort, trekt elks 15aandagt tot zig. Nimmer derhalven zoude men de digters voor menschen 16die buitengewone bekwaamheden hadden, aangezien hebben, zo elk, die 17boven het dom gemeen slegts verheven was, had kunnen doen, wat zij 18deden. Maar men gevoelde zijne eige zwakheid, en onmagt: men vond 19vermaak en leering in de voordbrengsels der digters, en daarom zelf 20schreef men hunne gaven aan eene goddelijke inblazing toe. Niets be-21wijst meer het aanwezen van iets aangeborens in de poëzij, dan even dit 22gevoelen van eene goddelijke inblazing. Een mensch van gemeene vermo-23gens, en zonder genie, kan niet begrijpen, hoe een genie werkt; hij kan 24dus ook niet begrijpen, hoe een digter zulke dingen, en op zulk eene wij-25ze, zeggen kan, als hij doet. Maar hij niet alleen; duizend anderen met 26hem kunnen het insgelijks niet begrijpen; zij gevoelen elk hunne zwak-27heid, en men besluit tot eene inblazing der Godheid, wanneer men in 28eene bijgelovige of onkundige eeuw leeft; en men noemt het iets aange-29borens, wanneer men meer kennis van de onderscheide gesteldheid, en 30vermogens der menschen, volgens wijsgeerige beginsels, verkregen 31heeft. Maar het geen deze knoop nog verder toehaalt, is, dat in tijden, 32waarin men den Digteren zo veel agting toedroeg, de poging om een dig-33ter te worden vrij algemeen zal geweest zijn bij allen, die niet stellig tot 34het onkundig gepeupel behoorden. Zo dra men een goed digter was, 35had men in sommige landen zijn fortuin gemaakt, of men voldeed ten 36minsten aan zijne eerzugt. Is het derhalven niet te denken, dat veelen 37hun best zullen gedaan hebben, om digters te worden?Ga naar voetnoot12 maar met dat | |
[pagina 164]
| |
[Toelichting] 1al zijn er altoos weinig digters geweest: dat is te zeggen, er zijn altoos, zo 2wel als tegenwoordig, weinig goede digters, en veel brekebeenen ge-3weest. Men mag er al eens in sommige tijdperken een merklijk aantal 4kunnen optellen, in vergelijking egter met het gros der natie waren zij 5weinig. De gave van digten is, om zo te spreken, nimmer eene nationaal-6gave geweest: schoon zij bij de eene natie algemeener en beter beoeffend 7zij dan bij de andere. Ook moest de algemeene smaak in de digtwerken, 8het herhaald lezen of hooren van gezangen, natuurlijker wijze, meer 9goede digters hebben voordgebragt, wanneer de geschiktheid om een 10digter te worden aan alle menschen eigen was. 11Dit alles nu, dat ik slegts aangestipt hebbe, brengt mij natuurlijk op die 12gedagten, dat er een groot aantal menschen schijnt te zijn, die geen na-13tuurlijke geschiktheid voor de poëzij hebben; dat deze geschiktheid inte-14gendeel slegts eene eigenschap van weinigen is, die wel niet bepaald blijft 15tot sommige lugtstreken, regeringsvormen, of omstandigheden; maar 16welke even daarom in zekere bijzondere karakterizerende hoedanigheden 17van den mensch, als mensch, moet gezogt worden; en dit schijnt mij de 18geschiedenis duidelijk te leeren. 19Er blijft nog maar ééne bedenking over; deze namelijk, die genomen 20wordt uit dat bekende zeggen, dat de eerste taal poëzij geweest is. Een zeggen 21dat dikwijls kwalijk verstaan, doorgaands te onnauwkeurig voorgesteld, 22en niet zelden misbruikt wordt. Ik wil al mijn kragten aanwenden, om 23niet in deze gebreken te vallen, en tot dat einde eerst onderzoeken, op 24welk eene wijze men dat zeggen verstaan moet, om dan vervolgens nate-25speuren, of men daar uit kan opmaken, dat alle menschen natuurlijker 26wijze dispositie, of natuurlijke geschiktheid, tot de poezij hebben? 27Wat het eerste betreft, wanneer de Abt condillac zegt: ‘Le stile dans 28son origine a été poetique, puisqu'il a commencé par peindre les idées 29avec les images les plus sensibles, et qu'il étoit d'ailleurs extremement mé-30suré’Ga naar voetnoot13; zo heb ik er niet zeer veel tegen, mits men het in bijzonderheden 31bepale. De oudste talen bevatten zeker de meeste beelden. Men had nog 32weinig afgetrokken denkbeelden, en die, welken men had, drukte men 33niet zo zeer door gelijksoortige woorden uit, als wel door individuele be-34namingen.Ga naar voetnoot14 Wanneer b.v. ossian van heuvels, stroomen, enz. wil spre- | |
[pagina 165]
| |
[Toelichting]1ken, zegt hij, niet in het algemeen, steile heuvels, wijde stroomen, maar de 2heuvels van Cromla, de stroom van Lora, enz. Ook waren de woorden, 3voor het grootste gedeelte, zulken, die voorwerpen der uiterlijke gewaar-4wording aan de verbeeldingskragt vertegenwoordigden. De eerste taal 5was derhalven in veel opzigt alleen de taal der verbeelding, en in zo ver 6zeker poëtisch.Ga naar voetnoot15 Het is alleen de rijkheid der beschaafder talen, het groot 7aantal van woorden, om algemeene, of afgetrokken denkbeelden voorte-8stellen, en die daarom meer tot het verstand, dan tot de verbeelding spre-9ken; het is verder de grooter duidelijkheid, gegrond in de meer uit elkan-10der zetting der denkbeelden, de daar uit volgende onnoodigheid van 11gelijkenissen en allegorien, die de poëtische taal ongewoner, en door 12deze ongewoonheid tevens moeilijker maakt. Een geboren digter, die in 13eene geheel beschaafde, en mag ik mij zo uitdrukken, wijsgeerige taal, 14schrijft, moet zelfs zig veel moeite geven, ten einde hem zulke woorden, 15die alleen tot het verstand spreken, niet ontglippenGa naar voetnoot16; en somtijds kan 16hij er zig niet eens geheel van onthouden. 17Maar in de digterlijke taal vordert men ook harmonie en melodie; en 18vindt men ook dezen in de eerste taal? of, dat hetzelfde is, in alle talen, 19die nog in hunne kindsheid zijn? Laat ons zien. Ik sta toe, ‘dat de eerste 20gelegenheid om geärticuleerde of ongeärticuleerde toonen voordtebren-21gen, eene hevige beweging geweest zij, waar van het geluid eerst de wer-22king, en daarna de uitdrukking was: en dat, daar dus de hartstogt beide 23het onderwerp en de aanleiding tot de taal was, ook de woorden aanvan-24kelijk met sterker uitdrukkingen der hartstogt, in hoger en meer afgewis-25selder toonen dan in het vervolg zijn uitgesproken.’Ga naar voetnoot17 Maar dit bepaalt 26zig meer tot de allereerste vorming der taal, dan tot den aart derzelve, | |
[pagina 166]
| |
[Toelichting] 1waar zij eens is, ofschoon ze nog niet beschaafd is. Het geen hier meer in 2aanmerking komt, is, dat het schijnt, dat alle talen van natiën, die nog 3in hunne kindsheid zijn, veel hebben van die harmonie, waar door de 4woorden natuurlijker wijze door hunnen klank de zaken uitdrukken: en 5over de geschiktheid van welke voor de poëzij ons schlegel, dide-6rot, webb en priestley, elk op zijne wijze, veel goeds gezegd hebben. 7Ook heeft men eerder in gebonden stijl geschreven, dan in proze. 8pherecydes is de eerste Grieksche Schrijver in proze geweest; en voor 9dien tijd had men veele digters. Het is zelfs niet onwaarschijnelijk, dat 10de authentieke stukken, uit welken vitringa en astruc meenen, dat 11mozes zijn eerste boek heeft samen gesteld, waarlijk oude gezangen zijn, ge-12lijk de Abt jerusalem gist. Dit egter denk ik uit twee oorzaaken voord-13gesprooten te zijn; vooreerst: om dat men gewoon was die geschiedenis-14sen en jaarboeken te zingen, en daartoe moesten zij natuurlijker wijze in 15een gebonden stijl zijn opgesteld; ten tweeden: om dat men ze van buiten 16leerde, en door de ondervinding was gewaar geworden, dat de gebonden 17stijl aan 't geheugen behulpsaam is. Om deze redenen derhalven, en niet 18om dat de eerste taal voor den gebonden stijl geschikter was, denk ik, 19dat men eerder digters, dan schrijvers in proze had.Ga naar voetnoot18 20Maar wat nu harmonie en melodie aangaat: de afwisseling van toonen 21is zeker nog geen melodie, ofschoon er geen melodie zonder afwisseling 22van toonen zijn kan. Op dezelfde wijze kunnen de natuurlijke klanken 23der woorden met de beteekende zaken over eenkomen, zonder dat men 24daarom juist de taal der poezij spreekt; en men kan eindelijk in gebonden 25stijl spreken, zonder zig digtkundig uittedrukken, gelijk ook veele van 26onze oude historische digtstukken, b.v. de Spiegel Historiaal van velthem 27en de Chronyk van melis stoke, niet meer dan gerijmd proze zijn. 28Schoon derhalven de eerste taal veel afwisseling van toonen heeft, zij ont-29vangt egter de melodie door hem, die, met een kiesch gehoor voorzien, 30die toonen op zulk een wijze samenvoegt, dat zij aan het uitwendig zin-31tuig eene aangenaame gewaarwording verschaffen. Maar deze samenvoe-32ging nu is het werk van den mensch, die een kiesch gehoor heeft, en in 33de taal vindt hij er slegts de elementen toe; die men even zo goed mis-34bruiken kan, als men ze wel kan aanwenden. Met opzigt tot de harmonie 35is het zeker, dat, hoe zeer een taal geschikt is om die nabootsende harmo-36nie voordtebrengen, zij egter zodanige uitwerkingen doet, of, door dien 37zij veel woorden heeft, die onomatopoëen zijn: en, in zo ver, is de eer van 38zulk eene hoedanigheid voor de taal zelf; of door de kunstige schikking | |
[pagina 167]
| |
[Toelichting] 1van hem, die haar daar toe bezigt, en dan deelt zij op zijn hoogst de eer 2met den digter of redenaar; ja somtijds moet zij die alleen aan hem af-3staan. Met opzigt nu tot de eerste taal heeft zekerlijk het eerste geval 4plaats; en meer plaats dan in de meer beschaafde talen; maar met opzigt 5tot het laatste geval, dat kan ook in beschaafde talen plaats hebben, en 6vordert meer eenen behendigen kunstenaar: schoon tevens de eerste taal 7in de handen van zulk een kunstenaar (en zodanig was Homerus) veel 8vooruit hebben zou, uit hoofde dat zij de onomatopoëen er nog bijvoe-9gen zou. 10Maar sprak de eerste taal, ook natuurlijker wijze, uit haren aart, tot het 11hart? Ik denk ja, en wel om twee redenen. De eerste is, om dat zij meer 12de taal der hartstogten was: en de tweede, om dat zij tot de verbeelding 13spreekt. Eene beschaafde natie spreekt eene taal, die vooral tot het ver-14stand, en dus koel spreekt. De onbeschaafde taal spreekt tot de verbeel-15dingskragt. Over dezelfde onderwerpen derhalven, waar over de wilde, 16met drift, met woorden die allen beelden zijn, en de inwendige gewaar-17wording aandoen, spreekt, spreekt de wijsgeer met woorden, die afge-18trokken denkbeelden voorstellen, zo dat de verbeelding rust, en de drijf-19veeren van het hart, de hartstogten, in geen beweging zet: om niet te 20zeggen, dat een meer onbeschaafd volk nog daarenboven duizendmaal 21de waare taal van zijn inwendig gevoel uitspreekt, terwijl eene beschaafde 22natie die duizendmaal om veele redenen inhoudt. 23Nu zal ik, zo ik hoop, in staat zijn om te bepalen in welken zin men dat 24zeggen, de eerste taal is poëzij geweest, verstaan moet. Zo ik mij niet bedrieg 25is het in dezen zin: dat de eerste taal de taal der verbeelding, en in zo 26ver ook de taal van het hart geweest is; dat zij eene grote overeenkomst 27tusschen de klanken der woorden en de beteekende zaken in zig bevat, 28en als zodanig zeer expressief is; dat eindelijk de staat der onbeschaafde 29natiën medebrengt, dat zij meer de taal der hartstogten spreken, en welke 30gewoonte op haar beurt aan de taal eene zekere enthusiasme mededeelt, 31die men in een grooter trap van beschaafdheid, met meer moeite, zoeken 32moet. mallet zegt ook daarom te regtGa naar voetnoot19: ‘Il y a toujours des choses admi-33rables dans les langues des nations libres, quelques grossieres & ignoran-34tes qu'elles soient d'ailleurs. Elles ont une briéveté énergique, des tours 35vifs & sententieux, des expressions pittoresques, dont la contrainte de no-36tre education, la crainte du ridicule, & l'empire de la mode rendent nos 37langues peu susceptibles.’ 38Dan wat is het gevolg van deze stelling; de eerste taal is poëzij geweest? Ze-39ker niet, dat alle de eerste menschen digters geweest zijn. Dit heeft nooit 40iemand beweerd, en de ondervinding spreekt ook dit, gelijk wij gezien | |
[pagina 168]
| |
1hebben, ronduit tegen. Maar schijnt het niet te kennen te geven, dat alle 2menschen oorspronkelijk eene natuurlijke dispositie (anlage, d.i. aanleg, 3zeggen de Duitschers, en ik ken geen beter woord,) tot de poëzij heb-4ben; en dat de redenen, waarom alle menschen geen digters zijn, of hun-5nen grond hebben in de meerdere beschaving eener natie, waar door de 6taal minder digtkundig wordt, en ook door de veelvuldige bezigheden, 7die deze natuurlijke dispositie in hare werksaamheid stremmen, of eene 8andere wending daaraan geven: of bij onbeschaafde volkeren moeten ge-9zogt worden in toevallige omstandigheden; in omstandigheden gelijk-10soortig aan die, door welken bij beschaafde volkeren elk het zelfde hand-11werk of bedrijf niet oeffent, en waar door deze natuurlijke dispositie 12wordt gediverteerd, en even daardoor buiten werking geraakt: met dit ge-13volg dat, wanneer iemand zig zelven afvraagt: waarom ben ik geen dig-14ter, hij zig zelven op dezelfde wijze moet antwoorden, als hij doen 15zoude, bijaldien hij zig zelf had afgevraagd, waarom ben ik geen metse-16laar, geen timmerman, geen jager, geen visscher? enz. 17Laat mij, om deze vragen, zo ver mij zulks mogelijk is, te beantwoor-18den, de beschaafde natiën onderscheiden van de onbeschaafden; en eerst 19iets zeggen over de laatsten. 20Ik wil niet ontkennen, dat elk mensch, die tot eene onbeschaafde natie 21behoort, eene poëtische taal vindt, en spreekt, in dien zin als ik straks 22heb opgegeven; maar volgt nu daar uit, dat elk mensch natuurlijk dispo-23sitie tot de poëzij heeft? Ik zoude het niet denken. Mijne redenen zijn de-24zen. Goede digters zijn ook bij onbeschaafde natiën zeldsaam geweest. 25Onder de Schotsche Barden vindt men slegts éénen Ossian; en de stuk-26ken, die men van anderen heeft, toonen duidelijk, dat het de taal niet al-27leen is, die den digter maakt. De kunstige harmonie, en de melodie beho-28ren er ook toe, maar deze zelf voordtebrengen is geen gevolg van de 29taal, maar het is een vermogen van den digter zelf. Eene onbeschaafde na-30tie spreekt derhalven eene poëtische taal; of liever eene taal, die, mag ik 31mij zo uitdrukken, uit louter poëtische elementen bestaat. Komt dezelve 32in handen van een ordinair mensch, zo blijven het elementen, die wel flik-33keren, maar geen vlam geven; zodra egter deze elementen komen in de 34handen van een genie, worden zij poëzij in den waren zin; en wel met 35minder moeite, met minder oeffening, dan in eene beschaafde taal. Nu 36hoort men, wat men te vooren niet hoorde; en men ziet, wat men te 37vooren niet zag. Dat dit nu aan de genie moet toegeschreven worden, is 38hoogstwaarschijnelijk; daar men anders bij eene onbeschaafde natie, die 39veel tijd met ledigheid doorbengt, die veel feesten en vrolijke gezelschap-40pen bijwoont, waar in zang en dans gepaard gaan, een buitengewoon 41groot aantal digters zoude moeten vinden. Maar hier ook heeft, gelijk 42wij voorheen zagen, het tegendeel plaats. Welke nu die genie is, die dit 43doet, zal in het vervolg onderzogt worden. | |
[pagina 169]
| |
1Met opzigt tot de beschaafde volkeren kan ik, voor zo ver de taal be-2treft, hetzelfde niet antwoorden, als ik omtrend de onbeschaafden heb ge-3daan. Bij eene beschaafde natie is de taal minder poëtisch: de verstandelij-4ke vermogens vinden er meer stof tot werksaamheid en inspanning. 5Dezen zijn ook de redenen, waarom men, natuurlijker wijze, minder dig-6ters in eene beschaafde maatschappij zou vinden, dan in eene onbe-7schaafde, al was het dat alle menschen natuurlijker wijze geschiktheid 8tot de poëzij hadden.Ga naar voetnoot20 Maar zo het waar was, dat het poëtische der eerste 9taal een bewijs was, dat alle menschen natuurlijker wijze dispositie tot 10de poëzij hadden, dan moest men, onder alle beschaafde natien, van alle 11kinderen digters kunnen maken; en wel door hen geen woorden te doen 12leeren, dan die, welken voorwerpen der verbeelding voorstelden; door 13hunne vermogens van alle andere bezigheden aftehouden, en alleen te be-14palen tot de poëzij; en wel moesten deze twee middelen genoegsaam zijn 15om hen, niet tot sprekers van poëtische woorden, maar tot ware digters 16te maken. - Maar inzonderheid zoude men dan zig zelf tot een digter 17kunnen maken, door het aanleeren van eenen poëtischen stijl, want dan 18zou het genoeg zijn, eene poëtische taal te spreken, om een poëet te 19zijn. - Dit egter zal niemand ligt toestaan, hoe menigmaal de zaak zelf 20door Rijmers gedaan wordt. Maar zo dit plaats had, dan zie ik ook niet, 21waarom fontenelle minder een digter was, toen hij Grieksche verzen 22maakte, die als Centones uit Homerus samengesteld en daarom zo goed wa-23ren als Homerus ze ooit gemaakt had, als toen hij zijne eigene gewaarwordin-24gen voorstelde. Dan weet ik eindelijk geen reden, waarom de sterke aan-25drift om verzen te maken aan zo weinig menschen eigen is, dien het 26egter noch aan gelegenheid noch aan lust ontbreekt, om zig een digterlij-27ken stijl eigen te maken. Deze aandrift tog is geen gevolg der gewoonte 28van een taal te spreken, die met beelden vervuld is; maar een uitwerksel 29van de bijzondere inwendige gesteldheid van eenen digter; en terwijl de-30zelve egter noodig is, om den digter voordtebrengen, kan het de taal niet 31zijn, die iemand oorspronkelijk tot de digtkunst doet geschikt zijn. | |
[pagina 170]
| |
1Uit deze aanmerkingen derhalven schijnt geschiedkundig te blijken, dat 2de grond van de digterlijke genie, noch in de taal, noch in de regeerings-3vorm, noch in de lugtstreek moet gezogt wordenGa naar voetnoot21, maar in eene natuur-4lijke dispositie van den mensch, welke wij nu vervolgens meer van nabij 5moeten bezien; en deze uitwijding heeft ons ten minsten overtuigd, dat 6er geschiedkundig niets is, waar door wij genoodzaakt worden om te be-7sluiten, dat het digtkundig vermogen, of alleen eene vaardigheid is, of al-8leen in oorzaaken buiten den mensch moet gezogt worden.
9De onderrigting, die ons de beschouwing van de geschiedenis der digt-10kunst in het algemeen geeft, maakt mijnen lezer, denk ik, nieuwsgierig, 11om te weten, wat men uit de bijzondere geschiedenis der Digters zelven 12met opzigt tot dit stuk leeren kan, en ik kan hem niet weigeren, om, 13van het geen ik daarin ontdekt heb, verslag te doen. 14Toen ik deze verhandeling begon, viel aanstonds mijne aandagt op de 15egte gedenkschriften der Digters, op anecdoten, levensbeschrijvingen 16enz. Daar in hoopte ik te zullen vinden, hoe zig hun digterlijke genie 17het eerst vertoond had, hoe het inwendig vuur tot een vlam geslagen 18was, en ik dagt, dat het mij gemakkelijk zoude zijn om uit bijzondere ge-19vallen algemeene gevolgen te trekken, psychologische stellingen aftelei-20den, en de natuurlijke, of aangeboren eigenschappen te bepalen uit mijne 21ontdekkingen aangaande hun karakter, wijze van denken, lotgevallen, 22en de aanleiding van hunne uitgegevene werken. Doch de hoop heeft 23aan mijne verwagting niet beantwoord. De meeste berigten dienen enkel 24om ons den digter, zijne geboorteplaats, zijn afkomst, zijn bedrijf, zijne 25werken, letterkundig te doen kennen. Van de geschiedenis van zijnen 26geest vindt men weinig of niet; ten minsten zo veel niet, om eenige alge-27meene denkbeelden van de gesteldheid van den digterlijken geest op 28eene, bovennatuurkundig zekere, wijze te kunnen opgeven. Daar egter 29de ontdekkingen, welken ik omtrend dit stuk gedaan heb, niet geheel 30nutteloos zijn, maar ons in dit onderzoek nu en dan te stade zullen ko-31men, wil ik dezelven hier, zo kort mogelijk is, bekend maken. 32Ik heb opgemerkt, dat de tijd, waar op zig de digterlijke genie ver-33toonde, zeer verschilt bij den een of ander. metastasio, vijf jaren oud 34zijnde, had zulk eene vaardigheid om voor de vuist in voetmaat te spre-35ken, dat gravina, die voor zijne opvoeding zorgde, hem dikwijls voor | |
[pagina 171]
| |
[Toelichting] 1Improvisatore liet speelen. Dan dit benadeelde zijn gezondheid zo sterk, 2door de hevige aandoeningen waar in hij was, dat Gravina hem dat belet-3ten moestGa naar voetnoot22; en op zijn veertiende jaar had hij den geheelen Homerus in 4Italiaansche verzen vertaald.Ga naar voetnoot23 5velasquezGa naar voetnoot24 merkt aan van lope de vega, dat hij verzen maakte eer 6hij nog schrijven kon. vondel en pope waren ook zeer jong, toen zij 7reeds hunne neiging tot de digtkunst door daden lieten blijken: tasso 8was reeds op zijn zevende jaar een digter, en toen hij zeventien jaar oud 9was, had hij reeds zijnen Renaud, den voorloper van zijn verlost Jerusalem, ge-10maakt. goldoni was negen jaar, en maakte een toneelstukje. farquhar 11gaf proeven van zijne gaven voor dat hij tien jaaren had bereikt; ook be-12speurde men daar in toen reeds kragt van denken, en eene gelukkige uit-13drukking. cowley, milton en voltaire waren, op hun twaalfde jaar, 14reeds bekend op den zangberg, en bragten stukken voor den dag, waar 15over zig menig middelmatig digter in zijnen rijperen leeftijd niet scha-16men zoude.Ga naar voetnoot25 Zij waren daar in gelijk aan michel angelo, die op zijn 17zestiende jaar reeds zijnen meester ghirlandajo overtrof. 18Van dezen derhalven, en die, welken daar in met hun gelijk staan, 19zoude men kunnen zeggen, dat de lingua Deorum hen, als 't ware, met de 20paplepel was ingegeven; maar zo men uit deze voorbeelden besluiten 21wilde, dat elk geboren digter, van zijne kindsheid af, eenige vonken doet 22zien van het vuur, dat in zijn binnenste smeult, dan zoude men in zijn 23oordeel te voorbarig zijn. Er zijn groote genies geweest, die zig veel later | |
[pagina 172]
| |
[Toelichting] 1ontwikkeld hebben, en egter niet minder hebben uitgeblonken, hora-2tius schijnt reeds boven de twintig jaren geweest te zijn, eer hij zig aan 3de beoeffening der digtkunde begaf, en men zoude zelfs uit deze regels
Unde simul primum me dimisere Philippi,
5[regelnummer]
Decisis humilem pennis, inopemque paterni
Et laris, & fundi, paupertas impulit audax,
Ut versus facerem,
8kunnen opmaken, dat hij door gebrek en armoede genoodzaakt is gewor-9den, om als digter zijn bestaan te zoeken.Ga naar voetnoot26 shakespear had op het land 10zig vermaakt met het stroopen van wild, in gezelschap van eenige lugtige 11knapen. Sir lucy de chercelot daar over zeer gestoord, vervolgde 12hem deswegens met veel hevigheid. shakespear, die zig over deze on-13aangename ontmoeting niet kon, maar egter wilde wreeken, maakte een 14ballade tegen chercelot, en op dat oogenblik, door deze toevallige, 15en, in schijn, niet zeer geschikte aanleiding, vertoonde zig zijn poëtische 16geest. Hij ging vervolgens naar London, raakte onder een troep toneel-17speelers, en daar door aan het maken van treur- en blijspeelen, en heeft 18het zo ver gebragt, dat hij, wat men zeggen moge van zijne groote gebre-19ken, een digter geworden is, die mogelijk in oorspronkelijkheid, wezenlij-20ke schoonheden, en natuurlijke schetsing der hartstogten zijn wedergae 21niet heeft. Iets dergelijks had plaats bij corneille. Hij was, omtrend ne-22gentien jaren oud zijnde, door een zijner goede kennissen gebragt bij des-23zelfs minnares, en deze had meer behagen in hem, dan in haren min-24naar. Het vermaak van deze ontmoeting wekte in hem den digtgeest op, 25dien hij te voren niet gekend had. Hij maakte op dat voorval zijn blij-26spel, MeliteGa naar voetnoot27, en wie hij vervolgens geworden is, weet een ieder. la fon-27taine was tot zijn twee en twintigste jaar toe zelf onkundig van zijn ge-28nie voor de digtkunst. Het lezen eener ode van malherbe deed hem 29het eerst gevoelen wie hij was. poot zelf was vrij dom, toen hij een kleine 30jongen was; hetzelfde had plaats in thompson, die niets minder in zijne 31jonge jaren was, dan een digter.Ga naar voetnoot28 32Uit het voorbeeld van la fontaine blijkt ook, dat de digterlijke genie 33zig somtijds eerst vertoond heeft door het lezen van dit of dat gedigt. | |
[pagina 173]
| |
[Toelichting] 1Het stuk van spencer, The Faiery Queen, viel bij geval in de handen van 2cowley, toen hij twaalf jaren oud was, en ontstak het vuur van zijnen 3digtgeest; en het was de muziek en de schilderkunst waar door poot 4aan het verzen maken geraakte. 5Maar ook verbazend verschillend zijn de zielvermogens van onder-6scheiden Digters. broekhuizen en racine hadden een verbazend ge-7heugen; beronicius een nog veel sterker: en cowley in tegendeel was 8buiten staat om de gewoone regels der Grammatica te leeren. beau-9mont was een trage geest, en ben johnson was verbazend vlug. Het-10zelfde onderscheid heeft plaats omtrend de vlugheid in het maken van 11digtstukken. Men weet dat racine twee jaren besteedde aan zijne 12Phédre, terwijl pradon de zijne in drie maanden afwerkte; en egter is het 13onderscheid tuschen die beide stukken zo groot, dat men, gelijk voltaire 14zegtGa naar voetnoot29, thans niet meer weten zou, dat Pradon zo iets gemaakt had, bijal-15dien het stuk van racine daar niet somtijds aan deed denken. Maar 16met dit al was de versificatie aan Racine zo gemakkelijk, dat, als hij in 17proze zijne stukken had opgesteld, gelijk hij altijd eerst deed, hij ze voor 18afgewerkt hield.Ga naar voetnoot30 De grootste digters hebben niet zelden veel moeite 19op hunne verzen gedaan; dit is bekend: van la fontaine in tegendeel 20zegt de Schrijver van zijn leven: ‘Les bonnes choses, qu'il faisoit, lui cou-21toient peu, parce qu'elles coulerent de source, & qu'il ne faisoit prèsque 22autre chose que d'exprimer naturellement ses propres pensées & se 23peindre lui meme’Ga naar voetnoot31. ovidius sprak veeltijds in gebonden stijl; metasta-24sio, zo wel als anna louisa karsch, hebben zeer dikwijls hunne verzen 25maar voor het schrijven, en zo zal het zeker ook met onzen Vader cats 26geweest zijn. Wien is de vlugheid van p.j. beronicius onbekend, die 27het grafschrift van Antonides op den zeeheld de Haze op staande voet 28in het Latijn, en het Grieksch zo overzettede, dat het Latijnsche ten min-29sten, daar het Grieksche niet opgeschreven is, niet beneden het oorspron-30kelijke is.Ga naar voetnoot32 31Deze vlugheid egter is somtijds ver van loffelijk te zijn. Er wordt me-32nig goed vers door bedorven; dan te weten, wanneer het eer eene overij- | |
[pagina 174]
| |
[Toelichting]1ling dan wezenlijke vlugheid is. De Duitschers noemen ze dan gedichte aus 2dem Stegreife: egter is deze vlugheid somtijds ver van overijling te zijn; en 3waar dezelve eene natuurlijke eigenschap van den digterlijke geest, of 4het gevolg van eenen buitengewoonen digtluim is, gelijk bij joannes se-5cundus, toen hij zijnen fraaien zangGa naar voetnoot33 te paard rijdende, maakte, zou 6het eigenzinnigheid zijn, dezelve tegentegaan. De schielijke vertegen-7woordiging der kenmerken; de onmiddelijk op elkander volgende scha-8kel van denkbeelden; en eene, deels natuurlijke, deels ook door oeffening 9verkregene, gemakkelijkheid in de uitdrukking, kunnen, als de redenen 10van zulk eene vlugheid, worden opgegeven.Ga naar voetnoot34 11Maar het geen mij nog aanmerkenswaardig is voorgekomen, is, dat, 12schoon men zelfs onder de beoeffenaars der hooge wetenschappen dig-13ters vindt, men veele voorbeelden aantreft van zulken, die zig met geen 14mogelijkheid met de beoeffening der regtsgeleerdheid hebben kunnen op-15houden. tasso ja heeft het gedaan, om dat hij, gelijk voltaire zegt, 16een universeel genie was: maar fletcher, congreve, drummond, en 17beaumont, onder de Engelschen; scriverius, onder de Hollanders; en 18schlegel onder de Duitschers, vonden zo veel onaangenaams in deze 19wetenschap, dat zij er, wilden zij zig niet tot de studie dwingen, van 20moesten afzien. Ik wil egter dit niet zo zeer op de regtsgeleerdheid zelf 21leggen, als wel op de wijze waar op ze veelal behandeld wordt; en op de 22zogenaamde Stylus Curiae, die zeker zeer antipoëtisch is. Daarom vindt 23men in plaatsen, waar de genie meer vrijheid in het pleiten gelaten 24wordt, b.v. te Venetien, ook veele Digters onder de Advocaten; b.v. gol-25doni bij de Italianen. - Meer verwondert het mij, dat ovidius zijn hars-26sens niet op het pleiten zetten kon. Of men het daaraan kan toeschrij-27ven, dat lieden, bij welken de genie heerschend is, zig niet gaarne met 28sijstematische wetenschappen ophouden, wil ik liever als eene gissing op-29geven, dan stellig bepalen. 30Ik beken gaarne, dat het geen ik tot hier toe uit de levensbeschrijvin-31gen der Digters heb bijgebragt, niet meer zijn dan kleine anecdotes, die 32mogelijk aan veelen zullen voorkomen weinig licht te verspreiden over 33het aangeboorne. Ik geef ze ook maar voor het geen ze zijn. Dit egter 34heb ik er uit geleerd, dat noch het vermogen van den geest als zodanig, | |
[pagina 175]
| |
[Toelichting] 1noch het geheugen, noch de vlugheid in het werken iets op zig zelf doen, 2om iemand tot een geboren digter te maken, maar dat men andere eigen-3schappen moet opzoeken, om daarin het aangeboorene, zo er waarlijk zo-4danig iets is, te vinden. 5Doch met betrekking tot de ontwikkeling van den digterlijken geest 6zijn mij vier stukken onder het oog gekomen, die alle opmerking verdie-7nen. Het eene is betrekkelijk tot klopstock; het tweede tot alexis pi-8ron; het derde raakt goldoni; en het vierde anna louisa karsch. 9klopstock vond in zijne kindsheid bovenal smaak in het lezen van 10den bijbel, en maakte zig ongevoelig de hebreeuwsche spreekwijzen zo 11eigen, dat hij zig daar van, zelf zonder dat hij het wist, bediende. ‘Ik her-12inner mij’, zegt bodmerGa naar voetnoot35, ‘eene wandeling, die hij, dertien jaaren oud 13zijnde, met zijn vader en mij deed in eenen schoonen avond in de Len-14te. Wij hadden ons onder eenen eikenboom neergezet, en er waaide eene 15koele westewind. Zijne eerste woorden waren: Rondom plaatst ons de eiken-16boom in de koelte. Zagte lugtjens, gelijk het suizen der goddelijke tegenwoordigheid, vloei-17en hier om het aangezigt: en daar op: Hoe vreedsaam groeit hier het zagte mos in 't 18verkoelende aardrijk! Mijn Vader, zal ik u hier uit een leger bereiden. (Men merke 19op dat de twee laatste passages in het hoogduitsch bijna geheel hexame-20ters zijn) en dergelijke digterlijke uitdrukkingen meer.’Ga naar voetnoot36 21Toen troffen hem de sterkste voorstellingen uit de levenlooze natuur, 22die hij in de poëtische boeken van Job en de Propheten vond, het aller-23meest. Men hoorde hem die menigmaal 's morgens vroeg, bij zijn ontwa-24ken, lezen, gelijk een Digter, die zijn eigen werk leest. De beelden, door 25die woorden beteekend, drongen zo diep in zijn brein, dat hij die zag, 26als of ze tegenwoordig waren, en wanneer hij die naderhand in de natuur 27zag, zeide hij, dat ze hem niet vreemd waren, maar dat hij ze bij de hei-28lige Schrijvers reeds gezien had. 29In zijne meer gevorderde jaren roerden de aandoenelijke plaatsen zijn 30hart met dezelfde kragt, met welke de beeldenissen te voren zijne verbeel-31dingskragt troffen. Eene belofte, dat de gevallen mensch genade zoude 32verkrijgen, deed hem veele tranen storten. De onsterfelijkheid der ziel | |
[pagina 176]
| |
[Toelichting] 1veroorzaakte in hem eene dankbare verrukking. Ook bragt de voorstel-2ling van den Messias, en zijne goddelijke menschenliefde zo veel gevoel 3van liefde en dankbaarheid bij hem voord, dat zijne wijze van denken 4en schrijven louter digtkundig was, zonder dat hij zelf, of zijn vader, 5zulks bemerkten; gelijk dit, onder anderen, blijkt uit eenen brief in zijn 6zestiende jaar aan iemand geschreven, en welke zulke poëtische beelden 7bevat, dat men duidelijk zien kan, dat de Schrijver zo dagt, en zo ge-8voelde. 9Na dit alles zeide bodmer hem eerst, dat er een gebonden stijl was, die 10zeer veel deed om de harmonie te bevorderen; en hij toonde hem voor-11beelden van Alexandrijnsche verzen, elfsijlbige jamben, en hexameters. 12bodmer verhaalde hem van miltons Paradijs verloren, en hij was, alleen 13door een kort berigt van den inhoud van dit stuk, geheel buiten zig 14zelf; en hield milton bijna voor meer dan een mensch, toen bodmer er 15hem eenige passages overgezet uit voorlas: maar de indrukken die het le-16zen van het geheele gedigt op hem maakte, waren onbeschrijffelijk, zo 17dat zij zig zelfs van buiten vertoonden. Hij had zo veel op met de nieuwe 18denkbeelden, die milton hem gegeven had, dat hij hem aanzag als zijnen 19leidsman, die hem eenen weg, welken hij te voren slegts van verre gezien 20had, nu zelf deed betreden, en hem in eene geheele nieuwe weereld 21bragt. Hij maakte in weinig dagen zig zo gemeen met de verhevenheid 22der denkbeelden van milton, met het buitengewoone van deszelfs karak-23ters, dat hij, op eene wijze die hem geen moeite kostede, zig dat eigen 24maakte, het welk de Engelschman niet dan aan sterke inspanning, en 25aan veele herhaalde en dikwijls mislukte pogingen te danken had. 26‘Hij vertrouwde, zegt bodmer, mij daarna twintig nieuwe denkbeel-27den, nieuwe gewaarwordingen, of nieuwe uitbreidingen van gewaarwor-28dingen, nieuwe gemoedsgesteldheden, oogpunten, toestanden en omstan-29digheden, welken men bij milton niet vindt. Hij dorst de samenspraak 30der goddelijke persoonen aangaande de beslotene verlossinge, na hem 31herhalen, en voerde ze met, hem eigene, trekken uit. Hij dorst zig in zij-32ne gedagten, en in zijne gewaarwordingen voorstellen, niet wat de aard-33sche Adam, maar welke gewaarwordingen, gedagten, en onsterfelijke aan-34doeningen een Seraph gevoeld had, als hij het eerst bewustzijn van zijn 35aanwezen kreeg, en den Eeuwigen voor zig had. Hij had moeds genoeg 36om eenen engel der helle te schetsen, die nog boozer was dan den Sa-37tan; die op den Satan vergramd was dat deze den afval, dien hij zelve te 38voren bij zig besloten had, het allereerst gewaagd had.’ 39Van toen af ontwierp hij zijnen Messias, dien hij ook zo uitgevoerd 40heeft, dat men zig verwonderen moet over de uitgestrektheid van zijn ge-41nie; en in zijn voorbeeld ziet men voorzeker iemand, wien de natuur 42van zijne kindsche jaren tot eenen Digter gevormd heeft; in wien men 43eene levendige verbeeldingskragt, een teder gevoel, en neiging tot eene | |
[pagina 177]
| |
[Toelichting] 1harmonische uitdrukking, voor dat hij zelf denkbeelden had van eenen 2gebonden stijl, in zulk eenen trap, en tevens zo ongezogt, zo oorspronke-3lijk, aantreft, dat ik twijfel, of men een voorbeeld gelijk aan dit zoude 4kunnen bijbrengen. 5Welk een goudmijn voor den wijsgeerigen onderzoeker ware eene le-6vensbeschrijving van ossian, van homerus, van dante, door een boe-7zemvriend van deze grote geniën, door den leidsman hunner jeugd, of 8liever door henzelven opgesteld, en dan zoo geschreven, als plutar-9chus, suetonius of montaigne schrijven.Ga naar voetnoot37 10alexis piron heeftGa naar voetnoot38 verslag gedaan, van de redenen, die hem bewo-11gen hebben, om zig geheel aan de poezij over te geven, en het is ook 12wel der moeite waardig hiervan eenig berigt te geven. Zijne overgegeven-13heid om verzen te maken, vloeide niet alleen voord uit eene natuurlijke 14neiging, maar werd ook daarenboven ondersteund door den tegenzin en 15de zwarigheden welken hij in de beoeffening van alle andere wetenschap-16pen vond. Noch de geestelijke stand, noch die van een artz, ook niet 17die van een regtsgeleerden waren hem, van wat zijde ook beschouwd, 18aanlokkelijk. Hij geeft de oorzaken daarvan in bijzonderheden op, en be-19sluit op deze wijze; ‘wat de andere standen betreft, de natuur had mij 20die allen, van de meest geëerden af, die mogelijk die van den krijgsdienst 21is, tot den laagsten toe, die men zig voorstellen kan, ontzegd: ik was bij-22na blind geboren; zo omzwervende kwam mij de poëzij in de gedagten, 23en ik bediende er mij van, als van de eenigste plank, die ik, in mijn schip-24breuk, bij mij zag drijven.’ 25Hierbij kwam in zijn eerste kindsheid eerzugt, het vermaak van over-26wonnene moeilijkheid, en begeerte naar tijdverdrijf. Deze dingen dien-27den ter opwekking van het vuur, dat bij hem smeulde, en dat te meer uit-28barstede naar mate het, gelijk zulks door zijne ouders somtijds zelfs met 29geweld geschiedde, meer tegengegaan werd. Van de ontwikkeling van de-30zen geest, die zig eerst in rijmen, en regels saam te voegen vertoonde, 31spreekt hij dus: ‘Van woorden komt het langsamerhand tot denkbeel-32den; van denkbeelden tot figuuren, van figuuren tot beelden: de geest ge-33went zig aan de beweging, die haar hoe langs hoe meer verhit, en komt 34eindelijk tot het vormen van plans, zo goed en zo kwaad ze dan ook mo-35gen zijn. Laat men er wat op peinzen. Zoude het mogelijk niet deze 36voordgang zijn, die onder ons van eenen kleinen rijmer, een verzemaker 37van beroep maakte, gelijk een vertaling, op het derde school bekroond, 38bij geval van den scholier een vertaler zoude gemaakt hebben? Mogelijk 39is het zelfs niet dan aan het goed onthaal van deze eerste kinderlijke stap- | |
[pagina 178]
| |
[Toelichting]1pen, dat onze ware digters (zonder de beroemdsten uittesluiten) bemerkt 2hebben, dat zij onder een verheven planeet geboren werden. Het eerste 3beweegrad, dat alle de anderen, zo wel van het verstand als van het hart, 4in beweging zet, is altoos iets dat zeer verborgen is. Hoe veele dwalingen 5heeft niet de zugt, om dat eerste beweegmiddel te ondekken, veroor-6zaakt? De zwerm bijen, die bij geval zig plaatste op de wieg van plato, 7en van den h. ambrosius, ging door voor een voorteeken van hunne 8welsprekendheid; wie weet of het er de oorzaak niet van geweest is. Mo-9gelijk ontwikkelde die welsprekendheid zig niet zo zeer uit hoofde van 10hunne natuurlijke geschiktheid, als wel omdat men hun zeide, dat die bij-11en, toen ter tijd een zinnebeeld der welsprekendheid, zig op hunne wie-12gen gezet hadden. Wat daar van zij, dit waren de laatste speelen mijner 13kindsheid en mijne eerste stappen op den zangberg. Op de zeepblaas-14jens, en kaartenhuisjens volgden onmiddelijk het spel van het rijm en de 15kasteelen in Spanje.’ 16Maar nu ook een paar woorden van goldoni, den Italiaanschen mo-17liere. Hij heeft zijn eigen leven beschreven in de Voorredes voor zijne 18werken. Hij was van zijn jeugd af zo geneigd tot het komieke, dat hij 19op zijn negende jaar reeds een klein toneelstukjen vervaardigd had. Op 20alle zijne reizen, in alle zijne ontmoetingen, zijne uitspanningen en tijd-21kortingen niet uitgesloten, zag hij alles uit dat oogpunt aan, en kreeg 22daar door een zeer grooten voorraad van stof voor het tooneel. Deze heb-23belijkheid van alles met het oog van een blijspeldigter te aanschouwen, 24was, zegt hij zelf, bij mij zonder dat ik het merkte, en zij is het uitwerksel 25van de genie voor het komieke, die alleen van de natuur komt, en door 26geen kunst kan verkregen worden. Toen hij aan het beoeffenen der reg-27ten ging, waar in hij wel geslaagd, maar door toeval afgeraakt is, gebruik-28te hij zijn papier wel eens om in plaats van een summier van regten, 29den korten inhoud van een blijspel, opteschrijven. - Kortom hij kon, 30naar alle zijne gaven, niet anders zijn dan een blijspeldigter. 31Nu volgt anna Louisa karsch! Zij was in zeer geringe omstandighe-32den geboren, en was opgevoed overeenkomstig hare geboorte.Ga naar voetnoot39 Haar 33lust tot de digtkunst was zijnen oorsprong verschuldigd aan het ver-34maak, dat zij in zingen had. Dit gaf aanleiding dat zij eens een morgen-35lied maakte. Hulpmiddelen had zij niet. Al wat zij had was, dat zij kennis 36kreeg aan eenen herders jongen, die haar Robinson Crusoe, de Astatische Ba- | |
[pagina 179]
| |
[Toelichting]1nise, eene platte, ouwerwetsche, Hoogduitsche Roman, en de Arabische 2nagtvertellingen wist te bezorgen. Alles egter scheen geschikt om het digt-3vuur in haar uittebluschen. Veel moeite, veel arbeid, veel verdriet volgde 4haar, in en buiten het huwelijk; maar met dit al bezweek de aangeboren 5neiging niet. Alles, wat zij van tijd tot tijd las, verrukte haar. Zij schreef 6des Zondags de liederen op, die zij in de week onder het werken gemaakt 7had: en eindelijk werd zij uit hare onaangename omstandigheden gehol-8pen, naar Berlijn overgevoerd, en kreeg gelegenheid om het geen de na-9tuur had voordgebragt, door oeffening en lessen nader te beschaven, en 10te volmaken. Hare natuurlijke gaven zijn zeker, eene bloeiende verbeel-11ding, gelukkige wendingen, goede zedelijke gevoelens, en eene buitenge-12woone vaardigheid om te rijmen. Sommigen hebben haar in het begin 13boven alle oude en nieuwe digters verheven, maar een bezadigder beoor-14deeling heeft haar, zonder hare verdiensten te benadeelen, hare regte 15plaats aangewezen. De beoordeling van haare gedigten, die men in de Li-16teraturbriefeGa naar voetnoot40 vindt, en die mogelijk al te scherp is, heeft mij egter ver-17maakt, en wel bijzonder daardoor, omdat ik, door het lezen van die recen-18sie, aanleiding kreeg om mijn aandagt te vestigen op het geen de natuur 19in haar deed, en op het geen zij door de kunst verrigt had. Het deed 20mij ook stil staan bij zulke trekken, die gevolgen waren van haar genie, 21maar zonder met smaak vergezeld te zijn. lavater gist uit hare phijsio-22gnomie, dat zij mogelijk nog meer voor de wijsgeerte dan voor de digt-23kunst geschikt geweest zoude zijn.Ga naar voetnoot41 24Wat het karakter van digters over 't algemeen aangaat, daar over valt 25weinig te zeggen tot opheldering van het aangeboorne. Dezelven ver-26schillen zo met elkander, dat lieden van allerlei karakter digters geweest 27zijn. Cibber egter maakt deze aanmerking. Hij zegt: ‘Het is eene opmer-28king, die op de ondervinding steunt, dat de digters meer dan andere 29menschen zijn overgegeven aan de opvolging van hunne lusten, en dat 30zij met minder omzigtigheid, dan menschen van andere karakters, de ver-31maken hebben nagejaagd. In dit opzigt zijn zij waarlijk ongelukkig, en 32zijn altoos meer te beklagen, dan te benijden geweest. Eene hevige drift 33voor vermaak, zo het niet geheel alle andere goede hoedanigheden uit-34roeit, verzwakt dezelven egter; en daar er geen menschen zijn, die voor-35treffelijker gaven van de natuur ontfangen hebben, dan de digters, is dit | |
[pagina 180]
| |
[Toelichting] 1egter de oorzaak, dat zij met deze verwonderingwaardige vermogens zo 2weinig goeds gedaan hebben.’Ga naar voetnoot42 3't Is zo: men ziet dit helaas in veelen: maar is het daar niet meê gelegen, 4gelijk het is in opzigt tot verhevene vermogens in andere takken van we-5tenschap? Is er niet een groot aantal van zulken, die men tot bewijzen te-6gens cibbers algemeene opmerking zou kunnen aanvoeren? Kan cibber 7eenen tasso, camoens, ovidius, catullus, tibullus, anacreon, sap-8pho, en dergelijken aanvoeren: wij hebben aan den anderen kant moses, 9david, jesaias, jeremias, virgilius, prudentius, milton, vollen-10hove, young, cramer, voet, en veele anderenGa naar voetnoot43; en blijkt daar uit 11niet, dat de digterlijke vermogens zeer dikwijls tot uitstekend nut ge-12weest zijn; en dat zij niet menigvuldiger misbruikt zijn geweest, dan an-13dere gaven, en talenten? 14Maar men geve al eens toe, dat de aanmerking van cibber, over het 15algemeen, waar zij, dan zal er dit het gevolg van zijn; dat groote genien, 16even gelijk zij in hunne werken menigmaal groote gebreken naast groote 17schoonheden zetten; om dat zij minder het oordeel en den smaak, dan 18hunne verbeeldingskragt volgen; dat zij even zo, zeg ik, in hunne levens-19wijze minder vatbaar zijn voor de redeneering en het afkeurend oordeel 20van anderen, dan voor hunne buitengewoone verbeeldingskragt, die, 21doorgaands haare wijzing ontvangende van de omstandigheden die hen 22omringen, hen dikwijls tot buitensporigheden in handelingen brengt, ge-23lijk zij zulks doet in hunne schoone voordbrengsels; niet zo zeer uit een 24beginsel van buitensporig te willen zijn, als wel door een natuurlijk ge-25volg van hun genie. En even daarom zijn zij mogelijk, met grooter gebre-26ken, zedelijk minder schuldig, dan anderen, die koeler en daar door meer 27in staat zijn om naar beginsels te handelen. Wat hier de omringende om-28standigheden doen kunnen, onderneeme ik niet, te bepalen. 29Uit het geene ik nu hebbe opgegeven, blijkt, dunkt mij, dat men in alle 30digters zekere trekken bespeurt, die ons schijnen te overtuigen, dat zij 31door de natuur zelve gevormd zijn. Het zal nu ons werk verder zijn, die 32trekken optezamelen, de algemeenen of die welken zij met andere men-33schen gemeen hebben, voorbij te gaan en slegts die te beschouwen, wel-34ken zij als digters hebben, en dan vooral te onderzoeken, in welk opzigt 35men die als aangeboren beschouwen moet. |
|