| |
| |
| |
Harmonie
Opnieuw bespreekt Van Alphen hier de mogelijkheden om emoties uit te drukken in poëzie. Hij laat in zijn stukken over harmonie en melodie zien hoe de dichter de ‘zinnelijke schoonheid van de poëtische taal’ kan vergroten door een geraffineerd gebruik van klank en ritme. Zijn uiteenzetting over de begrippen harmonie en melodie is in de eerste plaats gericht op de verbetering van de Nederlandse poëzie.
De auteur wil zijn lezers bewust maken van deze dichterlijke uitdrukkingsmogelijkheden door de verschillende elementen van harmonie en melodie te onderscheiden en de uitwerking op de lezer (luisteraar) te beschrijven. Hij geeft daartoe vele literaire voorbeelden uit de Nederlandse en de buitenlandse literatuur en hij betrekt de opmerkingen die buitenlandse theoretici in dit verband hebben gemaakt in zijn beschouwing.
Van Alphen maakt een onderscheid tussen harmonie en melodie, waar de meeste buitenlandse auteurs slechts van harmonie spreken. Onder harmonie verstaat hij een zodanige overeenstemming van de klank of het ritme van de woorden met de inhoud dat deze haar weerslag vindt in de levendigheid en de zeggingskracht van het desbetreffende fragment. Hij brengt zijn overwegingen over harmonie samen in vier punten en hij doet de aankomende dichter manieren aan de hand om deze harmonie te realiseren. Daartoe schetst hij een Gradus ad Parnassum die bestaat in een trapsgewijze oriëntatie op de muzikale aspecten van de dichtkunst en een oefening in de dichterlijke harmonie.
Als de meest specifieke vorm van harmonie beschouwt hij de onomatopee, waarin immers de klank samenvalt met één specifieke betekenis (1). Hij constateert dat er in de overige gevallen slechts sprake kan zijn van een overeenkomst in klank en betekenis, wanneer het gaat om een verklanking van die betekenis in universele en niet in specifieke zin. Daarmee bedoelt hij de algemene connotatie van een specifieke gebeurtenis of de in algemene zin herkenbare of voorstelbare emoties die gepaard gaan met een bepaalde gebeurtenis (2). Hij constateert ook dat een dergelijke verklanking meer effect heeft in constellaties van woorden, bijvoorbeeld in zinnen of zinsdelen, dan in een enkel woord (3). En tot slot merkt hij op dat de dichterlijke harmonie de sterkste uitwerking heeft wanneer de woorden op zichzelf en als geheel de overeenkomst met de betekenis vormgeven door het samenwerken van klank én ritme (4).
Harmonie wordt in de achttiende eeuw meestal opgevat als de combinatie van elementen van verschillende aard tot een geheel waardoor dit een meerwaarde krijgt of anders als aanduiding van een mooie samenklank. De eerste interpretatie sluit aan bij het harmoniebegrip van Leibniz, de tweede komt het meest overeen met het gebruik in de muziek. Zo omschrijft
| |
| |
bijvoorbeeld Chalmot de harmonie in de dichtkunde als ‘de overeenstemming der onderlinge deelen met het geheel’. Die onderlinge delen bestaan dan in: ‘maat, uitdrukking, vloeibaarheid, zagtheid of kragt’ (Konstwoordenboek, dl. 5, blz. 2809). Diderot heeft in zijn Lettre sur les sourds et muets - een van de bronnen die hier worden aangehaald - een vergelijking gemaakt tussen de dichterlijke en de muzikale harmonie. Van Alphen heeft deze tegenstelling niet uitgewerkt.
Van Alphens omschrijving van het begrip harmonie komt dicht in de buurt van de theorie van Batteux. Deze maakt in zijn Les Beaux Arts réduits à un même principe een onderscheid tussen verschillende soorten dichterlijke harmonie. Batteux definieert de tweede categorie als ‘le rapport des sons & des mots avec l'objet de la pensée’ (vgl. de toelichting bij n. 46). Bij Van Alphen is dit: ‘die overeenkomst van den klank of van de beweging der woorden of woordvoegingen, met de voorgestelde zaken, waar door de uitdrukking levendiger, kragtiger, en dus ook zinnelijker wordt’. De meeste buitenlandse auteurs beschouwen de opeenvolging van klanken, versvoeten en lettergrepen die Van Alphen onder de noemer melodie brengt, als een onderdeel van de harmonie. Batteux gebruikt als enige de term melodie als een specificatie van harmonie.
Van Alphen sluit zich dus aan bij een theorie die hij eerder om principiële redenen had afgekeurd - Les Beaux Arts is een van de weinige geschriften waar Van Alphen zich in de Inleiding bij Riedel negatief over uitliet (vgl. ook de inleiding, hoofdstuk 2, blz. 13). Maar Van Alphen volgt diens gedachtegang slechts gedeeltelijk. Voor het vervolg grijpt hij terug op de uitwerking van Schlegel, die de theorie van Batteux van een kritisch commentaar had voorzien. Het betoog van Van Alphen raakt op dit punt aan de overwegingen van Batteux, maar keert zich daar ook weer van af.
| |
blz. 79
r. 25-27 n. 27
Tasso, Gerusalemme liberata, Canto 6, strofe 39 (ed. 1776, dl. 1, blz. 169: ‘Ed esprima il mio canto il suon dell' armi’). Vertaling: En mijn zang geeft het wapengekletter weer.
r. 28 n. 28 - blz. 80 r. 9
Pope, Essay on Criticism, vs. 365-373 (Works, dl. 1, blz. 100; Twickenham ed. Poems, dl. 1, blz. 281-282). De passage is ondeend aan de humanistische poetica van Vida, De Arte Poetica (lib. iii, vs. 365-439). Verschillende versregels hieruit zijn vrijwel letterlijk vertaald naar Vida. Pope en Vida wijzen niet alleen op het belang van de hoorbare betekenis, zij illustreren met hun eigen versregels hoe de klank de inhoud kan imiteren.
J. Warton, Essay, blz. 153. In zijn toelichting bij dit stuk verwijst Warton naar The Rambler, nr. 92. Volgens dit tijdschrift heeft Pope zelf gefaald
| |
| |
in zijn poging de betekenis van de versregels te versterken door een geraffineerd gebruik van klank en ritme. Warton citeert royaal uit deze bron: ‘The verse intended to represent the whisper of the vernal breeze must surely be confessed not much to excell in softness or volubility; and the smooth stream runs with a perpetual clash of jarring consonants. The noise and turbulence of the torrent, is indeed, dictinctly imaged; for it requires very little skill to make our language rough. But in the lines which mention the effort of Ajax, there is no particular heaviness or delay. The swiftness of Camilla is rather contrasted than exemplified. Why the verse should be lengthened to express speed, will not easily be discovered. In the dactyls, used for that purpose by the ancients, two short syllables were pronounced with such rapidity, as to be equal only to one long; they therefore naturally exhibit the act of passing through a long space in a short time. But the Alexandrine, by its pause in the midst, is a tardy and stately measure; and the word unbending, one of the most sluggish and slow which our language affords, cannot much accelerate its motion’ (blz. 153).
| |
blz. 80
r. 10-11 n. 29
Gessner, Primae lineae isagoges, blz. 128. Vertaling: Hoe beter de dichters zijn, des te gelukkiger slagen zij ook op dit punt.
De auteur benadrukt op deze plaats dat de dichter vooral een goed muzikaal gehoor moet hebben.
Mémoires sur les Chinois: Mémoires, dl. 1, blz. 313 (‘Lettre sur les caracteres’). De constatering dat men de harmonie bij Homerus prijst, terwijl deze heel gebruikelijk is in de Chinese poëzie, is te vinden in een noot. De auteur bespreekt in deze brief de samenhang tussen de uitdrukkingsmogelijkheden in de Chinese taal en de schrijfwijze van die taal in karakters. De vergelijking met de Europese en de klassieke talen staat in de noot. In het fragment dat voorafgaat aan de hier geciteerde regel, merkt de auteur op dat de aard van de Chinese taal en de schrijfwijze daarvan een natuurlijker vorm van nabootsende harmonie mogelijk maken: ‘Un seul caractere fait tableau, les bons Ecrivains connoissent & employent avec succès toutes les figures que les Grecs & les Romains ont employées avec tant d'art dans leurs ouvrages. Le génie de la langue Chinoise & de ses caracteres leur donne une nouvelle force, les vers réunissent tout à la fois la mesure, la rime, & une sorte de breves & de longues plus délicates encore que celles du Grec & du Latin’ (blz. 313).
r. 17-21 n. 30
Homerus, Ilias, boek 1, vs. 528-530 (Loeb ed. Ilias, dl. 1, blz. 42-43). Vertaling Schwartz: ‘Zo sprak Kronos' zoon en hij neigde de donkere brauwen; de goddelijke lokken golfden neer van het onsterfelijk hoofd van de heerser; de hoge Olympos trilde.’
| |
| |
Homerus/Clarke, Opera Omnia, dl. 1, blz. 50-51. In het commentaar bij zijn Homerus-vertaling noemt Clarke diverse parallelle plaatsen bij andere klassieke schrijvers. Hij citeert vooral uit de Latijnse auteurs. In zijn commentaar bij deze passage geeft hij soortgelijke voorbeelden van dichterlijke harmonie bij onder anderen Vergilius en Ovidius.
Klotz, Epistolae, blz. 87-94. Klotz becommentarieert deze passage in zijn Homerische brieven. Hij prijst de kracht en het ritme van de woorden en hij concludeert dat deze passage duidelijk maakt dat Homerus door de antieken terecht de beste schilder werd genoemd (‘Apparet etiam hinc, quam vere optimus pictorum ab antiquis Homerus appellatus sit’; Epistolae, blz. 88-89). Hij vergelijkt deze passage vervolgens met voorbeelden uit Vergilius, Ovidius, Horatius, Claudianus, Vida, Tasso, Milton, Voltaire en Klopstock.
Diderot, Lettre sur les sourds (Oeuvres philosophiques, dl. 2, blz. 54-56; Oeuvres complètes, dl. 2, blz. 553-554). Diderot treedt veel meer in detail dan Klotz. Hij laat zien hoe Homerus door de kwaliteit van de klank en het metrum, bijvoorbeeld door het herhaalde voorkomen van de letters k en l, het beeld van een woedende Zeus oproept die met gefronste wenkbrauwen en golvende haren de Olympus laat schudden: ‘Combien d'images dans ces trois vers! On voit le froncement des sourcils de Jupiter dans ἔπ᾽ ὀφρύσι, dans νευ̑σε Κρονίων, et surtout dans le redoublement heureux des Κ, d'ἠ̑, καὶ κυανέῃσιν; la descente et les ondes de ses cheveux dans ἐπερρώσαντο ἄνακτος; la tête immortelle du dieu, majestueusement relevée par l'élision d'ἀπὸ dans κρατὸς ἄπ᾽ ἀθανάτοιο; l'ébranlement de l'Olympe dans les deux premières syllabes d'ἐλέλιξεν; la masse et le bruit de l'Olympe dans les dernières de μέγαν et ἐλέλιξεν et dans le dernier mot entier où l'Olympe ébranlé retombe avec le vers, Ὄλυμπον.’
r. 22-23
men zegt [...] heeft: Homerus/Clarke, Opera Omnia, dl. 1, blz. 50-51. Clarke verwijst op deze plaats naar Macrobius. Volgens deze bron heeft Phidias de hier geciteerde versregels als model genomen voor zijn beeld.
r. 24-26 n. 31
Homerus, Ilias, boek 1, vs. 600 (Loeb ed. Ilias, dl. 1, blz. 48-49; Homerus/Clarke, Opera Omnia, dl. 1, blz. 57). Vertaling Schwartz: ‘hijgend door de zaal zagen hinken’. Zie ook de toelichting bij n. 30 (Clarke).
r. 27-28 n. 32
Homerus, Ilias, boek 3, vs. 357 (Loeb ed. Ilias, dl. 1, blz. 142-143; Homerus/Clarke, Opera Omnia, dl. 1, blz. 154). Vertaling Schwartz: ‘De zware lans drong dwars door het blinkende schild.’ Zie ook de toelichting bij n. 30 (Clarke).
| |
| |
r. 29 n. 33 - blz. 81 r. 1-5
Homerus, Odyssee, boek 11, vs. 593-597 (Loeb ed. Odyssee, dl. 1, blz. 428-429; Homerus/Clarke, Opera Omnia, dl. 3, blz. 441). Vertaling Schwartz: ‘[ook de harde kwellingen van Sisyphus kreeg ik te aanschouwen]. Een reusachtige steen duwde hij op met beide handen. Zich schrap zettend met handen en voeten stootte hij het rotsblok langs de helling omhoog. Maar juist als het zou kantelen over de top, sleurde het dode gewicht het mee en het schaamteloos blok rolde weer terug, omlaag naar de vlakte.’ Zie ook de toelichting bij n. 30 (Clarke).
Pope, Odyssey, boek 11, vs. 735-739 (Twickenham ed. Poems, dl. 9, blz. 422). Pope parafraseert in zijn commentaar bij deze plaats Dionysius van Halicarnassus in diens beschouwing van Homerus' versificatie: ‘we see in the choice and the disposition of the words the fact which they describe; the weight of the stone, and the striving to heave it up the mountain: To effect this Homer clogs the verse with Spondees or long syllables, and leaves the vowels open, as in λα̑αν, and in ἄνω ὠθεσκε, which two words it is impossible to pronounce without hesitation and difficulty; the very words and syllables are heavy, and as it were make resistance in the pronunciation, to express the heaviness of the stone, and the difficulty with which it is forced up the mountain.’
| |
blz. 81
r. 6-11 n. 34
Quadrupedante [...] campum: Vergilius, Aeneis, boek 8, vs. 596 (Loeb ed. Aeneis, dl. 2, blz. 100). Vertaling Schwartz: ‘de hoef omwoelde met viervoetig getrappel het rulle veld.’
Illi [...] tollunt: Vergilius, Aeneis, boek 8, vs. 452 (Loeb ed. Aeneis, dl. 2, blz. 90). Vertaling Schwartz: ‘zij hieven op de maat de krachtige armen’.
Homerus/Clarke, Opera Omnia, dl. 1, blz. 155. Behalve door Clarke, worden deze beide citaten als voorbeeld van dichterlijke harmonie genoemd door Batteux, Schlegel, Gessner, Kames en Van Engelen (zie ook n. 46 en n. 29) en door de verderop aangehaalde schrijver van De Nederduitsche dichtkunde (zie de toelichting bij n. 71). Zie ook de toelichting bij n. 30.
r. 13-17 n. 35
Vergilius, Aeneis, boek 6, vs. 426-429. (Loeb ed. Aeneis, dl. 1, blz. 534). Vertaling: Plotseling hoort men stemmen en groot geweeklaag - de zielen van de huilende kinderen die, aan het begin van het zoete leven waar zij nog geen deel aan hadden, van de borst zijn gehaald en door de zwarte dag weg zijn gerukt en in de bittere dood gestort.
| |
| |
r. 27-32 n. 36
Tasso, Gerusalemme liberata, Canto 4, strofe 3. Volgens de ed. 1776 luidt het citaat:
Chiama gli abitator dell' ombre eterne
Il rauco suon della tartarea tromba:
Treman le spaziose atre caverne,
E l'aer a quel romor rimbomba.
Vertaling: De bewoner van de eeuwige duisternis laat de rauwe klank van de onderwereldse trompet horen. De ruime duistere spelonken trillen en verstikkende lucht weergalmt het lawaai.
r. 33 n. 37 - blz. 82 r. 4
Racine, Phèdre, i (J. Racine, Oeuvres, dl. 4, blz. 276). De volledige regel luidt: ‘Que ces vains ornements, que ces voiles me pesent!’. De verwijzing naar Euripides is te vinden in het bijgevoegde commentaar van Luneau de Boisjermain. Deze merkt op: ‘Si dans le vers grec [...] la légéreté du mot Βαρύ est tout-à-coup fixée par le monosyllabe μοι qui le suit, on peut dire aussi que la légéreté du mot voiles est pareillement arrêtée par la paresse des deux mots me pesent; que ce vers de Racine [...] ne le cede en rien au vers grec, puisqu'il commence d'une maniere tardive, & qu'il finit par une chûte sans consistance’ (blz. 276-277).
Batteux, Les Beaux Arts (Principes, dl. 1, hfdst. 5, ‘Si l'Harmonie artificielle peut se trouver dans la Poësie Françoise’, blz. 205-240). Op deze plaats spreekt hij vooral over metrum en rijm. Batteux stelt zich de vraag of er in de Franse poëzie een vorm van harmonie aanwezig is die voortkomt uit de gehele ordening van lettergrepen binnen een versregel (zie ook de toelichting bij n. 46). De Franse auteurs die Batteux aanhaalt, zijn: Boileau, La Fontaine, Racine, Corneille, Malherbe en Rousseau (de voorbeelden speciaal op blz. 229-233).
| |
blz. 82
r. 5-7 n. 38
Racine, Iphigénie, i (J. Racine, Oeuvres, dl. 4, blz. 40). Boisjermain voegt hier aan toe: ‘Peut-on peindre plus heureusement les efforts inutiles qu'on fait pour s'éloigner du rivage? Le mot fatiguer est une expression très poétique’ (blz. 40). Zie ook de toelichting bij n. 37.
r. 8-10 n. 39
Pope, Works, dl. 1, blz. 177 (Twickenham ed. Poems, dl. 2, blz. 299).
Webb, Remarks, blz. 32-52. Webb haalt de verschillende voorbeelden uit Shakespeare aan om te demonstreren wat hij onder ‘sentimental harmony’ verstaat. Zie ook de toelichting bij n. 46.
| |
| |
r. 11-14
Colardeau, Oeuvres, dl. 2, blz. 21.
r. 15-20 n. 40
Klopstock, Messias, dl. 1, blz. 163-164. Schlegel haalt in dit verband hetzelfde fragment aan (Herrn Abbt Batteux [...] Einschränkung, dl. 2, blz. 454). Zie ook de toelichting bij n. 46.
r. 21 n. 41
Huydecoper, Proeve, blz. 149. Van Alphen verwijst naar het stuk over de ‘snydinge’, waaronder Huydecoper verstaat dat de laatste lettergreep van een woord, de eerste lettergreep van een versvoet is. Deze kunstgreep wordt toegepast om het vers een vloeiend verloop te geven (blz. 148; geheel 146-152). Huydecoper noemt hier voorbeelden van opzettelijke harmonie uit de Gysbrecht. N.a.v. de regel ‘z'Ontwaeckt in 't ende, en wort van 't schellemstuck bewust,/ en roept, myn bruidegom’ schrijft hij: ‘Vertoonen niet de vaarzen zelfs door hun vertraagden trant, den schrik en de verbaasdheid, zo van de ontwaakende Klaerisse, als van den verhaalenden Bode? Geen lichten en schaduwen, hoogten en diepten, hebben, in eene fraaie Schildery, meer vermogen, dan, in een doorwrocht Dichttafereel, het verschil van zo kunstig geschakeerde vaarzen, geschikt naar de verscheidenheid der onderwerpen. En dat men hierin moet achtgeeven op de kunst, en het geen den Dichter toekomt, niet wyten aan het geval, blykt uit vergelyking van andere plaatsen, daar we dit zelfde ontmoeten’ (blz. 149-150).
Bijdr [...] en volg.: Tael- en dichtkundige by-dragen, dl. 1, blz. 143-146 (De Haes, ‘Aenleiding tot de Nederduitsche dichtkunst’; geheel blz. 137-152). De Haes: ‘De vaerzen moeten zacht en vloeiende zyn, ten ware de eigenschap der stoffe, of het geen men uit wil drukken, eenige hardigheit, of stramheit vereischte, wanneer het laetste zoo goed is, als het eerste. vondel wist zich op eene wonderbare manier hier van te bedienen, en de zaken door zyne woordenverf op het natuurlykste uittedrukken’ (blz. 143). De auteur geeft vervolgens voorbeelden uit de toneelstukken Jeptha, Lucifer en Gysbrecht.
r. 22-28 n. 42
Hooft, Geeraerdt van Velzen (Mengelwerken, blz. 502).
Bijdr. [...] 387: Tael- en dichtkundige by-dragen, dl. 1, blz. 387. Waarschijnlijk een onjuiste verwijzing. Op deze plaats worden de voorbeelden uit De Haes en Antonides van der Goes van blz. 83 (n. 44 en 45) becommentarieerd.
r. 29 n. 43 - blz. 83 r. 5
Van Merken, Brieven (Het nut, blz. 116).
| |
| |
| |
blz. 83
r. 6-9 n. 44
Antonides van der Goes, Ystroom (Gedichten, blz. 6). Het volledige fragment luidt: ‘Hier woelt het ondereen, gelijk bij zomerdaegen, / Een biezwarm op de hei wort heen en weêr gedraegen. / Al 't honigleger zweeft in eenen drom van huis, / En mort en dommelt met een mommelend gedruis.’
r. 10-13 n. 45
De Haes, Het verheerlykte Portugal, blz. 42. De dichter beschrijft hier het geweld van de aardbeving in Lissabon (1755).
Van Engelen, Antwoord (Werken van de Maetschappy, dl. 4, blz. 198-204). Van Engelen geeft als voorbeelden van dichterlijke harmonie dichtregels van Burman, Ennius, Vergilius, Ovidius, L. van Santen, Voltaire, Racine, Vondel, L.W. van Merken, N.S. van Winter en P. Huisinga Bakker. Met behulp van deze fragmenten illustreert hij zijn laatste algemene voorschrift: ‘dat een Digter zyne maat altijd, en zyne woorden zo veel moogelijk, naar zijn onderwerp schikke’ (idem, blz. 194). Naar aanleiding van het eerste voorbeeld uit Burman, merkt Van Engelen op: ‘men ziet in deze, en de volgende voorbeelden, duidelijk, dat de Digters bedoelden, om door hunne klanken zelve te schilderen, en de betekenis hunner woorden te doen voelen’ (blz. 198).
r. 25-28
Ten tweede [...] digter: vgl. Kames, Elements, dl. 2, hfdst. 18 - 3, blz. 350 over de dichterlijke harmonie en de uitspraak: ‘such concord, depending on artful pronunciation, must be distinguished from that concord betwixt sound and sense, which is perceived in some expressions independent of artful pronunciation: the latter is the poet's work; the former must be attributed to the reader’. Zie ook de toelichting bij n. 46.
| |
blz. 84
r. 5-17 n. 46
alles [...] slagen: Kames, Elements, dl. 2, hfdst. 18 - 3, ‘Beauty of language from a resemblance betwixt sound and signification’, blz. 348-368. Kames legt aan de hand van voorbeelden uit waarom de aangewezen overeenkomsten mooi zijn. Hij wijdt geen theoretische bespiegelingen aan het begrip harmonie. Hij gebruikt de term ook nauwelijks en volstaat met een omschrijving. Kames twijfelt aan de juistheid van te algemene uitspraken over de overeenkomst tussen klank en beweging, of klank en gevoelens. Hij meent dat, behalve in het geval van onomatopeeën, een dergelijke overeenkomst tussen klank en betekenis vaker wordt veroorzaakt door de uitspraak. Hij noemt vervolgens enkele punten waarbij wél sprake is van dichterlijke harmonie.
| |
| |
Diderot, Lettre sur les sourds (Oeuvres philosophiques, dl. 2, blz. 47-77; Oeuvres complètes, dl. 2, blz. 548-568). Diderot maakt een vergelijking tussen de muzikale harmonie en de dichterlijke. Aan de hand van velerlei voorbeelden laat hij zien hoe de dichterlijke harmonie (‘harmonie du style’) gestalte kan krijgen. Tot een precieze omschrijving van het begrip komt hij echter niet. Diderot maakt binnen de harmonie van de stijl nog een onderscheid tussen ‘harmonie syllabique’ - de overeenkomst tussen de klank van een of meer lettergrepen en de betekenis van een woord - en ‘harmonie periodique’ - de overeenkomst die ontstaat door de klank van de opeenvolging van lettergrepen. Zie ook de toelichting bij n. 30.
Batteux, Les Beaux Arts (Principes, dl. 1, blz. 197-240) en diens Construction oratoire (Principes, dl. 4, blz. 134-143; dl. 5, blz. 168-200). Batteux onderscheidt drie soorten harmonie: (1) van stijl of toon (‘celle du style, qui doit s'accorder avec le sujet qu'on traite, qui met une juste proportion entre l'un et l'autre’) - een vorm waarvan hij zelf zegt dat ze moeilijk herkenbaar is; (2) een soort die betrekking heeft op het verband tussen de klank en de betekenis van een woord (‘La seconde sorte d'Harmonie consiste dans le rapport des sons & des mots avec l'objet de la pensée’); (3) een ‘kunstmatige’ harmonie die gelegen is in de gehele ordening van lettergrepen binnen een versregel en daardoor de betekenis van het gezegde versterkt (‘Elle consiste dans un certain art, qui, outre le choix des expressions & des sons par rapport à leurs sens, les assortit entr'eux de maniere, que toutes les syllabes d'un vers, prises ensemble, produisent par leur son, leur nombre, leur quantité, une autre sorte d'expression qui ajoute encore à la signification naturelle des mots’ (Principes, dl. 1, blz. 200-201)). De laatste categorie noemt hij ook wel melodie, de tweede correspondeert met Van Alphens omschrijving van het begrip harmonie (zie ook de algemene toelichting).
In het stuk dat aan de oratorische harmonie is gewijd (Principes, dl. 4 en dl. 5) herneemt Batteux zijn eerdere uitspraken. Hij beschouwt de harmonie hier in relatie tot het proza. In beide stukken verbindt Batteux zijn beschouwing over de harmonie met het principe dat de kunst bestaat in nabootsing van de (schone) natuur. Anders dan Van Alphen, ziet hij de zintuiglijke uitdrukking als een middel tot imitatie. Zie ook de toelichting bij Schlegel en bij n. 49.
Priestley, Lectures, nr. 33, blz. 289-297 (‘Of the Resemblance between Sound and Sense’). De Engelse auteur besteedt hier vooral veel aandacht aan de uitspraak van woorden en meent dat deze soms meer aan de betekenis bijdraagt dan de klank van de woorden op zich.
Schlegel, Herrn Abbt Batteux [...] Einschränkung, dl. 2, blz. 431-514 (‘Von der Harmonie der Verses’). Schlegel betwist de beschouwing van Batteux
| |
| |
op dit punt vanuit een expressieve kunstopvatting. Hij bestrijdt vooral diens verklaringen over de ‘kunstmatige harmonie’ (vgl. de toelichting bij n. 50) en hij vervangt diens systematisering door een eigen indeling van de verschillende soorten (dichterlijke) harmonie. Schlegel maakt een onderverdeling in vier soorten: (1) een soort die overeenkomt met de numerus oratorius en bestaat in de ‘Uebereinstimmung des Klanges der Verse mit den einzelnen Gedanken des Gedichtes’; (2) een soort die eigen is aan het metrum; (3) een soort die bestaat in de overeenkomst van de harmonie van het metrum met het onderwerp dat de dichter nabootst en de manier waarop hij dat doet; (4) een soort die afhankelijk is van het talent van de dichter: deze moet er zorg voor dragen ‘dasz er dem natürlichen Wohlklange des Sylbenmaaszes, durch die Rauhigkeit der Wörter und ihrer Stellung, durch einen falschen Abschnitt, durch einen zur Unzeit fortgedehnten Perioden, nicht schadet; dasz er nicht Wörter zusammenfesselt, die sich weigern, nebeneinander zu stehen’ (Einschränkung, dl. 2, blz. 475-476). Deze laatste komt evenals Schlegels tweede categorie dicht in de buurt van Van Alphens omschrijving van melodie.
Webb, Remarks, blz. 34-35. Op deze plaats merkt hij aan dat een dichter zijn verzen zo componeert dat de toon en het ritme overeenkomen met de denkbeelden: ‘it is most reasonable to suppose, that it is the effect of design. For as he has time to select his images and sentiments, so he has likewise to accomodate the movement of his numbers to the nature of those ideas he means to express’ (blz. 35). Aan het begin van deze dialoog heeft Webb een onderscheid gemaakt tussen ‘verbal harmony’ en ‘sentimental harmony’. De eerste soort heeft betrekking op het vloeiende verloop van het vers, los van de betekenis (bij Van Alphen: melodie). De tweede komt overeen met wat Van Alphen onder harmonie verstaat, nl. ‘bringing the sound or measure of the verse to correspond with, and accompany the idea’ (blz. 5). Webb noemt Shakespeare als het beste voorbeeld van een auteur die deze laatste soort van harmonie in zijn verzen legde. Zie ook de toelichting bij n. 39.
c. van engelen [...] 197: zie de toelichting bij n. 45.
r. 27-28 n. 47
Bijdr. [...] 136: Tael- en dichtkundige by-dragen, dl. 2, blz. 136 (nr. xxxii, ‘Opgaef en vergelyking der twee Lentezangen, uit het Lat. van Higt’). De aanhaling heeft betrekking op een vertaling door P. Huisinga Bakker. Als voorbeeld van diens ‘fraaie zegswyzen en keurige overbrengingen’ noemt de recensent ‘die keurige bestraffing en bedreiging der rikkikkende kikvorschen, welk woord door onzen Dichter gebruikt, het gezang dier zoete Nachtegalen wel zoo goed schijnt uit te drukken als het borrekikken by
| |
| |
antonides; Eigenaertig six van chandelier in zijn winter, 't Gebrikkekik koak, koak [...].’
| |
blz. 86
r. 14 - blz. 88 r. 6
De kunstige nabootsing [...] eens is: Van Alphen volgt hier Schlegel in zijn sceptische houding tegenover de harmonie artificielle van Batteux. Zie ook de toelichting bij n. 46 en de toelichting hierna.
r. 19-25
Men leze [...] onderscheiden: vgl. Schlegel, Herrn Abbt Batteux [...] Einschränkung, dl. 2, blz. 445-450. In zijn kritiek op Batteux betoogde Schlegel dat iemand die een taal niet beheerst ook zulke vormen van harmonie niet zal horen. Batteux meende dat dit wél het geval is. Zie ook de toelichting bij n. 46 en hierna bij procumbit [...] bos.
r. 26-27
tela sonant humeris: Vergilius, Aeneis, boek 4, vs. 149. Vertaling: de pijlen kletteren op de schouders.
r. 27
procumbit humi bos: Vergilius, Aeneis, boek 5, vs. 481. Vertaling: het rund stort ter aarde. Deze versregel wordt door verschillende auteurs, onder wie Batteux, Diderot en Schlegel, aangehaald in verband met de dichterlijke harmonie. Van Alphen stelt zich hier op hetzelfde standpunt als Schlegel. Deze kritiseert Batteux en zegt: ‘In dem halben Verse procumbit humi bos, höre ich wohl etwas schwerfälliges; etwas, das mit demselben wohl übereinkommt [...]. Aber das werde ich mehr der Kunst Virgils, alle Bilder lebhaft zu malen, und dadurch meine Einbildungskraft zu erhitzen, als dem Klange zu verdanken haben’ (Herrn Abbt Batteux [...] Einschränkung, dl. 2, blz. 450). Zie ook de toelichting bij n. 46 en 50.
r. 27-28
rustling [...] down: Pope, Iliad, boek 23, vs. 149 (Twickenham ed. Poems, dl. 8, blz. 495). De regel wordt ook aangehaald door Kames i.v.m. de dichterlijke harmonie (Elements, dl. 2, hfdst. 18 - 3, blz. 349).
r. 28 n. 48
Ossian, Works, dl. 2, blz. xxi (Macpherson, Dissertation concerning the poems of Ossian).
r. 32-35 n. 49
Batteux [...] les sons: Principes, dl. 5, blz. 171-172. Op deze plaats concludeert Batteux dat de oratorische (en dichterlijke) harmonie een middel is om de (schone) natuur na te bootsen. De regels die aan dit citaat voorafgaan, luiden: ‘par ce moyen, & à l'aide de l'imagination & du rapport des sentimens,
| |
| |
presque toute la nature a pû être imitée plus ou moins, & representée par les sons’ (blz. 171). Zie ook de toelichting bij n. 46.
| |
blz. 87
r. 1-2 n. 50
C'est [...] particulier: Batteux, Principes, dl. 1, blz. 201. Batteux schrijft hier dat de dichter door het geheel en de combinatie van de lettergrepen binnen een versregel (de ‘kunstmatige harmonie’) de beschreven aandoening kan imiteren. De volledige passage luidt: ‘Il y a des mouvemens qui sont graves & majestueux: il y en a qui sont vifs & rapides: il y en a qui sont simples & doux. De même, la Poësie a des marches de différentes especes, pour imiter ces mouvemens, & peindre à l'oreille par une sorte de mélodie, ce qu'elle peint à l'esprit par les mots. C'est une sorte de chant musical, qui porte le caractere nonseulement du sujet en général, mais de chaque objet en particulier. Cette Harmonie n'appartient qu'à la Poësie seule: & c'est le point exquis de la versification.’ Zie ook de toelichting bij n. 46.
Vgl. ook Schlegel, Herrn Abbt Batteux [...] Einschränkung, dl. 2, blz. 445-459 (‘Von der Harmonie des Verses’). Schlegel bestrijdt deze uitspraak van Batteux expliciet. Hij meent dat de hier beschreven vorm van harmonie niet op zichzelf staat, maar dat de verbeelding haar denkt te horen. Hij haalt dezelfde voorbeelden aan die Van Alphen in de voorafgaande regels heeft genoemd. Schlegel verklaart de hoorbare uitdrukking op dit punt uit die soort harmonie die hij gelijk stelt aan de numerus oratorius. Hij betwist net als Van Alphen dat de ‘künstliche Harmonie “in einer Art eines musikalischen Gesanges besteht, der nicht nur den Charakter der Materie überhaupt, sondern eines jeden Gegenstandes ins besondre an sich hat?”’ (blz. 445). Zie ook de toelichting bij dl. 1, blz. 86, r. 27 (procumbit humi bos).
r. 21-22
cette harmonie [...] versification: Batteux, Principes, dl. 1, blz. 201. Zie hiervoor de toelichting bij n. 50.
r. 30-38
Deze overeenkomst [...] kan voorstellen: vgl. Schlegel, Herrn Abbt Batteux [...] Einschränkung, dl. 2, blz. 459 (‘Von der Harmonie des Verses’): ‘ich läugne, dasz sie von derjenigen Harmonie des oratorischen Numerus, welche das Rauhe hart, das Sanfte gelinde, den Ungestüm heftig ausdrücket, dem Wesen nach verscheiden sey; ob sie es wohl dem Grade nach ist’ en blz. 460: ‘bringt es nicht die Natur eines Sylbenmaaszes mit sich, das sich diese Harmonie darinnen weit merklicher ausnehmen müsse, als in einem blosz oratorischen Numerus?’
| |
blz. 88
r. 22-25 n. 51
Poot, Gedichten, dl. 1, blz. 143.
| |
| |
r. 31-36
Poot, Gedichten, dl. 1, blz. 144.
| |
blz. 89
r. 4-23 n. 52
Klopstock, Messias, dl. 2, blz. [7]: ‘Es ist noch ein gewisser Wohlklang übrig [...] so musz sie im Feuer der Ausarbeitung fast unvermerkt entstehen.’ Van Alphen heeft op de plaats van het gedachtestreepje de volgende regels weggelaten uit dit citaat: ‘Die Grammatici haben sie, “den lebendigen Ausdruck” genannt, und ihn oft dann nur im Virgil oder Homer gefunden, wenn diese ihn etwa übertrieben, und ihm also seine eigentliche Schönheit, die vorzüglich in der Feinheit besteht, genommen; oder in andern Stellen nicht daran gedacht hatten, dasz Scholiasten kommen, und ihnen hier eine Schönheit von dieser Art Schuld geben, würden.’
Vgl. ook Schlegel, Herrn Abbt Batteux [...] Einschränkung, dl. 2, blz. 453-454 (‘Von der Harmonie des Verses’). Deze noemt Klopstocks essay een beschouwing die een beter beeld geeft van de dichterlijke harmonie dan de desbetreffende hoofdstukken bij Batteux; de laatste schrijft er naar zijn mening teveel aan toe.
| |
blz. 90
r. 1-4
Tasso, Gerusalemme liberata, Canto 6, strofe 39 (ed. 1776, dl. 1, blz. 169). In deze editie wijkt de spelling af van het citaat bij Van Alphen. Vertaling: Muze, versterk nu mijn stem en inspireer mij met razernij gelijk aan deze razernij, zodat mijn verzen hun inspanning niet onwaardig zijn en mijn zang het gekletter van hun wapens uitdrukt.
r. 5-20
de groote uitlegger van Virgilius [...] poëta: Vergilius/Heyne, Opera, dl. 2, blz. xxxviii (Heyne, Disquisitio I. De carmine epico Virgiliano; geheel blz. xi-xxxix). Het citaat vormt het slot van Heynes verhandeling. Heyne toont zich geen voorstander van dergelijke vormen van klankschildering. Naar zijn mening is deze bewuste klanknabootsing goedkoop.
Vertaling: Ik ontken niet dat iets zich in mij verzet elke keer dat ik mezelf ervan wil overtuigen dat een groot dichter, meegesleept in de hitte van zulke grootse gebeurtenissen, en verhit door het geweld van grootse beelden, aan het zwoegen is op de weergave van het geluid van een rennend paard of een trompet of andere dingen. Dat verzwakt en doet afbreuk aan het talent van de dichter en de waardigheid van de poëzie. Toch zijn er juist bij de beste dichters zulke versregels, zeg je. Dat klopt, er zijn er zeker veel - al zal de aard van diegenen die in dit soort dingen zwelgen nog meer, andere verzen aanpassen aan dit soort Spielerei. Ik denk dat men de aard
| |
| |
van de poëzie nader komt door vast te stellen dat de natuur van de taal zo is, dat zij de klank van veel zaken uitdrukt; en dat de geest, verhit doordat er een soort beelden aan verschijnt, wanneer hij zijn best doet om de dingen die hij voor ogen ziet levendig uit te drukken, noodzakelijkerwijs op die woorden stuit, juist geleid door die eigenschap van de taal. Zo zal elke goede redenaar, en nog meer elke goede dichter, gewichtige en snelle, zoete en harde klanken aan het karakter van de dingen aanpassen, ook als hij daar niet op uit is of zich om bekommert.
r. 22
de digtkundige lessen van vida, pope: zie de toelichting bij n. 28.
r. 26-30 n. 54
en dit [...] est: Priestley, Lectures, 33, blz. 291-292. Op deze plaats laat de Engelse auteur zien hoe weerbarstig de taal kan zijn doordat woorden soms bestaan uit korte lettergrepen terwijl ze een betekenis hebben die lettergrepen van een langere duur zou rechtvaardigen en vice versa.
Vergilius, Aeneis, boek 6, vs. 129 (Loeb ed. Aeneis, dl. 1, blz. 514). Vertaling Schwartz: ‘Dat is de moeilijkheid, dat is de kunst.’
r. 32
daktijlen: dactyli (lang kort kort).
r. 34
Tantae molis erat: Vergilius, Aeneis, boek 1, vs. 33 (Loeb ed. Aeneis, dl. 1, blz. 242). Vertaling Schwartz: ‘Zo zwaar was de taak het volk van Rome te stichten.’ De regel luidt volledig: ‘tantae molis erat Romanam condere gentem’.
| |
blz. 91
r. 1-4 n. 55
Pope, Essay on Criticism, vs. 362-363 (Works, dl. 1, blz. 100; Twickenham ed. Poems, dl. 1, blz. 281).
r. 16-24
de opmerkingen [...] gemaakt heeft: zie hiervoor de toelichting bij n. 46, onder Diderot.
r. 25
die van huydecoper op vondel: zie hiervoor de toelichting bij n. 41.
r. 36 n. 56
Is. Vossius, De poematum cantu. De auteur bakent de grenzen tussen poëzie en muziek nauwkeurig af door ze op de meest elementaire punten met elkaar te vergelijken. Hij beschrijft hier hoe de muzikale componenten klank en ritme gestalte krijgen in poëzie.
| |
| |
Vgl. ook Batteux, Principes, dl. 5, blz. 85-87. Batteux bestrijdt de opvatting van Vossius dat de klassieke prosodie en het ritme veel voor hebben op de moderne talen. Batteux meent dat de smaak de gebreken van de taal moet compenseren. Zie ook n. 46. Vossius komt ook ter sprake bij Marmontel (zie n. 58).
| |
blz. 92
r. 1 n. 57
Kames, Elements, dl. 2, hfdst. 18 - 1, blz. 245-261 (‘Beauty of language with respect to sound’). Kames onderzoekt hier hoe de verschillende klanken en combinaties van klanken - in woorden van een of meer lettergrepen en in zinnen - gevormd worden en in hoeverre zij aangenaam zijn voor het gehoor. Hij onderstreept dat dit voor elke taal verschillend is en dat er geen absolute norm bestaat voor de waardering van klanken (‘Here every nation must judge for itself’, blz. 251). Kames behandelt vooral de specifieke ‘fysionomie’ van de Engelse taal.
n. 58
Marmontel, Poëtique, dl. 1, blz. 202-261 (hfdst. 6, ‘De l'harmonie du style’). Marmontel brengt de samenhang van het geheel van verschillende elementen onder de noemer harmonie. Hij weegt de kwaliteit van klinkers aan de hand van voorbeelden uit o.a. Boileau, La Fontaine, Vergilius, La Motte en Racine. Op deze plaats ook behandelt hij de Franse prosodie en het gebruik van het metrum, en vergelijkt hij de Franse taal op deze punten met de klassieke talen.
n. 59
Zie de toelichting over Sulzer, bij dl. 1, blz. 61 (poëtische taal).
r. 3-10 n. 60
Elke hartstogt [...] voorstellen: Cicero, De Oratore, L. iii, cap. 58. Cicero betoogde dat behalve de gebaren en de uitspraak, ook de toon van het gezegde moet overeenstemmen met de emoties. Aan de hand van voorbeelden verklaart de auteur hoe de verschillende emoties vorm kunnen krijgen. Woede moet uitgedrukt worden door scherpe, haastig uitgesproken woorden, met korte afgemeten zinnen. Medeleven en bezorgdheid worden geuit door twijfels en door haperend uitgesproken warme en sombere klanken. Vrees wordt verklankt door laag, aarzelend en wanhopig klinkende woorden; kracht door zinnen waarin de woorden felheid, intensiteit en gretigheid uitstralen. De toon van blijheid is klaterend, opgewekt, zacht en vrolijk. Bedroefdheid wordt uitgedrukt door ingetogenheid en een enkel opvallend woord.
r. 24-27 n. 61
Pope, Odyssey, boek 11, vs. 736 (Twickenham ed. Poems, dl. 9, blz. 422). In zijn toelichting bij deze regel parafraseert Pope Dionysius van Halicar- | |
| |
nassus. Zie hiervoor de toelichting bij n. 33. Pope voegt daar aan toe: ‘To give the English Reader a faint image of the beauty of the original in the translation, I have loaded the verse with monosyllables, and these almost all begin with Aspirates’ (blz. 422).
r. 31-34
kaimes [...] beweging: Kames, Elements, dl. 2, hfdst. 18 - 3, blz. 356: ‘a line composed of monosyllables, makes an impression, by the frequency of its pauses, similar to what is made by laborious interrupted motion’.
| |
blz. 93
r. 1
Vondel, Palamedes, i (Treurspelen, dl. 2, blz. 13; Werken wb-ed., dl. 2, vs. 1).
r. 3
Vondel, Gysbrecht, v (Treurspelen, dl. 2, blz. 56; Werken wb-ed., dl. 3, vs. 1604).
r. 5
Racine, Phèdre, iv (J. Racine, Oeuvres, dl. 4, blz. 365). Boisjermain voegt hier als commentaar aan toe: ‘On a observé que ce vers, quoique fort doux, étoit tout composé de monosyllabes. Pope a remarqué que cette sorte de vers est propre à peindre la mélancolie.’
r. 8-10
den regel van Kaimes [...] aangaan?: Zie de toelichting bij blz. 92 r. 31-34.
r. 25-26
Pope, Essay on Criticism, vs. 144-145 (Works, dl. 1, blz. 92; Twickenham ed. Poems, dl. 1, blz. 256). De gehele passage luidt:
Some Beauties yet, no Precepts can declare,
For there's a Happiness as well as Care.
Musick, resembles Poetry, in each
Are nameless Graces which no Methods teach,
And which a Master-Hand alone can reach.
If, where the Rules not far enough extend,
(Since Rules were made but to promote their End)
Some Lucky Licence answers tot the full
Th' Intent propos'd, that Licence is a Rule.
r. 35-36 n. 62
daar het tog [..] vrugt: Brumoy, Théâtre des Grecs, dl. 2, blz. 449. Brumoy schrijft hier: ‘Euripide change dans cette Scène la mesure du vers, aussi-bien que dans la vii. & viii. du même Acte, & quand dans tous les Choeurs. La cadence qu'il prend ici est plus courte, plus vive, & plus propre à exprimer la douleur. J'ai tâché d'y ajuster mes expressions, autant qu'il m'a été possible.’ Het betreft een noot bij Euripides, Iphigénie en Aulide, acte 5, scène 4.
| |
| |
Ossian, Fingal, boek 5 (Works, dl. 1, blz. 91). Macpherson merkt hier op: ‘The beginning of this book, in the original, is one of the most beautiful parts of the poem. The versification is regular and full, and agrees very well with the sedate character of Connal. - No poet had adapted the cadence of his verse more to the temper of the speaker, than Ossian has done. It is more than probable that the whole poem was originally designed tot be sung to the harp, as the versification is so various, and so much suited to the different passions of the human mind.’ Zie ook de toelichting bij dl. 1, blz. 64 (poëtische taal) en 23 (Inleiding bij Riedel).
Schlegel, Herrn Abbt Batteux [...] Einschränkung, dl. 2, blz. 484 (‘Von der Harmonie des Verses’). Schlegel haalt een gedicht van Hagedorn aan waarin deze de prosodische harmonie heeft vormgegeven. In dit stuk citeert Schlegel uitvoerig uit de Duitse dichters, vooral uit Klopstock en Cramer. Zie ook de toelichting bij n. 46.
| |
blz. 94
r. 10-12.
gelijk Juffr. Wolff [...] veranderen: Wolff-Bekker, Walcheren. In het lierdicht Walcheren (1769) heeft de schrijfster regels van verschillende lengte en verschillende metra bij elkaar gebracht. De hoofdlijn van het gedicht bestaat uit beschrijvende passages waarin de nadruk ligt op de sfeertekening, hetgeen soms verlevendigd wordt door dialogen. De versvorm bestaat hier uit een trocheïsch metrum van vier versvoeten. De schets van het Walcherse leven wordt onderbroken door intermezzo's die meer historisch-beschrijvend zijn. Deze worden gepresenteerd in alexandrijnen, soms ook binnen een strofe afgewisseld met twee-, drie- of viervoetige jamben. De wisselingen in metrum en lengte van de versregel vallen samen met wisselingen in het karakter van de beschrijving.
| |
blz. 95
r. 32
Pope, Essay on Criticism, vs. 149 (Works, dl. 1, blz. 92; Twickenham ed. Poems, dl. 1, blz. 256). Zie de toelichting bij blz. 93, r. 25-26.
r. 36-38 n. 63
Vondel, Aenleidinge (Poëzy, blz. [3]). De geciteerde regel volgt op de zin: ‘Vaerzen willen gaerne vriendelijck en zuiver zijn: want de Zanggoddinnen zijn maeghden, aen wie vriendelijkheit en zuiverheit betaemt.’
| |
blz. 96
r. 10-11 n. 64
vondels [...] schikken: Vondel, Aenleidinge (Poëzy, blz. [4]). De volledige passage luidt: ‘Om dan opgeblazenheit en kreupelheit te vermijden, zal men niet plat op d'aerde vallen, en in het stof kruipen, nochte doorgaens al te snel zonder noot aenjagen, maer op zijn pas voortdraven, en wel let- | |
| |
ten waer men rijzen, waer men wenden en keeren moet; en gelijk een goet muzikant, den toon naer den aert der zaeke weet te schicken, dan laegh, dan middelbaer, dan hooger. Zommigen heffen hoogh op, en laten het uit onvermoogen laegh vallen. Een goet zangmeester kent sijne stem, en spant de keel niet uit hare kracht. Lichtvaerdige dertelheit, zotte pracht, en onvoegelijke overdaet is geen cieraet, dat een gezont oordeel vergenoeght. Elk ding wil met zijn eige maniere van spreeken uitgebeelt, en niet al te verre gezocht worden’ [curs. JdM].
|
|