Nederlands displegtigheden. Derde deel
(1735)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 507]
| |||||||||||||||||
Kapittel XXV.
| |||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||
paalingen, zoo voor een gastwaard, die dezelve bereid, als de gasten, die ze bywoonen. Of, en hoe die van de laatst-voorgaande verschillen. Hoe een Christen in deze verscheidenheid van gevoelens ontrent de gastmaalen aan te regten, en by te woonen, zig veiligst hebbe te gedraagen. Gedrag van Bisschop Chrysostomus, in eenigheid gewoon zyne maaltyden te houden; en aanmerkingen van Erasmus over het zelve. Gelyk men misdoen kan, met den zin der Euangelische geboden te ruim, zoo kan men ook misdoen met dezelve al te eng te bepaalen. Hoewel die laatste soort van dolingen byna te verschoonen zyn. Oordeel van Erasmus over zoodanige. Wanneer, en hoedanige gastmaalen onder de Christenen zouden geoorlofd zyn. Men mag, | |||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||
om 't mogelyk misbruik, en gevaar, het maatig gebruik van wel geregelde gastmaalen in 't geheel niet wraaken voor een Christen. Of de Protestanten wel mogen verschynen op Gastmaalen der Pausgezinden, die opzigt, en betrekking hebben op, en tot den Roomschen Godsdienst, als Doopmaalen, Monniken-, en Klop-maalen. enz.]
[I. Dus het gebruik, en misbruik van Nederlands Dis-Plegtigheden, en de aanmerkingen, daar over gemaakt, vertoond zynde, konnen we niet nalaaten, verder aan te wyzen, hoe dat sommigen niet alleen het misbruik der gastmaalen, en gezondheids-dronken; maar, om dat misbruik, de gastmaalen, en de gezondheids-dronken zelfs, als volslagen ongeoorlofd, afgekeurd; en anderen daar over andere stellingen gemaakt, en beweeringen gedaan hebben. En dewyl dit | |||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||
zaaken zyn, de overweeging van yder Christen, als yder Christen raakende, waardig; zoo zullen we de voors. gevoelens, en de redenen van dien, wederzyds bygebragt, voortbrengen. Te weten, sommigen onder de Christenen hebben het voor een Christen t'eenemaal ongeoorloofd gekeurd eenige gastmaalen by te woonen, en aan te regten. En wel voornaamelyk uit aanmerkinge van eenige der hoofdlessen voor Jesus leerlingen gegeven: zig zelf te verzaaken, zyn kruis op zig te nemen; alle weereldse begeerelykheden te verzaaken, en maatig te leven in deze wereld; de weereld niet gelykvormig te worden, enz. Vide Limb. Theol. Christ. V. 52. 9. II. Anderen, betuigende niet te durven beweeren, dat het een en het ander voor een Christen t'eenemaal ongeoorlofd zoude zyn, stelden, dat het oneindig veiliger is, zig van beide geheel te onthouden, of immers daar toe zoo noode, en zelden te komen, als naar de omstandigheden, daar | |||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||
in men gesteld is, eenigzins geschieden kan. De redenen, waarom ze dit beweeren, zyn kortelyk deze:
| |||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||
III. Anderen stellen de gastmaalen, als gastmaalen, en zelfs de feestmaalen, in zekere gevallen geoorlofd. Kalvyn zegt over XXI: 8. daar verhaald word, dat Abraham, ter gelegenheid, dat zyn zoon Izaäc gespeend wierd, een groot gastmaal aanregtede, uitdrukkelyk: Caeterum lautitias convivii non refert Moses in malam partem, sed tanquam de re licita loquitur. Nihil enim prohibet quominus sancti homines amicos ad communem laetitiam invitent, ut, Deo simul gratias agentes, solito hilarius epulentur. Colenda quidem semper temperantia & sobrietas, dandaque opera, ut tam apparatus ipse sit frugalis, quam modestae convivae. Tantum dico non adeo au- | |||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||
stere Deum nobiscum agere, quin liberalius interdum amicos excipere permittat; vel dum celebrandae sunt nuptiae, vel dum liberi nobis nascuntur. Fecit ergo Abraham convivium magnum, id est, extraordinarium: quia non selebat quotidie tam splendide instruere mensam: ea tamen fuit copia quae minime in luxum defflueret. Adde quod pro modo facultatum ita lautus fuit in tractandis amicis, ut ignotis etiam hospitibus sufficeret. Anderen, om te bewyzen, dat het ongeoorlofd is onder de Christenen gastmaalen aan te regten, werpen tegen de plaats uit Luc. XIV: 12. enz. Dog anderen gebruiken die zelve plaats tot wederlegging, daar by voegende Joh. XII: 1. Kalvyn zegt over de voors. plaats van den Heiland, by Lucas: Wanneer gy een middagmaal, of avondmaal zult houden, zoo roept niet uwe vrinden, nog uwe broeders, nog uwe mage, nog uwe ryke gebuuren, enz. noli vocare amicos. Qui putant hic simplicitor damnari convivia, | |||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||
quae inter se vicissim agitant cognati & familiares, partem humanitatis tollunt ex hominibus. Hoc enim barbarum esset, quam austerum, cognatos â mensa hospitali excludere, & tantum extraneis dare locum: Nec sane hoc Christi consilium fuit, ab omni comitate nos arcere: sed tantum, officiis in mundo usitatis minime probari charitatem. nam sicut divitibus, a quibus paria speramus, aliquid spe mercedis impendere non liberalitas est, sed foenerandi artificium: ita in rationem coram Deo non veniunt mercenaria officia, nec charitati adscribi merentur. En wat verder: Quid igitur? nempe ita mensam divitibus instruere poteris, ut intered pauperes non negligas. Ita licebit epulari cum amicis & cognatis, ut alienos non rejicias, si & illi inopes erunt; & tibi ad levandam eoram indigentiam facultas suppetet. Summa est, qui cognatis & amicis bene faciunt, erga pauperes autem restricti sunt, nulla laude esse dignos: quia charitatem non exercent, sed lucro suo tantum, vel ambitioni consulunt. &c. qui ambitiose | |||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||
sua profundunt, ut sese ostentent, vel mutuam compensationem venantur; interea pauperibus nihil residuum faciunt, ac si perdere timerent quicquid gratis erogant. &c. Vide Calvini Harm. Euang. p.m. 186. En over Matth. XIV: 6. zegt dezelve, ter gelegentheid van het plegtige gastmaal op den geboorte-dag van Herodes. Vix enim fieri potest quin illi magnifici apparatus praeter luxuriam, fastum, effraenem laetitiam, & alias nequitias, plura quoque mala secum trahant. Non quod liberalius convivium instruere per se malum sit: sed ea est humani ingenii ad lasciviam propensio, ut laxatis habenis facile diffluant. Mos ille vetustus per se improbari non potest quotannis diem natalem solenni gaudio prosequi: admonet enim dies ille, quoties recurrit, unumquemque nostrum, ut Domino gratias agat, a quo in hanc vitam productus complures jam annos ejusdem beneficio transegit: deinde ut in memoriam revocet, quam male & inutiliter tempus, divinitus concessum, passus fuerit perire: tandem ut se in reliquum vitae tempus ejusdem Dei praesidio | |||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||
commendet. Sed nihil est tam purum, quod non vitiis suis corrumpat mundus: nam diem natalem, qui sacer esse debuerat, major pars prophanat foedis corruptelis: & nullum fere sumptuosius convivium a dissolutae protervia purum est; primum largius bibitur, deinde janua patet impuris, vel minus verecundis sermonibus: nulla denique servatur temperies &c. Harm. Euangel. p. m. 203. Johan de Mei zegt over Hebr. XIII: 2. ‘Dat een welgeregelde maaltyd niet alleen geoorlofd, maar ook eerlyk, nut en vermaakelyk is, ja Goddelyk, zoude met veel reedenen, en getuigenissen konnen bevestigt worden, niet alleen uit Heidensche, maar ook Goddelyke Schriften. Byna de zelfde woorden gebruikte Stuckius. Ant. conv. l. I. c. 3. p. m. 7. hier voor het Ide Deel. Om dit te verrigten, word bygebragt uit de Heidensche het zeggen van Plutarchus, in Simpos: ‘Dat de maaltyden by de Ouden voor een heilige zaak geagt zyn. En van Asklepiades, by Pausanias: | |||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||
dat een maatige maaltyd een aanlokking der Goden is; om dat, naar hun gevoelen, de Goden wel gewoon waren zig daar by te voegen. enz.’ En verder uit de Goddelyke Schriften, Gen. XVIII. XXI: 8. XXVI: 20. Deut. XVI: 10. Hiob I: 4, 5, 13. Esth. IX: 17. Neh. VIII. Matth. IX: 10. Marc. II: 14, 15. Luc. V: 28, 29. XI: 37. Joh. XII: 1, 2. II. I. enz. Sommigen geeven van deze hunne beweeringe nog deze reden: ‘Dat, dewyl de mensch een gezellig dier is, hy tot teeken van vriendschap wel mag een gast-tafel gebruiken: ook ziet men dat de vriendschap (zeggen zy) hoewel ze niet in het vergasten bestaat, daar mede te naauwer werd onderhouden.’ Het zelve beweerd H. Diestius, eertyds Hoogleeraar in de Theologie te Deventer, concion. dominic. p. 98. & seqq. Jacob Sceperus, eertyds Predikant ter Goude: in zyn' Bacchus, Kap. VI. enz. En onder de Pausgezinden Ludovicus Granatensis, Drexelius, en anderen. | |||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||
IV. Anderen stellen de gastmaalen, en Feestmaalen ook wel geoorloft, dog onder zekere uitgedrukte bepaalingen zo voor den genen, die ze bereid, als die ze als gast bywoond. En deze verschillen mogelyk niets in de zaaken zelfs van de lestgemelden, ten waar alleen daar in, dat ze zig klaarder, en onderscheidendlyker uitdrukken.
| |||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||
V. Dit is in't algemeen zeker, dat een Christen voor zig zelven veilig gaat, en best doet, die de maatigheid, en zedigheid, naar zyn vermogen zoekt te betragten. En die, wanneer hy twyfeld, of een zaak geoorlofd zy, of niet, dan in zulken geval dat gevoelen volgd, dat hem in gemoede veiligst, en met het minste gevaar verzeld schynt. Te meer, terwyl men hedendaags zeer zelden zulke gastmaalen zou konnen vinden, in welke, om ze dus naar den aart van den Christelyken Godsdienst geoorlofd te keuren, zoodanige bepaalingen, als boven vereist zyn, zoo ten opzigt van die deze gastmaalen aanregten, als die ze bywoonen, zouden te bespeuren zyn. Wat zou die groote, en vermaarde Hollander, met wiens metaale beeld Rotterdam, zyn geboorte-plaats, hem ter eere blyft praalen, Desiderius Erasmus, aangaande het misbruik onzer Hollandse gastmaalen, en derzelver overdaad, pragt, en dertelheid, thans niet al te bestraffen heb- | |||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||
ben, die de onredelykheid van de misbruiken van zynen tyd desaangaande alzoo ernstig beschreef. Dezelve Erasmus, in het leven van Chrysostomus, verhaald hebbende, hoe deezen welspreekenden Bisschop, om zyne welspreekendheid Chrysostomus, of Goudemond genaamd, te na wierd gesproken, dat hy, daar de Apostel Paulus onder de deugden van een Opziender zoo zeer de herbergzaamheid aanpryst, gewoon was alleen te eeten, zonder iemand, zelfs niet der Geestelyken, ten eeten te verzoeken, of verzogt zynde ergens te gaan; en (het zelve tot zyn lof geduid hebbende, met dit toe te schryven aan zyne ligchaamelyke zwakheid, die dikwils gevaar loopt in maaltyden; of aan zyne zedigheid, die met zyne gestrenge maatigheid, waar toe hy zig gewend had in de woestyne, voor anderen niet wilde pronken; of aan vrees voor verlies van zyn tyd, dien hy tot zyne veelerlei wigtige bezigheden zogt uit te koopen, zoo dat hy het spyzigen dikwils ter middernagt uitstelde) toond vorder | |||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||
aan, hoe gevaarelyk, en schadelyk veelvuldige gastmaalen, en hoe weinig overeenkomende zyn met die deugd van herbergzaamheid, door den Apostel aangeprezen; en hoe die deugd op een andere wyze kan, en moet geoefend worden; op deze wyze: Wie weet niet, wat altyd dat men verliest in veelvuldige gastmaalen? In welke gy, op dat ge van de wellust niet verleid, nog bedorven zoud worden, op dat ge den schat van soberheid, en eerbaarheid ongeschonden zoud bewaren, veelen nogtans aanstoot geeft, om dat uwe zuinigheid aan anderen hunne overdaad schynt te verwyten, en zy, 't geen in u goed is, ten kwade duiden, Godvrugtigheid geveinstheid noemende. Zeker, men moet langer tafelen, om der gasten wil heerelyker opdissen, ondertusschen taal en fabelen aanbooren, voor godvrugtige ooren nog aangenaam, nog waardig. Hoe groot een deel-tyds verliezen we, die byna drie uuren in't middagmaal, en nog zoo veele, in 't avondmaal doorbrengen, daar een half uur, om ons lighaam voedsel, en verversching te verlee- | |||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||
nen, genoeg zy? Op dat ik ondertusschen niet ophaale, hoe Barbaarsche lekkerny-vertoonders, op hunne praal bogende, uit ydelheid roem zoekende, voor vyand houden den genen, welke die smaakelyke geregten niet proefd, die den toegebragten beker weigerd, of die, genoodigd zynde, weigerd ter maaltyd te komen, daar hy by anderen wel is te gast geweest. Ga naar voetnoot* ‘En den ryken heerelyk te gast te ontfangen, en van hem dus | |||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||
wederom onthaald te worden, dat is de herbergzaamheid niet, die de Apostel aanpryst. Maar vreemden, en behoeftigen beleefd te ontfangen, dat is herbergzaamheid, eenen Bisschop waardig. Het welke hy nogtans beter door anderen, dan zelf verrigt; gelyk de Apostelen, geheel overgegeeven tot het verkondigen van Gods Woord, de zorg der tafelen aan Diakonen bevolen hebben. Met hoe veel yver hy behoeftigen verzorgt hebbe, roepen overal 's mans schriften uit. Ja hy had zelfs eeni- | |||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||
ge Geestelyken, die, als door de manieren van dat volk bedurven, zoo een zobere levenswyze niet zouden verdragen hebben. Om deze redenen wilde hy liever alleen eeten; en by den Bisschop (dus alleen eetende) stond een Diaken, iet voorlezende uit de Goddelyke bladen: Wat kan'er heerelyker zyn, dan zulk een gastmaal, in't welk ziel, en lighaam te gelyk verkwikt word?’ VI. Het gedrag van dezen Bisschop, uit aanmerkinge van het gevaar van gastmaalen van zynen tyd, en van andere zyne redenen, kan hedendaags nog regels van voorzigtigheid leveren in zekere gevallen. Ons oogmerk is hier niet, het misbruik, nog gevaar der hedendaagsche gastmaalen te vertoonen. Dit is hier voor reeds te bespeuren. Kap. I. II. III. IV. V, VI. VII. VIII. enz. Om welke redenen zelfs sommige Heidenen veiligst oordeelden, zig daar van te ontslaan, of zig daar aan niet te verslaaven. En waarom daar en boven de Arabiers een spreekwoord hadden, | |||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||
door Drusius dus vertaald: In loco convivii & risus non habitat sapientia. Apothegm. Ebraeor. & Arab. l. III. p. 92. Dat is: In de plaatsen van gastmaalen, en lagchernyen, woond de wysheid niet. enz. Dog dewyl dan het misbruik, de buitenspoorigheid, en het gevaar, zoo algemeen is in de gastmaalen, en dezelve zoo veele rampzalige gevolgen met zig sleepen, zelfs onder de Kristenen: en de dagelyksche ondervinding daar van kan overtuigen den geenen, die het tegendeel zou willen beweren: is het dan wonder, dat sommige Kristenen, zelfs in het twyfelagtige, voor zig den veiligsten weg van onthoudinge hebben getragt te houden? VII. Maar, gelyk men wel misdoen kan met den zin der Euangelische Geboden te ruim te neemen, zoo kan dit ook eenigzins geschieden, als men ze enger wil bepaalen, dan als't behoord; of 't geen geboden, of verboden is, al te ver zonder bepaaling uitstrekt. Hoewel de leste soort van dolingen byna te verschoonen | |||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||
zyn. Immers zoo oordeelde de groote Erasmus van diergelyke Kristen-menschen, en misslaagen. Ik zal hier de vertaalde, en onder, zyne eige woorden bybrengen Ga naar voetnoot*: Dog deze schynen de Godvrugtigheid nader by te blyven, die door zekere onmaatige betragting der Euangelische strengheid meer afvorderen, dan het behoord. enz. Zoo | |||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||
hebben sommige Ouden, bewoogen door het voorbeeld, en de woorden van Christus, en de Apostelen, die de kuisheid overal pryzen, het tweede Huwelyk kwaad gekeurd, en den maagdelyken en ongehuwden staat afgevorderd; daar Paulus bevolen heeft, dat hy tot de gemeenschap der Kerke zou toegelaaten worden, die zyn vaders vrouw gehad had; en daar Christus geen ongehuwden staat afvorderd, maar zegt: die het verstaan kan, verstaa het. Hier onder tel ik die genen, welke, overwegende hoe wreed, en onmenschelyk het oorlog zy; en tevens ziende, dat de vrede, en eendragt overal in de H. Schriften zoo zeer word aanbevolen, beweerd hebben, dat'er geenerlei oorlog geoorloft waar onder Christenen. En dierelyke misslag word byna verschoond in de Regtzinnigen, zoo dikwils zy iemand afschrikken van verscheide ondeugden, of aanzetten tot die zaken, die verre verschillen van 't gene zy geschuwd willen hebben. Het welk de gewoonte is der genen, die een kromme rys niet regt buigen, maar meer als regt aan de andere zy- | |||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||
de over; op dat dezelve dus weder regt worde. En van zoodanigen soort schynen my de meeste doolingen van Tertullianus. VII. Waren de gezelschappen onder de Kristenen alle uit opregte Kristenen, die beleeven 't geen ze belyden, bestaande, men zouw uit de gast-maaltyden haast geweerd vinden de praalzugt, onmaatige onkosten, overdaad, brassery, dronkenschap, agterklap, lasteringen, kwaadsprekenheid, en diergelyke ondeugden, die thans by sommigen, als in de mode geraakt schynende, zoo afschuwelyk niet meer gehouden worden, om dat eenige zoogenaamde luiden van fatzoen en aanzien daar aan vast zyn. Ik zal hier eindigen, met de aanmerkingen van een Engelsch Schryver: | |||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||
is van kwaadaardigheid; en dat alle persoonen, en zaaken, daar van gesprooken word, in haar schoonsten dag vertoond worden; zoo kan het onthaal niet anders, dan keurig voor ons wezen, om dat de kok geen een gerecht opdischt, dat niet uitstekend in zyn soort is; cierlyke konst-verbeeldingen zyn het vermaak van een goed vernuft; gelyk het wanschaape, en mismaakte het genoegen is van een bedurve verstand. De bywooning van gezelschappen, daar men niets hoord, dan dat uitneemend is, is als een bywooning van Engelen; daar in tegendeel die van zulke gezelschappen, waar in zedeloosheid, of kwaadaardigheid, de overhand heeft, is als een bywooning van onreine geesten.’ De Eng. Spectator, of de Schryver van het XVI. Vertoog bl. 113. II. Deel. VIII. Egter mag, en moet men zorg draagen, dat men om't misbruik het gebruik van welgeregelde gastmaalen niet wraake. | |||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||
En in alle gevallen, dat men, het eene uitterste mydende, niet tot het andere vervalle; maar zoo veel ons doenelyk is den middelweg, en middelmaat tragte te houden. Leerd uit deze schilderye: Laërtes en Irus zyn gebuuren; beide verfoeijen zy elkanders bedryf. Irus schrikt voor de armoê, Laërtes is beschaamd voor den naam; schoon zy beide op beweegredenen te werk gaan, die zeer gelykvormig schynen, als komende wederzyds hier op uit, dat zy beide de armoê agten als de allergrootste van alle elenden; zoo kan men nogtans zeggen, dat hunne manieren van doen zeer veel van elkanderen verschillen. De beschaamdheid, om arm te schynen, maakt dat Laërtes zig zelven te gronde helpt, door overtollig pragt van koetsen, en lakeijen, onnutte geldkwisting, en spoorelooze maaltyden. De vrees, die Irus heeft voor de armoê maakt dat hy geen genot neemt, als effen van het noodige; dat hy zig behelpt zonder knegts; dat hy zyn koorn zelfs verkoopt; dat hy op zyn werkvolk gaat passen; en | |||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||
zelf noit ledig zit. Dit leste zyn de gedagten, en aanmerkingen van dien voorn. Engelschen Schryver. Ten lesse om wederzyds het uiterste te myden; ook in andere gevallen. IX. Gelyk nu de voorige vraag alle Christenen raakt; zoo viel'er nog een vraag onder de Protestantsche Kristenen: Of men wel mag verschynen op Roomsche Gastmaalen, die opzigt op den Godsdienst hebben, als Doopmaalen, Monniken- en Klop-maalen, dat is der genen, die bereid zyn een Klooster-, of ander ongehuwd leven aan te nemen, en zig daar toe te verlooven. enz. van hoedanige zie. I. D. K. 16. en 18. Deze vraag wierd doorgaans met neen, en by sommigen dus beantwoord: ‘Dat op dezelve vraag kon gezegd worden voor een gedeelte het zelve, dat Paulus van het Afgoden-offer doet, I. Kor. VIII: 10.
| |||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||
Waar by egter nog zekere verzagting, door restictie, en bepaaling gevoegd word. Zie Doctor Langedults Christelyke Zedekunde, II. Boek, cap. 26. alwaar hy zegt: ‘Kan evenwel iemand toonen uit de omstandigheden, dat dit buiten eenigen schyn des kwaads, en ergernissen te doen is, (hoewel, mynes oordeels, zeer zelden, en zwaarlyk) zoo zou dit mogen passeeren; hoewel, dewyl in het nalaaten geen zwaarigheid is, men zulks best vermyd.’ X. Ik meen, dat de omstandigheden, zoo ergens, immers hier, de geheele zaak konnen veranderen, en een geheele andere gedaante geven; zoodanig, dat men zonder het verhaal van dezelve, en zonder een naauwkeurig species facti, met alle zyne omstandigheden, de voors. vraag niet onderscheidendlyk, nog regt toepasselyk zou konnen beantwoorden.] |
|