| |
| |
| |
Kapittel XXVII.
Of het den Christenen geoorloft zy ter eere, en ter gedagtenisse van iemand, het zy overleden, het zy afwezende, het zy tegenwoordig, te drinken.
[Gelyk het sommige Kristenen zwaarigheid gemaakt hebben, van in te stellen, of te drinken gezondheden der tegenwoordigen, en afwezenden, nog in leevenden lyve zynde: zoo vond men'er, die het ten hoogsten misdaadig, en strafbaar oordeelden, te drinken ter gedagtenisse van iemand der Overledenen. Gevoelen van den Bisschop Brown in Engeland. Zyne Redenen. Eenige Whigs hebben ondernoomen dit gevoe-
| |
| |
len te wederleggen. Hunne aanmerkingen over het gevoelen van den voornoemden Bisschop. Wederlegging van het zelve. Aanmerkingen van den Ridder Steele over het voors. gevoelen van Brown.]
[I. Gelyk eenige Kristenen zwaarigheid gemaakt hebben in het volgen van de gewoonte van gezondheden der levenden in te stellen, en te drinken. Als in't voorgaande Hoofdstuk breeder getoond is.
Zoo vond men'er, die t'eenemaal ongeoorlofd voor een Kristen keurden te drinken ter geheugenis, of gedagtenis van iemand, in't byzonder der overledenen, hoe nabestaande, deugdzaam, voortreffelyk, of waardig dezelve mogte geweest zyn.
Pieter Brown, Bisschop van Cork, heeft dit gevoelen getragt te verdedigen, in zyne redevoering gedrukt te London, | |
| |
in't jaar 1713. getiteld: Of drinking in remembrance of the Dead: being the substance of a discours, delivered to the Clergy of the Diocese of Cork on the 4th of November 1713. by the Bischop of that Diocese, & published at their unanimous Request. : Van de gewoonte van te drinken ter gedagtenis van de Overledenen: of een kort begrip van een redenvoering, uitgesproken den 4den van Slachtmaand 1713. door den Bisschop van Cork, voor de Geestelykheid van zyn Bisdom, en in't ligt gegeeven op haare eenstemmige bede.’
II. 't Is niet buiten voorbeeld, dat sommige Geleerden tot eenige vreemde gevoelens overhelden. Men vond'er een, die ernstig daar op aandringt, dat men onder-Kristenen de gewoonte, van elkanderen veel heil en zegen te wenschen op den ingang van yder nieuw jaar, en van nieuwejaars-giften te geven, geheel en al behoorde af te schaffen; om dat die gewoonte van het bygeloovig Heidendom afkomt. Even eens, of men ook elkanderen geen | |
| |
goeden morgen mogte wensen; nog, op zekere tyden, geschenken en vereeringen doen, om dat dit by het bygeloovig Heidendom in gebruik was. Dit vreemde gevoelen nogtans is beweerd door den Geleerden Sponius, in dissert. de origine Strenarum Vid. Thesaur. Antiq. Roman. tom. XII.
III. Dit vooraf kort aangemerkt zynde, keer ik weder tot onzen Bisschop van Cork. Deze Schryver ondersteld in 't algemeen: dat te drinken ter gedachtenis van iemand der Overledenen (alleen het drinken ter gedagtenisse van Jesus Kristus uitgezondert zyne) onder het Euangeli een daad zou zyn hoogstraffelyk in zig zelve.
Hy vestigd deze stelling op een plaats van den Apostel Paulus, 1 Kor. XI: 25, 26. Desgelyks nam hy ook den drinkbeker, na het eeten des Avondmaals, en zeide: deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in mynen bloede. Doet dat, zoo dikwils, als gy dien zult drinken, tot myne gedagtenis.
De Auteur besluit daar uit:
| |
| |
2. | Dat de daad zelf Sacramenteel is, uit kragte van dat uitgedrukt gebod: doet dat tot myner gedagtenisse. |
3. | Dat het heele wezen van de Eucharistische offerhande bestaat in die daad van eeten, en drinken, ter gedagtenis van een persoon, die eenmaal gestorven is; doende de lichaams-gestalte, en plaats daar niets toe; en konnende het denken aan de dood niet afgezonderd worden van het denken aan het leven. |
4. | En eindelyk, dat de eer van te drinken ter geheugenis van een dooden is toegeëigend aan Kristus Jesus, niet alleen uit kragte van het algemeen bevel, maar ook uit kragte van deszelfs uitdrukkingen; welke dezelve plegtigheid bepaalen tot het eenigste voorwerp, dat daar gespecificeerd, en in't byzonder uitgedrukt is. |
| |
| |
De Grieksche woorden τοῦτο ποιεῖτε ὁσάκις ἄν πίνητε ἐς τὴν ἐμὴν ἀνάμνησιν, konnen, na zyn begrip, letterlyk aldus vertaald worden, ‘zoo dikwils als gy zult drinken op die manier, doet dat tot myner gedagtenis; naamelyk privative, ter gedagtenis van my alleen, en niet ter gedagtenis van anderen.
Want, voegt hy'er by, hoewel deze clausul van restrictie niet schynt gevoegd by de consecratie van het brood; egter, zoo een Kristelyk gezelschap goed vond na den eeten een stuk broods om te deelen aan yder der gasten, en dat elk op zyn beurt dat stuk in zyn mond stak, onder het zeggen van dezen woorden: dit is ter glorieuser gedagtenisse van Koning Willem; de zaak zou stooten, en de gansche weereld zou dit Godslasterlyk houden. En nogtans zou dit zoo zwaar een misdaad niet zyn, als dezelfde zaak te doen met wyn.
IV. Onnoodig zal het zyn, hier een wydloopige wederlegging te ondernemen; te meer, terwyl eenige Whigs, wien deze gewoonte wierd toegeschreven, voor ons | |
| |
dit al verrigt hebben. Zekere Anonymus heeft een antwoord in druk uitgegeven te London in 't jaar 1714. onder dezen titel: Onderzoek van de Redevoering van den Bisschop van Cork, een Parochiaan van Ierland.
't Geen dezen Schryver meest gestooten schynt te hebben, is, dat de Laage Kamer van de Vergadering der Geestelykheid van Ierland, en corps, den voors. Prelaat bedankt had voor deze zyne gemelde, als eene nutte redevoering.
Hy merkt aan:
1. | Dat de Torys, zoo wel als de Whigs, diergelyke gewoonte hebben, van gezondheden te drinken ter gedagtenis van andere persoonen; en derhalven, dat zy geen reden hadden, om de gewoonte alleen kwaad te keuren ten opzigte van Koning Willem. |
2. | Dat deze Prelaat den tyd uitgekipt heeft, in welken de stoel van Armagh ledig stond, om zynen yver te doen blyken voor die Party. |
3. | Dat de voorn. Bisschop geen onder- |
| |
| |
|
scheid maakt tusschen het zoogenaamde Sacrament, en een onverschillige gemeene manier. Dat in het oogmerk, en de natuur der zaaken hier niets gemeenschap heeft met elkanderen, dan alleen het drinken. |
4. | Dat, indien de wys van redenkavelen van dezen Bisschop doorging, hy als even hoogstraffelyk zou moeten afkeuren het drinken der gezondheden van afwezenden. |
5. | En dat vooral dat soort luiden, die dikwils gedronken hebben ter gedagtenis van het paard, dat Koning Willem voerde, toen hy dien ongelukkigen val deed, waar van hy stierf, niet bevoegd is, om de gewoonte van ter gedagtenisse van dien Vorst zelfs te drinken, als heiligschendig, over te haalen. |
IV. Men zegt, dat de Bisschop daar een tegen-antwoord op geschreven hebbe, waar in hy zoo verre gaat, om het eerste, waar het mogelyk, staande te houden, dat hy veroordeeld alle gezondheids-dronken, die ingesteld worden zoo wel ter ge- | |
| |
dagtenis van Overledenen, en afwezenden, als op den welstand van de tegenwoordigen. Voyez Biblioth. Anglois. tom. XIV. 2 part. p. 359.
Dog dewyl ik van het leste in het lest-voorgaande ingevoegd Hoofdstuk gehandeld heb, wyze ik den lezer derwaarts.
V. Hier ten opzigt van het eerste aanmerkende: dat men uit de gantsche behandeling vanden voorgemelden Bisschop klaar kan zien dat het voornaamste en eenigste doelwit van dezen Prelaat was zig te kanten tegen den yver van een groot getal persoonen, genaamd Whigs, die, om te betuigen hunne verbintenis aan de beginselen van de verandering in de Regering, zig zeer geneegen toonden, om de gelegenheid te vinden, tot het drinken ter gedagtenisse van Koning Willem III.
En dit aangemerkt zynde, zal men zig minder verwonderen, dat hem zyn yver wat te ver vervoerd heeft.
VI. Egter, om iet tot wederlegginge te zeggen. De plaats van den Apostel 1 Kor. XI: 25, 26. daar de voorschreve Auteur | |
| |
zyn gevoelen op bouwd, geeft hem geen grond tot zulk eene stelling; want als de Heiland zegt, doet dit tot myne gedagtenis; doet dit, deze plegtigheid, dit eten, en drinken: zoo blykt alleen, dat de Heiland wil, dat dat zelve, of die byzondere plegtigheid van het Heilig Avondmaal, niet zal geschieden ter gedagtenis van een ander. En dit was ook genoegzaam onmogelyk; want wiens lighaam was voor hun zoo gebroken aan de stamme des Kruices, wiens bloed zoo vergoten, waar aan ze door die plegtigheid zoo zouden konnen gedenken, als zy nu dit doen konden ter gedagtenisse van Jesus?
Maar zoo te willen redenkavelen: De Heiland gebied, dat het drinken in het Heilig Avondmaal zal geschiedden tot zyner gedagtenisse, en om te gedenken aan het storten van zyn bloed: by gevolg, hy verbied in alle gevallen te drinken ter gedagtenis van eenige andere zaak, of persoon, is, als of men stelde: de Heiland heeft het Heilig Avondmaal ingesteld ter zyner gedagtenisse; derhalven heeft hy ver- | |
| |
boden eenige andere maaltyden, of feesten te houden ter gedagtenisse van iet anders: en dienvolgens moeten alle zoodanige gastmaalen, die reeds in gebruik mogten zyn, afgeschaft worden.
De ongerymdheid van zulke redekaveling kan daar alleen uit worden afgenoomen, dat de woorden van den Heiland eer het tegendeel schynen te onderstellen, te weten, zekere gewoonte, onder Jooden en andere volken gebruikelyk, van te eeten en te drinken ter gedagtenisse van eenige gebeurde of verrigtte zaaken; welke gewoonte de Heiland Jesus, als niet kwaad, ten minste als middelmaatig, en onverschillig, dat is, in zig zelve nog goed, nog kwaad, schynt te onderstellen, als hy wil, en beveeld, dat die zal gevolgd worden in 't byzonder in het gebruiken van een plegtigheid, en een maaltyd, die hy in 't byzonder instelde tot zyner gedagtenisse; dat is, om te denken aan zyn lyden en sterven; gelyk'er maaltyden ingesteld waaren ter gedagtenisse van andere zaaken, en weldaaden: hoedanige in gebruik, en | |
| |
zelf van God ingesteld waaren onder de Joden. I. D. K. XII. § IV. II. D. K. I. en II.
VII. Want men moet een plegtigheid van Goddelyke instelling, die uit noodzaakelykheid onderhouden word, niet verwarren met onverschillige plegtigheden van menschelyke instelling, die uit een soort van beleefdheid, volgens gebruik, gevierd worden, en die daarom res adiaphorae, d. i. onverschillig, en middelmaatig konnen genaamd worden, om dat ze, zonder verbeurte van de zaligheid, konnen gedaan, en gelaten worden, als nog geboden, nog verboden zynde in de Goddelyke Wet. En, mag men zig erinneren de deugden van uitmuntende personazien, en de weldaaden onzer weldoenderen; zoo mag men eenige onverschillige middelen gebruiken, om derzelver gedagtenis te vernieuwen; en eenige uiterlyke onverschillige teekenen (want het misbruik daar van zonderen wy uit, als 't geen, de zaak van een andere natuur maakende, hier in geen aanmerking word genomen) om onze hoogagting voor, en onze dankbaarheid aan, | |
| |
en genegenheid tot dezelve te betuigen.
VIII. En mag men dit doen voor tegenwoordigen, zoo mag men het doen in der zelver afwezen.
IX. Maar waarom dat men zoodanig een gebruik zouw willen invoeren, ten opzigt van overledenen, kan ik geen schyn van reden vinden.
Terwyl de teekens van eer en agting voor hunne persoonen, en goede eigenschappen, en de betuigingen van de genegenheid tot hun heil eigenlyk schynen plaats te konnen hebben in hun leven: als zynde teekens van goedwilligheid, beleefdheid, enz. aangenoomen onder de levende leden der burgerlyke en menselyke maatschappy, om hunne genegenheid, agting, en eerbied onderling tegen elkander te betuigen: welke teekens derhalven betrekking konnen hebben tot die in leven zyn, en gebruikt worden, zoo wel ontrent afwezenden, als tegenwoordigen, maar niet ontrent die niet meer zyn onder de levende leden der voors. menschelyke en burgerlyke maatschappye.
X. Ten minste, gelyk het in de Ver- | |
| |
eenigde Nederlanden in gebruik is, de afwezende vrinden met een dronk heil te wenschen;
Zoo schynt het aldaar t'eenemaal buiten gebruik ter gedagtenisse van afgestorvenen te drinken.
Hoewel het een gewoonte was onder verscheide Kristen-volken; en daar onder de Noordsche, ter eere van God, en Kristus, de Triniteit, de Engelen, Maria, en afgestorvene Heiligen, Koningen, enz. wel eer te drinken, als ik getoond heb, Kap. V. II. Deel.
En, hoewel men in Nederland zelfs weleer ter eere, en gedagtenisse van Sinte Maarte, Sinte Geert, enz. plagt te drinken, Kap. VI. II. Deel.
Zoo schynen sints, voor al na de Reformatie, de overblyfsels van die gewoonte aldaar geheel verdweenen te zyn.
IX. Na dat ik dit dus verre geschreven had, is my ter hand gekomen het IIIde Deel van den Guardiaan, of Britschen Zedenmeester, van den zeer vernuftigen Ridder Richard Steele, alwaar de 50ste Reden- | |
| |
voering met opzet geschreven schynt tot wederlegging van den voors. Bisschop van Cork; als behelzende een brief aan dien Schryver, waar uit ik iet zal trekken, luidende aldus:
Myn gevoelen is, dat zyn Grootheid de instelling van het Heilig Sacrament van het lighaam en bloed onzes Heeren Jesus Christus ontheiligd, als hy zegt, dat het van den zelfden aart is, als het drinken van eene gezondheid in een gezelschap; en, dat wy in dit Sacrament op de gedagtenis van een dooden drinken.
Ik ontken rond uit, dat dit Sacrament eenige gelykenis heeft met het drinken van onze gewoone gezondheden; en ik oordeel dat het eene schennis der Heilige Instelling is, dit te denken: het is nog het vieren der gedagtenisse van een dooden, nog op de gedagtenisse van een dooden te drinken; en dit te stellen schynt my afgryszelyk: want Christus is levende; bekroond met heerlykheid, zit hy in den hemel aan de regterhand zynes Almagtigen Vaders; en zyne instelling beveeld ons dit Heilig
| |
| |
Sacrament te nuttigen ter gedagtenisse van zyn lyden, en van zyne dood; en de Kerk beveeld ons het zelve dikwils te gebruiken, om de geheugenis van de groote zegeningen, welke Jesus ons door zyn lyden, en dood aangebragt heeft, levendig te houden, tot dat hy komt; en niet op de gezondheid van een dooden te drinken. En ons geloof in den gekruisten Jesus is ons plegtanker, en de hoop onzer zaligheid: schoon de gemelde Bisschop de hoop van onze zaligheid op een anderen voet zoekt te brengen, te weten op het ontfangen van dit Sacrament: want in zyne aanspraak tot alle eenvoudige Christenen gebruikt hy deze woorden: Ik vraag yder eenvoudig en opregt Christen, die vergiffenis zyner zonden en zaligheid door dit Sacrament verhoopt, enz.
Indien zyne Grootheid nu de regte meening wil begrypen van allen die de bovengemelde gezondheid drinken, zoo hebben zyne redenen uit; en, als de grondslag weggenomen word, moet het gene daar op gebouwd is instorten. Hy dryft, dat allen, die de
| |
| |
gloriryke gedagtenis van Koning William drinken, den welstand van een dooden Vorst, of op de geheugenis van een dooden Vorst drinken.
Maar ik ontken, dat iemand den welstand, of op heil van een dooden Vorst drinkt: maar als ik op de gloriryke gedagtenis van Koning William drink, verstaa ik daar door het heil, het welk den genen, die de gloriryke gedagtenis van Koning William eeren en beminnen, door zyne daaden beschoren is, die, toen hy leefde, een werktuig in Gods hand was, om my, en alle Protestanten van dit Koninkryk, te verlossen van eigendunkelyke Heerschappy, van Slaverny, en Papery; en om my, en alle Ierse Protestanten, te herstellen in het bezit van hunne huizen, en landeryen; en daar voor dank ik God op het zelve oogenblik in myn hert. En ik geloof, dat allen, die deze conditie drinken, het doen in den zelfden zin, als ik; en deeze wys van drinken in een gemeen gezelschap heeft geene overeenkomst met het Heilig Sacrament; en men kan't 'er, myns bedunkens,
| |
| |
ook niet by vergelyken, zonder eene afschuwelyke ontheiliging.
Ik geloof niet, dat de Bisschop ontkennen zal, dat ik God mag danken voor zyne groote verlossinge, en dat ik des werktuigs, dat hy'er toe gebruikt heeft, bedagtig mag zyn; want hy stemd toe, dat men des regtvaardigen eeuwig behoord gedagtig te wezen: En my dunkt dat'er geen onzondiger wyze is, om zig de verdiensten van voortreffelyker mannen te erinneren, als in gewoone gezelschappen, waar op men by elkander komt om vrolyk te zyn, en waar in men in het midden der vreugde zyner weldoenderen gedagtig is. enz. bl. 437, 438, 439, 440. en bl. 442. op welke lestgemelde bladzyde de Schryver van den voors. brief aldus besluit:
Zoo dat my dunkt, dat de Bisschop van Cork in zyne Redenvoering de H. Schrift verdraaid, verkeerdelyk redeneerd, en de Wetten der Kristelyke liefde overtreed.
XII. Brown zou aan Steele hebben konnen tegenwerpen; dat, als men niet ge- | |
| |
zegt kon worden in't H. Avondmaal te drinken ter gedagtenis van een dooden, om dat Christus na zyn dood leefd, enz. dat dan die een toekomend leven onderstellen nooit konnen gezegt worden ter gedagtenis van een dooden te drinken. En, dat Steele niet kan ontkennen, dat die H. Plegtigheid geschied ter gedagtenis van een dooden, te weten, van zoodanig een, die gestorven, schoon uit den dood verreezen en verheerlykt is.
Steele, dien slag mogelyk ziende aankomen, of merkende de zwakheid, en gebrekkelykheid zyner sluitreden, weerd dien gemelden slag best af, met den grondslag, naar zyne meening, weg te neemen, waar op de redenen van Brown steunen: en dus beweerd hy, dat die ter gedagtenis van Koning William drinken, niet drinken den welstand van een dooden Vorst, of op de geheugenis van een dooden Vorst: maar op het heil dat die zyne Gedagtenis eeren, en beminnen, door zyne daaden is beschooren. Immers dat hy zo doet, en't in dien zin meend.
XIII. Of Steele hier wel ter vraage ant- | |
| |
woord, laat ik anderen oordeelen.
Want, zonder den Bisschop voor te spreeken, zoo schynt my de Ridder
1. | Geen onderscheid te maaken tusschen te drinken ter gedagtenis van een overledenen, en te drinken op den welstand van een overledenen: |
2. | Niet het eerste, maar alleen den zin van het laatste te verklaaren. |
3. | En hoe kan hy ontkennen, dat die ter gedagtenisse van Koning William drinken, ter geheugenis van een dooden Vorst drinken. |
| Dit laat hy onverklaard: schoon hy het tweede eenigzins uitlegd, te weten, in wat zin hy drinkt, op den welstand van een dooden Vorst: dat eigentlyk buiten de vraag is. Zie § IX. en X. |
4. | Daar en boven op den welstand van een dooden Vorst te drinken, zou heel wat anders naar de woorden beteekenen, als'er Steele door verstaat; en op zyn uitlegging niet ver gehaald, verdraaid, en buiten 't gemeen gebruik, en de gemeene beteekenis zy, laat ik anderen bepaalen. |
| |
| |
XIV. Maar (zal iemant, genegen om de gewoonte van ter gedagtenisse van overledenen, of zelfs op hunnen welstand te drinken, te verdedigen, ligt tegenwerpen) mag men teekens van genegenheid, en heilwensen toonen aan levende leden der Burger-maatschappye; waarom dan niet aan overledenen, die van de zelve wel verdiend hebben?
Of zouw het daarom zyn, om dat ze geen leden meer zyn van de Burger-maatschappye? § IX.
Maar waarom eerd men dan de Overledenen met Lykredenen, Graftomben, Feestdagen, en diergelyke eerteekenen?
Hier op vraag ik: of die eerteekenen niet privative geëigend zyn aan Overledenen, met uitsluitinge van levenden?
Ik ontken niet dat het geoorlofd is, de gedagtenis der overledenen te vernieuwen, en te doen duuren. Neen. Hoe natuurelyk de begeerte na zoo eene eerelyke, en langduurige gedagtenisse, en hoe meenigvuldig de middelen, en gedenk- en eerteekenen daar toe aangewend zyn, al- | |
| |
leen onder de Noordsche Volken; is te zien by Bartholyn Antiq. Danic. lib. I cap. VIII. & IX. &c. en by Praetorius in zyn orbis Gothicus: en onder Grieken, Romeinen, en andere volken, in het onlange uitgekomen werk van den arbeidzaamen, en zeer geleerden Heere Mr. Chr. Henric. Trotz, de memoria propagata, qui hac lucubratione, ut & illa, qua agit de memoria damnata, et restituta, memoriam propagat suam, et mea quidem sententia optime certissimique propagabit semper.
Dog het komt daar op aan, of die eer- en gedenk-teekenen wel gevoegelyk, en op reden gegrond zyn. Zommige zyn als de lestgem. aangenoomen by de meeste volken. Eenige naauwelyks by een volk, of zeer weinig volken; en nog maar voor een korten tyd, of op gronden die naderhand zyn verworpen; ook zyn ze niet alle even gevoegelyk, nog redelyk; nog daar om te verdedigen, om datze by eenige weinigen, of zelfs veelen in trein gebragt zyn. En onder deze laatste meen ik, dat | |
| |
het drinken ter nagedatenisse, of op den welstand van Overledenen, ook te tellen zy. Arg. l. 39. D. de leg. & S.
Die stellen, dat men voor de Overledenen moet bidden, zouden meenen meer reden te hebben, om de gewoonte van hun heil, of op hun welstand te drinken te verdeedigen. Want wat helpt de heilwens? wat helpen de teekenen van genegenheid als den overledenen niet konnen baaten, nog ter kennisse komen?
XV. En dus blyf ik, nevens anderen, by het geen § IX is gesteld, dat'er geen schyn van reden is, waarom men een gebruik zouw willen invoeren, of verdedigen, van ter gedagtenisse, of op het welvaaren, van overledenen te drinken.]
EINDE
VAN
HET DERDE DEEL.
|
|