Literair-theoretische geschriften. Deel 1. Teksten
(1999)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 115]
| |
[Rijmloze poëzie]1Na het afhandelen van dit stuk, als een der middelen ter verbeteringe van 2onze Nederlandsche poëzij, kan ik mij niet bedwingen, om, bij wijze 3van bijlage, deze volgende vraag voortestellen en te beantwoorden, name-4lijk: 5Kan men het invoeren van rijmelooze verzen aanmerken, als een mid-6del ter verbetering van onze Nederlandsche poëzij? of moet men dat aan-7merken als nadeelig of onmogelijk? 8Eer ik deze vraag beantwoorde, moet ik zorg dragen, dat men dezelve 9wel begrijpe, en geenszins mijne bedoeling verder uitstrekke dan mijn 10oogmerk is. Ik vrage dan - niet - of wij het rijm moeten afschaffen, en 11geheel verwerpen; - ook niet - of wij met vrugt het rijmelooze algemeen 12kunnen invoeren, zolang onze prosodie zo onbestemd is, als ze zig 13thands bevindt: - ook niet, of men in alle onze gebruikelijke voetmaten 14het rijm missen kan, zonder eenig nadeel? 15Maar mijne vraag is deze: Hebben wij met eene verbeterde prosodie het 16rijm altoos noodig? Zijn er geen voetmaten, of soorten van gedigten, 17waar in hetzelve niet alleen gemist kan worden, maar waar in het rijme-18looze verre boven het rijm te stellen is; en zelfs nu reeds, voor en aleer 19onze prosodie die bestemdheid gekregen heeft, voor dewelke zij vatbaar 20is; zo dat een digter, die het rijm in sommige gevallen niet gebruikt, mits 21hij anders zorgvuldig is voor harmonie en melodie, deswegens om deze 22verwerping eer te prijzen dan te laken is? 23Ik antwoorde op de vraag, onder deze bepalingen, ja; en ik wil mij ver-24ledigen, om de redenen voor mijn gevoelen, uitgewikkeld, aan mijne 25kunstkundige Landgenooten optegeven, en eenige regels nopens het rij-26melooze voortedragen. Ik begin eene moeilijke taak; te meer, daar nog 27onlangs twee mannen van oordeel en smaak zig tegen het invoeren van 28rijmelooze verzen verzet hebben: Ik bedoel namelijk de Heeren c. van 29engelenGa naar voetnoot108, en p. huizinga bakkerGa naar voetnoot109, welke beiden van gevoelen 30zijn, dat wij het rijm volstrekt in onze poëzij noodig hebben: dan ik ver-31trouwe van de kunde en edelmoedigheid dezer twee mannen, dat zij mij 32ten goede zullen houden, wanneer ik van hun verschille; en dat ze zelfs 33zig wel zullen verledigen, om het geen ik tegen hunne redenen en die 34van anderen, welken hetzelfde staande houden, bijbrenge, te overwegen. 35Om derhalven dit onderwerp, zo veel in mij is, grondig te behandelen, 36zal ik de redenen voordragen, om welke deze en andere Schrijvers, die 37hetzelfde gevoelen, oordeelen, dat wij het rijm nooit ontbeeren kunnen; 38en onderzoeken, in hoe ver dezelve gegrond zijn; om dan voordtegaan 39tot het aanwijzen der voordeelen, welken het rijmelooze aanbrengt, en | |
[pagina 116]
| |
[Toelichting] 1het maken van bepalingen, onder welke men de invoering van rijmelooze 2verzen, als een middel ter verbetering van de Nederlandsche poëzij, be-3schouwen kan. 4Men zegt: ‘De nationale smaak gebiedt ons, het rijm te behouden. De 5beste onder de Franschen en Engelschen, als corneille, racine, boi-6leau, pope, hebben hetzelve behouden; en of de Duitschers navolgers 7zullen hebben, moet de tijd leeren - De onbestemdheid van onze Proso-8die maakt het schier onmogelijk de voetmaten der Grieken en Latijnen 9intevoeren, en al was zelfs deze onbestemdheid, of geheel, of ten deele 10weggenomen, dan nog zou de transpositie of willekeurige plaatsing der 11woorden, eene gewigtige hindernis zijn in het navolgen van de voetma-12ten der ouden. 13Het rijm is een vermaak, ons door de natuur zelve aangeboden, en het 14is eene gebrekkige philosofie, welke ons raadt hetzelve van de hand te wij-15zen. Het rijmelooze breekt, voornamelijk in de Alexandrijnsche verzen, 16de rolling geduurig af, zonder dat die schok ergens door verholpen 17wordt. Wij hebben dus, en de voetmaat, en het rijm, noodig, om onze 18poëzij te behouden, schoon de Franschen en Engelschen die nog meer 19dan wij noodig hebben.’ 20Ik zal mij, hier ter plaatse, niet inlaten in een onderzoek over den oor-21sprong van het rijm. Deze is, zo in het algemeen, als met opzigt tot bij-22zondere volken, duister. De een leidt dien af van de Gothen; een ander 23van de Scalden; een derde van de monniken; een vierde van de Arabie-24ren: en zo verder. Die er iets van weten wil, kan onder anderen bij velas-25quezGa naar voetnoot110, en massieuGa naar voetnoot111 te regt komen. De groote wagenaar heeft, met 26opzigt tot de Nederlandsche poëzij, zijne gissing over dit onderwerp 27voorgesteld in eenen brief aan mauritiusGa naar voetnoot112; en dezelve heeft veel waar-28schijnlijkheid. De oorsprong, of de oudheid van het rijm doet niets ter 29zake, in een onderzoek als dit is; want al was het, dat het rijm waarlijk 30eene uitvinding der duistere middeleeuw was, zo volgt daar uit geens-31zins, dat het om die reden alleen te laken is; dit zeker zoude een gebrek-32kige filosofie zijn. Er moeten andere redenen voor den dag gebragt wor-33den, om hetzelve, het zij geheel, het zij ten deele, te verwijzen. 34Wat derhalven den nationalen smaak aangaat, ik erken gaarne, dat men 35in ons land zo aan het rijm gewoon is, dat men over het algemeen geen 36behagen in blanke of rijmelooze verzen vindt: maar hier tegen merke ik 37egter aan - dat men het rijmelooze, onder de bepalingen die ik straks 38zal opgeven, invoerende, de natie daar aan vrij gemaklijk zoude gewen- | |
[pagina 117]
| |
[Toelichting]1nen; en vraagt men een bewijs hier van - Ik zal er een opgeven, niet ge-2nomen uit het voorbeeld der Engelschen of Duitschers, maar dat binnen 3ons land thuis hoort; en wel, zo het mij geoorloofd is, mijn eigen werk 4aantehaalen, mijne kleine gedigten voor kinderen. In dezelve heb ik eeni-5ge versjes gevoegd, in de Anacreontische voetmaat; en ik heb niet alleen 6nooit kunnen bemerken, dat mijne kinderen in die minder behagen had-7den, of dezelve met meer moeite dan de anderen in het geheugen prent-8ten; maar zelfs heb ik opgemerkt, dat sommige lezers niet eens bespeur-9den, dat die stukjes rijmeloos waren. Men begint ook hier en daar het 10rijmelooze intevoeren: en hoe zeer ik en anderen in het waarnemen van 11de prosodie nog gebrekkig zijn, men duldt, men leest zulke gedigten. Is 12dat niet een bewijs, dat de natie zig meer en meer aan het rijmelooze 13zoude kunnen gewennen, bijaldien zulks noodig was, het geen ik hier 14nog onbeslist laat. 15Maar verder zal de Heer p. huizinga bakker mij, vertrouwe ik, ten 16goede houden, dat ik niet met hem instemme, wanneer hij zegt: dat bij 17de Franschen en Engelschen, waar men zulke Hoofdmannen in de Digt-18kunst gevonden heeft, het rijmelooze geene of weinige begunstigers 19vindt. Laat ons daar over het een en ander aanmerken; en met de Engel-20schen beginnen. 21Dat pope nimmer rijmelooze verzen gemaakt heeft, is zeker: maar is 22dan pope de eenige groote, of de grootste digter bij de Engelschen? Laat 23mij tegen pope derhalven alleen zetten milton, young en thomson, 24om van veele anderen niet te spreken. 25milton heeft somtijds gebruik gemaakt van het rijm; en zijn Allegro en 26Il Penseroso worden met regt voor zeer melodieus gehouden; maar egter 27heeft hij rijmelooze of blanke verzen verkoren tot zijn verhevendst onder-28werp, zijn Paradijs verloren; ten duidelijken bewijze, dat hij deze boven de 29anderen begunstigde, in digtstukken van eenen verheven aart; vooral in 30heldendigten: daar in is hij ook nagevolgd door glover in zijn Leoni-31das; door wilkie in zijn Epigoniad, en anderen. Wat young betreft, deze 32heeft zig ook dikwijls van het rijm bediend. The last day; The force of reli-33gion; or vanquish'd Love; Love of fame, en andere stukken zijn in rijm; maar 34zijne toneelstukken, en zijne Night-thougts zijn allen in blanke verzen: hij 35gaf derhalven aan deze laatsten de voorkeur; en wel, met opzigt tot de 36Night thougts, in dat stuk, waar in zijn genie het helderst uitblinkt. Hoe 37hij als kunstregter over het rijm dagt, zullen wij straks zien. 38Men vindt op dezelfde wijze in thomson eenige rijmende verzen, maar 39daarentegen zijn alle zijne tooneelstukken, en zijne, zo bekende, als be-40roemde, Seasons, rijmeloos; en dus zijn ook de blanke verzen de begun-41stigde van dezen digter geweest. Ik meen derhalven, uit deze voorbeel-42den, met opzigt tot de beste Engelsche digters, te kunnen besluiten, dat 43zij in die stukken, waarin zij de kragt van hun genie wilden vertoonen, | |
[pagina 118]
| |
[Toelichting] 1en ook dadelijk vertoond hebben, de blanke verzen boven de rijmende 2verkoren; dat dus het rijmelooze in Engeland wel degelijk bij de beste 3digters zijne begunstigers gehad heeft, en, daar deze digters algemeen 4met genoegen gelezen worden, dat ook het rijm door den nationalen 5smaak aldaar niet noodzakelijk gemaakt wordt. 6Met opzigt tot de Franschen is het waar, dat geen van hunne beroemd-7ste digters, rijmlooze verzen, zo veel ik weet, gemaakt heeft; maar de re-8den hiervan zullen wij straks nader opsporen, wanneer wij de verschil-9lende gevoelens der kunstregters, over dit stuk, nagaan. 10Bij de Italianen hebben insgelijks de beste digters, als dante, tasso, 11petrarca, guarini en metastasio, zig altoos van het rijm bediend; eg-12ter heeft trissino, die het eerst, na de middeleeuw, een geregeld helden-13digt in Europa heeft voordgebragt, het rijm verworpen, en daarmede 14bij veelen lof behaald. Hij is ook van sommigen nagevolgd. 15Wat de Duitschers betreft, bijaldien die in eenige aanmerking mogen 16komen, kan men zeggen, dat zij daarin het verst van allen gegaan zijn, 17en mogelijk zelfs in sommige opzigten te ver; egter kan een onbevoor-18öordeeld lezer niet ontkennen, dat men in klopstok, uz, rammler, en 19veele anderen, goede rijmlooze verzen vindt. 20Wat onze Nederlandsche digters aangaat, hooft, heeft eene vertaling 21van huigens Huwelijkshater, in rijmlooze verzen, gegeven.Ga naar voetnoot113 huigens 22heeft het in zijne vertaling, uit den Trouwen Herder van guarini ook 23gewaagd; en is, naar zijn eigen zeggen, te vreden geweest, als eerste Hoofdketter 24in desen, den eersten stoot van de oordeelen uyt te staen.Ga naar voetnoot114 g. brandt, van zan-25ten, en godeüs zijn verder gegaan; maar met geen gelukkigen uitslag, 26om redenen, in 't vervolg nader te melden; en wat men oordeelen moet 27over de poogingen, in latere jaren gedaan, zal ik niet beslissen; eens-28deels, om dat ik over mijne eigene stukjes als dan zou vonnissen, en an-29derdeels, om dat ik in deze verhandeling vooronderstellen en toegeven 30wil, dat alle poogingen, om het rijmlooze in sommige gelegenheden inte-31voeren, tot hier toe onvolkomen geweest zijn. Ik ga daarom liever nu 32over, om de verschillende gevoelens der kunstregters over dit stuk intene-33men, en maak wederom een begin met de Engelsche. 34newton vond in de rijmlooze verzen van milton meer melodie, dan 35in al de rijmende van de geheele wereldGa naar voetnoot115; en addison geeft, als een mid-36del ter verbetering van de tooneelpoëzij, het invoeren van rijmlooze ver- | |
[pagina 119]
| |
[Toelichting]1zen opGa naar voetnoot116; oordeelende, dat het rijm zoo onnatuurlijk is in een tooneel-2stuk, als het zoude zijn, wanneer zig de Grieken of Latijnen daarin van 3hexameters bediend hadden. - Hij verwerpt daarom het rijm niet, maar 4geeft zelfs vrijheid aan den tooneeldigter, om hier en daar zijne handelin-5gen te sluiten met rijmende coupletten: en wanneer hij over de rijmlooze 6verzen van milton in zijn Paradijs verloren spreektGa naar voetnoot117, merkt hij aan, dat 7milton, daardoor, de eentoonigheid vermijd heeft, welke het rijm altoos 8veroorzaakt in digtstukken van langen adem: als ook, dat een digter, die 9blanke verzen maakt, veel meer gehouden is om zig waarlijk poëtisch uit-10tedrukken, dan hij, die rijmt; om dat het rijm somtijds aan onpoëtische 11uitdrukkingen eenige poëtische gedaante geeft. 12warton, wiens Proeve over de genie en de werken van Pope zo uitmuntend ge-13schreven is, verhaalt ons, dat pope eens in het hooft kreeg om een Hel-14dendigt te vervaardigen; maar behalven, dat de genie van pope, zijns oor-15deels, niet geschikt was voor een heldendigt, zo voegt hij er bij; ‘Het 16zoude op rijm geschreven geweest zijn; eene omstandigheid, in zig zelf 17genoegsaam, om alle enthusiasme te verdonkeren, en uitteblusschen, en 18oneindige herhalingen en omschrijvingen voordtebrengen.’ Deze oordeel-19kundige derhalven keurt ook het rijm af in digtstukken, waarin de enthu-20siasme heerschende behoort te zijn. Maar, schijnt hij daar door zelfs niet 21te vooronderstellen, dat pope's genie meest viel op zulke onderwerpen, 22welker behandeling zig het meest met het rijm verdraagt?Ga naar voetnoot118 en kan men 23dan van pope tot andere digters een besluit trekken; of zijn voorbeeld ge-24bruiken, om het rijmelooze aftekeuren? 25Zo zegt ook webbGa naar voetnoot119, dat blanke verzen veele voordeelen hebben bo-26ven rijmende; en dat zij aan den digter veel meer vrijheid geven, met op-27zigt tot den zin, den klank en de uitdrukking. Maar Lord kaimesGa naar voetnoot120, en 28priestleyGa naar voetnoot121, waarvan de eerste dit stuk meer opzettelijk behandeld 29heeft, zijn beide van oordeel; dat, en het rijm, en het rijmelooze zijne bij-30zondere voordeelen heeft, en dat de aart der onderwerpen hetzelve of 31goedkeurt of verwerpt. 32De eenige onder de Engelsche Kunstregters, die, zo ver ik weet, het 33rijmelooze beneden het berijmde stelt, in alle, ten minsten in de meeste 34gevallen, is hurdGa naar voetnoot122, die zelfs staande houdt, dat miltons Paradijs verlo-35ren er bij zou gewonnen hebben, bijaldien hij zig van het rijm bediend | |
[pagina 120]
| |
[Toelichting] 1had; maar als men daarentegen wederom den 80jarigen young hoort zeg-2genGa naar voetnoot123: ‘Blanke verzen zijn verzen, herroepen en op nieuw verheven tot 3de ware taal der Goden, die nimmer op rijm donderden, of toelieten, 4dat hun homerus op rijm donderde;’ dan zal men niet kunnen zeggen, 5dat bij de Engelschen, zo onder de digters als onder de Kunstrigters, 6geene of weinige begunstigers van het rijmelooze gevonden worden. 7Laat ons nu tot de Fransche oordeelkundigen overgaan. Deze zijn al-8len, wanneer men la motte uitzondert, eenpariglijk van begrip, dat de 9Fransche taal het rijm volstrekt niet missen kan; uit hoofde, dat de melo-10die of zang zo gering is in dezelve, dat alleen het rijm, met opzigt tot 11de cadans, de poëzij van het prose onderscheidt; maar tevens erkennen 12veelen van hun niet duister, dat zij deze eigenschap van hunne taal, niet 13als eene volmaaktheid maar veel eer als een gebrek beschouwen; en dat 14zij wel wenschten, dat het rijm voor hun niet zo noodzakelijk was, als 15zij belijden moeten, dat het is. Ik zal, om mijne gezegden hieromtrend 16te bewijzen, eenigen van hunne beste Schrijvers aanhalen. ‘J'ai souvent, 17zegt voltaireGa naar voetnoot124, regretté cette heureuse liberté, que les Anglais ont, 18d'écrire leurs tragedies en vers non rimés. - Un poëte Anglais est un 19homme libre, qui asservit sa langue à son génie; le François est un esclave 20de la rime, obligé de faire quelquefois quatre vers pour exprimer une pen-21sée, qu'un Anglais peut rendre en une seule ligne. Malgré toutes ces re-22flexions & toutes ces plaintes, nous ne pourrons jamais secouer le joug 23de la rime; elle est essentielle à la poésie Françoise.’ Op eene dergelijke 24wijze spreekt er du bos overGa naar voetnoot125, wanneer hij staande houdt, dat het rijm 25zijn oorsprong verschuldigd is aan de onbeschaafdheid van onze voorva-26ders; dat die onbeschaafdheid wel verminderd, maar nog niet geheel uit-27geroeid is; dat daarom uit hoofde van de overblijfselen dier ingewortelde 28barbaarsheid, de poogingen van hun, die de aangename cadans der ou-29den, met verzaking van het rijm, hebben willen invoeren, van geen ge-30volg geweest zijn; en dat men, schoon het rijm al eenige aangenaamheid 31heeft, egter zeggen moet, ‘La rime estropie souvent le sens du discours 32& elle l'enerve presque toujours. Pour une pensée heureuse, que l'ardeur 33de rimer richement peut faire rencontrer par hasard, elle fait certainement 34employer tous les jours cent autres pensées, dont on auroit dedaigné de 35se servir sans la richesse ou la nouveauté de la rime que ces pensées ame-36nent.’ En Mr. le Duc de cambray schreef ook aan la motteGa naar voetnoot126: ‘La 37Rime gêne plus qu'elle n'orne les vers. Elle les charge d'épithétes; elle 38rend souvent la diction forcée & pleine d'une vaine parure. En allon- | |
[pagina 121]
| |
[Toelichting]1geant les discours, elle les affoiblit. Souvent on a recours à un vers inutile, 2pour en amener un bon. Il faut avouer, que la severité de nos regles a ren-3du notre versification presque impossible.’ En de geestige remond de 4st. mard, die veel zelfs tot verdediging van het rijm gezegd had, kan eg-5ter van zig niet verkrijgen, om niet tevens te zeggen: ‘Après avoir ainsi 6rendu justice à la rime, je dis hardiment, qu'elle a grand besoin du sur-7croît de plaisir, que lui donne la convention, & le merite de la difficulté 8vaincue. J'avancerai encore un fait, c'est que si elle nous amuse quelque 9tems, elle en vient bientôt à nous exceder, ce qui n'arrive, ni à la Poësie 10Grecque, ni à la Latine, ce qui n'arrive pas même à notre prose, qui, 11malgré sa langueur naturelle, se soûtient tant par sa variétè que par les 12agrémens, qu'avec de l'imagination, pour peu qu'on l'ait agréable, on est 13en état de lui donner.’ - En verder; ‘Clarté, beau feu, naïveté, tout est sa-14crifié à ce plaisir de convention, & l'on fait tous les jours cent insultes à 15notre raison, par les sots égards qu'on a pour notre oreille.’ 16Ik zoude hier nog verscheiden anderen kunnen bijvoegenGa naar voetnoot127, maar de 17aangehaalden zijn genoegsaam in staat, om aan den onpartijdigen te doen 18zien, dat men in Vrankrijk zo min als in Engeland het rijm voor eene we-19zenlijke schoonheid houdt, die zo groot is, dat de wanstaltigheden, die 20er doorgaands mede gepaard gaan, bij dezelve niet in vergelijking ko-21men: maar dat men, uit hoofde van het gebrek in den rhijthmus der Fran-22sche verzen, dat een natuurlijk gebrek der taal is, het rijm tegen wil en 23dank behouden moet. 24Ik zal hier de Duitschers niet laten oordeelen. Zij zijn te verdagt, om 25als rigters in dit stuk erkend te worden; ik zal nog maar alleen die genen 26uit onze eigene Schrijvers aanhalen, welken zig over dit stuk hebben uit-27gelaten. 28De groote j. vossius heeft er zig niet alleen tegen verklaard, maar 29g. brandt heeft het rijmelooze opzettelijk verdedigd, en staande gehou-30den, dat het rijm geen deel der digtkunst is, gelijk men het zeker, met op-31zigt tot onze poëzij, moet beschouwen, wanneer men het voor nood-32zakelijk houdt.Ga naar voetnoot128 Met brandt stemmen in martiniusGa naar voetnoot129, van der 33mijleGa naar voetnoot130, van zantenGa naar voetnoot131 en godeusGa naar voetnoot132; maar daarentegen heeft een onge-34noemd Schrijver, in de Bijdragen, staande gehouden, dat wij het niet | |
[pagina 122]
| |
[Toelichting] 1wel kunnen missenGa naar voetnoot133, en zo denkt ook de schrijver van de Nederduitsche 2DichtkundeGa naar voetnoot134; egter geen andere reden dan de gewoonte en het gehoor bij-3brengende. 4Het rijmelooze heeft derhalven, zo bij de Engelschen, als bij de Fran-5schen, en bij ons, van tijd tot tijd, zijne begunstigers gehad; maar hoe 6het hier mede ook gelegen zij, wij moeten eens nagaan, welken eigenlijk 7de voordeelen van het rijm, en welke de nadeelen daarvan zijn; deze bei-8de tegen elkander wegen; en dan het besluit opmaken. Want, noch de oor-9sprong, noch de gewoonte, noch het gezag kunnen dezen twist besleg-10ten, maar wel een overwigt van redenen, gegrond in den aart der zake, 11en in de gesteldheid van onze ziel. 12Welke is dan de aangenaamheid, of, welke, zijn de voordeelen, die ons 13de herhaling derzelfde klanken geeft? Ik meen tog, hier te mogen voor-14onderstellen, dat het niet alleen de gewoonte is, welke het rijm voor ons 15bevallig maakt; maar dat er zekere andere redenen zijn, waarom wij gaar-16ne denzelfden klank kort na elkander hooren herhalen. 17De eerste reden, waarom wij behagen scheppen in de herhaling der-18zelfde klanken, is de gewaarwoording van eene overwonnen moeilijk-19heid. Zo dra ons een digter schoone, treffende gedagten, met eene veel-20zeggende kortheid, voorstelt, en aan dien regel van boileau, La rime est un esclave et ne doit qu'obeir,
22voldoet, dan bewonderen wij de kunst, dat hij, aan zekere woorden of 23klanken gebonden, egter die woorden, welken het best tot zijn oogmerk 24geschikt waren, gebruikt, om ons dat voortestellen, wat een ander niet 25dan met moeite zoude doen; al ware het, dat hij zig aan geene bepaalde 26woorden of klanken behoefde te binden. Wij zien graag den digter in ke-27tenen gaan, bijaldien wij, desniettegenstaande, geen gebrek in zijnen 28gang bespeuren. Dit vermaakt ons, dit doet ons zijn vermogen bemer-29ken, wij verwonderen ons daar over, en worden daar aan zo gewoon, 30dat wij vermeenen, dat hij al te vrij is, en al te gemaklijk zijne voorstellin-31gen doet, wanneer hij dit juk afschudt, en ons rijmelooze verzen geeft. 32In zo ver is de aangenaamheid van het rijm een gevolg van de gewoon-33te; want als men de zaak dieper inziet, dan zal men moeten toestem-34men, dat een digter, die door den rhythmus en eene nauwkeurige ca-35dans, aan zekere woorden, en zekere vastbepaalde voeten gebonden is, 36in moeilijker banden gestrengeld gaat, dan hij, die in de cadans en quan-37titeit veel vrijheid heeft, maar alleen aan het rijm gebonden is - gelijk 38hij b.v. die Alexandrijnsche verzen maakt, waar in men spondëen, jam-39ben en pijrrichiën bijkans overal, zonder merkelijke kwetsing van het ge- | |
[pagina 123]
| |
[Toelichting]1hoor door elkander gebruiken kan, veel minder moeite behoeft aantewen-2den, dan hij die zig b.v. van een alcaische voetmaat bedienen wil. 3Dit voordeel, of liever, deze aangenaamheid van het rijm hebben ook 4veele kunstrigters opgemerkt. Wanneer fontenelleGa naar voetnoot135 onderzoekt, 5waarom men het rijm in proze niet goedkeurt, maar in de poëzij hoog-6schat, dan zegt hij: ‘La raison en est, que les rimes sont dans les vers 7une difficulté qu'il a fallu surmonter avec art, et dans la prose ce n'est 8qu'une negligence, qu'on n'a pas pris la peine d'eviter. Elles plaisent sous 9l'une de ces formes, & dèplaisent sous l'autre. Il est donc vrai, que la 10seule idée de la difficulté donne de l'agrement aux rimes, qui naturelle-11ment n'en ont aucun, & qu'on aime à voir, que l'art tienne le poëte en 12contrainte. D'un autre coté, ce qui paroit un effet de la contrainte de 13l'art, est desagreable: un vers supportable en luimême, que la prose auroit 14pu recevoir, mais dont on voit, que la principale fonction est de rimer, 15ne manque point de s'attirer des railleries.’ Op dezelfde wijze spreekt er 16ook remond de st. mard over, die egter te voren gezegd had: ‘cette 17rime nous fait reellement plaisir, parce que nous avons le bonheur d'en 18avoir à tout ce que nous voulons. Nous sommes singuliers, et plus heu-19reux que nous ne le disons: voulons-nous avoir du plaisir, il ne s'agit 20que de convenir les uns avec les autres que nous en aurons: la convention 21une fois faite, nous en avons, & l'opinion fait aussitôt l'office de la na-22ture. Nous sommes, par exemple, convenus, que nous serions bien aise 23toutes les fois que notre oreille seroit frappée par deux vers qui se termi-24neroient de même, nous l'avons été comme nous l'avions resolu; & nous 25nous sommes si bien accoutumés à ce retour uniforme de sons, que nous 26sommes réellement fâchés, quand on y manque.’ maar hij voegt er egter 27onder anderen tot verdediging van het rijm bij ‘le merite de la difficulté 28vaincue;’ en erkent ook ‘qu'une idée qui est belle, au milieu des châines 29qu'on lui a mises, nous en paroît encore plus belle, nous l'en aimons 30mieux, de ce que la contrainte ou on l'a réduite, ne lui a rien fait perdre 31de ses graces.’Ga naar voetnoot136 32Maar het rijm heeft nog dit voordeel, dat prosaische uitdrukkingen, en 33voetmaten, waarin geen of weinig cadans is, daardoor schijnen poëtisch 34te worden. Neemt men van de zodanigen het rijm weg, dan blijft er niets 35over, dan zuivere prose. Een natuurlijk gevolg hiervan is, dat, hoe meer 36de taal van het prose, of gebrek aan den egten numerus poëticus in een 37digtstuk heerschend is, zulk een stuk des te minder de ondersteuning | |
[pagina 124]
| |
[Toelichting] 1van het rijm missen kanGa naar voetnoot137; en derhalven kan men in dit opzigt, zeker met 2allen grond staande houden, dat er sommige voetmaten, en soorten van 3gedigten zijn, voor welken het rijm onontbeerlijk is. Ik heb reeds aange-4teekend, dat addison deze opmerking gemaakt heeft; en daarom zegt 5ook zeker SchrijverGa naar voetnoot138, dat in minnezangen, waar dikwijls beuzelpraat de 6plaats van gewaarwording beslaat, het rijm met voordeel kan gebruikt 7worden; als ook in het Heroicomique, om dat het de koddigheid der 8denkbeelden vermeerdert. 9Men kan hetzelfde zeggen omtrend regels, die zo kort zijn, dat zij zig 10onmogelijk door den rhythmus van de prosaische uitdrukking kunnen 11onderscheiden: gelijk b.v. bij hooftGa naar voetnoot139, Die lachjes
Die klaghjes
Bij draghjes
15[regelnummer]
Die daghjes
Die nachjes
Die quikjes
Die hikjes
Die snikjes
20[regelnummer]
Zijn strikjes
En prikjes
Der zielen -
23Maar er is nog een ander voordeel, het welk het rijm ons somtijds geeft; 24te weten; dat door de herhaling van dezelfde klanken, eene samenvoe-25ging van denkbeelden veroorzaakt wordt. Ofschoon nu deze samenvoe-26ging niet altoos van eene aangename uitwerking is, maar het rijm hier 27dikwijls zelfs een contrast veroorzaakt, zo blijft het egter zeker, dat het 28rijm voordeelig is, wanneer twee denkbeelden, die, uit hoofde van hun-29nen aart, bij elkander behooren, door het rijm zodanig aan één verbon-30den worden, dat zij als 't ware nauwer bij elkander komen, in één punt 31vereenigd worden, en, door middel van dezelfde klanken, als tot één 32denkbeeld gemaakt worden: zo is het ook, als deelen van één denkbeeld 33door de rijmklanken aan elkander verbonden, ook daar door een zinnelij-34ke eenheid verkrijgen. 35Maar ik vreeze, dat deze opmerking (die egter wezenlijk, en, in de be- | |
[pagina 125]
| |
[Toelichting]1paling van de regels voor het rijm, van veel nut kan wezen,) voor sommi-2gen van mijne lezers te duister, of te ingewikkeld, zal zijn; waarom ik ze 3met voorbeelden zal ophelderen; en wel voor eerst, met zulke voetma-4ten, waar geen afwisseling is van rijmklanken, maar waar in, gelijk in 5onze Alexandrijnsche, telkens de twee rijmklanken op elkander volgen. 6Ik sla vondels Gijsbrecht van Amstel op, en vinde daarGa naar voetnoot140: Mijn trouwe bruidegom, mijn hooft, mijn troost, mijn schat,
Nu gij behouden zijt, wat geef ick om de Stadt,
9hier rijmen stadt en schat - en tevens wordt de liefde van badeloch voor 10gijsbrecht van amstel, door de vergelijking van zijn behoudenis, 11met die van de stad, levendiger, door de herhaling van denzelfden klank 12in stad waar mede zij hem genoemd had haar schat; en bij het hooren 13van stad herinnert men zig daar door, dat zij hem haar schat noemde. Dit 14geeft zeker eene bijzondere levendigheid; en er is zelf iets van die harmo-15nie in, waar van wij te vooren gesproken hebben. 16Zoo ook in het begin van Palamedes: Die zorght en waeckt en slaeft en ploeght en zwoegt, en zweet,
Ten oorbaer van het lant een lastigh ampt bekleet,
En waent de menschen aen zijn vroomheit te verbinden,
20[regelnummer]
Zal zich te jammerlijck in 't end bedrogen vinden
Van 't wispeltuurigh volck, dat, veel te los van hooft
Genooten dienst vergeet, en 't ergste liefst gelooft.
23Vooral is het mij voorgekomen, dat dit plaats heeft in zulke stukken, waar 24zedelijke voorstellingen met het kleed der zinnelijkheid omgeven, spreuks-25wijze worden voorgesteld. Neem maar deze volgende voorbeelden uit 26Juffr. van merkenGa naar voetnoot141: Gezondheid, aanzien, rust, of wat wij ooit begeerden,
Wordt allerhoogst geschat door zulken die 't ontbeerden.
Al vormt de laage hut geen prachtige vertooning,
30[regelnummer]
Voor ons hoogmoedig hart, 't is echter ook een wooning.
Het langste leven, welks vooruitzicht gij beschreit,
Is slechts een enkel stip, is niets bij de eeuwigheid.
Het schreijen staat hem vrij, die God zijn jammer meld,
Zijn God, dien Goeden God die all' zijn traanen telt.
35[regelnummer]
Indien een hooger Magt u dompelt in den druk,
Beurt dan het hoofd omhoog en juicht in uw geluk.
| |
[pagina 126]
| |
1en veele soortgelijken; in welke allen, de samenvoeging der denkbeelden, 2die alleen door het rijm wordt veroorzaakt, de uitdrukking voor mijn ge-3hoor levendiger en treffender maakt; doordien zij het spreukägtige ster-4ker doet gevoelen; dan wanneer men b.v. in de twee laatst aangehaalde 5regels las: Indien een hooger Magt u dompelt in verdriet
Beurt dan het hoofd omhoog en juicht in uw geluk.
8Deze aangenaamheid van het rijm heeft ook somtijds plaats in coupletten, 9of zulke verzen, waar in de rijmklanken niet in het slot der onmiddelijk 10op elkander volgende regels gevonden worden; maar daar de eerste 11klank, na een, twee, of zelfs drie tusschen beide komende regels, herhaald 12wordt; maar zij is in dezelve zeldsamer, om dat ze moeilijker is; en om 13dat eene voorstelling, die in den eersten klank werd voorgedragen, dik-14wijls reeds ten einde is, eer men den weêrklank hoort; of vermits door 15middel van den klank der middendenkbeelden, die samenvoeging, welke 16door den klank veroorzaakt kan worden, te veel gebroken is. Men vindt 17ze egter somtijds, als b.v. in voetGa naar voetnoot142: Wie luistren wil, daar 's waerelds heiland spreekt,
Daar hij met kragt van taal de harten breekt,
20[regelnummer]
En waarschouwt voor zijns vaders heeten toren:
Daar Hij zijn hand biedt raadeloozen aan,
En noodigt om ten hemel in te gaan,
Die sta hier stil: Dus laat zig Jesus hooren.
24De derde en het slot van den zesden regel, zijn nauw aan elkander ver-25bonden, wat de zaak betreft; en daar de middendenkbeelden geene aflei-26ding van gedagten veroorzaken, is er, in den rijmklank van den zesden 27regel, iets, dat de gedagten sluit, en de uitdrukking van het geheele cou-28plet levendiger, ronder, en eenigszins puntägtiger maakt. 29Ik heb over dit stuk, dat, zo ver ik weet, nergens opzettelijk behandeld 30is, egter iets gevonden, dat ik hier wil aanhalenGa naar voetnoot143: ‘Wanneer de gedagten 31van den digter met de regels eindigen, en zelden in den volgenden regel 32vervolgd worden, schijnt het rijm niet gemist te kunnen worden. Het 33maakt het slot van het vers zinnelijk. De lezer verwagt het vooraf met 34een donker voorgevoel; en wanneer hij hetzelve hoort, dan wordt hem 35duidelijk herinnerd, dat de gedagte daar ten einde is, en dat hem tijd ge-36geven wordt om die nog eens te overdenken. Uit geen andere oorzaak 37is het rijm voor alle Fransche gedigten, voor die van pope, en voor som-38mige van addisons gedichten, als ook voor veele Duitschers, eene on- | |
[pagina 127]
| |
[Toelichting]1ontbeerlijke schoonheid, gelijk men zien kan aan zulke gedigten, die rijm-2loos zijn, en waar in de gedagten egter op zulk eene wijze worden afge-3beeld.’ 4Het blijkt derhalven, dat deze schoonheid, dit voordeel van het rijm, 5algemeen geen plaats heeft - immers nooit in voordloopende gedagten 6- beschrijvingen, verhalen; en ook nimmer, wanneer zulke woorden die, 7geen zaken beteekenen, maar slegts den zin aan elkander hegten, tot rijm-8klanken gebezigd worden. - Een voorbeeld hier van zie ik bij den eer-9sten opslag in pootGa naar voetnoot144, 10[regelnummer]
Men zegt dat Pallas eenmaal deur
Haer kristallijnen schilt
't wicht dat de werelt tilt
Bezagh, blij aanlachte, en voorts veur
Een zoete godtheit hielt
15[regelnummer]
Die 't groot Heelal bezielt.
Zou Moeder Venus daer omhoog
Haer schutterlijken Zoon
Op haeren elpen troon
En Starrelichten hemelboog,
20[regelnummer]
Licht wel ontschuilen? -
21Hier loopt de gedagte voord, en daarenboven zijn de rijmwoorden deur, 22en veur niets beteekenend; dus kan men in deze gerijmde regels, niets 23van die schoonheid of dat voordeel ontdekken, waar van wij spreken. 24Daar derhalven deze schoonheid zelden bereikt wordt, en in tegendeel 25de rijmklanken in dit opzigt, te weten wanneer deze schoonheid geen 26plaats heeft, of hebben kan uit hoofde van den aart der voorgestelde 27denkbeelden, eene tegengestelde uitwerking hebben, zo moet volgen, 28dat het rijm somtijds ook nadeel te weeg brengt; en dit zal ik nader on-29derzoeken, wanneer ik de nadeelen van het rijm voorstelle. 30Ik zal hier niet spreken over de bevordering van het geheugen, welke 31men aan het rijm toeschrijft; want bijaldien men al eens wilde toestaan, 32dat men ligter een rijmend vers dan een rijmloos van buiten leeren kan, 33zo zou dit voordeel alleen niets beslissen ten voordeele van het rijm, wan-34neer het zelve anders onaangenaam of nadeelig was; maar behalven dat: 35de cadans kan hierin hetzelfde uitwerken; en men weet, dat de gedigten 36van ossian b.v. zo wel als die van homerus, alleen door middel van 37het geheugen tot ons zijn gekomen. 38Ik zal insgelijks niet spreken van dit voordeel van het rijm, het geen 39huigens al lagchende dus voorstelt: | |
[pagina 128]
| |
'K sagh gisteren van Jan een Sneldicht onder allen,
Een weinig beter dan sijn dagelicks gelym.
De sin was redelick, het slot wel uytgevallen;
Maer 't was Jans reden niet die 't uytvond; 't was de rym.
5want daar tegen kan men honderd voorbeelden aanvoeren, waar in de 6noodzakelijkheid van het rijm het tegengestelde heeft uitgewerkt. Ik 7moest alleen hier ten voordeele van het rijm nog opgeven de volgende 8aanmerkingen van Lord kaimesGa naar voetnoot145: 9‘De Muziek heeft een groot vermogen op de ziel; en kan, met een goed 10gevolg, gebruikt worden, om hartstogten aantezetten, en te doen beda-11ren; zo al niet om ze geheel en al optewekken. Een enkele klank, hoewel 12aangenaam, is geen muziek; maar een enkele klank, na tusschenkomst 13van anderen herhaald, kan deze uitwerking hebben, dat zij de aandagt op-14wekt, en den hoorder wakker maakt: maar eene afwisseling van gelijke 15klanken, elkander opvolgende, na regelmatige tusschentijden, moet zeker 16eene nog sterker uitwerking hebben. Deze opmerking is toepasselijk op 17het rijm, het welk twee regels van een vers aan elkander verbindt, door 18ze beide te sluiten met woorden van denzelfden klank. En wanneer wij 19de muzikale uitdrukking van een couplet met aandagt beschouwen, vin-20den wij, dat het gemoed daar door wordt opgewekt, en eene beweging 21veroorzaakt, wel gematigd vrolijk, doch zonder waardigheid of verheven-22heid: gelijk het murmelen van een beek, welke door rotsen zagtkens he-23nen vloeit, het gemoed bezadigt als het in verwarring is, en aangenaam 24opwekt, wanneer het in de laagte is. Deze uitwerkingen bespeurt men 25naauwlijks, wanneer het geheele gedigt in rijm is; maar ze zijn zeer ligt 26te bemerken door het contrast, in die coupletten, welken de bijzondere 27handelingen van onze laatste tooneelstukken sluiten: de toon des ge-28moeds wordt klaarblijkelijk veranderd, en van angst, verdriet, of droef-29geestigheid, gebragt tot een zekeren trap van rust en vlugheid.’ 30Deze zijn derhalven alle de voordeelen van het rijm, welken ik, of zelf 31opgemerkt, of bij anderen heb voorgesteld gevonden. Om nu te onder-32zoeken, of deze schoonheden en voordeelen van dien aart zijn, dat zij in 33alle gedigten in onze taal noodzakelijk vereischt worden, dat is; of zij al-34toos ware schoonheden en wezenlijke voordeelen zijn, moet ik alleen 35nog opgeven, wat men, mijns bedunkens te regt, in het algemeen tegen 36het rijm heeft ingebragt; en dit brenge ik tot het volgende: 37Het rijm is in sommige gedigten onnatuurlijk - het belet somtijds den 38vrijen loop der gedagten, en de vlugt der genie. - De samenvoeging der 39denkbeelden, zo natuurlijk door het rijm veroorzaakt, is wel somtijds aan- | |
[pagina 129]
| |
[Toelichting]1genaam en voordeelig, maar ook veeltijds zonder uitwerking, en dikwijls 2van eenen nadeeligen invloed op het treffende der gedagten. - 3Zie daar de stelling, die ik voorneem te bewijzen, om er dan dit gevolg 4uit te trekken. - Dat het rijm nooit in 't algemeen als eene schoonheid, 5veel min als eene noodzakelijke eigenschap der poëzij, kan worden aange-6merkt; al is het, dat hetzelve in sommige gevallen wezenlijke voordeelen 7aanbrengt. - Verder zal ik tragten aantetoonen, dat, noch de aart onzer 8taal, noch de gesteldheid van onze prosodie zodanig is, dat wij daarin 9het rijm niet somtijds kunnen ontbeeren; en eindelijk zal ik daar uit eeni-10ge lessen trekken voor den jongen digter, zo met opzigt tot het gebruik 11van het rijm, als van het rijmelooze. 12Ik zal mijn best doen, om deze stoffe zo min verveelend te behandelen 13als het mij mogelijk is. 14Men vindt bij de beste digters dikwijls alleenspraken, vooral in too-15neelstukken, waarin hij, die sprekende wordt ingevoerd, zijne droefheid, 16angst, wanhoop, verwarring, of dergelijke hevige hartstogten, afgebro-17ken voorstelt. Dergelijke alleenspraken op rijm te stellen, is, dunkt mij, 18onnatuurlijk; want bijaldien het waar is, dat het rijm, ook daarom ver-19maakt, om dat men de moeilijkheid gewaar wordt, welke de kunstenaar 20heeft moeten te boven komen, om zijne gezegden met zekere bepaalde 21klanken te sluiten, zo zegt mij het gezond verstand, dat in stukken, waar-22in alle kunst zorgvuldig moet verborgen worden, en de natuur alleen 23moet worden nagebootst, het onvoeglijk is, dat men zulke beangste, wan-24hopende, verwarde gemoederen hunne gevoelens op rijm (iets dat nooit 25regt verborgen kan worden, of dat altoos, zo het verborgen gehouden 26wordt, eene nuttelooze moeite is) doet voorstellen, waar door de illusie 27noodwendig moet verhinderd worden. De voetmaat, of numerus poëti-28cus, wordt door de afgebrokene voorstelling, de min of meer omge-29keerde woordschikkingen, uitroepen, enz. genoeg verborgen, en egter 30doet de harmonie, door den numerus veroorzaakt, ongemerkt hare wer-31king; maar het rijm blijft altoos zigtbaar; en men hoort de telkens weder 32herhaalde klanken, met ongenoegen, en met benadeeling van het natuur-33lijke. Daar nu alle de alleenspraken van die soort bij onze digters op rijm 34zijn, kan ik niet ontveinzen, dat ze mij altoos minder natuurlijk voorko-35men, dan die, welke in rijmlooze verzen zijn voorgesteld. Ik dagt hier de 36klagt van Adam over zijnen val, zo als ze door van zanten, in rijmlooze, 37en door l. paludanus, (eigenlijk l. van den broek) in rijm uit milton 38vertaald is, aantehalen, en uitteschrijven, om het onderscheid te doen 39zien; maar dewijl van zantens vertaling, op verre na, de kragt van het 40oorspronkelijke niet heeft; en door het niet genoeg letten op de quanti-41teit, zelfs dikwijls lam is; kan ik mij van dezelve niet bedienen, met die 42vrugt, waarmede ik den Engelschen text zoude kunnen gebruiken; maar 43ook dan zoude men mij kunnen tegenwerpen, dat de rijmende vertaling | |
[pagina 130]
| |
[Toelichting] 1van paludanus op verre na geen Feitamasche; en dus van geen voldoend 2gebruik is - gezwegen, dat ik niet over het Engelsche maar over het Ne-3derduitsche rijmlooze, schrijve. Laat mij derhalven eens mijne eigene 4kragten beproeven op de alleenspraak van alzire, zo als die uit voltaire 5door feitama vertaald is. Die dit Treurspel gelezen hebben, weten, dat 6men zig alzire moet voorstellen, als ten uitersten bedroefd, ja bijna 7wanhopig, dat zij zig, in weerwil van haren eed en beloften, aan zamor 8gedaan, aan gusman verbonden had. - Dat nu in zulk een hart eene op-9eenstapeling van akelige gedagten, afgebroken, en verward plaats heeft, 10waardoor een vreesselijke storm van hartstogten veroorzaakt wordt, is 11zeer natuurlijk. - Hoor haar nu, mijn lezer! eerst op rijm spreken, en 12wel op het tooneel; zo dat men zig verbeelden moet, dat men alzire 13zelve ziet en hoort; en den digter geheel uit het oog verliezen: ô Schim mijns minnaars! ach! 'k heb dan mijn woord geschonden!
15[regelnummer]
'k Heb mij aan Gusman, door een' droeven echt, verbonden!
De woeste zee, die de ééne en de andre waereld scheid,
Was dan geen hinderpaal voor zijne onmenschlijkheid!
Hij heeft aan mij, ik hem, voor 't outer trouw gezworen:
Onz' beider eeden zijn gestaafd in 's hemels koren.
20[regelnummer]
ô Waarde Schim, die steeds, al druipend' van uw bloed,
Mij voor de zinnen zweeft, mijn doodlijk hartzeer voed!
Indien mijn kwelling, mijn geween, mijn endloos wroegen,
Kan dringen door uw graf, en uwen geest vernoegen;
Indien een hemelmagt, aan wie deze echt geviel,
25[regelnummer]
Uw teêrbeminnend hart, uw groote heldenziel,
Mij tot de dood getrouw, noch na die dood doet leven;
Wil dan, uit deernis, mij deez' wreeden echt vergeven,
Ik offerde mij op aan vaders strengen last;
Aan 't heil des staats, wiens zorg mij als een moeder past;
30[regelnummer]
Aan al de elendigen, die hunnen val beweenen;
Aan 't welzijn van 't heelal, waar uit gij zijt verdwenen.
Ach, Zamor! duld dat ik deze ijselijke trouw,
Naar mijn' gestrengen pligt, op last des Hemels hou'!
Ik ben, uit hoogen nood, uit dwang, in echt getreden.
35[regelnummer]
Verzwaar mijn wanhoop niet; 'k heb reeds te veel geleden.
36Maar nu ook in onrijm, in jamben, gevolgd, zo veel ik kon, naar mijne te 37voren opgegeven prosaische regels: o Schim van Zamor! ach! ik brak de trouw!
Ja Gusman heerscht geheel thans over mij.
40[regelnummer]
De Zee, die de eene en de andre weereld scheidt,
Verwijdert mij van u - en eeuwig!... ach!...
Ik ben de zijn - Hij zwoer me trouw - Ik Hem!
o God! ge zaagt den diergestaafden eed!
Beminde schim! ge volgt me waar ik ga
| |
[pagina 131]
| |
En zweeft bebloed me telkens voor het oog.
Zo mijn geween, en kwelling, mijn verwijt,
Kan dringen tot in 't graf, zo immer God
Het leven schenkt aan zulken heldenziel,
5[regelnummer]
Aan zulken trouw en teergevoelig hart,
Een hart, dat mij, al stervend heeft bemind,
Vergeef den egt, waarin ik heb gestemd.
Ik moest het offer zijn van 's vaders wil,
Van 's volks geluk, dat mij als moeder mint,
10[regelnummer]
Van een onzalig volk, in 't juk gekneld,
En van het heil der aard, die u verloor.
Ach! Zamor! laat dit bange hart in vrêe
Den pligt voldoen, waar toe 'k gedwongen ben;
Verdraag het juk van 't noodlot opgelegd,
15[regelnummer]
Gedoog het maar, - Alzire draagt genoeg!
16Ik wil wel erkennen, dat het voor iemand, die aan het rijm gewoon is, 17moeilijk zal zijn, de vergelijking, welke ik vordere, met genoegsame on-18partijdigheid, in het werk te stellen; maar wanneer men zig geheel en al 19geplaatst heeft in den toestand van Alzire, - wanneer men het gezond ver-20stand heeft laten spreken; den vooroordelen het zwijgen opgelegd, en 21door eene herhaalde lezing der alleenspraak in onrijm, en wel zo afgetrok-22ken, als de zin vordert, het ongewoone eenigsins zijn kragt heeft doen 23verliezen - dan vrage ik, of men niet zal toestemmen, dat het onnatuur-24lijk is, in soortgelijke alleenspraken, waar in men vooronderstellen moet, 25dat de spreker in het geheel niet op zijnen stijl let, maar door de afgebro-26kenheid zijner woorden zelve de beroering van zijn gemoed te kennen 27geeft, telkens regelmatig dezelfde klanken te herhalen, zo dat de hoorder 28die noodwendig moet opmerken, en daar door de illusie, waarin hij an-29ders veel sterker geraken zoude, het zij voor het geheel, het zij ten minste 30voor een gedeelte, verliest? Ik vrage tevens, of men zulke alleenspraken, 31zelfs wanneer ze op rijm zijn, niet leezen kan, en behoort te lezen, op 32eene wijze, dat men geen agt op het rijm slaat, maar de natuurlijke afge-33brokenheid volgt, waar de zin zulks vereischt? en of hier in zelfs niet 34een bewijs is, dat men het rijm missen kan? want is het waar, dat men 35niet rijmen moet voor het gezigt, maar voor het gehoor; dat is, dat men 36rijmende verzen, zal het rijm eenige uitwerking doen, natuurlijk, behou-37dens den zin, zo moet kunnen lezen, dat men de rijmklanken opmerke; 38dan kan men in zulke verzen, waarin de afgebrokenheid van den zin - 39of het voordloopen der gedagten, den lezer het rijm in het lezen geheel 40uit het oog moet doen verliezen, ook zeer wel het rijm missen, zonder 41de schoonheid te benadeelen. 42Men zal mogelijk zeggen, dat dit te veel, en dus niets bewijst; uit hoof-43de, dat uit het straksgezegde volgen zou, dat een digter nooit een ander | |
[pagina 132]
| |
1op rijm sprekende moet invoeren, om dat zulks altoos meer of min onna-2tuurlijk is; ja zelfs; dat men nooit kan vooronderstellen, dat iemand in ge-3bonden stijl spreekt, behalven de digter zelf. - en dat, dit valsch zijnde, 4hier verder uit volgt, dat de digter, zo in rijm, als in gebonden stijl, zeer-5wel iemand kan doen spreken, die in de uiterste beroering is; dat men 6dit aan den digter toestaat, en dat de gewoonte zelfs hier aan het zegel 7der goedkeuring gehegt heeft. 8Deze bedenking heeft zeker veel schijn; maar er zijn egter eenige aan-9merkingen, die mij voorkomen, genoegsaam te wezen, om aan dezelve 10die kragt te benemen, welke zij zou moeten hebben, om mijne gezegden 11omver te stooten. Ik zal dezelve kortelijk voorstellen. 12Een digter moet niet alleen zijn stijl, maar zelfs zijn voetmaat, schikken 13naar de hoedanigheid van hem, dien hij sprekende invoert. Komt nu 14een digter in het geheel niet spreekende voor in een digtstuk, gelijk in 15het toneeldigt, waar alleen de handelende persoonen spreken, dan moet 16hij zijn voetmaat zo nabij brengen aan de gewoone of ongebonden stijl 17als het mogelijk is - Dit hebben ons de ouden getoond, door nimmer 18in hunne tooneelstukken verzen van een sterke cadans, als het hexame-19ter, maar altoos zulke voetmaten te gebruiken, die meer naar den onge-20bonden stijl gelijken. Maar is het digtstuk zodanig, dat de digter mede te-21voorschijn komt, gelijk b.v. in het heldendigt, dan weten wij, dat wij 22den digter hooren spreken, ook wanneer hij anderen sprekende invoert; 23dat hij het is, die ons hunne handelingen niet alleen, maar ook hunne aan-24doeningen, en gezegden verhaalt; en daarom gedogen wij gewillig, dat 25hij zulks doet in zijnen eigen stijl: alleen vorderen wij, dat hunne gezeg-26den en aandoeningen overeenkomstig zijn met het karakter van elk van 27hun in het bijzonder: maar in alle alleenspraken, verhalen, redenvoerin-28gen, waar in de digter zig geheel verbergt, en wij niemand dan den spre-29ker zien en hooren, moet de digter zig zo veel mogelijk houden aan die 30voetmaat, die het meest nabij het proze is, en dus zijne sprekers vooral 31niet laten rijmen. 32Hij mag ze derhalven, zal men zeggen, in een heldendigt laten rijmen, 33al is hunne wijze van spreken zo hartstogtelijk en afgebroken, als men 34zig die kan voorstellen. - Ik antwoorde: bijaldien het rijm geschikt is 35voor het heldendigt, kan zulks zo wel geschieden, als de sprekers bij Ho-36merus en Virgilius, in de voorstelling hunner hevigste hartstogten, zig 37van hexameters bediend hebben: maar of nu het rijm waarlijk geschikt is 38voor een heldendigt, is eene andere vraag, welke ik voor als nog niet 39wil beantwoorden. 40Ik besluit derhalven uit het gezegde, dat het rijm somtijds onnatuurlijk 41is. 42Maar het rijm belet ook somtijds den vrijen loop der gedagten en de 43vlugt der genie; - niet zo zeer door de moeilijkheid, als wel door de uit- | |
[pagina 133]
| |
[Toelichting]1werking, welke het rijm heeft. Zo dra de denkbeelden op een gestapeld, 2in zekere kunstige verwarring, met uitlating van tusschendenkbeelden, 3van het eene in het andere couplet voordloopen, en de zin niet eindigt 4voor dat alle denkbeelden zijn voorgesteld, dan kan het geduurig herha-5len van dezelfde klanken dingen samenvoegen, die niet behooren samen-6gevoegd te worden; en den lezer, die met den digter gaarne ongestuit 7voordloopt, gedurig verhinderen, door zijn aandagt op het rijm te vesti-8gen, en eene associatie van denkbeelden bij hem te verwekken, die hij 9niet verwagten kan, en over welke hij te onvrede is. Dit nu heeft voorna-10melijk plaats in de hooge ode, waarin de gedagten dikwijls van het eene 11in het andere couplet overgaan; dat zeker in rijmende verzen, waar het 12couplet door den laatsten rijmklank gesloten wordt, den loop der gedag-13ten stuiten moet. 14Ik zal het met twee voorbeelden ophelderen, horatius spreekt zijn va-15derland aanGa naar voetnoot146, op deze wijze: O navis, referent in mare te novi
Fluctus? o quid agis? fortiter occupa
Portum. Nonne vides, ut
Nudum remigio latus,
20[regelnummer]
Et malus celeri saucius Africo
Antennaeque gemant? ac sine funibus
Vix durare carinae
Possint imperiosius
Aequor? Non tibi sunt integra lintea,
25[regelnummer]
Non Di, quos iterum pressa voces malo:
Quamvis Pontica pinus,
Silvae filia nobilis
Jactes et genus & nomen inutile.
Nil pictis timidus navita puppibus
30[regelnummer]
Fidit. Tu, nisi ventis
Debes ludibrium, cave.
32Het tweede voorbeeld neem ik uit de onlangs uitgekomen Oden en Gedich-33ten, van mijnen vriend, j.p. kleinGa naar voetnoot147, alwaar hij zegt: Gelijk twee Eng'len, als broeders,
35[regelnummer]
Op het zelfde tijdstip geschapen,
En bij des waerelds geboorte,
Van God tot vrienden bestemd,
| |
[pagina 134]
| |
Bij hunne reis van den hemel
Elkander weenend verlaten;
Zo lang op de waereld,
Verwijderd, rondom zwerven,
5[regelnummer]
Dan met een treurig verlangen,
Onverwagt, zich wedervinden -
Elkander dankbaar omhelzen,
En zo weêr hemelwaard stijgen -
Ook zo verlaten en eenzaam
10[regelnummer]
Zogt mijn kloppend hart zijne broeders;
Tot dat het uur der ontmoeting
Ons sympathetisch verbondt. -
13In deze voorstellingen is te veel snelheid, te veel opeenstapeling, te veel 14eenheid en verband onder elkander, dan dat ze het rijm kunnen ge-15dogen, waar door twee vier of zes regels, naar mate van de herhaling der-16zelfde klanken, meer aan elkander verbonden en van de anderen afge-17scheiden worden, dan de samenhang van het geheel en de aart der 18voorstelling gedoogt. Men neme er eens de proef van, door deze regels 19in rijm overtebrengen, en men zal bevinden, dat men den geest van de 20oorspronkelijke voorstelling verliest. - Het spreukagtige krijgt de over-21hand; en het sentimenteele vermindert. Vele soortgelijke voorbeelden zal 22men vinden in de Oden van klopstock; en bij allen, die in de hooge 23Ode eenige verdiensten hebben. Van deze allen moet men zeggen, dat 24zij, op rijm gebragt, hare eigenaartigheid en oorspronkelijkheid verliezen 25zouden - dat is, met andere woorden gezegd - dat zulk eene wijze van 26voorstellen zig niet schikt voor het rijm. Men neme ook maar eens de 27proef met rijmelooze stukken, van dien aart, die in rijm zijn overge-28bragt, en men zal de uitwerking zien. 29youngs eerste nacht, b.v. is op rijm vertaald door van iperen - maar 30men is ook buiten staat om in die berijmde vertaling eenige aanmerkelij-31ke sporen te ontdekken van het afgebrokene, opeengestapelde, sombere, 32pathetieke, verhevene, dat in het oorspronkelijke heerschend is - en daar-33om, zo ras men het rijm bezigt in zulke gedigten, is men het spoor bijster. 34Eene hooge Ode op rijm, is, wanneer er schoone en treffende gedagten 35in gevonden worden, niet anders dan eene verzameling van spreuken, of 36spreukagtige uitdrukkingen, in zeker verband voorgesteld, en onder één 37oogpunt verzameld; maar juist dit puntagtige verdraagt zig niet met den 38toon der hooge Ode. 39Ook de samenvoeging der denkbeelden, welke het rijm veroorzaakt, is 40veeltijds in andere soorten van gedigten, nadeelig en onnatuurlijk. Zodra 41men door de herhaling van denzelfden klank denkbeelden samenvoegt, 42die of met elkander in contrast staan, of geen betrekking op elkander heb- | |
[pagina 135]
| |
[Toelichting]1ben, veroorzaakt dit een onaangenaam gevoel: en daar een digter zig on-2mogelijk aan dezen regel binden kan, dat hij nimmer regels op elkander 3doe rijmen, waar geen samenvoeging der denkbeelden noodig of natuur-4lijk is, zo spreekt het van zelfs, dat hieruit een vrij algemeen vooroordeel 5tegen het rijm zoude kunnen geboren worden, was het niet, dat de ge-6woonte ons voor deze onaangenaamheid meestal ongevoelig gemaakt 7had. Maar dit neemt egter niet weg, dat deze onaangenaamheid somtijds 8al te veel gevoeld wordt, om de schoonheid van het geheel niet te bena-9deelen. 10Ik zou hier nog andere nadeelen van het rijm kunnen bijbrengen, als 11b.v. de moeilijkheid; maar daar mede zoude ik mij niet durven behel-12pen. - Die een melodieus vers zonder rijm maken wil, ligt mijns bedun-13kens aan nauwer banden, dan hij die minder aan de melodie gebonden 14is, maar het rijm behouden moet. Hem derhalven, die, om deze reden, 15het rijm wil verwerpen, voege ik met zeker digterGa naar voetnoot148 toe: Wen dich der dichterkutzel jucken,
So sey nur kein so grosser narr,
Dich reimlos schwarmend zu entzucken,
Und lerne lieber sylben flicken;
20[regelnummer]
Man hinkt mit grosserer gefahr,
Auf stelzen, als auf krucken.
22Uit deze gezegden over de voordeelen en nadeelen van het rijm, trek ik 23derhalven dit besluit: dat het rijm nooit in 't algemeen als eene schoon-24heid, veel min als eene noodzakelijke eigenschap der poëzij kan worden 25aangemerkt, al is het, dat hetzelve, in sommige gevallen, wezenlijke voor-26deelen aanbrengt; maar dat men zig ook somtijds met vrugt van het rij-27melooze bedienen kan. 28Om derhalven alle de tegenwerpingen tegen het rijmelooze, die ik te 29voren heb aangevoerd, te wederleggen, heb ik alleen nog maar aantetoo-30nen, dat, noch onze prosodie, noch de aart onzer tale, ons belet het rijme-31looze intevoeren. 32Met opzigt tot de prosodie beroepe ik mij alleen op het geen ik tot de 33bevordering der bestemdheid van dezelve heb bijgebragt; en vertrouwe, 34dat men op zulk een voet voordgaande, dezelve ras tot die volkomenheid 35zoude brengen, tot welke zij behoort gebragt te worden, om onze taal, 36met opzigt tot de quantiteit, geschikt te doen zijn tot alle soorten van 37voetmaten; maar zelfs nu reeds, zoude men, den toon en de reeds aange-38nomen regels slegts nauwkeurig in agt nemende, in staat zijn, om het rij-39melooze te gebruiken, ofschoon niet zo algemeen, noch zo volkomen. 40Maar wat den aart onzer tale aangaat, hier omtrend moet ik nog, met | |
[pagina 136]
| |
[Toelichting] 1een woord, eene opgegevene zwarigheid wegnemen: die namelijk, welke 2ontleend is uit de gewoonte van Grieken en Latijnen, om hunne woor-3den bijkans willekeurig te plaatsen. 4Dat omgekeerde woordschikkingen van veel nut zijn voor den egten 5poëtischen stijl - dat zij den digter de verzificatie gemaklijk maken, - en 6dat dit voor hen, die de voetmaten der ouden willen navolgen, veel voor-7deel geeft, - dat onze, en in 't gemeen de nieuwere talen, die vrijheid niet 8dulden, welke de Grieken en Latijnen, in dit opzigt, namen - Dit alles 9sta ik gereedelijk toe: maar wat zal daaruit nu volgen? dat het rijm bij 10ons dit alles kan verhelpen, en dus noodzakelijk is? Dit komt mij onbe-11wijslijk voor. Alles wat 'er, mijns bedunkens, uit kan afgeleid worden, 12zou dit zijn; dat onze poëtische taal, in een zeker opzigt, altoos minder 13melodieus, en onderscheiden van het prosa zal blijven, dan die der Grie-14ken en Latijnen: maar geenszins dat daarom die geheele vers trant onmo-15gelijk is. Onze taal heeft vermogen genoeg, om een sprekende cadans 16voordtebrengen; vooral als men onze prosodie nauwkeuriger bestemd 17heeft; en zelfs zijn de omgekeerde woordschikkingen, gelijk uit de Schrif-18ten van hooft genoegsaam blijkt, zo geheel ongeoorloofd niet - Gezwe-19gen, dat de invoering van de voetmaten der ouden of van soortgelijken, 20waarschijnlijk voor den man van genie den weg zou banen, om aan onze 21taal in dat opzigt meer vrijheid te bezorgen, en daar door ook hare zinne-22lijke schoonheid te vermeerderen. Dan proeven doen hier meer dan rede-23neeringen; en daarom voor het tegenwoordige over deze tegenbedenking 24niets meer.Ga naar voetnoot149 Dit derhalven naar mijne wijze van denken afgedaan zijn-25de, dat er namelijk geen wettige beletselen zijn, tegen het invoeren van 26het rijmelooze, blijft de vrage alleen, welke regels men zoude kunnen op-27geven aangaande het rijm, en het rijmelooze? 28Dat het onmooglijk is, dit in bijzonderheden te bepalen, zal elk besef-29fen, die weet, hoe veel er aan het oordeel, den smaak, en de genie van el-30ken digter, moet worden overgelaten, maar met opzigt tot het algemeene 31dunkt mij, dat men veilig deze regels zoude kunnen opgeven.Ga naar voetnoot150 | |
[pagina 137]
| |
1i.) Het rijm moet worden verworpen, in alle zulke digtstukken, waar in 2de digter zig geheel verbergt, en een ander geheel en al sprekende wordt 3ingevoerd, b.v. in tooneelstukken; daar in is het zeker onnatuurlijk - 4Dit meen ik, in voorbeelden zo wel als met redenen, te hebben aange-5toond, en derhalven zulks hier bij te kunnen laten. - 6ii.) Ditzelfde heeft plaats in zulke voorstellingen, waar in de samenvoe-7ging der denkbeelden, en het spreukagtige, natuurlijk door het rijm ver-8oorzaakt, onnatuurlijk is; gelijk als in de hooge ode, - Dit denke ik, ins-9gelijks te mogen vooronderstellen, uit hoofde van mijne vorige gezegden. 10iii.) Het rijm kan in het algemeen gemist worden; in alle digtstukken, 11waarin de hoogste digterlijke stijl plaats heeft; vooral, wanneer de nume-12rus poëticus daarin sterk genoeg gehoord wordt, om zulk een digtstuk, 13met opzigt tot den numerus, van het proze te onderscheiden. 14Zo dra men tog, en aan de beeldvolle taal, en aan de bevallige melodie 15genoeg heeft, om de schoonheid der voorstelling te kunnen gevoelen, 16zal het rijm, op zijn best, overtollig zijn; - maar nu, omne superfluum nocet! 17Ik heb geene andere bewijzen noodig. 18iv.) Het rijm kan behouden worden in alle digtstukken; in welke de 19laagste digterlijke stijl gebruikt wordt; en het wordt er volstrekt in ver-20eischt, wanneer zulk een digtstuk zig door den rhythmus niet genoeg-21saam van het proze onderscheidt. Ook deze regel is, uit het geen ik over 22de voordeelen van het rijm gezegd heb, blijkbaar genoeg - 23v.) Het rijm verdraagt zig wel met het koddige, schertsende, en ook 24met het lugtige en vrolijke; ja zet zomtijds aan stukken van dien aart we-25zenlijke schoonheid bij. 26vi.) In zoodanige digtstukken, die zig door den stijl genoegsaam on-27derscheiden van het proze, is het rijm dan noodzakelijk, wanneer de voet-28maat zo ééntoonig is, dat er de numerus poëticus weinig of niet in ge-29hoord wordt; en het digtstuk egter van dien aart is, dat het rijm daarin, 30noch onnatuurlijk, noch onvoeglijk is; gelijk in het treurspel, in het som-31bere, het pathetieke, het verhevene; enz. 32Onze Alexandrijnsche verzen hebben derhalven, wegens hunne mono-33tonie, altoos het rijm noodig; en men kan, mijns bedunkens, geen onge-34lukkiger poogingen in het werk stellen, om het rijmelooze smakelijk te 35maken, dan wanneer men zulks met onze Alexandrijnsche voetmaat be- | |
[pagina 138]
| |
[Toelichting]1proeven wil, gelijk g. brandt gedaan heeft. Er moet bestemdheid der 2voeten, eene bevallige melodie, eene sprekende cadans plaats hebben in 3zulke voetmaten, waarin men het juk van het rijm afschudt - Zoodanig 4is b.v. het Sapphicum, het alcäicum, het hexameter; zulken zijn er ook 5in onze min gebruikelijke voetmaten; en een digter, met een fijn gehoor 6voorzien, zal zelf zulken uitvinden, als hij voor zijne stoffe noodig oor-7deelt. 8Gij derhalven, die met mij van gevoelen zijt, dat het rijm somtijds on-9noodig, somtijds onnatuurlijk en nadeelig is; en die derhalven u somtijds 10van dit juk wilt ontdoen, waagt u zelven nooit aan eentoonige voetma-11ten. Kunt gij de voetmaten der ouden niet navolgen, of verkiest gij zulks 12niet; baant u zelf dan een nieuwen weg; zonder egter deze uwe vrijheid 13tot buitenspoorigheid te doen overslaan. Elke voetmaat moet zijne regels 14hebben, en niet bestaan uit woorden, die zo wel naast elkander, als onder 15elkander geschreven kunnen worden. De numerus poëticus moet be-16stemd zijn; de rhythmus heilig in agt genomen worden; en als ge daar 17in met oordeel zijt te werk gegaan; als gij in zulke voetmaten uw genie 18hebt aan den dag gelegd, en de natie u dankbaarheid voor uwe welgeluk-19te poogingen betuigt, zingt dan horatius na: 20[regelnummer]
- Carmina non prius
Audita Musarum sacerdos
Virginibus puerisque canto.
|
|