| |
| |
| |
Byvoegsels en druk-verbeteringen van het derde deel van Nederlands dis-plegtigheden.
Bladz. 18. reg. 14. Quare, lege, Aut
Bl 23. r. 20. agter en 46. voeg by: Onder andere van den Sweedschen Generaal Banier; Hertog Georg van Lunenburg, een Landgr. van Hessen, en den Graaf van Schaumberg, welke te Hildesheim, in Novemb. 1641. op een gastmaal geweest zynde, alle kort daar aan gestorven zyn, niet zonder vermoede van een vergiftigden drank. Zie Pufendorfs Inleiding tot
| |
| |
Historien, II. Deel. van de Sweedse Historie, § 73. bl. 718.
bl. 44. r. 2. Joh. Pincetius l. 2. leez, Job Fincelius, l. 1.
Bl. 45. r. 3. Cantaprat l. 3. leez, Tantiprat l. 2.
Bl. 64. r. 7. om, leez, en
Bl. 86. r. 15. Fabricius, Doctor, leez, Fabricius, en Doctor
Bl. 96. r. 14. zoo hy, leez, zoo elk
Bl. 133. r. 11. agter overdaad, voeg by, byzonder in den drank,
bl. 149. r. 17. Zie van dit misbruik, en de Wetten, daar tegen gemaakt op verscheide Universiteiten. Kap. XII. § VII.
bl. 149. r. 18. agter 13 voeg by: Zie Kap. XII. § VII.
Nicius Erythreus verhaald, dat Lipsius in een doodelyke ziekte gevallen is, om dat hy, te Dole op de Academie, een Oratie gedaan hebbende ter gelegenheid van de Promotie van den Arts Giselinus, op het Promotie-maal als een der voornaamste helden tot sterk drinken gedrongen was. Pinacoth. 3. p. 6. Bayle maakt op dit feit deze aanmerking: ‘Zoo hy een Italiaan, of een Spanjaart, geweest waare, zou dit voorval zoo verwonderlyk niet zyn, want | |
| |
het is waar, dat, ten opzigte van zulke volken, een Akademie- of een Promotie-maal in Universiteiten van het Noorden een gelegenheid is alzoo gevaarelyk, als een leger in slagorde voor een Kolonel; ten minste zoo ze geen verlof tot overslaan, nog ontslaging krygen van bescheid te mogen doen op ydere gezondheid.’ Mais Lipse étoit un Flamand, n'importe, il succomba, il fut vaincu dans une joute bacchique par les Francs-Comtois; il lui en couta presque la vie. &c. Dict. dans Lipse. remarq. (I)]
r. 18. agter Hier van, voeg by:, of van deze voors. gewoonte der Duitsen
bl. 152. r. 26. voeg by: Historischryvers merken aan, dat Paus Julius II. een nieuwen naam uitvond, om de Fransen te beschuldigen, dat ze te veel wyn zwolgen, om te lozen, en zig ras daar van te ontlasten; als zynde een groot liefhebber geweest van wyn, vrouwen, en oorlog. Gallos in universum, novo nominae augens Romanam supellectilem, Micturivinos vocarat, quasi immodicos vini potores quod mox emittendum esset: quo vitio ipse maxime laborabat. Arnold. Ferron. in Ludov. XXI. fol. 52 verso. Bayle dict. dans Jules II. rem. M.
bl. 153. r. 15. En, gelyk sommigen by de | |
| |
Romeinen, om hun sterk zuipen tot Staaten en Ampten gevorderd wierden, zoo wierden sommigen onder dit Volk daarom gevorderd tot Kerkelyke Waardigheden. Brantome, spreekende van het Concordat, gemaakt tussen Paus Leo X. en François I. Koning van Vrankryk, om te vernietigen, of af te schaffen de verkiezingen der Bisschopen, Abten, en andere Priores, en van den oorsprong van die afschaffinge, schryft dezelve meest toe aan het ongeregeld misbruik der Monniken, die doorgaans de onbekwaamsten, en onwaardigsten, en in't byzonder de sterkste zuipers daar toe verkooren: Ils elisoient le plus souvent celuy qui estoit le meilleur compagnon, qui aimoit plus les garces, les chiens, & les oiseaux, qui estoit le meilleur biberon, bref, qui estoit le plus debauché, afin que l'ayant leur Abbé, ou Prieur par aprés, il leur permist faire toutes pareilles debauches, dissolutions & plaisirs: comme de vray l'en faisoient auparavant tres-bien obliger pas bons sermens, & faloit qu'ils le tinssent par amour ou par force. &c. Memoires. tom. I. an Discours de François I. pag. 251. & suiv. & Bayle dans Prat. (Antoine du) remarq (B)
r. 16. Dezelve, leez, De voors.
bl. 156. r. 21. in, leez, en in.
bl. 158. r. 17. verwekt voeg by, schaamteloosheid, en
| |
| |
bl. 159. r. 17. allerleye, leez, allerlei
bl. 161. r. 19. voeg by: In de laatste kroezen leid de dwaasheid, en hoofdpyn, zegt Hooft in een brief aan Constantyn Huigens. Zie zyne brieven in zyn Mengelwerken in Fol. bl. 236. de 16 br.
bl. 176. r. 5. een, leez, en.
bl. 176. r. 9. agter dronkaarts voeg by, en brassers meestal
r. 12. agter overlyden voeg by: 'tStaat als iet byzonders aangeteekend in d'Engelsche Geschiedenissen van een hunner Koningen, uit Deensen Stamme, Hardiknuit, ontrent het jaar 1039. verkoren, met wien de Heerschappy der Deenen aldaar eindigde; dat hy nergens over beroemd, of berugt was, dan dat hy een groote vraat waar, die dagelyks viermaal aan tafel ging. Pufend. Inl. tot de Hist. I. D. IV. H. bl. 169.
bl. 182. r. 4. voeg by: Waar by men voegen kan het Grafschrift van den dronken Digter Timokreon van Rhodus, volgens Athenaeus, door my dus vertaald:
Ik die veel dronk, en vrat, en sprak van yder kwaad,
Leg hier Timokreon, nog na myn dood versmaad.
r. 16. Waarom men wil, dat Salomon den Koningen wyn wilde onthouden, op dat ze, door 't misbruik, der Regten niet vergeten zouden. Interdicit Salomon regibus vino, immodera-
| |
| |
tiori videlicet ejus usu, ne jura obliviscatur. Jens. Orat. inaug. de jure imperii & obedient. p. 22.
bl. 203. r. 10. voeg by: Dat een dronkers, die door den dronk zyn zinnen niet magtig is, wanneer hy een anderen het leven beneemt, niet met de ordinaire straffe legis Corn. de sicar. maar met een extraordinaire en zagter moet gestraft worden; en dat dit meermaalen zoo verstaan zy by den Raade van Mechelen, niet tegenstaande het voors. Edict van Keizer Karel V.
Maar dat dit geen plaats hebbe ontrent die genen, welke door den dronk zoo niet bevangen zyn, of zy konnen zig voorzien, en wagten, leerd en beweerd Christinaeus. Vol. II. decis. CXL. n. 10. & vol. IV. decis. CXCVIII. n. 23, 24. Gomesius resol. tom. III. c. I. n. 73.
bl. 212. r. 12. 1 Allerlei [1. Allerlei
bl. 237. r. 10. § III. leez, § IV.
bl. 247. r. 22. ad intemp. gradus, lege, intemperantiae gradus.
bl. 249. r. 10. voeg by: Vide & Buxtorsii Florileg. Hebr. in vocibus, ebriet. & vin.
bl. 253. r. 16. agter verboden voeg by, § XI.
bl. 203. r. 10. agter 1312 voeg by: Anselm. Cod. Belg. pag. 85.
bl. 267. r. 3. voeg by: En hoe de pragten Geestelyke hoogmoed in't Noorden, ter bespottinge toe, zelfs in een Aardsbisschop, uitblonk, | |
| |
kan zyn voorbeeld bevestigen. Men leest in de Sweedsche Histori, dat Koning Gustavus, in de Stad Upsal, den Aardsbisschop een krans opzette, en hem stelde ten Maigraaf, om den Koning en zyn gantsche gevolg te herbergen, en te onderhouden; gelyk hy dan ook eenige dagen hier na den Koning zeer pragtig onthaalde:
Wanneer eene omstandigheid voorviel, en een blyk van den geestelyken hoogmoed doorstak in diervoege, dat hy van dat onthaal weinig danks had.
Hy zette zig op even hoogen stoel met den Koning: had beter zilverwerk, dan de Koning, nevens een eigen proever, en voorsnyder: en gebruikte, in het toedrinken aan zyne Majesteit, deze woorden: Onze Genade brengt het uwe Genade. Volgens verhaal van S. Pufendorf, die'er by voegt: ‘Waar mede de Hovelingen niet weinig den spot dreeven; en, om den Aardsbisschop verdriet te doen, de keuken taamelyk ledig maakten.’ Inleid. tot de Hist. der voornaamste Ryken en Staaten van Europa. II. Deel. Van de Sweedsche Historie. § 58. bl. 288.
Tegens welke, en diergelyke misbruiken der Geestelyken ook sedert wetten gemaakt zyn. Kap. X. § IV.
bl. 268. r. 8. Van diergelyke ongeregeld- | |
| |
heden, en dronkenschap, en Wetten, en besluiten daar tegen, vind men blyken, ten opzigte van de Akademie van Franeker, by Sixtinus Amama, in Praef. Anti-Barbar. Bibl. in Orat. de Barbarie morum. nec non in epist. dedicator. orat. de ebrietate praefix. Voyez aussi Bayle Dict. dans Amama. rem. (E)
En ten opzigte van de Akademie van Leuven by Bellarminus in zyn 20ste Preek, concion. XX. pag. m. 166, 167. ed. 1615. alwaar men ook een beschryving van diergelyke wanorde enz. vind uit Basilius. pag. m. 165. Vid. & Basil. Orat. contra ebrilos.
bl. 271. leste reg. Royes, leez, Voyez.
bl. 320. leste reg. daar het, leez, daar, en zoo dikwils als het
bl. 340. r. 5. agter bekwaam voeg by: Men vond'er onder, die ook voorwendden hunne gezondheid; of sterkte, waar door ze veel wyn konden verdragen, zonder bevangen te worden; of zig schikten naar 't gezelschap, van't welk zy iet te leeren, of waar mede zy iet te doen hadden. Sommigen willen, dat de geleerde Hadrianus Junius daar geen groote misdaad van gemaakt zoude hebben, indien hy wel gedronken had zonder dronken te worden. Bayle zegt'er van: Il me semble d'ailleurs qu'on remarque dans quelcune de ses lettres, qu'il n'auroit pas cru faire un grand crime, s'il avoit bien bu
| |
| |
sans s'enivrer. dans l'articl. Junius (Hadrien) ren. (H.) En dat men dit wilde haalen uit een zyner brieven, aan een Bisschop geschreven. pag. 460.
Dog dezelve Junius, elders veragt, om dat hy met voerluiden, en diergelyk soort, gewoon was te zitten drinken, heeft zig daar tegen verdedigd; zeggende, dat hy dit niet zoude gedaan hebben, ten waare alleen om van hun te leeren zekere spreekwyzen van hun handwerk, of ambagt, die hy wilde brengen in zyn Nomenclator, dien hy toen onderhanden had.
Dit vind ik in zeker Recueil des Particularitez, door Colomesius, te zien in zyn Opuscula p. 131. alwaar Colomesius zegt, dit gehoord te hebben van Vossius (Bayle zegt Isaac Vossius, d. l. rem. (H).) aldus: ‘Mr. Vossius m'a conté que &c.
De Heer Vossius heeft my verhaald, dat Sambuc, meer vermaard door het uitgeven van veele Handschriften, dan door zyne wetenschap, met enkel opzet in Holland gekomen zynde, om Hadr. Junius te zien, in zyn verblyf-plaats vernam, dat hy dronk met eenige voerluiden: het geen hem zulk een veragting gaf van dien grooten Criticus, dat hy van daar vertrok zonder hem te zien. Het vertrek van Sambuc aan Junius verhaald | |
| |
zynde, verschoonde Junius zig zeer, zeggende, dat hy zig by die gem. voerluiden niet zoude hebben laaten vinden, indien het niet geweest waare, om van hun te leeren zekere termen van hun ambagt, die hy wilde brengen in zyn Nomenclator, dien hy toen maakte.’
bl. 341. r. 12. agter Kornman, voeg by: een Hoogduits Regtsgeleerde, die ontrent het begin van de zeventiende eeuw geleefd, en van wiens Schriften men by Bayle breeder berigt heeft,
bl. 341. |
r. 17. |
tutio, |
l. tutior |
|
21. |
|
l. peregrinum ad convictum admittit |
bl. 342. |
r. 12. |
|
l. fiunt contractus, familiaritates, |
|
. . . . 19. |
agetur; |
l. augetur |
|
|
in amicitiae |
l. inimicitiae |
|
|
25., |
quibus, |
l. . Quibus |
|
|
26. |
sigill, |
l. sigillo |
bl. 365. |
leste reg. |
Men kan op zulken toepassen; |
Dum careo veris, gaudia falsa juvant.
Bayle, verhaald hebbende (volgens Graevius praef. de pictura veterum) van Franciscus Junius, hoe veel uuren hy gewoon was des daags te studeren, van 's morgens te vier uuren, winter en | |
| |
zomer, tot het middagmaal, en namiddags van 3 tot 8 uuren; nooit uit te gaan, dan om iet noodigs te verrigten; en dat byna nooit iemand zoo veel gestudeerd heeft, tot den ouderdom van 80 jaaren, zonder eenigzins zyn gezondheid te benadeelen; en, dat zoodanig een afgezonderd leven, bezig met het onderzoek der oude Noordsche taalen, en het maaken van vyf Gottische, of Hoogduitsche woordenboeken, niets van zyne vrolykheid benam, zelfs in zyn hoogen ouderdom; en dat hy bevryd bleef voor de aanvallen, en grillen van een chagryn, klaagend, en knorrig humeur, meest al, zoo hy zegt, eigen aan oude luiden, voornaamelyk, die de gezelligheid, en gezelschappen schuwen, en ontgaan: en dat hy in tegendeel altyd spraakzaam was voor die hem kwaamen bezoeken, maakt'er deze aanmerking op: ‘De wereld zou zig niet konnen overtuigen, dat deze manier van leven gelykkig waar'; ze zouden liever op de galeijen gebannen zyn, dan hun leven verslyten, als hy, in eenzaamheid en suffend hoofdbreeken, zonder plaizier van spel, wyn, vrouwen, goede çier, nog gezelschappen. Maar ze bedriegen zig, zoo ze gelooven, dat hun geluk het zyne overtreft. Hy was zonder twyfel een van de gelukkigste menschen van de | |
| |
weereld. Ten minste om dat hy de zwakheid niet had van chagryn nog gemelyk te zyn over beuzelingen, want, gelyk'er menschen zyn die zig verheugen zonder reden, zoo ontrusten en kwellen zig anderen, om belagchelyke beuzelingen.’ Dict. Dans Junius (François.) remarq. (C.)
bl. 382. r. 18 voegt by: Mogelyk dat Alexander (wiens ongemeene naam- en roem-zugt men wil dat hem tot zyne wyd strekkende ondernemingen aangezet hebben) ook in het ongemeen sterk drinken zyn roem gezogt hebbe. Maar is'er wel grooter schandvlek in zyn leven, dan deze? te weten dat hy zig in dronkenschap verliep, en dat hy streed met den grootsten Zuiper van zyne eeuw tot dat hy den moord stak. Q. Curt. l. 5. c. 7. Wie zou gedagt hebben dat een krygsman, zoo ligtvaardig als hy, den dood steek niet ontfangen zou dan aan tafel, en van zig zelven? Vid. Senec. epist. 83.
Hy was het die, gemerkt hebbende de genegentheid der Indiaanen voor den wyn, raadde dat'er een Zuipstryd zou aangeregt worden. Ἀκρατοποσίας ἀγῶνα. Athen. lib. 10. pag. 437. Daar waren drie pyzen voor de overwinnaars, de eerste van een talent. Maar ziet het einde van die zuiphelden. Van die hier streeden, | |
| |
bleeven 'er vyfendertig terstond dood, en zes kort daar aan. De overwinnaar Promachus had vier Gongiën uitgezoopen, en leefde, zoo dat leven te noemen is, maar drie dagen na zyne overwinning. Zie ook Bayle, dans Macedoine. remarq. (I).
bl. 383. r. 23. voeg by: Gelyk Tucca werd beschreeven van Martialis: lib. 12. epig. 41.
Non est Tucca satis, quod es gulosus,
Et dici cupis, & cupis videri.
dat is by my:
't Is Tucca niet genoeg, een groote vraat te zyn;
Hy wil 't wel weeten: ja hy mind dien naam, en schyn.
En gelyk Hercules werd beschreven van Lactantius divin. institution lib. I. c. 21. wiens gulzigheid zoo berugt was, dat de ouden hem een vogel offerden, dien ze λάρος, meeuw, of slokaart noemden, en hem den toenaam gaven van βουφάγος, & βουθοίνης, Ossevreeter. Zie over deze gulzigheid van Hercules in spyze, en drank, meer by Bayle. dict. dans Hercule. remarq. (C) (D). en van zynen toenaam (H).
bl. 386. r. 12. voeg by: 7. De langduurige gewoonte, en gewillige slaverny.
r. 13. 7. leez, 8.
386. r. 16. voeg by: 9. 9. Moedwillige onkunde van de elende van hunnen staat, en van de middelen, om zig daar uit te redden.]
bl. 398. r. 11. voeg by: Kap. VIII. § XI.
| |
| |
bl. 403. r. 9. X. leez X. 8.
16. XI. leez, XI: 9.
bl. 412. r. 18. voeg by: welke wezendlyke schandelykheid, der dronkenschap aanklevende, hier in't vervolg breeder vertoond, en bewezen word § XI. enz.
bl. 413. r. 22. Asoe, leez, Alsoe
bl. 424. r. 2. accorrd. l. accoord.
bl. 425. r. 15. agter Godsdienst, voeg by, Vid. Limb. Theol. Chr. L. V. c. 39. § II.
bl. 429. r. 4. agter Calvinus, voeg by, sive panegyr. de Calvino.
bl. 430. r. 24. zy, leez, zyn
bl. 434. r. 17. voeg by: Vide Connani Comment. Jur. civ. l. I. c. I. § V. & VI. cujus JC.ti judicio se plurimum tribuere ait vir Ampliss. Bynkershoek, Observ. jur. Rom. LVI. c. XXIV. p. 265.
bl. 475. leste regel van de Aant. (15) § V voeg by: Als byzondere, hoewel uitheemsche voorbeelden van soberheid, en maatigheid staan ook in de Historien gemeld de zeer arbeidzaame Theophilus Raynaud, een Savoyard, maar die, om dat hy byna altoos in Vrankryk gewoond had, voor een Franschman doorging, bekend door zyn menigvuldige uitgegeve Schriften, Alegambe Biblioth. script. Societ. Jes. pag. 431. Van welken getuigd word, | |
| |
dat hy zeer sober was, altyd weinig, en gemeene spyze at, en naauwelyks meer dan een kwartier uurs tafelde. Ia victu valde abstinens paucis & communibus semper usus cibis, vic amplius uno quadrante dabat mensae. Natan Sotwel Biblioth. Script. Soc. pag. 757. Bayle dans Raynaud rem. (C)
Zoodanig een voorbeeld strekte de vermaarde Petrus Ramus, oorspronkelyk uit Vermandois, in Picardye, van wien Bayle, volgens Banosus in vita Rami, zegt: La temperance de Ramus fut exemplaire; il se contentoit du boilli: il mangeoit peu a diner; il fut 20 ans sans boire du vin, & ne commença d'en boire que par ordre des Medicins. Il conchoit sur la paille; il se levoit le grand matin; il etudioit tout le jour. &c. dans Ramus. rem. (I)
Dezelve Bayle bewyst met eenige proeven; dat deze soberheid niet was een gevolg van gierigheid, zekere hertstogt, die ze somtyds wel verwekte; zoo dat hy in dit opzigt met regt mogte zeggen: C'etoit sans doute un grand Orateur, un homme fort universel, & doiié de tues belies qualitez morales; eloigné de l'avarice, sobre, chaste, craignant Dieu, zelé pour la Religion Reformée. Dans l'Article Ramus.
| |
| |
bl. 478. r. 2. ZELDZAAME stel [ZELDZAAME
bl. 479. r. 1. Onder, stel, [I Onder
bl. 487. r. 14. Daniel Paraeus, zoon, leez, Philippus, en Daniel Pareus, zoon, en zoons zoon
bl. 492. r. 18. 1739. l. 1639
bl. 533. r. 5. Leerd uit, l. Leerd dit uit
bl. 538. r. 26 Deeze Pryn was een Engelsch Regtsgeleerde, overleden den 14 Octob 1669. in den ouderdom van 69 jaaren, zeer onstandvastig, en driftig, geweldig tegenstander der Episcopaalen, en der Konings party in de troublen tusschen Karel I. en zyn Parlement: na zyne gevangkenis, en het beulig verlies zyner ooren, nog in vryheid gesteld, en een lid van 't Parlement geworden. Voyez Baillet. tom. I. des Anti. p. 426.
Hy schreef ontelbaare boeken, en volgens Voet, en Bayle, toonde hy zeer veel gelezen te hebben. Dans Prynn (Guillaume). Dit raakt hoewel maar een gedeelte van zyn Karacter: wat zyn schrift tegen de Gezondheden aangaat; ik zal hier alleen nog een blyk bybrengen van de verscheide oordeelen, zoo over zyn Character, als zyn gemelde Schrift, van twee Geleerden, te weeten Voet, in disputat. de ebrietate vol. 4. p. 503. ed. 1667. en Schoockius, exercitat. variar. p. 302. ed. 1663. n. 4.
| |
| |
Voet, van Prynne spreekende, geeft hem dezen lof: Diffusae lectionis jurisconsultus, cum generis nobilitate, tum rara pietate conspicuus, in tract. Anglico adversus Salutes conscripte.
Martinus Schoockius, deeze plaats van Voet aanhaalende (hoewel met een misslag van eruditionis te stellen voor lectionis) kant zyn oordeel tegen dat van Voet: Liber hic Prynni (de quo viro ante aliquot annos tam amplus rumor per Brittanniam & Belgium fuit) si respondeat ejusdem tractatui de spectaculis (nam hunc solum vidi) dixerim, diffusam eruditionem Authoris (licet hic ipse a D. Voetio ostentetur ut nobilis) respondere scopis dissolutis, atque servire confirmando dicto vulgato, quod eam solam vim fortem esse agnoscit, quae fuerit unita. Fuert ne Prynnius pius, solus Deus novit, quum D. Voetius, quando savet, nimis quam liberalis fit in titulo illo concedendo. Certe hoc non possum cognoscere ex ejusdem libro de spectaculis; nisi pariter Pharisaei pii fuerint agnoscendi, eo quod cuminum et anethum decimarent.
Bayle oordeeld over deze woorden van Schoockius, dat ze Prynne doen kennen voor een streng Puritain, die zelf niet lyden kon, dat men op elkanders gezondheid dronk. Ubi supra, remarq. (E).
bl. 570. r. 3. Gedagtenisse, voeg by: of op het heil
| |
| |
By de voorschrevene Byvoegzels, zal ik 'er nog een voegen van een oud Schryver, in oud Nederduits eenige byzonderheden der Dis-gebruiken behelzende, ter meer terwyl hy tans zeldzaam is.
Bartholomaeus, Engelschman, en broeder van de Orde van St. Franciscus, in zyn werk, of XIX boeken van den Proprieteyten der dinghen, geprint te Haarlem, in Folio 1485, het IV. Boek XXII. cap. van den middaech maale, of werscap, heeft'er dit van:
‘In den werscappen werden die luden te zamen geroepen, ende die stoelen ende dye sittenen werden opgherecht. In den avontmael werden die tafelen gheordineert ende gespraeyt, ende dye gasten worden in 't hoeft van der tafelen gheset, ende si en gaen niet sitten, haer handen syn eerst gedwogen: ende die dochteren van den hyse, ende die knapen werden te zamen gheset nederwaert aen een ander tafel. Item die lepelen, die messen, en die zoutvaten, sal men eerst op die tafelen legghen, ende daer nae dat broot, ende den dranck sal daer vluchs mede bi ghedaen werden, ende daer na sullen volghen veel spisen, ende die menigherhande: ende dye knechten, en die dienres sullen daer | |
| |
mit naersticheden dienen af ende aen, ende sien al om, of daer yet ghebreket: ende dan sullen si vroliken ende blydeliken mit malcanderen spreken, ende lachen ende wesen in groten solaes. Ende daer sullen si speelluden hebben mit vedelen, ende mit herpen, ende mit anderen ghescal: ende men sal die winen, ende die spisen vernuwen, als nu dat een ende na dat ander, ende deylen mit malcanderen over tafel. Daer nae sal men vruchten brenghen, als appelen, peren, noten ende deser gelike, ende oec specien. Ende als die maeltyt gedaen is, so sal men die tafelen mit ten anderen, en dat daer over loept wech draghen: ende die handen weder dwaen, ende droghense. So sal men dan gode wercken der gracien betalen, ende oec den waerde dancken van synre goeder spisen; daer na sal men gracie-bier of -wyn al omme schencken. Ende als dit ghedaen is, soe sal men van den waert oerlof nemen, ende oec van der weerdinnen, ende een yghelic sal gaen daer hy hoert.’
Dien deze trant behaagd, zie ook het volgende XXIII. Kapittel, van den Avond-maale, en aldaar wat, volgens dien Schryver, | |
| |
daar al toe vereist worde, zoo ten opzigte van den waard, als de gasten, en de plaats, als de toebereidselen, enz. Waar uit teffens eenige andere Gebruiken, nevens de Taal van dien tyd, zullen zyn af te neemen.
P.V.D.S.
|
|