| |
| |
| |
Rijmloze poëzie
In het intermezzo over rijmloze poëzie laat Van Alphen de theorie aansluiten bij de actuele praktijk. Het was in het buitenland, vooral in Engeland en in Duitsland, gebruikelijk geworden rijmloze poëzie te schrijven. Niet zelden - zoals bij Klopstock en de dichters van de Göttinger Hainbund - gebeurde dit in navolging van de klassieke poëzie en zocht men in de oriëntatie op de klassieken nieuwe expressiemogelijkheden. Van Alphen stelt zich de vraag of het invoeren van rijmloze verzen kan bijdragen aan de verbetering van de Nederlandse poëzie. Daarbij gaat hij niet zo ver dat hij het rijm afkeurt, maar hij onderzoekt of het rijm ook werkelijk een noodzakelijk bestanddeel is van de Nederlandse poëzie, of er niet bepaalde soorten gedichten en metra zijn die beter tot hun recht komen in rijmloze verzen dan in rijmende, ondanks de onvolmaaktheid van onze prosodie. Van Alphen meent dat de dichter die in zijn verzen harmonie en melodie nastreeft op de manier zoals hij dit in de voorgaande stukken heeft omschreven, niet gehouden is aan het rijm.
Teneinde zijn opvatting te staven, laat hij voor- en tegenstanders van het rijm aan het woord, zowel Nederlandse als buitenlandse. Deze uitspraken laat hij voorafgaan door een opsomming van auteurs die eerder al rijmloze verzen hadden geschreven. Zo verwijst hij naar dichters als Milton, Young, Thomson, Klopstock en Uz. De Nederlandse dichters - de voorbeelden dateren meest uit de zeventiende eeuw - waren het minst succesvol met hun rijmloze verzen. De Engelsen staan in het algemeen heel positief tegenover rijmloze poëzie, de Fransen daarentegen menen dat hun taal zich daar niet voor leent, de Nederlanders zijn nogal verdeeld.
Van Alphen onderzoekt vervolgens wat de voor- en de nadelen zijn van het rijm en daarin brengt hij argumenten naar voren die we in de hiervóór genoemde bronnen terugvinden. Als eerste beschouwt hij de voordelen. Die bestaan hierin dat wij er plezier aan beleven dat de dichter de specifieke moeilijkheid van het rijm overwonnen heeft; dat het rijm een gebrekkige cadans of ‘prosaische uitdrukkingen’ kan compenseren; dat de herhaling van de klank een koppeling van denkbeelden tot stand brengt en zodoende een bestaande samenhang kan versterken; en als laatste dat de herhaling van klanken net als in de muziek een weldadig effect heeft.
De nadelen van het rijm krijgen hier de meeste aandacht. Volgens Van Alphen is het rijm niet natuurlijk, belemmert het een goede opbouw van de inhoud, voegt het soms niet-samenhangende denkbeelden bij elkaar en heeft het vaak een ongunstige invloed op ‘het treffende der gedachten’. De onnatuurlijkheid wreekt zich nog het meest bij monologen in toneelstukken. In monologen is het immers het personage dat spreekt en niet de dichter en hoe kan iemand die aangedaan is in rijmende verzen spreken? Het
| |
| |
laatste bezwaar tegen het rijm - dat de zeggingskracht en de emotionele geladenheid erdoor verzwakt wordt - speelt vooral een rol bij de Ode.
Hij komt tot de conclusie dat het rijm niet op zijn plaats is in verzen waarin de dichter niet zelf spreekt of waar de samenvoeging van denkbeelden (die door het rijm wordt veroorzaakt) onnatuurlijk is, en in die gedichten die in de verheven stijl gesteld zijn, vooral daar waar de ‘numerus poeticus’ sterk genoeg is. En hij vindt dat het rijm juist aangewend moet worden in gedichten die in de laagste stijl zijn getoonzet, in lichtvoetige en ‘schertsende’ verzen en in gedichten waarin het metrum te eentonig is (vooropgesteld dat het rijm hierin niet onnatuurlijk of ongepast zou zijn). Vgl. ook Kossmann, Nederlandsch versrythme, blz. 75-80.
| |
blz. 115
r. 28-29 n. 108
Van Engelen, Antwoord (Werken van de Maetschappy, dl. 4, blz. 105-117). Ter verdediging van het rijm schrijft Van Engelen: ‘wel verre dat zy eenen waaren Digter nadeel zou doen, schijnt dezelve in tegendeel zyne drift te vermeerderen, zijn geest door 't overwinnen der moeijelijkheden te verwarmen, zijn Enthusiasmus te verhoogen en hem voor één denkbeeld, dat hy moet laaten slippen, veel andere schoonere gedagten, en sterkere uitdrukkingen, te verschaffen’ (dl. 4, blz. 116). Zie ook de toelichting hierna.
r. 29 n. 109
Huisinga Bakker, Beschouwing (Werken van de Maetschappy, dl. 5, blz. 118-121). Volgens deze schrijver behoort het rijm tot onze nationale smaak en hij keert zich dan ook tegen Goddaeus die de rijmloze Griekse en Latijnse poëzie aanbeveelt als navolgenswaardig. Hij beschouwt de rijmloze gedichten die Goddaeus hier in stelling brengt, als incidenten. Zie voor Goddaeus de toelichting bij n. 132. Zie ook de toelichting hierna.
| |
blz. 116
r. 4-12
De nationale smaak [...] ouden: ontleend aan Huisinga Bakker, Beschouwing (Werken van de Maetschappy, dl. 5, blz. 120-121). Huisinga Bakker: ‘het algemeen gebruik beslist den smaek. By ons is het een Nationaele smaek geworden, en ook gebleeven; wat zeg ik? by ons: by de Franschen en Engelschen, waer men zulke Hoofdmannen in de Dichtkunst gevonden heeft, vindt het rijmelooze geene of weinige begunstigers: hebben corneille, rasine, boileau en anderen ooit getoond dat ze 'er trek toe hadden! heeft pope, die groote meester in de bevallige verskunde, sommigen zijner Landsluiden smaek in hunne zo genoemde Blanck verses willen navolgen? Heeft onze vondel zig niet bestendig aen het rijm gehouden? De Duitschers, tegenwoordig, willen, schijnt het, dat pad op; maer welke volken hen natreeden zullen, moet de tijd leeren. Ik ben met dit alles geen vij- | |
| |
and van onderneemingen, die onze tael en versbouwkunde konnen uitbreiden; doch ik denk dat de Prosodie van ons Nederduitsch nog tot zekerer en vaster regels gebragt moet worden, eer men gelukkig genoeg in den trant der Grieken en Latijnen Hollandsche versen zal konnen schrijven; en als wy tot die volmaektere prosodiekennis zullen gekomen zijn, dan zal 'er nog een gewigtiger hindernis, zo 't my toeschijnt, uit den weg moeten geruimd worden, de transpositie of willekeurige plaetzing der woorden; want zonder die vryheid, meen ik, dat de Romeinsche dichters zelve hunne maet en tranten bezwaerlijk zouden hebben konnen vinden.’
r. 13-19
Het rijm [...] hebben: ontleend aan Van Engelen, Antwoord (Werken van de Maetschappy, dl. 4, blz. 114-116). Van Alphen citeert vrijwel letterlijk uit deze passage. De volgorde van de zinnen heeft hij veranderd. Van Engelen: ‘[...] Maat en Rijm onder de algemeene, bedoelingen van onze, van alle moderne, digtkonst behooren; Gelijk daarom ook alle Volkeren in Europa, Asia, en Afrika, sints veele eeuwen, dit vereischte, als met eenpaarige stemmen, vastgesteld, en dit vermaak, hen door de natuur zelve aangebooden, geenzins van de hand geweezen hebben, gelijk eene gebrekkige Philosofie ons in deze Eeuw onvoorzig raadt te doen’ (dl. 4, blz. 115-116; curs. JdM). Op de daaraan voorafgaande bladzijde schrijft Van Engelen dat de alexandrijn zich moeilijk laat inpassen in rijmloze verzen, omdat deze niet op een onbeklemtoonde, maar op een beklemtoonde lettergreep moet eindigen. Van Engelen: ‘“Men kieze dan rymelooze, of blanke, verzen!” Deze hebben, behalven ons onvolkomener Metrum, nog een ander nadeel in onze hedendaagsche taalen; Zy breeken, voornaameljk in de Alexandrijnsche verzen, de rolling geduurig af; zonder dat die schok ergens door verholpen wordt; Het zouden alle staande regels moeten zijn, zo zy ooit met goeden uitslag gebezigd konden worden, maar dan zouden zy den Digter onder meer dwang leggen dan het tegenwoordige Rijm [...]’ (dl. 4, blz. 114-115; curs. JdM). Enkele regels verder schrijft hij: ‘De Grieken en Romeinen derhalven konden en moesten, het Rijm, maar zy konden het Metrum niet ontbeeren, en wy hebben het een en ander noodig om onze Poësie te behouden: Andere volkeren, by voorbeeld de Franschen en Engelschen, hebben het rijm nog meer nodig’ (dl. 4, blz. 115; curs. JdM).
r. 14
gebrekkige philosofie: verkeerde redenering.
r. 20-24
den oorsprong van het rijm [...] verder: vgl. Hurd, Q. Horatii Flacci Epistolae, dl. 2, blz. 155 (On the Idea of Universal Poetry): ‘Critics and antiquaries have been sollicitous to find out who were the inventors of rhyme, which some fetch from the Monks, some from the Goths, and others from the Arabians: whereas, the truth seems to be, that rhyme [...] is the dictate of nature.’
| |
| |
r. 23
Scalden: IJslandse barden.
r. 24-25 n. 110
Velazquez, Geschichte, blz. 273: ‘Der Ursprung unsers Reims ist eben so zweifelhaft, wie in der Poesie der übrigen neuern Sprachen.’ In het vervolg presenteert Velazquez de verklaringen die daar in de verschillende landen voor worden gegeven. In Italië zocht men de oorsprong van het rijm bij de Provençaalse troubadours, anderen dachten aan de Skalden, de Gothen, de Arabieren, de Hebreeën of de Galliërs.
r. 25 n. 111
Niet gevonden.
r. 25-27 n. 112
Wagenaar, Leeven, blz. 120-121. Volgens Wagenaar gaat de Nederlandse poëzie terug op rijmvormen in het Frankisch, waarmee het Nederlands meer verwantschap heeft dan het Frans: ‘[...] wy het Rym niet verschuldigd zyn aan de Franschen [...]. Doch het Frank-Duitsch Rym is zekerlyk ouder, dan my eenig Nederduitsch of Hollandsch Digter bekend is [...]’ (Leeven, blz. 121). Niettemin waren er al Franse dichters vóór Melis Stoke. Wagenaar suggereert dat het rijm in Frankrijk eerder tot ontwikkeling kwam doordat de Fransen gewoon waren hun verzen te zingen. Zie ook de toelichting bij blz. 8 n. 8.
| |
blz. 117
r. 5
Anacreontische voetmaat: in de Anacreontische poëzie bestaat het metrum meestal uit drie of vier versvoeten, in de regel trocheeën of jamben. Typerend ook is de afwisseling van twee- en drie-lettergrepige versvoeten als de spondee en de dactylus.
r. 16-19
dat bij de Franschen [...] vindt: Huisinga Bakker, Beschouwing (Werken van de Maetschappy, dl. 5, blz. 120). Zie ook de toelichting bij blz. 116.
r. 25-28
milton [...] Paradijs verloren: de twee complementerende (rijmende) gedichten L'Allegro en Il Penseroso dateren van 1631, Paradise Lost van 1667.
r. 30-31
glover in zijn Leonidas: van diens epos Leonidas werd de eerste editie (in negen boeken) uitgebracht in 1737, gevolgd door een editie in twaalf boeken in 1770.
| |
| |
r. 31
wilkie in zijn Epigoniad: van het epische gedicht The Epigoniad werd een eerste editie uitgegeven in 1753 en een tweede herziene editie in 1759 (met bijgevoegd A Dream. In the manner of Spenser).
r. 31-34
Wat young betreft [...] blanke verzen: A Poem on the Last Day (1713), The Force of Religion, or Vanquish'd Love (1714) en Love of Fame, the Universal Passion, in seven characteristical Satires (1725-1728). Met de toneelstukken doelt Van Alphen op: Busirus, King of Egypt. A Tragedy (1719), The Revenge. A Tragedy (1721), The Brothers: a Tragedy (1753). De Night-thoughts werden uitgegeven onder de titel The Complaint: or Night-thoughts on Life, Death and Immortality (1742-1746).
r. 38-41
Men vindt [...] geweest: tot de rijmende gedichten van Thomson behoren onder meer Liberty (1735-1736) en The Castle of Indolence: an Allegorical Poem. Written in Imitation of Spenser (1748). Rijmloos zijn behalve The Seasons (1726-1730), A Poem sacred to the Memory of Sir Isaac Newton (1727) en de toneelstukken The Tragedy of Sophonisba (1730), Agamemnon (1738), Edward and Leonora (1739), Tancred and Sigismunde (1745) en Coriolanus (1749).
| |
blz. 118
r. 10-11
de beste digters [...] bediend: Van Alphen is hier niet helemaal exact. De hier genoemde dichters schreven niet alleen rijmende verzen. Zo bevat Tasso's pastorale Aminta (1573) voor het merendeel blank verse.
r. 12-14
trissino [...] nagevolgd: Trissino schreef in aansluiting bij de poetica van Aristoteles de eerste moderne tragedie, Sofonisba (1515). Zijn voornaamste werk is het epos L'Italia liberata dai Goti (1547), geschreven in navolging van Homerus. Beide werken zijn gesteld in rijmloze versregels en een op de klassieken geïnspireerde metriek. Met dit epos verwierf Trissino de meeste bekendheid.
r. 20-21 n. 113
Hooft, ‘Rymelooze veirzen uit den Latijne van Heer C. Huigens Huwelyxhaater’ (Mengelwerken, blz. 727-729; Lyrische poëzie, dl. 1, blz. 476-480).
r. 21-24 n. 114
Huygens, ‘Uyt den Trouwen Herder van Battista Guarini’ (Koren-bloemen, dl. 2, blz. 559-568; Gedichten, dl. 2, blz. 286-294). In de voorafgaande ‘Voormaninge’ introduceert Huygens zijn vertaling met enkele zinnen, waaronder de uitspraak die Van Alphen citeert (‘als eerste Hoofdketter [...] staen’).
| |
| |
Tot slot zegt hij: ‘zijn de vertalingen van fraeye Schriften veel meer als schaduwen van schoone lichamen? ende zijn die niet menighmael de ongelijckste, de slimste [slechtste], de mismaecktste’ (Koren-bloemen, dl. 2, blz. 558; Gedichten, dl. 2, blz. 285).
r. 24-25
g. brandt [...] godeüs: zie de toelichting bij n. 129, 131, 132.
r. 34-35 n. 115
Mogelijk: Milton/Newton, Paradise Lost, dl. 1 (voorwerk, ‘The verse’, [blz. k2 verso]). Op deze plaats prijst Newton dit werk omdat het rijmloos is: ‘rime being no necessary adjunct or true ornament of poem or good verse, in longer works especially, but the invention of a barbarous age, to set off wretched matter and lame meter [...]. This neglect then of rime so little is to be taken for a defect, though it may seem so perhaps to vulgar readers, that it rather is to be esteemed an example set, the first in English, of ancient liberty recovered to heroic poem, from the troublesome and modern bondage of riming.’
Mogelijk ook: Milton/Newton, Paradise Lost, dl. 1, blz. xii-xiii (‘The Life of Milton’). Newton geeft een overzicht van vertalingen van Paradise Lost. Daarop vervolgt hij: ‘So that by one means or other Milton is now considered as an English classic; and the Paradise Lost is generally esteemed the noblest and most sublime of modern poems, and equal at least to the best of the ancient; the honor of this country, and the envy and admiration of all others!’
r. 35 - blz. 119 r. 5 n. 116
Addison, Spectator, dl. 1, nr. 39, blz. 158. Addison spreekt op deze plaats over de tragedie, en in dit verband ook over het rijm. In aansluiting bij Aristoteles stelt hij: ‘we may observe that men in ordinary Discourse very often speak Iambicks, without taking notice of it. We may make the same Observation of our English blank Verse, which often enters into common Discourse, though we do not attend to it, and is such a due Medium between Rhyme and Prose, that it seems wonderfully adapted to Tragedy. I am therefore very much offended when I see a Play in Rhyme; which is as absurd in English, as a Tragedy of Hexameters would have been in Greek or Latin. [...] I would however not debar the Poet from concluding his Tragedy, or, if he pleases every Act of it, with two or three couplets, which may have the same Effect as an Air in the Italian Opera after a long Recitativo, and give the Actor a graceful Exit.’
| |
blz. 119
r. 5-11 n. 117
Addison, Spectator, dl. 4, nr. 285, blz. 141. Dit vertoog heeft als onderwerp
| |
| |
de taal in Miltons Paradise Lost. Addison maakt enkele algemene opmerkingen over het rijm en prijst in de eerste plaats de metrische variatie van Milton: ‘This Redundancy of those several Ways of Speech [...] was the more proper for his use, because his Poem is written in blank Verse. Rhyme, without any other Assistance, throws the Language off from Prose, and very often makes an indifferent Phrase pass unregarded; but where the Verse is not built upon Rhymes, there Pomp of Sound, and Energy of Expression, are indispensably necessary to support the Stile, and keep it from falling into the flatness of Prose.’
Aansluitend daarop behandelt Addison de metrische vernieuwing van Milton en zijn veelvuldige gebruik van elisie: ‘This, and some other innovations in the Measure of his Verse, has varied his Numbers in such a manner, as makes them incapable of fatiating the Ear, and cloying the Reader, which the same uniform Measure would certainly have done, and which the perpetual Returns of Rhyme never fail to do in long narrative Poems.’
r. 12-22
J. Warton, Essay, hfdst. 5, blz. 278-281. Het epos van Pope zou als onderwerp hebben de aankomst van Brutus in Engeland en de eerste grondvesten van de Britse monarchie. Warton meent dat Pope niet de geschikte persoon was voor het schrijven van een heldendicht: ‘But shall I be pardoned for suspecting that Pope would not have succeeded in this design; that so didactic a genius would have been deficient in that sublime and pathetic, which are the main nerves of the epopea [...]’ (blz. 280). Het rijm zou dit nog verergerd hebben: ‘Add to all this, that it was to have been written in rhyme; a circumstance, sufficient of itself alone to overwhelm and extinguish all enthusiasm, and produce endless tautologies and circumlocutions’ (blz. 281).
r. 22 n. 118
Niet gevonden (de verwijzing is niet correct).
r. 25-27 n. 119
Webb, Remarks, blz. 27-28. De auteur stelt op deze plaats ‘that blank verse has many advantages over rhyme; and that it leaves the poet infinitely more at large with respect to the sense, the sound and the expression’. Webb bespreekt in dit stuk de harmonie in de versificatie (wat door Van Alphen melodie wordt genoemd). Omwille van de variatie prefereert hij blank verse boven het rijm, omdat rijmende versregels immers een monotoon effect hebben. Vanuit het oogpunt van de expressie verwerpt hij het rijm, omdat dit de expressie overheerst: het suggereert gelijkheid terwijl de inhoud van het gezegde op die plaats juist verschil in klank zou rechtvaardigen.
| |
| |
r. 27 n. 120
Kames Elements, dl. 2, hfdst. 18 - 4, blz. 451-474. Kames ziet als het grote voordeel van blank verse dat hier geen noodzaak is om de uiteenzetting van de gedachte samen te laten vallen met de pauze die door het rijm wordt afgedwongen. Het leent zich bovendien meer voor inversie en het is muzikaler - de melodie strekt zich immers uit over een groter bereik en houdt niet op bij het rijmwoord. Kames vindt het rijm vooral ongeschikt in ‘great and elevated objects, which have a powerful influence’ en in stukken waarin het gevoel overheerst (blz. 468).
r. 28 n. 121
Priestley, Lectures, nr. 30, blz. 267-269. Priestley meent dat het rijm een extra charme verleent aan de poëzie, doordat het grotere eisen stelt aan de dichter. Voor zware emotionele onderwerpen is slechts het proza geschikt. Wanneer het gaat om emoties die minder aangrijpend zijn, ligt blank verse het meest voor de hand (‘In works of an intermediate nature, namely, such as moderately elevate and affect the mind, without wholly engrossing it, blank verse may be most suitable’, blz. 268). In stukken van een lichter karakter (‘those which are of a light and moderate nature’, blz. 269) geeft het rijm het plezier van het artificiële.
Priestley, Lectures, nr. 34, blz. 308. Hier brengt Priestley de rijmloze poëzie even ter sprake in verband met de harmonie van het metrum (‘harmony in verse’ - wat Van Alphen melodie noemt). Hij sluit dit stuk af met de constatering dat rijmloze poëzie dit voordeel heeft dat de gedachte niet wordt opgehouden door een pauze aan het einde van het couplet: ‘The chief advantage of blank verse, in point of harmony, is, that, not being divided into couplets, there is no necessity for, or expectation of a pause in the sense at the end of any particular verse; but the sense may be continued, without any interruption, to almost any length that is thought proper.’
r. 28
meer opzettelijk: uitgebreider, systematischer.
r. 34 n. 122 - blz. 120 r. 1
Hurd, Q. Horatii Flacci Epistolae, dl. 2, blz. 155-160 (On the Idea of Universal Poetry). Hurd is van mening dat het rijm in de Franse poëzie onmisbaar is, terwijl het in sommige andere talen, zoals het Engels en het Italiaans, de poëzie slechts verfraait. Over de Engelse poëzie oordeelt hij dat sommige soorten het rijm beter kunnen missen dan andere. Naar zijn mening zijn het epos en de lyrische poëzie niet volwaardig zonder het rijm. In dit verband merkt Hurd op dat ook Milton mooiere verzen geschreven zou hebben, wanneer deze zouden rijmen: ‘Milton, I know, it will be said, is an exception: But if we set aside some learned persons, who have suffered
| |
| |
themselves to be too easily prejudiced by their admiration of the Greek and Latin languages, and still more, perhaps, by the prevailing notion of the monkish or gothic original of rhymed verse, all other readers, if left to themselves, would, I dare say, be more delighted with this poet, if, besides his various pause, and measured quantity, he had enriched his numbers with rhyme’ (blz. 158).
| |
blz. 120
r. 1-4 n. 123
Young, Conjectures, blz. 60. De opmerkingen over blank verse maakt Young in een beschouwing over Popes Ilias-vertaling. Young vindt dat de vorm bij Pope zo weinig overeenstemt met het karakter van een heroïsch gedicht dat het een ‘Achilles in petticoats’ is, die hier tevoorschijn komt (blz. 59). Net als (de hiel van) Achilles, is de klassieke versbouw niet onsterfelijk gebleken. De term blank verse vindt hij ongelukkig: het suggereert ten onrechte een vermindering. Hij beschrijft het vervolgens als: ‘verse unfallen, uncurst; verse reclaim'd, reinthron'd in the true language of the Gods; who never thunder'd, nor suffer'd their Homer to thunder, in Rhime’ (blz. 60).
r. 8
wanneer [...] uitzondert: zie de toelichting bij n. 126.
r. 16-23 n. 124
Voltaire, Poëtique, dl. 1, blz. 1-2. Van Alphen heeft enkele zinnen weggelaten uit deze passage, waaruit blijkt dat Voltaire hier niet alleen over het rijm spreekt, maar meer in het algemeen over de grotere Engelse vrijheid op het punt van de versificatie. Voltaire: ‘cette heureuse liberté [...] en vers non rimés, d'allonger & sur-tout d'accourcir presque tous les mots, de faire enjamber les vers les uns sur les autres, & de créer, dans le besoin, des termes nouveaux qui sont toujours adoptés à Londres, lorsqu'ils sont sonores, intelligibles & nécessaires. [...], qu'un Anglais peut rendre en une seule ligne. L'Anglais dit tout ce qu'il veut, le Français ne dit que ce qu'il peut. L'un court dans une carriere vaste, & l'autre marche avec des entraves dans un chemin glissant & étroit’ [curs. JdM].
r. 24-36 n. 125
du bos [...] amenent: Dubos, Réflexions, dl. 1, blz. 333-338. Van Alphen haalt de opvattingen van Dubos in omgekeerde volgorde aan.
Over de barbaarse oorsprong van het rijm spreekt Dubos op blz. 336-338. De regels 24-30 (dat het rijm [...] geweest zijn) zijn hieraan ontleend. Vgl. Dubos, blz. 338: ‘La rime [...] doit donc son origine à la barbarie de nos Ancêtres’ en blz. 337-338: ‘[...] quand ces Nations ce sont cultivées par une étude judicieuse de la langue Grecque & de la langue Latine, on a bien poli & rectifié ces usages, mais il n'a pas été possible de les changer entièrement [...]. Les tentatives que des Poètes sçavans ont faites en France de
| |
| |
tems en tems pour changer les regies de notre Poësie, & pour introduire l'usage des vers mesurez à la maniere de ceux des Grecs des Romains, n'ont pas eu de succès.’
De Franse auteur begint zijn betoog over het rijm met te stellen dat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen: ‘La nécessité de rimer est la règle de la Poésie, dont l'observation coûte le plus, & jette le moins de beautez dans les vers’ en vervolgt met de passage die door Van Alphen wordt geciteerd in r. 31-36 (Réflexions, dl. 1, blz. 333-334).
Dat het plezier dat het rijm verschaft van een lagere rangorde is dan het plezier dat wordt veroorzaakt door metrum en harmonie, beschrijft hij verderop uitvoeriger: ‘je ne disconviens pas de l'agrément de la rime; mais je tiens cet agrément fort au-dessous de celui qui naît du rithme & de l'harmonie du vers, & qui se fait sentir continuellement durant la prononciation du vers métrique. Le rithme & l'harmonie sont une lumiere qui luit toujours, & la rime n'est qu'un éclair qui disparoît après avoir jetté quelque lueur. En effet la rime la plus riche ne fait qu'un effet bien passager’ (Réflexions, dl. 1, blz. 335).
r. 36 n. 126 - blz. 121 r. 3
Mr. le duc [...] impossible: Houdart de La Motte, Oeuvres, dl. 3, blz. 51-52. Het citaat is genomen uit een brief, geschreven door Fénélon (de Franse dichter had de titel Archevêque Duc de Cambrai). De schrijver betoogt dat er in de lyriek, en vooral in de Latijnse lyriek, veel meer variatie bestaat in klank en metrum. De heldendichten daarentegen ‘fatiguent l'oreille avec leur uniformité’, een uniformiteit die onder meer wordt veroorzaakt door het rijm (blz. 51). La Motte stemde hier mee in.
| |
blz. 121
r. 3
geestige: vernuftrijke.
r. 5-15
Après avoir [...] donner: Rémond de St. Mard, Poétique, dl. 1 (Oeuvres, dl. 4, blz. 44). Deze passage is genomen uit een noot van de auteur waarin deze zijn eigen tekst van commentaar voorziet. In de lopende tekst had hij het rijm geprezen omdat het plezier aan het gehoor verschaft en de symmetrie in het vers versterkt. Hij brengt het rijm ter sprake in zijn inleidende hoofdstuk ‘Sur la Poësie en général’ als een van de punten waarin de poëzie van het proza verschilt.
Clarté [...] oreille: Idem (Oeuvres, dl. 4, blz. 45).
r. 16 n. 127
Brandt, Poëzy, dl. 3, blz. 214-216. Zie ook de toelichting bij n. 128.
| |
| |
r. 28
de groote j. vossius [...] verklaard: waarschijnlijk G.J. Vossius; plaats niet gevonden.
r. 29-32 n. 128
Brandt, Poëzy, dl. 3, blz. 211-218 (voorrede bij ‘De Eeuwige Vrede [...]. In rymeloze vaarzen uitgebreidt’, 1648). Op deze plaats verantwoordt Brandt het gebruik van rijmloze versregels. Hij verklaart het ontstaan van het rijm uit de onbekendheid met het metrum. Nu de Nederlandse poëzie zich zodanig heeft ontwikkeld dat metriek en prosodie volwaardig zijn, kan zij het rijm goed missen. Zoals de meeste hier genoemde voorstanders van rijmloze verzen, benadrukt Brandt de rijmloosheid van de gecanoniseerde klassieke literatuur. Zie voor de hierna genoemde Nederlandse bronnen ook Kossmann, Nederlandsch versrythme, blz. 51-56 en 75-80.
r. 32 n. 129
Brandt, Poëzy, dl. 3, blz. 269-271 (Martinius, ‘Oordeel over de rymelooze vaarzen’). In deze brief aan Brandt schrijft Martinius dat het achterwege laten van het rijm de dichter veel moeite bespaart en dat het bovendien de ‘rijmers’ zal ontmoedigen.
r. 32-33 n. 130
Van der Mijl, Lingua belgica, blz. 169-185. Van der Mijl bestrijdt dat de Griekse taal op het punt van de poëzie superieur is aan de Nederlandse. Hij probeert dit te bewijzen aan de hand van een rijmloos Nederlands gedicht. Zijn conclusie is, dat ook in de Nederlandse poëzie de kracht van de woorden en de vloeiende versmelodie van meer gewicht zijn dan het rijm. Zie ook de toelichting bij n. 133.
r. 33 n. 131
Milton/Van Zanten, 't Paradys verlooren, ‘Voorreeden’. De vertaler houdt hier een pleidooi voor rijmloze poëzie dat feitelijk bestaat uit een weergave van de voorrede bij de Engelse editie van Paradise Lost. Bij monde van zijn Engelse bron wijst hij erop dat het rijm zijn oorsprong heeft in primitieve tijden en dat het geen noodzakelijk deel uitmaakt van de poëzie. Van Zanten: ‘De Maat is Engels Heldendicht, gelyk die van Homerus in 't Grieks, en van Virgilius in 't Latyn: Gemerkt het Rym geen noodzaakelyk byvoegsel of rechtschaapen Sieraad van een Gedicht of goed vaers is, voor al in Werken van eenen langen aadem, maar de Uytvinding eener woeste Eeuwe, om eene armhartige stoffe met lam rym af te zetten. [...]. 't Is dienthalven niet zonder reeden, dat beyde Spaanse en Italiaansche dichters van den eersten rang, het rym zoo wel in langer, als in korter werken, verworpen hebben, gelyk ook al voor eenigen langen tyd onze beste Engelse treurspelschryvers gedaan hebben, houdende het voor iets, dat, naar het
| |
| |
oordeel van schrandere hoorders, beuzelachtig is, en strydig met het rechtschaapen Zangkonstig vermaak, dat eeniglyk bestaat in bekwaame getallen, juyste hoeveelheyd van Lettergreepen, en den Volzin verscheydentlyk loopende van het een vaers tot het ander, en niet in het schaaterend geluyd van gelyke eyndingen, als een wantaal, van de geleerde Oudheyd, beyde in Dicht, en alle nette Wespreekendheyd afgekeurd.’ De conclusie luidt dat het ontbreken van het rijm niet zozeer een gemis is, als wel een voordeel.
r. 33 n. 132
Goddaeus, Nieuwe gedichten, ‘Voorrede’. De zestiende-eeuwse dichter verdedigt hier zijn eigen rijmloze verzen, merendeels bewerkingen van klassieke auteurs. In de verhandeling die hij als voorrede presenteert, noemt hij vele voorbeelden van rijmloze gedichten en hij verdedigt de rijmloze poëzie aan de hand van deze bloemlezing.
r. 33 - blz. 122 r. 1 n. 133
een ongenoemd [...] missen: Tael- en dichtkundige by-dragen, dl. 2, blz. 374-380. De auteur bespreekt hier de kwestie van de rijmloze poëzie door een groot aantal voorbeelden en uitspraken van anderen te citeren. In de By-dragen worden alle Nederlandse auteurs genoemd die Van Alphen hier citeert. Van de passage uit Van der Mijl (zie de toelichting bij n. 130) is hier een excerpt in het Nederlands afgedrukt.
| |
blz. 122
r. 1-2 n. 134
de schrijver [...] Nederduitsche Dichtkunde: A. Schrage (zie de toelichting bij n. 71). Nederduitsche dichtkunde, blz. 111-119. De auteur zet uiteen welke soorten rijm er zijn en leidt dit in met een algemene observatie. Hij vergelijkt het rijm met de (muzikale) harmonie en schrijft: ‘ons gehoor is tans zo sterk aan deeze zamenstemming verslingerd, dat wij naauwlijks een Solo zonder Bas, en noch minder een gedicht zonder rijmklanken willen dulden’ (blz. 111). Hij concludeert: ‘Anderen daarentegen hebben getracht met de Italiaanen en Hoogduitschen, in navolging der Grieken en Latijnen, vaerzen zonder rijmklanken te maaken; doch hebben te minder geslaagd, naar maate ons gehoor aan 't rijm door de gewoonte verbonden schijnt’ (blz. 119).
r. 21
La rime [...] qu'obeir: Boileau, L'Art poétique, Chant i, vs. 30 (Oeuvres, dl. 2).
| |
blz. 123
r. 4-15 n. 135
Wanneer [...] railleries: Fontenelle, Réflexions sur la poëtique (Oeuvres, dl. 3, blz. 119-120).
r. 16-31 n. 136
cette rime [...] manque (r. 16-26): Rémond de St. Mard, Poétique, dl. 1 (Oeuvres, dl. 4, blz. 42-45). Zie ook de toelichting bij blz. 121.
| |
| |
le mérite [...] vancue (r. 27-28): idem, blz. 44 (noot).
qu'une idée [...] graces (r. 28-31): idem, blz. 46 (tekst). De zin luidt: ‘si la Rime & la Versification nous font perdre du plaisir d'un côté, par une espece de compensation, elles nous rendent de l'autre: une idée [...] graces’.
| |
blz. 124
r. 1 n. 137
Gravina, Della Ragion, dl. 2, blz. 144. Volgens de Franse editie: ‘L'on vit se perdre tout à fait, dans l'usage ordinaire, cette distinction fine & délicate que les piés [sic] mettent entre la Prose & les Vers. Enfin la Mesure céda à ce retour grossier, ennuyeux & forcé de finales semblables’, que nous appellons Rime. La corruption du goût y contribua' (Raison ou idée de la poësie, dl. 2, blz. 20). Gravina is een verklaard tegenstander van het rijm. Hij noemt het een ‘barbarie’ die niet voortkomt uit de primitieve natuur, maar uit de gekunsteldheid (‘art’), een geperverteerde smaak die in strijd is met de Rede.
r. 4
addison [...] heeft: zie de toelichting bij n. 116.
r. 5-8 n. 138
Klotz, Deutsche Bibliothek, dl. 6 (1771), blz. 475-476. De bedoelde constatering is opgenomen in een bespreking van de Duitse bewerking van Webb door J.J. Eschenburg (Daniel Webb's Betrachtungen über die Verwandtschaft der Poesie und Musik [...]). De aangehaalde passage behelst een citaat of parafrase van Webb/Eschenburg uit het eerste hoofdstuk van zijn Remarks on the Beauties of Poetry. De gehele passage luidt: ‘Freylich hat der Reim allemal viel Annehmlichkeiten; vielleicht hat er aber dieselbe blosz der Gewalt der Gewohnheit zu danken. Wäre in der natur des Reims selbst eine wahre Anmuth; so wäre es nicht wahrscheinlich, dasz die Alten diesen Vortheil übersehen haben sollten, und es würde nicht unwissenden Mönchen aufbehalten worden seyn, den Reim einzuführen. In verliebten Gedichten kann man indessen dem Reime keine Stelle gönnen. Ein Getändel vertritt da oft die Stelle der Empfindung, auch sind die Reime bey den Unterhandlungen der Liebe schon einmal so natürlich worden, dasz Shakespear sie mit Armbändern, Ringen und Zuckerwerk in Eine Classe setzt. Eben so kann man ihn der komischen Epopee lassen, denn hier scheint er die Lustigkeit der Ideen zu heben’ [curs. JdM]. Zie voor Webb ook de toelichting bij n. 119.
r. 11-22 n. 139
Hooft, Zangen (Mengelwerken, blz. 635; Lyrische poëzie, blz. 241-242).
| |
blz. 125
r. 6-8 n. 140
Vondel, Gysbrecht, v (Treurspelen, dl. 2, blz. 47; Werken wb-ed., dl. 3, vs. 1291-1292).
| |
| |
r. 16-22
Vondel, Palamedes, i (Treurspelen, dl. 2, blz. 13; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 1-6).
r. 26-36 n. 141
Van Merken, Het nut, blz. 9, 10, 15, 17, 17.
| |
blz. 126
r. 17-23 n. 142
Voet, Stichtelyke gedichten, blz. 1 (‘De nodigende Heiland’).
r. 30 n. 143 - blz. 127 r. 3
Niet gevonden (de verwijzing is niet correct).
| |
blz. 127
r. 9-20 n. 144
Poot, Gedichten, dl. 1, blz. 145.
| |
blz. 128
r. 1-4
Huygens, Koren-bloemen, dl. 2, blz. 446 (Gedichten, dl. 8, blz. 55).
r. 8-29 n. 145
Kames, Elements, dl. 2, hfdst. 18 - 4, blz. 465-466.
| |
blz. 129
r. 35-38
de klagt [...] vertaald is: Paludanus (L. van den Broeke) maakte een berijmde bewerking van de Milton-vertaling van Van Zanten (1730).
| |
blz. 130
r. 14-35
Feitama, Alzire, iii (Nagelaten dichtwerken, blz. 189).
| |
blz. 133
r. 14-31 n. 146
Horatius, Oden, i, 14. Vertaling Schrijvers:
Schip, pas op, nieuwe golven zullen je terug naar zee
voeren! Waar wil je heen? Blijf liever vast in de
haven. Kijk toch de riemen
zijn van je flanken weggerukt.
De mast kraakt door de kracht van de Zuidwestenwind,
de scheepsra kreunt en je kiel is niet met kabeltouw
gesteund; zij kan het geweld van
de golven amper verduren.
Je zeil is aan flarden, het boegbeeld is niet meer
voor de zoveelste maal door jou te verbidden
Hoezeer jij, Pontische pijnboom,
dochter van een vermaarde werf,
| |
| |
pronkt met je afkomst, trots op een naam - vergeefs
een benauwde matroos heeft geen vertrouwen in
een laklaag. Voor je het weet, word jij
als windvang een willoze speelgenoot.
[Het vervolg luidt:]
Tot voor kort wekte jij mijn onrust en weerzin op,
nu het pijnlijk gemis van een niet gering zorgenkind:
mijd de zee die zich spreidt om
de Cycladische schittering.
r. 32 n. 147 - blz. 134 r. 12
Kleyn, Oden, blz. 80-81. Van Alphen citeert dit vers niet volledig.
| |
blz. 134
r. 29
Josua van Iperen vertaalde de eerste vier zangen van de Night-thoughts onder de titel Klaagzangen, of Nagtgedagten [...] (1767). Zie hiervoor Buijnsters, Tussen twee werelden, blz. 69-70.
| |
blz. 135
r. 15-21 n. 148
Schmid, Anthologie, blz. 372 (Lieberkühn, ‘Auf einen schlechten reimlosen Dichter’).
| |
blz. 136
r. 24 n. 149
Diderot, Lettre sur les sourds (Oeuvres philosophiques, dl. 2, blz. 2-45; Oeuvres complètes, dl. 2, blz. 521-548). De inversie is het hoofdthema van deze tekst. Diderot maakt een onderscheid tussen de logische en de conventionele volgorde van zinsdelen. Hij twijfelt aan de juistheid van de waarneming m.b.t. het taalgebruik van de klassieken. Hij spreekt in veel minder absolute zin over de inversie dan andere auteurs.
Herder, Fragmente, dl. 1, blz. 95-108. In de fragmenten 12 en 13 onderzoekt hij het verschijnsel van de inversie en de toepassing daarvan in de moderne talen. Hij vergelijkt het Duits en het Frans op dit punt met elkaar.
r. 31 n. 150 - blz. 137
De hier aangehaalde auteurs bespreken voornamelijk de hexameter. Zij stellen zich daarbij de vraag of deze zich laat inpassen in de Duitse taal (en prosodie).
Klopstock, Von der Nachahmung (Messias, dl. 2, voorwerk). Klopstock bespreekt in de eerste plaats de hexameter. Aan het einde bespreekt hij ook de Sapphische strofe en de Alcaïsche ode (zie ook de toelichting hierna). Briefe, dl. 18, blz. 119-144.
| |
| |
Ramler, Einleitung, dl. 1, 3, blz. 166-185. Ramler onderzoekt of er behalve in het epos, ook in toneelteksten en in de lyriek gebruik kan worden gemaakt van klassieke metra.
Herder, Fragmente, dl. 1, blz. 108-132. In fragment nr. 14 en 15 spreekt Herder over de hexameter en andere klassieke metra in relatie tot de Duitse taal en metriek. Hij verwijst op deze plaats naar Klopstocks Von der Nachahmung.
| |
blz. 137
r. 16
omne superfluum nocet: al het overtollige schaadt.
r. 22
blijkbaar: evident.
| |
blz. 138
r. 4
Sapphicum [...] hexameter: De Sapphische strofe werd toegepast in de Griekse lyriek en de Alcaïsche strofe in de Latijnse, vooral door Horatius. De hexameter voert terug naar het epos van Homerus en Vergilius. Zie ook de algemene toelichting bij het stuk over melodie.
r. 20-22
Horatius, Oden, 3, 1, vs. 2-4. Vertaling Schrijvers:
zing ik, een priester van de Muzen,
voor jeugdige meisjes en jonge knapen.
|
|