| |
| |
| |
| |
| |
grepen die niet zonder meer kort of lang genoemd kunnen worden en daarom naar willekeur kort of lang worden gescandeerd. Dit hangt samen met het feit dat de Nederlandse taal in vergelijking met andere talen veel éénlettergrepige woorden kent. De ‘onbestemdheid’ van de Nederlandse prosodie - zoals Van Alphen het noemt - laat zich in de ‘gewone voetmaten’, de jambe en de trochee, oplossen door ter afwisseling een spondee of een pyrrichius te gebruiken (al worden er daardoor nòg meer ancipites in het leven geroepen). In dichtregels met versvoeten die bestaan uit drie lettergrepen en vooral in de klassieke metra, is die vrijheid minder groot. Deze vragen een exactere fundering van de prosodie. Op grond van een vergelijking van de dichterlijke praktijk met de voorschriften uit de oudere Nederlandse grammatica's formuleert Van Alphen ten slotte nieuwe richtlijnen op het punt van de Nederlandse prosodie.
| |
blz. 97
r. 5 n. 65
Huisinga Bakker, Beschouwing (Werken van de Maetschappy, dl. 5, blz. 85-130). Als voorbeelden van dichters die melodische verzen vervaardigden noemt de auteur vooral Hooft, Vondel en Cats. Zie ook de toelichting bij n. 25.
r. 30 n. 66
Marmontel, Poëtique, dl. 1, blz. 237-242 (hfdst. 6, ‘De l'harmonie du style’; geheel blz. 202-261). Marmontel werpt de vraag op of er in de Franse taal wel sprake is van een duidelijke prosodie. Hij meent dat de moderne talen inderdaad een minder exacte prosodie hebben dan de klassieke, echter hij constateert tegelijkertijd dat de Franse taal zich kan aanpassen aan de eis van exactheid. Marmontel geeft geen strikte voorschriften op dit punt, maar hij verwijst de lezer vooral naar het gehoor. Marmontel benadrukt (net als Kames) dat de moderne talen veel lettergrepen kennen die zowel kort als lang kunnen worden gescandeerd. Hij ziet dit als kenmerkend voor het onderscheid tussen de exacte klassieke prosodie en de contemporaine. Zie ook de toelichting bij Kames hieronder en de toelichting bij n. 103.
Bibliotheq. Brittann.: Bibliothèque britanique, dl. x, 2 (1738), blz. 400-413. Van Alphen verwijst hier naar een besprekingsartikel van een Engelstalig werk, getiteld: An Introduction of the Ancient Grec and Latin Measures into British Poetry. In dit werk wordt betoogd dat de Engelse taal geschikt is voor de klassieke metra. De Engelse auteur heeft de klassieke regels voor de prosodie gevolgd. Als een van de velen benadrukt de recensent dat de modernen een accentvers kennen en dat zij dus niet van klemtoon kunnen veranderen, wanneer het metrum dit vraagt. Op blz. 407-408 parafraseert de recensent de richtlijnen voor de prosodie van de Engelse auteur.
Kames, Elements, dl. 2, hfdst. 18 - 4, blz. 368-481; vooral blz. 398-402. Kames behandelt de versificatie als een van de aspecten die bijdragen aan
| |
| |
de schoonheid en de expressie van de taal. Ook Kames constateert dat de kwantiteit van de lettergrepen in het Engels niet vastligt, in tegenstelling tot de klassieke talen. De Engelse taal kent relatief veel lettergrepen waarvan de kwantiteit niet duidelijk is en ze heeft bovendien veel woorden die uit meer dan drie lettergrepen bestaan; de laatste laten zich moeilijk inpassen in het metrum en verzwakken daardoor de melodie van het vers. Uit de vele literaire voorbeelden die hij citeert, leidt hij enkele algemene richtlijnen af. Zie ook de toelichting bij n. 103.
Sulzer, Allgemeine Theorie, dl. 2, blz. 928-929 (‘Prosodie’). Over de Duitse prosodie merkt Sulzer op: ‘So einfach scheint unsere Prosodie nicht zu seyn; denn sie scheinet ihre Elemente nicht blos von der Geltung, sondern auch von dem Accent oder dem Nachdruck herzunehmen’ (blz. 928). De auteur constateert dat de Duitse prosodie nog een theoretische fundering zou moeten krijgen.
| |
blz. 98
r. 3
ancipites: twijfelachtige (lettergrepen); zie ook de toelichting op blz. 134-135.
r. 9-13 n. 67
de Schrijvers [...] echter Twe-spraack, blz. 45-51, ‘Van de Maatklanck ende uytspraack’; het citaat staat op blz. 45. De woorden ‘namelijk de quantiteit’ zijn door Van Alphen toegevoegd.
r. 17-20
dat men [...] hebben: vgl. Twe-spraack, blz. 46: ‘doch dunckt my datmen meer na den aard van onze spraack als na den voet der Latynisten moet te werck ghaan: mits wy door de menichte der eensilbighe grondwoorden zeer veel langhe silben hebben’. De auteur onderscheidt lange lettergrepen, korte en ‘twyfelinghen’ (blz. 45).
r. 20-22
en dat [...] maken: vgl. Twe-spraack, blz. 49: ‘het ghebruyck zal metter tyd hier af reghels maken: dat dubbele klinckers twe-klancken ja veel me-klinkers langhe silben maken is ontwyfelyck’.
r. 25-26 n. 68
Moonen, Nederduitsche spraekkunst, blz. 24-30. Moonen geeft in zijn grammatica strikte regels voor de uitspraak. Van Alphen haalt enkele van deze voorschriften aan (zie hiervoor onder andere n. 106).
r. 27-28 n. 69
Séwel, Nederduytsche spraakkonst, blz. 395-428. Séwel is minder strikt in zijn voorschriften dan Moonen. De opmerking dat men zijn gehoor moet volgen, heeft betrekking op de uitspraak van woorden van drie of meer let- | |
| |
tergrepen: ‘men moet in 't maaken van Vaerzen naauwkeurig met het oor te raade gaan, en alle hardigheyd vermyden’ (blz. 396).
r. 26 n. 70
Verwer, Linguae belgicae idea, blz. 68-72. Verwer volgt de klassieke voorschriften, maar onderschrijft tevens dat Nederlandse woorden een vaste klemtoon hebben, en dat de Nederlandse taal in meerlettergrepige woorden een afwisseling kent van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen.
r. 31-32 n. 71
Nederduitsche dichtkunde, blz. 2-11, ‘Van de klankmaat’. Behalve over prosodie spreekt de schrijver uitvoerig over andere kwesties, waaronder de bruikbaarheid van de klassieke metra in de Nederlandse taal en de verbinding van het metrum met de inhoud van het gedicht. De auteur is waarschijnlijk A. Schrage (zie hiervoor Kossmann, Nederlandsch versrythme, blz. 77).
| |
blz. 99
r. 6
Vondel, Palamedes, iv (Treurspelen, dl. 2, blz. 61; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 1601 (volgens de wb-ed.: ‘En door des veldheers heup, kreegh steun van stegelreep’)).
r. 8
Vondel, Palamedes, iii (Treurspelen, dl. 2, blz. 55; Werken wb-ed., dl 2, vs. 1406).
r. 10
Hoogvliet, Abraham, blz. 36.
r. 18-32
Onze gewoone voetmaten [...] pijrrichius: zie voor een overzicht van de versvoeten de inleidende toelichting op blz. 134.
r. 36-37 n. 72
Vondel, Palamedes, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 26).
| |
blz. 100
r. 1-6 n. 73
Vondel, Palamedes, ii en iii (Treurspelen, dl. 2, blz. 27, 28, 29, 29, 38; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 473, 535, 552, 839).
r. 7-8 n. 74
Onjuiste verwijzing. Hoogvliet, Abraham, blz. 36: ‘Doch, opdat hy de hant niet sla aan Abrams leven.’
r. 10-11 n. 75
Vondel, Palamedes, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 27; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 484).
| |
| |
r. 12-15 n. 76
Vondel, Palamedes, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 29, 30, 31; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 540, 576, 587).
r. 16-17 n. 77
Hoogvliet, Abraham, blz. 36: ‘Met harde plagen, en hem stuiten in zyn' waan.’
r. 18-19 n. 78
Hoogvliet, Abraham, blz. 37.
r. 20-21 n. 79
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 189).
r. 23-24 n. 80
Poot, Gedichten, dl. 1, blz. 51.
r. 26-30 n. 81
Onjuiste verwijzing. Vondel, Palamedes, ii en iii (Treurspelen, dl. 2, blz. 27, 28, 28, 36; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 477, 488, 504, 753).
| |
blz. 101
r. 1-2 n. 82
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 166).
r. 3-4 n. 83
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 175).
r. 7-10 n. 84
Poot, Gedichten, dl. 1, blz. 138, 139, 141.
r. 11-14 n. 85
Poot, Gedichten, dl. 1, blz. 159, 159, 160.
r. 18-19 n. 86
Vondel, Palamedes, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 22; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 300).
r. 20-23 n. 87
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 159 (r. 1 en 2 van het citaat), 191).
r. 25-27 n. 88
Vondel, Palamedes, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 25, 26; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 399, 420).
r. 28-30 n. 89
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 161, 189).
| |
blz. 102
r. 1-2 n. 90
Vondel, Gysbrecht, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 27; Werken wb-ed., dl. 3, vs. 590).
| |
| |
r. 4-6 n. 91
Vondel, Palamedes, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 26, 24; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 420, 361).
r. 7-8 n. 92
Vondel, Gysbrecht, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 28; Werken wb-ed., dl. 3, vs. 606).
r. 9-10 n. 93
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 188).
r. 12-13 n. 94
Vondel, Gysbrecht, iii (Treurspelen, dl. 2, blz. 32, 33; Werken wb-ed., dl. 3, vs. 764, 769).
r. 14-16 n. 95
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 195; de tweede regel van het citaat luidt hier: ‘Alzire wenscht, met drift [...]’).
r. 18-19 n. 96
Vondel, Gysbrecht, iii (Treurspelen, dl. 2, blz. 34; Werken wb-ed., dl. 3, vs. 839).
r. 20-21 n. 97
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 202).
r. 23-26 n. 98
Vondel, Gysbrecht, ii (Treurspelen, dl. 2, blz. 31; Werken wb-ed., dl. 3, vs. 705, 728).
| |
blz. 103
r. 4-12 n. 99
r. 4-5: Higt/Huisinga Bakker, Lentezang, blz. 5.
r. 6-7: Idem, blz. 7. De regel luidt als geheel: ‘Rydt, langs 't vlakke zout, niet sneller, op zyn wufte waterraên.’
r. 8-9: Idem, blz. 9.
r. 10-12: Idem, blz. 11.
Vgl. ook de toelichting bij dl. 1, blz. 84, n. 47.
r. 13-16 n. 100
Poot, Gedichten, dl. 1, blz. 122, 122, 123, 124. De tweede regel van het citaat luidt: ‘Wech met [...] festoen.’
| |
blz. 104
r. 5
Feitama, Alzire (Nagelaten dichtwerken, blz. 202).
| |
blz. 105
r. 13-18 n. 102
Hooft, Zangen (Mengelwerken, blz. 650-651; Lyrische poëzie, dl. 1, blz. 445).
| |
| |
r. 26-29
Hooft, Zangen (Mengelwerken, blz. 651; Lyrische poëzie, dl. 1, blz. 446).
r. 34-36
Hooft, Zangen (Mengelwerken, blz. 650, 650, 651; Lyrische poëzie, dl. 1, blz. 445, 446).
| |
blz. 106
r. 7-8
Hooft, Zangen (Mengelwerken, blz. 651; Lyrische poëzie, dl. 1, blz. 446).
r. 9-10
tribrachys: klassieke versvoet, alleen gebruikt in combinatie met andere (kort-kort-kort).
molossus: klassieke versvoet, alleen gebruikt in combinatie met andere (lang-lang-lang).
r. 35-39
de Proeve van huigens [...] zijn: Huygens, Koren-bloemen, dl. 1, blz. 491-492 (boek viii, Mengelingh); Gedichten, dl. 2, blz. 163). Het bedoelde vers is: ‘Begonnen Ontschuldinge aen den Heere Hooft, tot een proeve van Gemeten Onrijm’ en het daaropvolgende ‘Ander Proeve’ (Gedichten, dl. 1, blz. 302-303).
r. 38
Huygens, Koren-bloemen, dl. 1, blz. 491 (‘Begonnen Ontschuldinge’); Gedichten, dl. 2, blz. 163.
r. 39
Huygens, Koren-bloemen, dl. 1, blz. 492 (‘Ander Proeve’); Gedichten, dl. 1, blz. 302.
| |
blz. 107
r. 2-3
Huygens, Koren-bloemen, dl. 1, blz. 491 (‘Begonnen Ontschuldinge’); Gedichten, dl. 2, blz. 163. In het origineel begint de eerst geciteerde regel met de woorden: ‘Die mette vallende sucht’.
r. 7
Huygens, Koren-bloemen, dl. 1, blz. 491 (‘Begonnen Ontschuldinge’); Gedichten, dl. 2, blz. 163.
r. 9
idem.
r. 23-26 n. 103
dat wij [...] volgen: d'Olivet, Traité, blz. 36-42, 74. d'Olivet: ‘Qui voudra se
| |
| |
donner la peine de combiner les observations faites ci-dessus, reconnoîtra que notre langue a ses principes, dont l'uniformité ne sauroit être l'effet du caprice, ni du hazard. [...] On verra clairement par-là, que nous pourrions nous faire des Règles de quantité aussi sûres, & réduites à un aussi petit nombre, que celles du Grec & du Latin’ (blz. 74).
Marmontel, Poëtique, dl. 1, blz. 238-239 (hfdst. 6, ‘De l'harmonie du style’). Hij geeft hier een parafrase van de uitspraken van d'Olivet. Marmontel: ‘L'auteur de l'excellent Traité de la Prosodie Françoise, après avoir observé qu'il y a des brèves plus brèves, des longues plus longues, & une infinité de douteuses, finit par décider que tout se réduit à la brève & à la longue: en effet, tout ce que l'oreille exige, c'est la précision de ces deux mesures; & si dans le language familier leur quantité relative n'est pas complette, c'est à l'Acteur, c'est au Lecteur d'y suppléer en récitant. Les Latins avoient comme nous des longues plus longues, des brèves plus brèves, au rapport de Quintilien; & les Poètes ne laissoient pas de leur attribuer une valeur égale. [...] Je suppose donc avec M. l'Abbé d'Olivet, tous nos tems syllabiques réduits à la valeur de la longue & de la brève; nous voilà en état de donner à nos vers une mesure exacte & des nombres réguliers.’ Zie ook de toelichting bij n. 66. Het hierop volgende hoofdstuk uit de Poëtique bevat een meer technische uitwerking van metriek en rijm (‘Méchanisme du vers’, blz. 261-316).
Kames, Elements, dl. 2, hfdst. 18-4, blz. 398-399; geheel blz. 368-481. Kames merkt aan: ‘With regard to quantity, it is unnecessary to mention a second time, that the quantities employ'd in verse are but two, the one double of the other; that every syllable is reducible to one or other of these standards.’ Hij schrijft dat de Engelse prosodie wordt gehinderd door de vele ancipites en door het natuurlijke accent van de woorden. Daaruit concludeert hij dat ‘the melody of English verse must depend less on quantity, than upon other circumstances: in which it differs widely from Latin verse, where every syllable having but one sound, strikes the ear constantly with its accustomed impression; and a reader must be delighted to find a number of such syllables, disposed so artfully as to raise a lively sense of melody. Syllables variable in quantity cannot possess this power.’ Over het accent spreekt Kames vooral op blz. 430-436. Zie ook de toelichting bij n. 66.
Neue Bibliothek, dl. 10 (1770), blz. 77: ‘In einer Sprache wie die unsrige, wo Accent und Quantität jede für sich wirken, doch der erste stärker ist; da giebt es nicht blosz einen Unterschied zwischen langen und kurzen, sondern auch zwischen langen und längern, zwischen kurzen und kürzern Sylben. Und dieser Unterschied ist bei uns sehr merklich.’ Dit is een uitweiding bij een recensie van Ramlers vertaling van de Oden van Horatius.
| |
| |
| |
blz. 108
r. 11-13 n. 104
gesner [...] uitspreken: Gessner, Primae lineae isagoges, dl. 1, blz. 237-238. Gessner merkt aan dat bij de Grieken en de Romeinen door de voordracht impliciet de norm voor de uitspraak werd gesteld, terwijl de dichters de grammaticale leerstof leverden voor de jeugd.
| |
blz. 109
r. 4-9 n. 105
Nederduitsche dichtkunde, blz. 8.
r. 16-17 n. 106
Moonen, Nederduitsche spraekkunst, blz. 26.
Nederduitsche dichtkunde, blz. 7.
| |
blz. 110
r. 2
aangeh.: aangehaalde.
r. 32-42 n. 107
Nederduitsche dichtkunde, blz. 3.
De passage vanaf r. 37 (‘Bij nadere overweging [...]’) tot het einde van n. 107 is overgenomen uit de aanvullingen in de oorspronkelijke lijst met errata.
| |
blz. 111
r. 34
δεικτικωσ: aanwijzend voornaamwoord.
| |
blz. 112
r. 14-15
Hooft, Zangen (Mengelwerken, blz. 651; Lyrische poëzie, dl. 1, blz. 446). Zie ook de toelichting bij dl. 1, blz. 105 en 106.
r. 17-22
Hooft, Mengelwerken, blz. 63; Lyrische poëzie, dl. 1, blz. 50.
r. 24
Zie de toelichting bij dl. 1, blz. 106, r. 38.
r. 26-27
Schutte, Stichtelijke Gezangen, dl. 2, blz. 36.
|
|