Literair-theoretische geschriften. Deel 1. Teksten
(1999)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 79]
| |
[Harmonie]1Maar dewijl ook de harmonie en melodie tot de zinnelijke schoonheid van 2de poëtische taal behooren, oordeele ik het niet onvoegsaam, hier eenig-3sins breeder te handelen over het harmonieuze en melodieuze van den 4poëtischen stijl. Vermits egter deze twee woorden eigenlijk uit de muziek 5ontleend zijn, en wel eens in een onderscheiden of niet genoeg bepaalden 6zin gebezigd worden, agt ik het noodig, eerst te bepalen, wat ik door 7de harmonie en de melodie in de poëzij versta; op dat men geen verschil-8lende eigenschappen met elkander verwarre; of zig dezelven onder één 9denkbeeld voorstelle. Ik versta dan door
10harmonie, die overeenkomst van den klank of van de beweging der woor-11den of woordvoegingen, met de voorgestelde zaken, waar door de uit-12drukking levendiger, kragtiger, en dus ook zinnelijker wordt:
13en door 14melodie, die bevallige en kunstige plaatsing van voeten en lettergrepen, 15waar door de uitdrukking aan het gehoor eene aangename gewaarwor-16ding, en dus een zinnelijk welgevallen verschaft.
17Dat deze twee eigenschappen wezenlijke vereischten zijn van den poëti-18schen stijl, meen ik voor toegestaan te mogen houden, zo dra ik de zinne-19lijke schoonheid, als eene voorname eigenschap der digtkundige sprake, 20beschouwe: en dat derhalven de verbetering daarvan, eene verbetering is 21van den poëtischen stijl, is een onmiddelijk en natuurlijk gevolg van het 22eerste. Laat ons over beide deze eigenschappen het een en ander voordra-23gen; en wel vooreerst over de harmonie. 24Dat de beste digters met deze eigenschappen veel hebben opgehad, 25blijkt niet alleen uit het geen tasso zeide, toen hij zijn verhaal van het ge-26vegt tusschen tancredo en argante beginnende, zig dus laat horenGa naar voetnoot27: Et esprima il mio canto il suon de l'armi.
28en uit deze les van popeGa naar voetnoot28, | |
[pagina 80]
| |
The sound must seem an echo to the sense:
Soft is the strain, when zephyr gently blows,
And the smooth stream in smoother numbers flows;
But when loud surges lash the sounding shore,
5[regelnummer]
The hoarse, rough verse should like the torrent roar.
When Ajax strives some rock's vast weight to throw,
The line too labours, and the words move slow:
Not so, when swift Camilla scours the plain,
Flies o'er th'unbending corn, and skims along the main.
10Maar wanneer wij de beste digters bestudeeren, vinden wij veele voor-11beelden van deze overeenkomst.Ga naar voetnoot29 Ik wil mijnen lezer en mij zelf ver-12maken met eenige van die voorbeelden aantehalen, en daar over wat te 13praten; waarna ik het een en ander zeggen zal over den aart van deze 14overeenkomst; waar in dezelve bestaat; en hoe ver zig de grenzen der-15zelve uitstrekken - ten einde vervolgens de beste middelen aantewijzen, 16om dezelve te bereiken. 17In homerus vindt men dezelve zeer menigvuldig; als b.v. die plaats, 18waar hij de magt en de majesteit van Jupiter beschrijftGa naar voetnoot30:
Ή, καὶ κυανεῃσιν ἐπ᾽ ὀϕρυσι νευσε κρονιων.
20[regelnummer]
Αμβροσιαι δ᾽ἀρα χαιται ἐπερρώσαντο ἀνακτος
Κρατος ἀπ ἀθανατοιο᾿ Μεγαν δ᾿ ἐλελιξεν Όλυμπον.
22en naar welke men zegt dat phidias het standbeeld van Jupiter gemaakt 23heeft. clarke heeft ook veele voorbeelden aangehaald: waar uit ik er 24eenige weinigen zal afschrijven. - Zo zegt homerus, dat er bij de Goden 25een groot gelagch ontstond, toen zij Vulcaan zagen,
δια δωματα ποιπνυοντα᾿Ga naar voetnoot31
27Het schielijk doordringen van een pijl drukt hij uit op deze wijzeGa naar voetnoot32:
Δια μεν ἀσπιδος ἠλθε φαεινησ ὀμβριμον ἐγχος
29zo ook het moeilijk opwentelen van een steen naar de hoogte door Sisy-30phus, en het nedervallen van denzelvenGa naar voetnoot33: | |
[pagina 81]
| |
Λααν βασταζοντα πελωριον ἀμφοτερῃσιν.
Ήτοι ὁ μεν, σκηριπτομενοσ χερσιν τε ποσίν τε
Λααν ἀνω ὡθεσκε ποτι λοφον᾿ ἀλλ ὁτε μελλοι
Άκρον ὑπερβαλεειν, τοτ᾿ ἀποστρεψασκε κραταιις
5[regelnummer]
Αὐτις ἐπειτα πεδονδε κυλινδετο λαας ἀναιδης
6ook in virgilius heeft men er veelen opgemerkt: behalven die twee be-7kende: Quadrupedante putrem sonitu quatit ungula campum:
9en 10[regelnummer]
Illi inter sese magna vi brachia tollunt:
11zijn er nog veelen, die door clarkeGa naar voetnoot34 zijn aangehaald, en daar kunnen 12worden naargezien; maar geen fraaier is mij in het lezen van virgilius 13voorgekomen, dan dat, welk men in deze regels vindtGa naar voetnoot35: Continuo auditae voces, vagitus & ingens;
15[regelnummer]
Infantumque animae flentes a limine primo,
Quos dulcis vitae exsortes & ab ubere raptos
Abstulit atra dies & funere mersit acerbo.
18Hier vinden wij in den eersten regel, door den sleependen tred der spon-19dëen en de driemalige herhaling van de lange i, het akelige, het klagende 20en meedogenwekkende der kinderlijke toonen - dan in de laatste helft 21van den derden en vierden regel, door het schielijke voordrollen der dac-22tijlen, na drie voorafgaande spondëen, eene natuurlijke voorstelling van 23den vroegtijdigen en daar door als 't ware geweldigen, alles wegrukken-24den en door niets te beteugelenden dood. Zij rollen als van 's moeders 25borsten af in 't graf, en liggen daar eer men het weet. 26Wat de nieuwere digters aangaat, deezen ontbreekt het ook aan zulk 27eene harmonie niet. Zo zegt tasso, wanneer hij den heeschen toon van 28den duivel wil nabootsenGa naar voetnoot36: Chiama gli habitator de l'ombre eterne
30[regelnummer]
Il rauco suon de la tartarea tromba.
Treman le spaciose atre caverne,
Et l'aer cieco à quel rumor rimbomba.
33Zo ook bij racineGa naar voetnoot37, wanneer Phedra in hare benauwdheid uitroept: | |
[pagina 82]
| |
- Que ces voiles me pésent.
2is het laatste woord pésent zeer uitdrukkend, waar in hij euripides geluk-3kig navolgde, die haar had doen zeggen:
Βαρυ μοι κεφαλησ επικρανον ἐχειν
5en in zijne IphigenieGa naar voetnoot38: Il fallut s'arrêter, & la rame inutile
Fatigua vainement une mer immobile.
8pope, in het begin van den brief van heloize aan abelardGa naar voetnoot39: In these deep solitudes and awfull cells,
10[regelnummer]
where heavn'ly pensive contemplation dwells.
11die zeker het sombere veel beter uitdrukken, dan de Hr. colardeau, 12wanneer hij deze regels dus vertaalt, Dans ces lieux habités par la seule innocence,
Ou regne avec la paix un éternel silence.
15klopstock, wanneer hij het sterven dus beschrijftGa naar voetnoot40: - Er selbst kann nicht reden;
Kaum mit bebender zunge den bangen abschied noch stammeln;
Athmet tiefer herauf! und kalter ängstlicher schweiss lauft
Ueber sein antlitz; das herz schlägt langsam, dan stehts, dann stirbt
20[regelnummer]
er!
21huidecoper heeft uit vondel soortgelijke voorbeelden aangehaaldGa naar voetnoot41: ik 22zal er slegts bijvoegen dat verhaastende in het verhaal van harman van 23woerden bij hooftGa naar voetnoot42, Ik koom het in der ijl daar alles deurgevlogen.
25[regelnummer]
De poort is wel bewaart; de bruggen opgetogen;
Op elk een toren is een schildwacht uitgezet;
Het wachthuis vol krioels; een ijder rustigh, met
De waapens bij der handt; en niemandt suf van allen.
29en deze beschrijving van Juffr. van merkenGa naar voetnoot43: | |
[pagina 83]
| |
Haar sneeuwit hengstgespan, in 't streng gareel geslagen,
En door der Barden galm op zijnen togt verhit,
Verheft het moedig hoofd, en zwiert met staart en manen,
En trappelt voor haar kar, en knabbelt op 't gebit,
5[regelnummer]
En schijnt al brieschend haar een ruimen weg te banen.
6Zo heeft ook antonidesGa naar voetnoot44 het geluid der bijen op deze wijze nagebootst: - gelijk bij zomerdaegen
Een biezwarm op de hei wort heen en weer gedraegen,
En mort en dommelt met een mommelend gedruis.
10en f. de haes het geluid van den donderGa naar voetnoot45; Men hoort gekraek, gedreun als van een grooven donder,
Die brommend' stommelend en vreeslijk romm'lende onder
Den grond, zo ver het oor kan reiken, henen rolt.
14Ofschoon ik nu over alle deze voorbeelden met mijnen lezer niet wil han-15delen, moet ik hem egter, eer ik verder ga, twee dingen doen opmerken: 16Vooreerst: dat de overeenkomst der woorden en zaken in de aangehaalde 17voorbeelden in trap merkelijk verschilt; maar dat dezelve in allen eene le-18vendigheid aan de uitdrukking geeft, die haren aart en trap ontleent uit 19de verschillende soorten van onderwerpen, of uit de talenten der dig-20ters, of uit den aart en de hoedanigheden der taal; en daarom behooren 21hier alle zulke voorbeelden, die, het zij in den toon der letters, of in de 22beweging der woorden, slegts eenige overeenkomst hebben met de voor-23gestelde zaken, al is zij zeer fijn. - Zij zijn in aart en natuur dezelfden, 24hoe zeer zij ook in trap verschillen. 25Ten tweede: dat men hier deze harmonie altoos onderscheiden moet van 26die, welke uit den toon der stemme, bij het overluid lezen der vaerzen, 27ontspruit. De laatste is ook eene uitwerking van de kunst om te lezen; 28en die, waarvan wij spreken, behoort alleen en geheel aan den digter. 29Men kan tog niet ontkennen, dat de toon der stemme, en de gebaarden 30zelfs, in passages, waar de harmonie, die wij behandelen, ontbreekt, of 31niet gemaklijk plaats kan hebben, veel zou kunnen doen, om de woorden 32en zaken te doen overeenkomen; maar die, welke wij onder het oog hou-33den, is zodanig, dat zij door het lezen in de voorstelling niet behoeft ge-34bragt te worden; maar er van zelfs in ligt; en alle onze voorbeelden zijn 35daarom van dien aart, dat zij, zonder eene kunstige leezing, eene min of | |
[pagina 84]
| |
[Toelichting] 1meer aanmerkelijke overeenkomst der zaak met de woorden in zig bevat-2ten. 3Wat nu den aart van deze harmonie aangaat, daaromtrend zal ik, zo 4kort mogelijk, mijne gedagten zeggen; en in geen bijzonder onderzoek 5treden van alles, wat daar over door batteux, diderot, schlegel, 6priestley en anderen is opgemerkt. De een heeft er mogelijk te veel, 7de ander te weinig aan toegeschreven; en de een meent iets te hooren, 8waar een ander niets, of ten minsten zo veel niet, opmerkt. Dit alles in 9bijzonderheden na te gaan en te beöordeelen, zou op zig zelfs stof ge-10noeg voor eene uitgebreide verhandeling opleveren. Laat ons daarom al-11leen dat voorstellen, wat onmiddelijk volgt uit den aart der taal en de sa-12menvoeging der woorden, en dus door elk, dien het niet geheel aan 13gehoor ontbreekt, moet worden toegestaan. Dit zal genoegsaam zijn, 14om den aart van deze harmonie te leeren kennen; den jongen digter aan-15leiding te geven tot verdere naspeuringen; en eenige lessen voortestel-16len, om door de betragting derzelven in het bereiken van deze harmonie 17gelukkig te slagen.Ga naar voetnoot46 18Men lette derhalven op deze volgende aanmerkingen. Ofschoon de 19poëzij zig tot het verwekken der denkbeelden niet gelijk de schilderkunst 20en beeldhouwkunst van eigenlijke natuurlijke teekenen bedient, zijn eg-21ter in alle talen de meeste grondwoorden en zelfs veele afgeleide meer 22dan willekeurige teekenen. Zodanig zijn in de eerste plaats zulke woor-23den, die naar den klank van het geen zij moeten aanduiden, stellig ge-24vormd zijn; en deze zijn wederom, of meer algemeen, zo dat de klank der-25zelve op verscheiden onderwerpen past, gelijk het huilen van den wolf en 26van den wind; het ruischen van een beek en van 't geboomt; of meer bijzon-27der: gelijk het kirren van een tortelduif; het kwaaken der enden; het rikkik-28kikken der kikvorschenGa naar voetnoot47; het maauwen der katten, en honderd anderen. 29Deeze woorden zijn het, die men onomatopoiien noemt. 30Maar er zijn verder in alle talen letters en woorden, die door hunne 31hardheid en moeilijke uitspraak, onaangenaam voor het gehoor of wan-32luidend; en anderen, die door hunne zagtheid, vloeiendheid enz. wellui-33dend of aangenaam voor het gehoor zijn. 34Men kan insgelijks zeggen, dat de klank van veele letteren, woorden, 35en lettergrepen zig van den anderen onderscheidt, niet alleen door derzel- | |
[pagina 85]
| |
1ver langheid of kortheid, maar ook door derzelver scherpheid, rondheid, 2volheid, hardheid, zagtheid en dergelijken. 3Als ook - dat er in alle talen woorden zijn, die in hunne klank eenige 4fijnere overeenkomst hebben met de zaak, die zij moeten beteekenen, of-5schoon zij eigenlijk geen onomatopoiien zijn - of het in hunnen oor-6sprong wel zijn geweest, maar door hunnen tegenwoordigen vorm op-7houden zodanig te zijn. 8Woorden, bij elkander gevoegd, om te samen een of meer denkbeelden 9voortestellen, noemt men perioden, of volzinnen. Uit het gene nu over 10den aart der woorden gezegd is, moet, met opzigt tot de perioden, nood-11zakelijk volgen, dat, naar mate van de samenvoeging der woorden in 12eene periode, de voorstelling vloeiende of hortende - traag, langsaam, 13sleepend, of trippelend, rollend, snel - agtereenvolgend of afgebroken - 14zwaarmoedig of lugtig zijn kan; en zulks in meer of minder trap, en op 15bijna ontelbare wijzen. 16Het geen mij nu voorkomt hier uit te volgen, is: 171) Dat de eigenlijke, of, gelijk men ze eigenaartig zou kunnen noemen, 18de karakteristieke overeenkomst tusschen den klank en de voorgestelde 19zaak alleen plaats heeft in die woorden, die men onomatopoiien noemt; 20en geensins in anderen; als ook niet in geheele perioden, ten zij dezelven 21waren samengesteld uit onomatopoiien, dat egter schijnt onmogelijk te 22zijn. 232) Dat in de voorstelling van iets, het welk aangenaam of onaangenaam 24is, het gebruik van welluidende of kwalijkluidende woorden slegts in zo 25ver als eene overeenkomst tusschen de woorden en de zaak kan be-26schouwd worden; als er in de twee onderwerpen, de klanken namelijk 27en de voorgestelde zaken, iets gelijksoortigs is, waar door de uitdruk-28king, niet in het bijzonder, maar in 't algemeen, beeldsprakig wordt. 293) Dat het beeldsprakige, op dezelfde wijze, als zo even gezegd is, plaats 30heeft in de perioden; alleen met dit onderscheid, dat in perioden eene 31sterkere harmonie kan plaats hebben, dan in enkele woorden, uit hoofde 32van de samenvoeging; en dat dit beeldsprakige ook tot een veel grooter 33getal van voorstellingen kan gebruikt worden, dan in woorden alleen; 34uit hoofde van de menigvuldige wijzen, op welken korte en lange, harde 35en zagte, scherpe en sleepende lettergrepen en woorden kunnen worden 36samengevoegd. 374) Dat deze harmonie dan het allersterkst is, wanneer, in eene periode, 38de woorden elk op zig zelf, zo wel als in hare samenvoeging, zo met op-39zigt tot den klank als tot de beweging, samenwerken om deze overeen-40komst sterk te maken: dan dat het van zelfs spreekt, dat zulks zeldsaam 41geschieden kan, en dat men doorgaands slegts een of twee van deze eigen-42schappen in de uitdrukking aantreft, welke ook meestal genoegsaam | |
[pagina 86]
| |
[Toelichting] 1zijn, om aan het oogmerk dezer harmonie, de levendige uitdrukking na-2melijk, te voldoen. 3Nu ben ik in staat, om over den aart van deze harmonie eenige nadere 4bepalingen optegeven. De overeenkomst tusschen de woorden en zaken, 5is, of een overeenkomst van klanken, of van beweeging, of somtijds 6ook van beide; en dan is zij zeker de sterkste. Men herleze slegts de aan-7gehaalde voorbeelden, en men zal ze tot een van deze twee kunnen bren-8gen: zelfs die, welken iets van het hartstogtelijke aanduiden. Dit tog ge-9schiedt door het snelle, lugtige, trage, sleepende of afgebrokene in de 10woordvoeging; en dus alleen door den trap van de beweging: of door 11knarschende, heesche, lieflijke, zagte woorden of woordvoegingen; en 12dus door den klank: in alle gevallen is zij egter van dien aart, dat zij, niet 13het bijzondere of karakteristieke van het onderwerp, maar slegts eene al-14gemeene eigenschap aanduidt. De kunstige nabootsing nu van zulk eene 15algemeene eigenschap kan daarom (de onomatopoiien uitgesloten) wei-16nig of liever geen uitwerking hebben op iemand, die de taal, waarmede 17de zaak wordt voorgesteld, niet verstaat; maar voor hem, die de taal 18kent, versterkt deze nabootsing de levendigheid op eene aangename wij-19ze. Men leze aan iemand, die geen Grieksch of Latijn verstaat, die regels 20uit homerus en virgilius voor, welken wij hebben aangehaald; en waar 21in het rollen van een steen, het doordringen van een pijl, het galoppeeren 22van een paard, harmonieus wordt voorgesteld, en men vrage hem, in wel-23ken regel van een steen, van een pijl, van een paard wordt gesproken? 24Hij moge zulk een fijn gehoor hebben als hij wil, ik ben verzekerd, dat 25hij zo min in staat zal zijn om zulks daar in te onderscheiden, als in die 26nabootsingen, welken klanken zijn; men neme de proeve met het tela so-27nant humeris, met het procumbit humi bos van virgilius; met het rustling, 28crackling, crashing, thunder down van pope, en dergelijken.Ga naar voetnoot48 Dit wordt ook 29bevestigd door den aart der taal; deze tog bestaat uit zulke teekenen, die 30altoos, met opzigt tot elk individueel denkbeeld, willekeurig zijn, of 31schoon zij met opzigt tot het algemeene, somtijds meer of min natuurlijk 32zijn. batteux zegt derhalven te regt, ‘que le premier principe pour 33l'harmonie est d'employer des mots ou des phrases, qui renferment, par 34leur douceur ou par leur dureté, leur lenteur ou leur vitesse, l'expression 35imitative qui peut être dans les sons’Ga naar voetnoot49; maar hij gaat te ver, wanneer hij | |
[pagina 87]
| |
[Toelichting] 1er bijvoegtGa naar voetnoot50; ‘C'est une sorte de chant musical, qui porte le caractère non 2seulement du sujet en general, mais de chaque objet en particulier.’ 3Dit laatste is onbewijsselijk, om dat het onmogelijk is, dat men door 4den klank of de beweging der woorden en perioden, dien onderscheiden 5toon of beweging der zaken kan voorstellen, waar door zig dezelven 6van hunne gelijksoortige onderscheiden; en derhalven is deze harmonie 7niets meer - dan eene zodanige overeenkomst van den klank der woor-8den, van de cadance, of van deze beide te samen met de voorgestelde za-9ken, waar door de uitdrukking levendiger, en het denkbeeld met meer 10kragt aan de verbeelding vertegenwoordigd wordt; al is het derhalven, 11dat iemand, die een digtstuk hoort lezen, in een taal die hij niet ver-12staat, somtijds wel eens kan bemerken, in het algemeen, of het onder-13werp droevig, dan of het geheel omgekeerd was, zo blijft het egter ze-14ker, dat zulks geensins in alle, maar slegts in weinige voorbeelden zal 15plaats hebben; te meer daar iemand, die een taal niet verstaat, en dus 16van hare natuurlijke zagtheid of stroefheid door de ondervinding geen 17kundigheid heeft, ook maar zeldsaam kan oordeelen, of eene uitdruk-18king zagtvloeiend, langsaam, sleepend enz. zij, zo lang hij die uitdruk-19king, welke hij hoort, niet tegen anderen van een tegenstrijdigen aart in 20diezelfde taal vergeleken heeft. Maar verder - wanneer batteux zegt, 21‘cette harmonie n'appartient qu'à la poësie seule, & c'est le point exquis 22de la versification,’ moet men zulks alleen in zo verre aannemen, als de 23poëzij, door den rythmus en de veelvuldige verandering in de samenvoe-24ging van korte en lange lettergrepen, meer dan het prose, in staat is, om 25de gelijkheid tusschen de zaak en de woorden door de beweging uitte-26drukken: want met opzigt tot de klanken heeft de poëzij niets vooruit bo-27ven het proze; en, in zo ver deze overeenkomst spruit uit het gebruik 28van onomatopoiien, is het eene eigenschap der taal in het algemeen, en 29niet der poëzij in het bijzonder. 30Deze overeenkomst, zo als wij die in voorbeelden aangewezen, en in 31hare ware eigenschappen beschreven hebben, is derhalven in wezen niet 32onderscheiden van den numerus oratorius; volgens welken men het harde 33met harde, en het zagte met lieflijke en aangename woorden moet voor-34stellen; maar zij is er egter in trap van onderscheiden; dat is: de poëzij 35kan, meer dan het proze, die harmonie bereiken; daar de natuur en de 36verscheidenheid van den gebonden stijl, uit haren aart, medebrengt, dat 37zij veel sterker, en op meer onderscheiden wijzen, de beweging, die wij 38in de voorwerpen waarnemen, kan voorstellen - dat men het losse en 39vloeiende zo wel als het harde en stootende in de uitdrukking veel ster-40ker kan doen gevoelen dan in het proze; - en dit onderscheid, of liever | |
[pagina 88]
| |
[Toelichting] 1deze sterkere uitwerking, is de reden, waarom sommigen deze harmonie 2in wezen zelfs van den numerus oratorius onderscheiden; en dezelve, als 3eene bijzondere eigenschap der poëzij, hebben aangemerkt. Wil men eg-4ter dezelve om hare grootere kragt onderscheiden, ik zal er mij niet tegen 5verzetten, maar liever deze onderscheiding toestemmen, dan over woor-6den twisten; als men het met mij in de zaak maar eens is. 7Dit zij genoeg, om van den aart van deze harmonie een geregeld denk-8beeld te geven, en aantetoonen, niet alleen, dat zij min of meer altoos 9aan den egten digterlijken stijl eigen is; maar ook, wat er in alle digtstuk-10ken vereischt wordt, om den toon, de beweging en wijze van voorstel-11ling, in meer of minder trap, te doen overeenkomen, met den meer alge-12meenen of meer bijzonderen aart van het voorgestelde onderwerp; en 13daar door aan de poëtische uitdrukking levendigheid, en dus eene meer-14dere zinnelijke schoonheid bijzetten. Meer zeg ik hier niet over deze har-15monie, die, zo beschouwd, in alle digtstukken meer of min plaats moeten 16hebben; men kan, uit het geen bijgebragt is, genoeg opmaken, dat deze 17harmonie eene wezenlijke schoonheid is: die, in onderscheiden maat en 18trap, in vele, zo niet in de meeste, digterlijke voorstellingen plaats kan 19hebben; doch waaromtrent men al te streng en onnatuurlijk zoude te 20werk gaan, wanneer men dezelve, of al te sterk, of te onbepaald van den 21digter afeischte. Zij is er somtijds, maar zeer klein; en dat, om dat ze, na-22tuurlijk blijvende, niet anders wezen kan. Dus b.v. wanneer poot zegtGa naar voetnoot51: Io triumf! Cupido draait
De diamanten spil
25[regelnummer]
Der wereld naar zijn wil.
26is er zeker, tusschen het losse, zagte, gemakkelijke van de uitdrukking, en 27de magt van Cupido om met weinig moeite alles naar zijn zin te schik-28ken, en dus tusschen de woorden en de zaak eenige overeenkomst; maar 29zij is niet sterk; om dat ze, natuurlijk blijvende, niet anders wezen kon. 30Meer treft ze in deze volgende regels. Io triomf! drie Jupiters
Viel hij te streng en sterk
In 't minneworstelperk.
Was d' onderaertsche stuurs en bars,
35[regelnummer]
Een schoone Prozerpijn
Verleert hem zoo te zijn.
37Deze twee laatste regels contrasteeren wederom met de vier vorigen, en 38treffen daarom meer wegens hare zagtheid; en zo moesten ze ook wezen 39om de zaak uittedrukken. | |
[pagina 89]
| |
1Om derhalven niet meer te vorderen, zo van zig zelf, als van anderen; 2en geene buitensporigheden te begaan, mag men den raad van klopstock 3wel in agt nemen, wanneer hij op deze wijze over de harmonie 4spreektGa naar voetnoot52: ‘Er is nog eene zekere welluidendheid overig, die in verband 5staat met de gedagten, en welke zij helpt uitdrukken; maar er is niets 6zwaarder te bepalen, dan deze hoogste fijnheid der harmonie. - Verschei-7den trappen der traagheid of snelheid, iets van zagte of hevige hartstog-8ten, eenige trekken van dat geen, hetwelk in een gedigt bij uitstek hande-9ling verdient genaamd te worden, kunnen door de levendige 10uitdrukking van verre nagebootst worden. Wanneer de digter dit doet, 11dan gebruikt hij, of veeleer hem gelukken dan eenige der fijnste kunst-12streeken in de uitwerking, of bewerking, die hem even zo gemaklijk mis-13lukken kunnen, zo dra hij al te veel met opzet te werk gaat; of wanneer 14zijne verbeeldingskragt het beperkt gebied van zulke trekken, die geen 15hoofdtrekken zijn, al te vuurig uitbreidt; en van de harmonie der poëzij 16tot die van de muziek op wil stijgen. Ik moet wel toestaan, dat er geval-17len zijn, waar in de levendige uitdrukking, dat, wat men zeggen wil, 18sterk moet uitdrukken; maar, over het algemeen, kan men dezen regel 19vaststellen, dat men dezelve meer nabijkomen dan bereiken moet. En 20het gebruik van dezen regel komt ons in de beöordeeling van ons werk 21zeer te pas; want wanneer deze soort van schoonheid regt gelukken zal, 22dan moet zij, zonder dat men het merkt, geduurende de drift van den ar-23beid ontstaan.’ 24Vraagt men nu, welke de beste middelen zijn, om dezelve te bereiken; 25en wat een jong digter in agt te nemen heeft, om van deze zinnelijke 26schoonheid der tale een regt gebruik te maken? ik antwoorde: 27i. Een digter moet zig voornamelijk daar op toeleggen, dat hij, in het 28werken, de beelden, welken hij wil uitdrukken, levendig voor oogen heb-29be; of zig in den toestand plaatse van hem, wiens aandoeningen en ge-30waarwordingen hij moet voorstellen. Daar door bereikt hij deze schoon-31heid dikwijls van zelfs; daar door vat hij, zonder dat hij het weet, den 32toon, de taal der hartstogt, die hij te schilderen heeft: en kiest, als van 33zelfs, daar toe de geschiktste woorden uit: ja men kan, geloof ik, met 34veel waarschijnlijkheid staande houden, dat deze harmonie bij de beste 35digters meer door deze levendige verbeeldingskragt en teergevoeligheid, 36dan door overleg of kunst in hunne werken voordgebragt is. Waarom 37ook tasso in de reeds te voren aangehaalde plaats zegt: | |
[pagina 90]
| |
Hor qui, Musa, rinforza in me la voce,
E furor pari à quel furor m'inspira
Si, che non sian de l'opre indigni i carmi,
Et esprima il mio canto il suon de l'armi.
5Dit gaat zelfs zoo ver, dat de groote uitlegger van virgilius zig op deze 6wijze daaromtrent uitlaatGa naar voetnoot53: ‘Equidem non diffiteor sensum me animi re-7fragantem habere, quotiescunque persuadere mihi volo, magnum ali-8quem poëtam aestu tantarum rerum abreptum et magnorum phantasma-9tum vi inflammatum in sono cursus equestris vel tubae vel aliarum 10rerum reddendo laborare; Attenuat ea res et deprimit ingenium poëtae 11et artis poëticae dignitatem. Sunt tamen, ais, tales versus in optimo quo-12que poëta. Recte; sunt utique multi; etsi plures alios ad hoc lusus genus 13accommodare solet eorum ingenium, qui talibus rebus indulgent. Sed mi-14hi ad poëtices indolem propius esse videtur statuere, ipsam orationis natu-15ram ita esse comparatam, ut multarum rerum sonos exprimat; inflamma-16tum autem phantasmatum specie objecta animum, cum rerum species 17sibi obversantes ut oratione vivide exprimat, laborat, necessario in ista vo-18cabula incidere vel orationis proprietate ducente. Ita graves & celeres le-19nes ac duros sonos vel non id agens & curans ad rerum naturam accom-20modabit & orator quisque bonus & multo magis poëta.’ Ofschoon ik 21nu deze uitspraak te algemeen houde; en niet alleen uit de voorbeelden 22van grote digters, maar ook uit de digtkundige lessen van vida, pope 23enz. leere, dat zij deze overeenkomst hebben aanbevolen, dunkt mij, dat, 24hoe zeer zij dikwijls van zelfs ontstaat, egter de kunst ook hier in iets ver-25mag; en dat daarom het opgeven van middelen, om dezelve te bereiken, 26niet geheel overtollig is; en dit te meer, daar er in de taal zelf somtijds ge-27breken, met opzigt tot deze harmonie, zijn, die door de kunst verholpen 28kunnen worden. priestleyGa naar voetnoot54 heeft zulks opgemerkt, en brengt, onder 29anderen, tot een bewijs hier van, het volgende zeggen van virgilius bij: 30[regelnummer]
Hoc opus hic labor est:
31waarin, door de kortheid van de lettergrepen in opus en labor, en de daar-32uit ontstaande daktijlen, eene beweging plaats heeft, regt strijdig met 33den aart der zake - geheel anders is dit zeggen: Tantae molis erat.
35Ofschoon derhalven de levendige verbeeldingskragt, en de daaruit voord-36spruitende verrukking, hier zeer veel doet, kan egter de oefening aan de | |
[pagina 91]
| |
[Toelichting] 1levendige uitdrukking van nut zijn, gelijk pope ergensGa naar voetnoot55 in het algemeen 2zegt van de kunst om wel te schrijven: True ease in writing comes from art, not chance,
As those move easiest who have learn'd to dance.
5en daarom ga ik over tot het voorstellen van meerder middelen om de-6zelve te bereiken, behalven het reeds genoemde, dat men te regt als een 7hoofdmiddel kan aanmerken. 8ii. De voorbeelden, die daar van verzameld zijn, veel te lezen en te be-9studeeren. In homerus en virgilius zijn ze menigvuldig. Deze en ge-10lijksoortigen optemerken; en nategaan, in hoe ver die harmonie daar in 11plaats heeft; wat er in dergelijke passages gebrekkig is en kan verbeterd 12worden; gelijksoortige uitdrukkingen van verschillende digters met el-13kander te vergelijken. Deze en dergelijke oefeningen zijn juist geschikt 14om met de schoonheden van anderen, op eene edelmoedige wijze, zijn 15voordeel te doen. 16iii. Kunnen hier van nut wezen de opmerkingen, welke kunstkenners 17over zulke passages, waarin deze harmonie bij uitstek plaats heeft, ge-18maakt hebben. Want ofschoon dezen wel eens, door verwondering, te 19verre gaan, of meer hooren, dan er in zulke uitdrukkingen voor een on-20bevooroordeeld oor ligt; kan men egter, door zulke leidslieden, te regt 21geholpen worden, in het opmerken van fijne gelijkheden of overeenkom-22sten, welken men, zonder hun, over het hoofd zoude gezien hebben. Ik 23heb met zeer veel vermaak gelezen de opmerkingen, die diderot over 24sommige passages uit homerus, virgilius, racine enz. gemaakt heeft; 25als ook die van huydecoper op vondel: en het behoort zekerlijk tot 26de poëtische uitlegging van een digter, deze schoonheden optemerken, 27en de bijzonderheden daar in aantewijzen. 28iv. Komt ergens taalkunde te pas, dan is het ook in het bereiken van 29deze schoonheid. De rijkheid van eene taal, hare woordvoegingen en 30wendingen, zo met opzigt tot den klank, als tot de beweging, zig eigen 31te maken, geeft te gelijk het vermogen, om, zonder onnatuurlijk en ge-32drongen te zijn, zo veel overeenkomsten tusschen woorden en zaken in 33zijne voorstellingen te brengen, als mogelijk is. Ik kan hier in geene bij-34zonderheden treden, maar men zal overtuigd zijn van het wezenlijk nut, 35dat, uit zulk eene oefening, voor den digter voordspruit, wanneer men 36de moeite neemt, om te lezen, wat hier over, b.v. door vossiusGa naar voetnoot56, Lord | |
[pagina 92]
| |
[Toelichting] 1kaimesGa naar voetnoot57, marmontelGa naar voetnoot58 en sulzerGa naar voetnoot59 is aangeteekend, werwaard ik daar-2om mijnen lezer verwijze. 3v. De natuur moet ook hier toe bestudeerd worden. Elke hartstogt 4heeft haren toonGa naar voetnoot60; elke beweging der ziele hare snelheid of traagheid. 5Dit optemerken, en, zo veel mogelijk, in bijzonderheden nategaan, geeft 6gelegenheid om zig van het zagte, harde, stootende, vloeiende, volle, 7scherpe enz. met opzigt tot den klank; en van het rollende, sleepende, hor-8tende, afgebrokene, met opzigt tot de beweging, te bedienen, waar het 9noodig is; en wel zodanig, als meest overeenkomt met den natuurlijken 10aart der onderwerpen, welke men wil voorstellen. Door deze oefening 11wordt het gehoor verfijnd; het onderscheid tusschen toon en toon, bewe-12ging en beweging, opgemerkt; en eene hebbelijkheid verkregen, om deze 13harmonie, ook als men er het minst op denkt, in zijne voorstellingen 14overtebrengen, en disharmonie te vermijden. Wie tog, b.v., die den toon 15der droefheid in de natuur heeft nagegaan, en iemand op deze wijze 16hoorde klagen: Dan schrei ik, dan zugt ik, dan vlugt ik van schrik:
Wie is er op aarde zo treurig als ik.
19zal gelooven, dat het dezen klager ernst is, en niet veel eer, dat hij zig 20treurig veinst met een lugtig en vrolijk hart? 21Een fijn gehoor is waarlijk, in dit stuk, van meer waardij dan veele re-22gels, die dikwijls aan zo veel uitzonderingen onderhevig, of zo wanke-23lend zijn, dat men op dezelve zeer weinig staat kan maken: en om dit 24eens met een voorbeeld aantetoonen, brenge ik deze plaats van pope 25bijGa naar voetnoot61, waar hij den moeilijken arbeid van Sisyphus, in het opwentelen 26van den telkens weder nedervallenden steen, dus beschrijft: Up the high hill he heaves a hugh round stone;
28en hij teekent er het volgende bij aan: ‘om aan den Engelschen lezer een 29zwak beeld der schoonheid van het oorspronkelijke te geven, heb ik de-30zen regel beladen met woorden van ééne lettergreep, welke meest met 31een h beginnen.’ kaimes heeft uit dit en nog een soortgelijk voorbeeld 32dezen regel getrokken; dat een vers, uit woorden van ééne lettergreep sa-33mengesteld, door de veelvuldigheid der rusten een indruk maakt, die ge-34lijk is aan eene moeilijke en afgebroken beweging: men zoude dezen re-35gel nog kunnen bevestigen door het zeggen van palamedes bij vondel; | |
[pagina 93]
| |
Die zorgt, en waakt, en slaaft, en ploegt, en zwoegt en zweet;
2maar wanneer ik daar tegen over stelle dezen regel van vondel; Mijn heer, ik heb u raad voor deez tijd niet van doen;
4en dien van racine; 5[regelnummer]
Le jour n'est pas plus pur, que le fond de mon coeur;
6welke ook uit woorden van eene lettergreep bestaan, dan vrage ik, met 7veel vertrouwen, aan ieder, die gehoor heeft, of deze laatsten een gelijken 8indruk maken als de eersten? en zo neen, of men dan den regel van 9kaimes voor algemeen houden kan: dan of men niet, in alle zulke geval-10len, meer op zijn gehoor, dan op algemeene regels moet aangaan? daar 11men, door enkel de regels te volgen, dikwijls een geheel andere uitwer-12king zou hebben, dan men zig had voorgesteld. 13Ik wil hier de opmerkingen, welken kunstkenners gemaakt, en de re-14gels, welken zij daar uit getrokken hebben, niet afkeuren; maar ik be-15doele alleen, intescherpen, dat de studie der natuur allernoodzakelijkst is; 16en dat de toepassing der bijzondere regels nooit veilig geschieden kan, 17dan wanneer zij door het gehoor geleid, en door hetzelve wordt goedge-18keurd, in alle die gevallen, waarin men van dezelve gebruik maken wil. 19vi. Maar, met opzigt tot den digter, is het vooral noodig, dat eene 20zo goede keuze van de voetmaat voor de digterlijke voorstellingen, plaats 21hebbe. Men neme alles in agt, wat ons de taal geven kan, dan kan men 22nog zijn oogmerk missen door eenen verkeerden verstrant te gebruiken. 23Veel was hier over te zeggen, bij aldien men in bijzonderheden wilde tre-24den; maar ook deze schoonheden zijn: 25[regelnummer]
- nameles graces, which no methods teach,
And which a masterhand alone can reach.
27Ook zoude mij dit te ver afleiden. Laat de volgende aanmerkingen wen-28ken zijn voor den jongen digter, om dit stuk nader te overwegen, en bij 29de grootste meesters daarin te rade te gaan. 30Zijn verstrant te veranderen, wanneer de natuur van het onderwerp 31zulks vereischt, is eene wijze van handelen, die ik geen digterlijke vrij-32heid mag noemen; maar eene volstrekte noodzakelijkheid, zal men wezen-33lijke schoonheid aan willekeurige regelmatigheid niet opofferen. Dikwijls 34daarom heeft het mij verwonderd, dat zulks niet meer algemeen in ge-35bruik is; daar het tog aan geene voorbeelden ontbreekt, waar in dit in 36agt genomen is, en zelfs met veel vrugtGa naar voetnoot62: ja ik denk, dat zulks in onze | |
[pagina 94]
| |
[Toelichting] 1Alexandrijnsche of zesvoetige vaarzen, wanneer het digtstuk van langen 2adem, en vooral wanneer het een heldendigt zijn zal, volstrekt noodig 3is. De reden daar van is, dat onze zesvoetige verzen veel eentooniger en 4voor minder verscheidenheid vatbaar zijn dan het hexameter der ouden; 5en dat men het, daar uit voordspruitende, gebrek, door zulk eene afwisse-6ling, mogelijk zou kunnen verhelpen: daar anders alles, het verhalende 7zo wel als het aandoenlijke; het historische zo wel als het lyrische, bijkans 8op denzelfden toon voordgaat: het geen zeker rasser verveelt, en minder 9geschikt is, om aan elk bijzonder onderwerp zijn regten toon te geven, 10dan wanneer men zig de vrijheid geeft, om, gelijk Juffr. wolff in haar 11Walcheren, zo geestig als bevallig, gedaan heeft, telkens, als men zulks 12noodig oordeelt, van verstrant te veranderen; het welk, behalven het 13voordeel der harmonie, ook eene aangename afwisseling en verscheiden-14heid verschaft. 15Zig, door oefening, zodanig den toon van ieder onderwerp eigen te 16maken, dat men in staat is, om een geschikten verstrant uittekiezen, is 17eene les, die men wel in het algemeen kan geven; maar welke men, in bij-18zonderheden, niet wel kan voorstellen. Hier moet het gehoor en de geoe-19fende smaak des digters in plaats van regels zijn; daar tog de vorming 20van een verstrant ter keuze van den digter staat; en hij, hier in, aan geene 21wetten gebonden is, dan die welluidendheid en harmonie hem voorschrij-22ven, heeft hij een ruime loopbaan en eene uitgestrekte keuze; ook zijn 23er vele verschillende verstranten, die elkander, met opzigt tot deze harmo-24nie, volkomen gelijk staan. 25Die zig van een voetmaat bedient, waarvan sommige regels sleepend, 26traag, statig enz. - anderen wederom lugtig, rollend of tripplend enz. 27zijn, moet zig, om deze harmonie te bereiken, in het voorstellen zijner ge-28dagten, schikken naar dezen verschillenden en afwisselenden aart van zij-29nen verstrant, en niet alles door een verwarren. Hoe moeilijk dit is, is eg-30ter het verwaarlozen van zulk eene zorgvuldigheid een wezenlijk gebrek. 31Dit blijkt vooral in digtstukken, die gemaakt zijn, om gezongen te wor-32den. Vindt men daar, b.v. in het eerste couplet, trage, statige regels, en 33eene overeenkomst tusschen de voorgestelde zaken en woorden; maar, 34dit alles omgekeerd, in het tweede couplet, of in één der volgende, dan 35is het voor den muzikant, die vooral op deze harmonie letten moet, vol-36strekt onmogelijk, zulke toonen uittekiezen, welken voor beide geschikt 37zijn; maar hij moet van zelfs vervallen in zulk een onnatuurlijk contrast, 38het welk voor een kiesch gehoor ondragelijk is. Die derhalven zulk een 39veranderend metrum vrijwillig verkiest, moet zig ook der moeite getroos-40ten, welke hij zig door zijne keuze op den hals laadt; of zig van een ander 41bedienen, dat minder moeilijk is. Deze aanmerking geldt bijzonder de 42lierzangen. 43vii. Eindelijk dient men zorg te dragen, dat men aan deze harmonie | |
[pagina 95]
| |
[Toelichting] 1geen schoonheden van meer aanbelang opöffere: of tot het bereiken der-2zelve zig van zulke vrijheden bediene, die, of strijdig zijn met den aart 3en de analogie der taal, of met den gekozen verstrant. De volgende aan-4merkingen komen hier mogelijk te pas, schoon ze niet volledig zijn. 5Hij doet kwalijk, die zig van een ongeschikt woord of bijwoord be-6dient, en een geschikter of schilderagtiger verwerpt, om dat hem de 7klank of de beweging van het laatste zo overeenkomstig niet voorkomt 8met het onderwerp, als het eerste. - Daar tog de levendigheid der uit-9drukking het oogmerk van deze harmonie is, en een schilderagtig en ka-10rakteristiek woord of bijwoord de verbeeldingskragt somtijds meer kan 11te hulp komen, dan deze flaauwe gelijkheid in klank en beweging, ver-12zuimt hij, die zig aan deze feil schuldig maakt, eene grootere schoonheid 13om eene mindere te bereiken. 14Hij, die door het bereiken van deze harmonie moeite en arbeid ver-15raadt, mist zijn doel. Zo dra men den digter en zijne kunst gewaar 16wordt, vermindert de verrukking; het levendige der uitdrukking kwijnt; 17en daar men in den hoogsten trap natuurlijk wil zijn, wordt men alleen 18kunstig; dat is, onnatuurlijk, stijf en gedwongen. Zoo is men b.v. als de 19taal onnatuurlijk gedwongen wordt om eenen zekeren klank of de bewe-20ging voordtebrengen. 21Hetzelfde lot staat hem te wagten, die deze harmonie, overal, of al te 22sterk, in zijne werken brengen wil. Sommige voorwerpen zijn van dien 23aart, dat er tusschen de woorden en de zaken overeenkomst genoeg is, 24als er geene stellige tegenstrijdigheid tusschen plaats grijpt - in anderen 25kan deze harmonie slegts zeer gering of zeer fijn zijn; in weinigen is zij 26van dien aart, dat zij terstond in het oog loopt; maar in geen van allen 27moet zij buitensporig zijn, of noodeloos. 28Schoon men de melodie somtijds aan deze harmonie kan opofferen, moet 29zulks egter nimmer geschieden, dan wanneer het gebrek aan melodie voor 30eene wezenlijke schoonheid kan gehouden worden; dan alleen kan men 31zeggen, met pope: That license is a rule;
33maar kan men de harmonie bereiken, zonder de melodie te verwaarloozen, 34dan is deze vrijheid een teeken van armoede, die den man van genie 35onëer aandoet. 36‘Voert men,’ zegt vader vondel te regtGa naar voetnoot63, ‘eenige harde vaerzen in, dat 37moet uit geen gebrek, maar uit de stoffe geboren, en ter zake vereischt 38worden.’ 39Na het opgeven van deze middelen, blijft mij niets overig, dan dat ik | |
[pagina 96]
| |
[Toelichting] 1met een woord aanwijze, in wat opzigt ik de bereiking van deze harmonie 2als een middel ter verbetering van onze Nederlandsche poëzij beschouwe 3- en hier toe is niet veel omslag noodig. 4Wanneer ik onze beste digtstukken leze, zo met opzigt tot de taal, als 5met opzigt tot de poëzij; dan bemerke ik, dat onze taal, zo goed als eene 6der hedendaagschen, geschikt is, om deze harmonie te bereiken - dat alle 7die eigenschappen der taal, uit welken wij de geschiktheid van eene taal 8voor deze harmonie hebben afgeleid, in de onze gevonden worden; en 9dat zulken onder onze digters, die hunne taal magtig waren, ook in veele 10voorbeelden hebben getoond, dat zij, naar vondels zeggenGa naar voetnoot64, gelijk een 11goed muzikant, den toon naar den aart der zake weten te schikken. En 12daarom is mijn oogmerk, in het eenigszins uitgewikkeld behandelen van 13deze stoffe, alleen geweest, om den jongen digter regtmatige denkbeelden 14te geven van deze harmonie, van derzelver aart en grenzen, waar over 15men dikwijls te onnauwkeurig denkt, of te los heenloopt, op dat hij den 16weg wete, langs welken hij in het bereiken derzelve gelukkig zoude kun-17nen slagen. Meent iemand, dat ik deze moeite had kunnen sparen, hij be-18schouwe dan mijne aanmerkingen slegts als eene algemeene commentarie 19over de beste voorbeelden, en als zodanig zullen zij, ten minsten voor 20den jongen kunstenaar, niet overtollig zijn. |
|