| |
| |
| |
Kapittel XXIV.
Verzuim van gebeden, en dankzeggingen, voor en na gastmaalen, inzonderheid eeniger grooten. En of gebeden, en dankzeggingen, een enkelde reis, of somtyds mogen nagelaaten, en tot beter omstandigheden van tyd, enz. mogen verschoven worden.
[Verzuim van Gebeden, en Dankzeggingen voor, en na de maaltyden, en gastmaalen, voornaamelyk eeniger Grooten. Onredelykheid van dat verzuim, vooral in zulken. Onredelykheid van het zelve misbruik nader den Nederlanderen vertoond met een uitheemsch, liever dan hun eigen voorbeeld. Misbruik desaangaande in Groot-Brittan-
| |
| |
je. Welgegrondde bestraffing van een Engelsch Ridder deswegen. Dit misbruik, en verzuim, aangemerkt als een teeken van ongodistery, en ongeloof, of valse schaamte. Of men met die gebeden, en dankzeggingen, juist aan de maaltyden gebonden zy; en dezelve tot andere tyden niet zoude mogen verschuiven. Ander misbruik, meer gemeen in de Nederlanden, en elders, van die gebeden, en dankzeggingen te doen stipt op gezette tyden, dog zonder behoorelyken aandagt. Of'er veel verschil zy tusschen het verzuimen van eenige pligten van den Godsdienst, of het waarneemen van dien alleen uiterlyk, en uit sleur, en gewoonte.]
[I. In het XLIV. Kap. van het I. Deel dezer Displegtigheden by my ge- | |
| |
toond zynde het gebruik van gebeden en dankzeggingen, te doen voor, en na den maaltyd, niet alleen by de Christenen, en Joden, maar zelfs by de Heidenen en Turken; kan ik niet nalaaten, als een misbruik, of liever als een verzuim van dat goed gebruik aan te merken de gewoonte, in sommige huisgezinnen, en maaltyden, maar voornaamelyk gastmaalen ingeslopen; en wel vooral der zulken, die meest tot dat goede gebruik verpligt, en over het nalaaten daar van te beschuldigen zyn, te weeten sommigen der genen, die, van den eersten rang en staat zynde, de overvloedigste tafels houden.
II. En, terwyl ik onze Nederlanderen, en hier doorgaans eer door het voorbeeld van andere volken, dan door hun eigen, de onredelykheid der misbruiken heb getragt te vertoonen, zal ik ook hier dien zelven voet houden; aan hun zelven overlaatende uit vreemde voorbeelden aanmerkingen te maaken op zig zelven, ter verbeteringe van aangenome misbruiken, of volhardinge in goede gebruiken.
| |
| |
III. Dit misbruik, of het verzuim van gebeden, en dankzeggingen uit te spreeken aan de tafelen, voornamelyk der Grooten, was by sommigen aangenomen in Groot-Brittanje. Ik zal hier het getuigenis, en de welgegronde bestraffing bybrengen, van een Engelschen Ridder, die van partyschap, nog onbescheidenheid, nog al te groote naauwgezetheid, nog onkunde der pligten van een beleefden ommegang, nog gebrek van oordeel kan verdagt zyn in deze: Hy spreekt'er dus van: In de verscheide hoedanigheden des levens moeten wy een ander gedeelte van huiselyke pligten niet vergeten, om dat het in veele huisgezinnen alreeds buiten gebruik, en in andere aan't verloopen is; ik meen eene plegtige erkentenis van Gods Voorzienigheid door het bidden om zynen zegen over onze maaltyden, over de goede schepselen, die tot ons gebruik verzorgd zyn, en door hem te danken voor de weldaad, en verkwikking van dezelve; nadien dit een daad is van den natuurelyken Godsdienst; die erkend, en betragt is in alle eeuwen, en in de meeste
| |
| |
plaatsen der weereld; maar nooit zoo schaamteloos, en schandelyk nagelaten, verwaarloost, en veragt, als die ten dezen dage onder ons is. Allermeest word zulks nagelaaten, daar de grootste reden is om het te doen, aan de overvloedigste tafelen, en by die van den hoogsten staat zyn; als of de groote persoonen beschaamd waren, en het een smaad agtten te erkennen, van waar deze zegeningen komen; gelyk het Joodse volk, waar over God klaagd: Ze bekennen dog niet, dat ik hun het koorn, en den most, en de olie gegeven hebbe, en hun het zilver, en het goud vermeenigvuldigd hebbe. Zy willen niet erkennen, van wiens goedheid alle deze zegeningen af komen; als of de armen verpligt waren God te danken voor een weinig, maar zy, die volop gevoed worden, en wier beker overvloeid, in zoo verre dat zy schier alle dagen overkropt zyn van den overvloed, in het minste niet op gelyke wyze verbonden waren, om een dankbaare erkentenis toe te brengen aan den grooten Gever van alle goede zaaken, en de Mildaadigheid en zegen
| |
| |
af te smeeken van Hem, op wien aller oogen wagten, dat hy hun hunne spyzen geve ter bekwaamer tyd.
IV. De zelve Engelsche Schryver merkt niet zonder reden aan, dat zoodanig verzuim veeltyds een groot teeken is van Ongodistery, en Ongeloovigheid.
V. 't Is wel waar, dat men op alle tyden zyne erkentenis, en dankbaarheid voor het verleenen van spys, en drank, en andere zegeningen, kan betuigen; en dat men in dit opzigt niet altyd geheel en al, aan den maaltyd zou zyn gebonden. Maar daar is ook geen reden voor, waarom dat men dien zelven pligt zou verzuimen op een tyd, die'er gevoegelykst toe schynt, en ons op eene natuurelyke wyze daar toe noodigd, en dat nog tegen een oude algemeene gewoonte aan. En de ervarenis leerd, dat men, pligten op den gevoegelyksten tyd, en by de beste gelegenheid, met opzet verzuimende, dezelve op andere tyden ook te ligter nalaat, en met'er tyd geheel verwaarloost. Dit dan niet konnende worden verschoond, blyft deze | |
| |
volgende aanmerking vanden voorn. Schryver gegrond: Het nalaaten van dezen pligt is een zeer droevig, en groot teeken, dat de Ongodistery, en Ongeloovigheid de overhand hebben onder ons, wanneer zulk een natuurelyk, en redelyk stuk van den Godsdienst, zoo eene betaamelyke, en billyke erkentenis van de gestadige, en dagelykse zorge van de Voorzienigheid des Almagtigen Gods jegens ons buiten de gewoonte, en het gebruik begint te raken, onder een volk, dat den Godsdienst belyd, gelyk het geloof aan het Wezen, en de Voorzienigheid Gods. Is het niet iet regtvaardigs by God, dat hy de zegeningen van ons wegneemt, wanneer wy hem dezen regtvaardigen, en gemakkelyken tol van prys, en dankzegging weigeren? Zal God niet bezoeken, om deze schrikkelyke ondankbaarheid, en zal zyne ziel zig niet wreeken over een Volk, als dit? Hoord gy Hemelen, ontzettet u hier over, en zyt verschrikt. enz. 't Zyn de woorden van den Ridder Steele in zyn Boekz. der Juff. II. Deel. Van de Juffr. bl. 559.
| |
| |
VI. En de vermaarde Addison, bestraffende een ander misbruik, merkt het aan als een overtollige zedigheid, en verkeerde schaamte, waar door in veele voornaame huizen de Heer van het huis zoo beschaamd is, dat hy het hart niet heeft, om den zegen te spreken aan zyne eige tafel, nog over een gast-maal, dat hy voor anderen heeft doen bereiden: gelyk ik reeds breeder vertoond heb. Kap. XX. § VI.
Zou een Vorst zig niet schaamen over zulke dienaaren, die zig schaamen zouden hem te eeren, met te belyden dat ze van hem afhangen, en alles van zyne onverdiende gunst genieten?
VII. Maar, zoo dit verzuim al mogt plaats hebben, voornaamelyk aan eenige Hoven van de Nederlanden, dit is zeker, dat daar, en elders, een misbruik plaats heeft dat algemeener is, te weten gebrek van aandagt in de gebeden, en dankzeggingen, die voor en na de gastmaalen worden gedaan.
En wat onderscheid is'er veel in een pligt te verzuimen, of uiterlyk een schyn | |
| |
te geven, of men dien stipt waarnam op gezette tyden, en egter denzelven inderdaad niet waar te nemen, of niet naar behooren? Is dat eerbiedigheid voor God, wanneer men de oogen voor weinig oogenblikken neêrslaat, of het hoofd ontdekt, zonder zyn hert tot God te heffen? Is dat behoorelyke erkentenis, en dankbaarheid bewyzen, als men overal om denkt, behalven op God, en onze schuldige verpligtinge aan Hem voor zyne onverdiende weldaaden, zonder welke wy niet konnen leven, veel min gelukkig leven? Godsdienst alleen uit sleur, en gewoonte, is geen waare Godsdienst. En denzelven dus alleen te willen waarnemen, of geheel te verzuimen, zal inderdaad zoo veel niet verschillen, als het ten eersten aanzien wel schynt.
VIII. Dit misbruik van gebrek van behoorelyke aandagt, gaat somtyds in sommige gezelschappen zoo verre, dat het bedenkelyk is, of het niet beter zy in die omstandigheden van zoodanigen gastmaal, voor een enkelde reis den pligt der gebeden, en dankzeggingen, te verschuiven | |
| |
tot beter gesteltenis en omstandigheden, dan denzelven slegts in schyn, of zonder behoorlyke aandagt, en gebrekkelyk waar te neemen.
IX. Ondertusschen konnen de omstandigheden hier zoo veelerlei en verscheide zyn, dat het onmogelyk zyn zou algemeene regels voor te schryven, die men altyd, in alle gezelschappen, gevallen, en omstandigheden, stipt zou hebben te volgen, en dat zonder eenige uitzonderinge, of nader bepaalinge.]
|
|