| |
| |
| |
Kapittel XXIII.
Zeldzaame standvastige maatigheid, in Paraeus, vereerd door den Marquis Spinola met een bokaal. enz.
Een voorbeeld van standvastige matigheid, in het weigeren van een beker zoo vol, als anderen, uit te drinken; en hoe deze Deugd in de Nederlanden, door den Marquis Spinola met een zilver vergulde Bokaal van eene zeldzaame gedaante, vereerd zy. Gedaante, en gebruik van deeze Bokaal, enz. Afbeelding van dezelve. Door wien, aan wien, by welke gelegenheid, en op welken tyd, dezelve zy vereerd, ter gedagtenisse in't geslagt. Hoe dezelve in dat geslagt in Holland nog bewaard word. Afbeelding van een
| |
| |
glas van een andere gedaante, maar ten zelven einde gemaakt, als het voors. te weten, om uitgedronken te moeten worden, eer het zelve kan worden neêrgezet. Gissing ontrent het glas, den Waalwyksen Dyk. Zeldzaame omstandigheid, ontrent het vereeren van de eerstgemelde bokaal. Afbeelding, en beschryving van zeeker oud drink- en klink-glas. Als ook van een zilver vergulde bokaal, genaamd de Burg van Leide.
I. Onder de gedenkteekens, overblyfselen, en gedagtenissen van voorbeelden van eene standvastige maatigheid in de Nederlanden, is zekere zilver-vergulde beker van eene zonderlinge gedaante.
1. | In't beschryven van den zelven zal ik, orders halve, agt geven op des zelfs gedaante. |
| |
| |
2. | Vorder overwegen door wien, en aan wien; en by welke gelegenheid, en op welken tyd, dezelve zy vereerd, ter gedagtenisse voor het geslagt van dien dezelven ontfong. |
3. | Hoe dezelve als nog, ter gedagtenisse, in dat geslagt in Holland word bewaard. |
II.
1. | Deze zilver-uitvergulde beker is op zoodanige wyze gemaakt, datze, volgeschonken zynde, niet kan neder gezet worden, ten zy ze alvorens uitgedronken, of uitgestort zy. En het oogmerk, en einde dezer gedaante schynt te zyn, dat ze mogte, en moeste worden uitgedronken by den geenen, wien ze wierd overgereikt, of toegebragt. |
2. | Geledigd, en met den rand, of het mondstuk, nederwaarts gekeerd, en ter neder gezet zynde, vertoond dezelve beker de gedaante van een Turk, met een sabel op de zyde, aan een kettingkje vastgemaakt, en met een Tul-band om 't hoofd. |
3. | Agter op den rug is een vatsel van |
| |
[pagina t.o. 481]
[p. t.o. 481] | |
Spinola.
| |
| |
| een schroef, met een half maantje, voor op de borst uitkomende: met deze schroef konnen de uitgestrekte armen van deezen Turk geopend, of gesloten, en meer uitgebreid, of toegetrokken worden, om een Bokaal, of voet, of zelfs een ondersten rand van een glas vast te houden; te weten tusschen de geopende vingers, en het lyf: of om een kleiner glas te vatten tusschen de zelve vingers, en het halve maantje op de borst. |
4. | De grootte behoev ik niet te bepaalen, dewyl dezelve naar 't oorspronkelyke, by my gezien zynde, geschetst, of geteekend is door den Heere Frans van Mieris, dienvolgens door F. van Bleiswyk voltooid, geëtst, en in plaat gebragt, zoo als de prent daar van hier word vertoond. No. I. |
III.
1. | De Marquis Ambrosius Spinola, den 5 September 1614. de Stad Wesel ingekreegen hebbende, hield daar, naar de wyze der Opperbevelhebberen, voor eenige persoonen opene tafel. |
2. | In dien tyd was aldaar Predikant der |
| |
| |
| Gereformeerde Kerke Esaias du Pré, welke te Antwerpen, naderhand te Wesel als Prediker gestaand hebbende tien, vervolgens te Delft drie, en eindelyk te Leiden 22 jaaren, aldaar overleden is, afgebeeld zynde in den ouderdom van een-en-sestig jaaren; als blykt uit een Latyns Opschrift, staande onder zyne afbeelding, in prent wel eer uitgegaan zynde, aldus: |
Esaias du Pré, Antv. S. S. Ministerio functus primum, Vesaliae Clevorum annos X. post Delphis Batav. annos III. postremo Leidae ann. XXII. aetat. LXI.
Onderstond:
Baudringieu pinxit Ao. 1641. Corn. van Dalen sculp. Ao. 1643. J. du Pré exc.
Zynde deeze Du Pré bekend voor een geleerd man, van een goed, en maatig gedrag, en, niet tegenstaande zyne Bediening, en de verscheidenheid van Godsdienst, egter van Spinola, onder de voors. persoonen, met veel genegenheid somtyds aan zyne tafel ontfangen. |
| |
| |
3. | Eens door den Marquis, in tegenwoordigheid van Du Pré, onder andere gezondheden; ingesteld zynde het welzyn des Konings van Spanje, te drinken uit den voor-beschreven zilver-vergulden beker, en met deeze drink-betuiginge te voldoen; wanneer by anderen deze beker geledigd, en dezelve tot Du Pré genaderd was, verzogt deze zeer ernstig (onder voor-betuiging van geen mindere agtinge voor zyne Majesteit) om bevryding van dien geheel vol, als anderen, te moeten uitdrinken; en dus een kleiner bokaal, of remissie van de quantiteit: alzoo hy, reeds veel naar zyn gewoonte gedronken hebbende, tot zoo veel meer, (zonder bevangen te zullen worden) zig buiten staat kende. Wyders zeggende, dat hy, nog om den Koning, nog iemand anders, besluiten kon zig onbekwaam te drinken; en dat hy door een standvastig volbrengen van dat opzet nog nooit dronken was geweest; hoopende dat zyne Excellentie hem dit ten beste geliefde te duiden. |
| Spinola, zig verwonderende over zyne |
| |
| |
| betuiging, verklaarde, dat hy nog nooit iemant gezien had, die, tot die zyne jaaren gekomen zynde, met waarheid, gelyk hy reden had van hem te vertrouwen, konde zeggen, dat hy nooit was dronken geweest; liet hem toe daar uit niet meer te drinken, dan waar toe hy zig als voren in staat vond; merkte dit aan als een zeer zeldzaam voorbeeld; en vereerde hem deezen zelven beeker ter gedagtenisse. |
IV. En word dezelve, ter gedagtenisse van dit merkwaardig geval, en voorbeeld, nog bewaard in het geslagt van den Heere Du Pré; zynde dezelve zilver-vergulde bokaal, of beker, althans nog berustende in de Stad Leiden, onder den Heere Mr. Jan Alensoon, Ontfanger van de extraordinare Verponding, enz. een beminnaar van diergelyke zeldzaamheden, en veele kunsten, en wetenschappen, en daar onder de Musyk-, Digt- en Schilderkunst; wiens moeder was Johanna Du Pré, die ten vader had Abraham Du Pré, wiens vader was de gemelde Esaias Du Pré.
Het berigt, aangaande dezen beker, | |
| |
heb ik aangeteekend uit den mond van den voors. Heer Ontfanger Alensoon, wanneer zyn Ed: my dien beker in den jaare 1731. binnen de Stad Leiden zien liet.
Waar mede overeenstemd de brief door zyn Ed: sedert desaangaande my geschreven, dien ik (hoewel niet dan met zyn Ed. kennis, en toelaatinge) hier invoege:
MYN HEER,
De Marquis Spinola, in 't jaar 1714. de Stad Wezel vermeesterd hebbende, hield aldaar, volgens de gewoonte der Opperbevelhebberen, ope tafel voor eenige persoonen, onder welke hy somwylen, met veel geneegenheid, ontfing mynen Overgrootvader Esaias du Pré, niet tegenstaande hy een Leeraar der Hervormden was: op een tyd, onder andere Gezondheden, het welzyn des Konings van Spanje ingesteld zynde met een zilveren vergulden beker, in de gedaante van een Turk, verzogt hy zeer ernstig bevryd te | |
| |
moogen zyn van dien geheel vol, gelyk anderen deeden, uit te moeten drinken; om dat hy, reeds al veel wyn gedronken hebbende, zeide niet in staat te zyn van dien, zonder bevangen te worden, uit te drinken, en dat hy noch om den Koning, noch om iemand, zig aan wyn onbekwaam zoude drinken, nademaal hy nooit dronken was geweest: over welk zeggen Spinola zoo verwonderd was, dat hy hem dien zilver vergulden Turk tot eene gedagtenis vereerde; als zynde de eenigste, welken hy ooit gezien hadt, die tot zyne jaaren gekoomen met een opregt gemoed konde zeggen, dat hy nooit was dronken geweest.
Dit is, Myn Heer, al het geene ik aangaande deezen beker, welken ik de eer gehad heb UEd: te laaten zien, en de Heer Frans van Mieris voor UEd: uitgetekend heeft, ooit uit den mond van myne Grootmoeder heb gehoord.
Waar ik in staat ben van UEd: eenigen dienst te konnen doen, heb ik het geluk van UEd. alles dat in myn vermoogen is, | |
| |
aan te bieden, en te verzekeren, dat ik waarlyk ben
Myn Heer,
Uw. E. D. W. Dienaar
Leiden den 30 Aug. 1731.
jan alensoon.
Het opschrift was: den Heere Mr. Petrus vander Schelling, te Rotterdam.
V. Bayle, en Moreri, gewagen van Ambros. Paraeus, vermaard Chirurgyn van Carel IX, en Henrik III, uit zonderlinge gunst door Karel IX behouden uit de Parysche moord; en Bayle van David Paraeus, Prof. in de Theol. te Heidelberg, overleden 1622. oud 74 jaaren, als ook van Daniel Paraeus zoon van den lestgemelden; dog of, en hoe na dezelve aan onzen Esaias du Pré bestaan hebben, is my niet gebleken.
VI. De schaarsheid van diergelyke voorbeelden van maatigheid in allerlei voorkomende gelegenheden is oorzaak dat men het doorgaans als iet ongemeens vind opgemerkt, en aangeteekend. Ik zal daar van maar een voorbeeld bybrengen van Wessel, gebooren ontrent het jaar 1418. te | |
| |
Groningen, en geteld onder de yveraars voor eene Reformatie.
‘Agricola was dikwils beschonken, maar niemand heeft Wessel ooit dronken gezien,’ zegt Praedinius tot lof van Wessel, en ten nadeele van Agricola, volgens den Schryver der Outheden, en Gestigten van Groningen, en Groningerland. Dog zie't leven van Rudolph Agricola. in de levens-beschryving der beroemde en geleerde mannen. IV. St. No. VII. bl. 195. alwaar Agricola tegen de voors. blame word verdedigd.
Diesgelyken lof van maatigheid vind men gegeven aan den Rector Johannes Kirchman; en in zyne lykreden deeze byzonderheden: Non enim Bacchanalia cum convictoribus vivibat, non Scyphos ad ordinem evacuabat, non ad mensuras sine mensura vivebat. &c. Jacob Stolterfhotus orat. funebr. apud Witten memor. Philos. Orator. &c. pag. 525. Bayle Dict. dans Kirchman. remarq. (D)
V. Ik zal by deeze gelegenheid ontrent de gedaante van den voors. beker nog eene aanmerking, en, ter gelegenheid van
| |
[pagina t.o. 489]
[p. t.o. 489] | |
| |
| |
deeze aanmerkinge, nog een teekening van een ander oud glas voortbrengen.
VII. Uit deezen beeker, en andere drinkglaazen van diergelyke gedaante blykt, dat men wel eer toelag om de disgenooten als te noodzaaken van hunne glazen uit te drinken eer zy dien konden nederzetten, of laaten rusten.
VIII. Onder de oude drinkglazen van diergelyk een maakzel, ten zelven einde, zoo 't schynt, alzoo bereid, behoord zeeker zeer oud glas, my vereerd door den Heere Mr. Daniel de Lange, Raad in de Vroedschap, en althans regerend Burgemeester der Stad Gouda, eertyds Gedeputeerd ter Vergaderinge van Haar Hoog Mog. enz.
Dit glas, hier ook in prent gesteld, naar de grootte van 't oorspronkelyke, op het welk zig eenige vercierselen van wit glas uitwaarts vertoonen, als de cirkel nevens eenige pypjes boven den zelven, heeft, in in plaats van een voet, een bel van zilver daar onder aan beslagen, waar mede men, ten teeken dat het glas was uitgedronken, gewoon was te klinken. No. II.
| |
| |
En zoodanig een glas noodzaakte dan, door zyne voors. gestalte, den houder,
1. | Om het zelve uit te drinken, |
2. | En dan ('t geen in opzigt van dit glas byzonder, en niet aan den voors. zulver vergulden bokaal te bespeuren is) ten teeken dat dit verrigt waar, te klinken. |
IX. Uit welke gewoonte mogelyk het spreekwoord van drinken, en klinken, is af te leiden.
Een spreekwoord, veel ouder, dan de hedendaagsche gewoonte van te klinken, yder met zyn byzonder glas, alvorens dat'er gedronken word.
Of, en tot welk een byzonder gebruik dit glas vorder gediend hebbe, is my niet gebleeken; alleen berigt, dat het zelve gekomen is uit den boedel van wylen den Heere Mr. Daniel van Keulen, Hoogleeraar in de Regten te Leiden, in het geslagt van De Lange, als aan den Professor vermaagschapt, en als zynde de zelve Heer Professor geweest een moederlyke Oudoom van den voors. Wel-Ed. Gestr. Heere Mr. Daniel de Lange.
| |
| |
X. Mogelyk, dat ook tot dit, of een van die voors. twee soorten van glaazen te betrekken zy het glas, naderhand genaamd de Waalwykschen Dyk, insgelyks zonder voet, en onder met zilver beslagen, gelyk het vertoond is in het II. Deel van Nederlands Dis-Plegtigheden, bl. 517. No. 12.
XI. Het zy hoe het zy, gelyk dus de voorbeelden van diergelyke glaazen, gemaakt om niet dan ledig, en omgekeerd neergezet te konnen worden, en den houder als te noodzaaken, om dezelve uitte drinken, overvloedig zyn; zoo is het zeldzaam, dat zoodanig een beker, of glas, tegen het einde, en oogmerk van deszelfs maaksel, vereerd word aan een die verzoekt van die noodzaakelykheid ontslaagen te mogen zyn; om dat hy niet weet ooit dronken geweest te zyn, en in der daad nooit dronken geweest is, en voornemens blyft nooit dronken te worden; en dat ter gedagtenisse van deze zyne standvastige matigheid.
XII. Terwyl de voors. beker van Spi- | |
| |
nola my geleid heeft om weder te spreeken van de gedaante van eenige Nederlandsche drinkglaazen, enz. een stoffe, die in het II. Deel der Nederlandsche Dis-plegtigheden is verhandeld; zoo kan ik niet nalaten hier nog iet by te voegen, 't geen my, na het afdrukken van het voors. II. Deel, eerst is voorgekomen.
1. Dat het gemeen sedert berigt heeft gekregen, uit Tonderen, in het Holsteinsche, van den 4 Mei 1734. dat den 21 van April des zelven jaars in het daar naby gelegen Dorp Gallehus, door een boer, in de aarde graavende, gevonden is een goude drinkhoorn, waar op dezelve caracters en figuuren gezien worden, als op den berugten gouden Deenschen Drinkhoorn, die gevonden is den 20sten Juli 1739. en waar van ik de beschryving gedaan, en de verbeelding vertoond heb in 't II. Deel, Kap. XXX.
XIII. En ten andere zal ik by deze gelegenheid ook vertoonen een afbeelding van een zilver-vergulde bokaal, by my genoemd den Burg van Leiden, die, als van laater | |
| |
geboorte, in het II. Deel der Displ. K. XL. § XIII. niet konde geplaatst worden. Myn Schoonvader K. van Alkemade, voor dezen met veel yver verzaameld hebbende eenige gedenkstukken, de Stad Leiden betreffende, en in't byzonder die den Burg, en de opkomst der Stad aangongen, heeft zekere beschryving gemaakt van dien Burg, en deszelfs Burggraaven, en die gemelde alleroudste stukken, tegenwoordig ongemeen, en genoegzaam onbekend, met de afbeeldinge der oorspronkelyke zegelen, onder yder stuk door hem met de penne geteekend; nevens eenige afbeeldingen van den Ryn, zoo als dezelve by Katwyk in zee plagt te loopen, en zoo als dezelve sedert is opgestopt; als ook van den Burg, staande toen buiten de Stad, en vervolgens zoo als dezelve by de eerste vergrooting, in de stad getrokken is, op dezelve wyze met de pen geteekend, byeen gesteld ter bevestiginge; behelzende vorder de opvolging der Burggraaven. enz. den aanwas der Stad Leiden enz. En heeft dus het zelve werk, als niemand althans nader be- | |
| |
treffende, opgedraagen aan de Ed: Gr: Agtb: Heeren Burgemeesteren der Stad Leide, by welke Stad de voors. Burg, met alle deszelfs Geregtigheden, voor eenige jaaren gekogt is; en wier burger en onderdaan hy veele jaaren geweest is.
Ter erkentenisse van deze opdragt hebben haar Ed: Gr. Agtb. in Juli van den jaare 1733. mynen voorn. Schoonvader de eer gedaan, van hem met den voors. bokaal, die de gedaante heeft, en vertoond van den Burg van Leiden, ter gedagtenis van zyne dienst in't maaken, en opdragen van de voors. beschryvinge van dien Burg, goedgunstig te vereeren.
XIV. Wat de gestalte en gedaante van dezen bokaal zelf belangt:
1. | Dezelve is, met het deksel, en den Leeuw, daar boven op staande, hoog 12 duim; de mond van denzelven in zyn middellyn wyd drie en een halve duim; en het overige naar proportie. Zoo als dezelve hier in prent, een vierde verkleind zynde, vertoond word. No. 3. Boven den voet, en aan het onderste van het lyf van den bokaal, zien met buiten- |
| |
[pagina t.o. 495]
[p. t.o. 495] | |
| |
| |
| waarts gesneeden den ingang, of poort van den voors. Burg, met de wederzydse pilaren; en boven die poort het gekroonde wapen van de Burggraaven; en in't ronde van den bokaal de steenen van't gebouw des ronden Burgs. |
2. | Boven aan den rand van het deksel de kanteelingen. |
3. | En boven op het deksel ziet men, uitgehouwen, of gegoten, het wapen van Leiden; den Leeuw, houdende 't zwaard in de eene, en het Leidsche wapenschild in de andere klaauwen; en op den voet van dit wapen in't ronde: Pugno pro Patria: dat is, ik vegt voor het Vaderland. nevens eenige andere vercierselen, op het deksel, gelyk ook op den voet, gedreeven. |
4. | Vorder twee Inscriptien, op opschriften, van buiten, op de eene en andere zyde van het lighaam van den bokaal: en dus heeft dezelve bokaal vooreerst in een cirkel van eiken-loof-werk, boven de voors. poort van den Burg, met kapitale letteren dit Vers: |
| |
| |
Arcem quod referat, friscae incunabula Leidae,
(Lustratam, Alkmadi culte, labore tuo)
Hic Scyphus artifici resplendens munus ae auro est,
Cive bono dignum, Consulibusque fiis.
D.V. ROYEN.
1732.
En regt daar tegen over, aan de andere zyde van den Bokaal, dit Opschrift:
CORNELIO VAN ALKEMADE
Leydensi
Congestis undique Arcis Leydensis monumentis
Jisque Consulibus inscriptis
Cratera hunc Arcem referentem
Donum esse voluerunt
REIPUB. LEYDENSIS CONSULES.
Ao. MDCCXXXII.
Gelyk dit een blyk strekt van de aangewende vlyt van mynen welgem. Schoonvader; zoo strekke dit hier teffens een blyk van de edelmoedige erkentenisse van Haar Ed: Grootagtbaarheden, en van zyne dankbaarheid voor dezelve.]
|
|